Meer info
 

20/07/01 ARBIS
Koninklijk besluit van 20 juli 2001 houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen

Artikel 6 Vergunningsstelsel van de inrichtingen van klasse I


6.1 Overheid bevoegd voor het verlenen van de vergunning
Overeenkomstig artikel 16 § 1 van de wet van 15 april 1994 moeten de inrichtingen van klasse I een oprichtings- en exploitatievergunning hebben, die door de Koning wordt verleend en bevestigd.

6.1bis Milieueffectbeoordeling inzake ioniserende stralingen

6.1bis.1 Toepassingsgebied
De volgende projecten worden onderworpen aan een milieueffectbeoordelingsrapport:
projecten die voorkomen in bijlage X;
projecten die voorkomen in bijlage XI en waarvan het Agentschap na een screening oordeelt dat er ingevolge het project aanzienlijke milieueffecten inzake ioniserende stralingen te verwachten zijn of kunnen verwacht worden.

6.1bis.2 Vrijstelling van de bepalingen inzake de milieueffectbeoordeling

§ 1

In de in artikel 27/8 van de Wet van 15 april 1994 bedoelde gevallen, kan de opdrachtgever een verzoek tot vrijstelling van de bepalingen inzake de milieueffectbeoordeling voor een project of een onderdeel hiervan richten aan het Agentschap.
Het verzoek tot vrijstelling bevat in elk geval:
een beschrijving van het project;
een beschrijving – voor zover er informatie over deze effecten beschikbaar is – van waarschijnlijk aanzienlijke milieueffecten van het project;
de argumenten/redenen waarom een vrijstelling van de bepalingen inzake de milieueffectbeoordeling wordt gevraagd;
de gegevens die zijn verzameld door andere vormen van beoordeling van de milieueffecten.
De opdrachtgever richt zijn verzoek tot vrijstelling op schriftelijke wijze aan het Agentschap. Het verzoek kan voorafgaand aan het indienen van de vergunningsaanvraag aan het Agentschap gericht worden.
Indien het Agentschap vaststelt dat het verzoek tot vrijstelling onvolledig is, wordt dit meegedeeld aan de opdrachtgever. De opdrachtgever bezorgt de bijkomende informatie zo spoedig mogelijk aan het Agentschap.

§ 2

Het Agentschap doet uitspraak over het verzoek tot vrijstelling binnen een termijn van zestig kalenderdagen of binnen een langere periode die het moet rechtvaardigen. Deze termijn gaat in vanaf de ontvangstdatum van het volledige verzoek tot vrijstelling. De gemotiveerde beslissing van het Agentschap wordt [...] naar de opdrachtgever gestuurd.
Indien het Agentschap van oordeel is dat de gevraagde vrijstelling niet kan worden verleend, wordt dit vooraf aan de opdrachtgever meegedeeld waarbij wordt verduidelijkt dat hij het recht heeft om binnen dertig kalenderdagen vanaf de kennisgeving gehoord te worden.
Indien de opdrachtgever wenst gebruik te maken van zijn recht om gehoord te worden, dient hij dit uiterlijk op de vijftiende kalenderdag na de kennisgeving schriftelijk kenbaar te maken aan het Agentschap.

§ 3

Indien het Agentschap een vrijstellingsbeslissing toekent, wordt deze beslissing door het Agentschap:
overeenkomstig artikel 27/8 § 4 van de wet van 15 april 1994 ter inzage van het betrokken publiek bekendgemaakt op de website van het Agentschap;
overgemaakt aan de Europese Commissie en dit uiterlijk voordat de beslissing over de vergunningsaanvraag wordt genomen.

6.1bis.3 Screening

§ 1

De opdrachtgever stelt voor de projecten bedoeld in bijlage XI een screeningsnota op overeenkomstig het modelformulier in bijlage XII en bezorgt deze aan het Agentschap.
De opdrachtgever houdt, voor zover relevant, rekening met de beschikbare resultaten van andere relevante beoordelingen van de milieueffecten, die zijn gedaan op grond van andere wetgeving. De opdrachtgever kan tevens een beschrijving verstrekken van kenmerken van het project en van de geplande maatregelen om te vermijden of te voorkomen wat anders wellicht aanzienlijke nadelige milieueffecten zouden zijn geweest.

§ 2

Het Agentschap deelt het oordeel bedoeld in artikel 6.1bis.1, 2° uiterlijk binnen 60 kalenderdagen na ontvangst van de volledige screeningsnota aan de opdrachtgever mee. Het oordeel houdt rekening met de criteria vermeld in bijlage XIII en vermeldt desgevallend de door de opdrachtgever voorgestelde maatregelen om aanzienlijke nadelige milieueffecten te vermijden of te voorkomen.

6.1bis.4 Scopingadvies

§ 1

De opdrachtgever kan voorafgaand aan de opmaak van een milieueffectbeoordelingsrapport aan het Agentschap een scopingadvies vragen.

§ 2

De opdrachtgever richt zijn vraag om een scopingadvies aan het Agentschap op schriftelijke wijze.
De opdrachtgever vermeldt in zijn vraag om een scopingadvies in elk geval de volgende informatie
een beschrijving van het project, met inbegrip van de locatie en de technische capaciteit ervan en met inbegrip van een beknopte beschrijving van de overwogen alternatieven voor het project of voor onderdelen ervan;
een beschrijving van de te onderzoeken aanzienlijke effecten voor mens en milieu die het project vermoedelijk zal hebben;
in voorkomend geval, alle beschikbare informatie over de mogelijke aanzienlijke land- of gewestgrensoverschrijdende effecten van het project;

§ 3

Het Agentschap maakt in de gevallen bedoeld in artikel 27/5 §§ 6 en 7 van de Wet van 15 april 1994 de vraag om een scopingadvies voor advies over aan de adviesinstanties bedoeld in art. 6.3.4 volgens de daarin opgenomen procedure en aan de autoriteiten en gewesten bedoeld in art. 6.4 volgens de daarin opgenomen procedure.

§ 4

Het Agentschap baseert zijn scopingadvies op de naar aanleiding van het verzoek van de opdrachtgever verstrekte informatie; het houdt rekening met de resultaten van de advisering en de informatie zoals bedoeld in paragraaf 2 en 3.

6.1bis.5 Inhoud milieueffect beoordelingsrapport
Het milieueffectbeoordelingsrapport bevat in elk geval de volgende informatie:
een beschrijving van het project met informatie over de locatie, het ontwerp, de omvang en andere relevante kenmerken van het project;
een beschrijving van de waarschijnlijk aanzienlijke milieueffecten van het project;
een beschrijving van de kenmerken van het project of de geplande maatregelen om de waarschijnlijk aanzienlijke nadelige milieueffecten te vermijden, te voorkomen of te beperken en, indien mogelijk, te compenseren;
een beschrijving van de redelijke alternatieven die de opdrachtgever heeft onderzocht, die relevant zijn voor het project en de specifieke kenmerken ervan, met opgave van de belangrijkste motieven voor de gekozen optie, in het licht van de milieueffecten van het de project;
een niet-technische samenvatting van de onder 1° tot en met 4° bedoelde gegevens;
alle in bijlage XIV bedoelde aanvullende informatie die van belang is voor de specifieke kenmerken van een bepaald project of projecttype en voor de milieuaspecten die hierdoor kunnen worden beďnvloed.
Het milieueffectbeoordelingsrapport waarvoor een scopingadvies werd uitgebracht, houdt rekening met het scopingadvies en bevat de informatie die redelijkerwijs mag worden vereist om, rekening houdend met de bestaande kennis en beoordelingsmethodes, tot een gemotiveerde conclusie over de aanzienlijke milieueffecten van het project te komen.
De opdrachtgever houdt bij het opstellen van het milieueffectbeoordelingsrapport rekening met de beschikbare resultaten van andere relevante beoordelingen die zijn uitgevoerd met toepassing van de Wet van 15 april 1994 en dit reglement of andere gewestelijke, federale of Europese Uniewetgeving.

6.1bis.6 Voorafgaande beoordeling Milieueffectbeoordelingsrapport

§ 1

Indien de opdrachtgever overeenkomstig art. 27/6 van de wet van 15 april 1994 voorafgaand aan de vergunningsaanvraag het Agentschap verzoekt om de beoordeling van het ontwerp van milieueffectbeoordelingsrapport, maakt hij zijn verzoek samen met het ontwerp van milieueffectbeoordelingsrapport over aan het Agentschap in afdrukbare digitale vorm.

§ 2

Het Agentschap onderwerpt het ontwerp van milieueffectbeoordelingsrapport aan een openbaar onderzoek volgens de procedure voorzien in artikel 6.3.3.
Gelijktijdig wordt het ontwerp van milieueffectbeoordelingsrapport voor advies overgemaakt:
aan de adviesinstanties bedoeld in artikel 6.3.4 volgens de in dat artikel opgenomen procedure, en;
indien het Agentschap vaststelt dat er mogelijk aanzienlijke land-of gewestgrensoverschrijdende effecten zijn zoals bedoeld in artikel 27/5 § 6 van de Wet van 15 april 1994, aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van de Europese Unie, de verdragspartij bij het Verdrag inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband ondertekend te Espoo op 25 februari 1991 en de betrokken gewesten volgens de procedure bedoeld in artikel 6.4.

§ 3

Het Agentschap keurt het ontwerp van milieueffectbeoordelingsrapport goed of af en houdt hierbij rekening met:
De resultaten van het openbaar onderzoek uitgevoerd overeenkomstig art. 6.3.3;
De adviezen van de adviesinstanties vermeld in art. 6.3.4;
Indien van toepassing, de land- of gewestgrensoverschrijdende raadpleging overeenkomstig art. 6.4.
Indien het Agentschap van oordeel is dat er door de opdrachtgever monitoringsmaatregelen dienen te worden nageleefd, worden deze opgenomen in de beslissing van het Agentschap.

6.2 Te verstrekken inlichtingen en bescheiden
De vergunningsaanvraag wordt in afdrukbare digitale vorm gericht aan het Agentschap, nadat ze werd onderzocht en goedgekeurd door een deskundige erkend in de fysische controle van klasse I.
Tenzij deze informatie al eerder werd ingediend en nog actueel is, omvat de vergunningsaanvraag:
de volgende administratieve inlichtingen:
a)
Naam, voornaam en hoedanigheid van de aanvrager;
b)
Identificatie van de exploitant: maatschappelijke benaming van de onderneming, haar maatschappelijke, administratieve en exploitatiezetels, de namen en voornamen van de bestuurders of zaakvoerders;
c)
Beschrijving van het organisatievermogen en de menselijke vaardigheden/mankracht van de exploitant om de veilige uitbating van de installatie te waarborgen;
Een voorlopig veiligheidsrapport, dat voldoet aan de voorwaarden van artikel 13 van het Koninklijk besluit van 30 november 2011 houdende veiligheidsvoorschriften voor kerninstallaties en waarin in elk geval de volgende onderwerpen worden behandeld:
a)
Inleiding en context;
b)
Algemene beschrijving van de site, de installatie, de normale werking en de veiligheid, beknopte beschrijving van de belangrijkste kringen (vloeistofkring, elektrische kring) en het regelsysteem; de aard en hoeveelheden van radioactieve stoffen die worden aangewend;
c)
Gedetailleerde beschrijving van de site:
i.
een topografisch overzicht van het gebied dat zich binnen een straal van 500 m rond de inrichting bevindt, alsook de aanwijzingen m.b.t. de bevolkingsdichtheid binnen deze perimeter;
ii.
geologie, seismologie, hydrologie, meteorologie, klimatologie en andere relevante natuurlijke kenmerken;
iii.
economische activiteiten, inclusief de landbouw, verkeerswegen en andere relevante aspecten m.b.t. de menselijke activiteiten;
d)
Algemene aspecten van het ontwerp en essentiële veiligheidsdoelstellingen, beschrijving van de gelaagde bescherming;
e)
Gedetailleerde beschrijving van de veiligheidsfuncties en van de voor de nucleaire veiligheid belangrijke structuren, systemen en componenten met hun ontwerpbases en hun werking in alle toestanden van de installatie (normale werking, stilstand, incident- en ongevalsomstandigheden);
f)
Codes en normen die van toepassing zijn op de installatie en de voor de nucleaire veiligheid belangrijke structuren, systemen en componenten;
g)
Veiligheidsdemonstratie:
i.
deterministische analyses die aantonen dat de veiligheidscriteria en de limieten voor de radiologische gevolgen worden nageleefd, met inbegrip van een beschrijving van de marges,
ii.
probabilistische voorlopige veiligheidsanalyses voor de in de artikelen 3.1. a), 1° bedoelde inrichtingen.
h)
Organisatie van de uitbating en beschrijving van het managementsysteem;
i)
Operationele aspecten, met inbegrip van:
i.
de beschrijving van de doelstellingen van de procedures die na een ongeval moeten worden gevolgd,
ii.
de principes voor het onderhoud, de tests en inspecties,
iii.
de kwalificatie en de opleiding van het personeel,
iv.
de principes van het verouderingsbeheer.
j)
Belangrijkste uitbatingslimieten en –voorwaarden met hun technische rechtvaardiging;
k)
Beschrijving van de stralingsbescherming, inclusief de maatregelen en middelen die worden aangewend om de naleving van de basisnormen bepaald in hoofdstuk III te waarborgen;
l)
Radioactieve lozingen in normale en ongevalsomstandigheden en de voorziene operationele limieten; een voorstel van een programma voor het toezicht op het leefmilieu op en buiten de site;
m)
Voorbereiding op noodsituaties: acties op siteniveau en verbinding/coördinatie met externe organisaties;
n)
Het deeldossier radioactief afval en het deeldossier ontmanteling, bedoeld in artikel 5.8.
Een beschrijving van de planning en de fases voor de bouw van de inrichting en de vervaardiging van haar componenten, met inbegrip van holdpoints en witnesspoints door de exploitant;
Een beschrijving van de planning en de principes van het test- en controleprogramma in het kader van de oplevering van de inrichting;
De verbintenis om een verzekeringspolis te zullen afsluiten om de burgerlijke aansprakelijkheid te dekken die uit nucleaire activiteiten voortspruit;
In voorkomend geval, de beslissing over de vrijstelling van de bepalingen inzake de milieueffectbeoordeling, zoals bedoeld in artikel 6.1bis.2;
in voorkomend geval overeenkomstig art. 6.1bis.1, een milieueffectbeoordelingsrapport of een screeningsnota, samen met het oordeel van het Agentschap bedoeld in artikel 6.1bis.3”, § 2;
Indien artikel 37 van EURATOM verdrag van toepassing is, een nota met de “algemene gegevens” zoals bepaald in de aanbeveling 2010/635/Euratom van de Europese Commissie van 11 oktober 2010 betreffende de toepassing van artikel 37 van het Euratom-Verdrag.

6.3 Voorafgaande raadplegingen

6.3.1 Veiligheidsevaluatie van het Agentschap, advies van NIRAS en voorlopig voorafgaand advies van de Wetenschappelijke Raad

§ 1

Indien het Agentschap vaststelt dat de ingediende vergunningsaanvraag onvolledig is, wordt dit meegedeeld aan de aanvrager. De aanvrager bezorgt de bijkomende vereiste informatie zo spoedig mogelijk aan het Agentschap.
Na de volledigverklaring van de vergunningsaanvraag:
voert het Agentschap een onafhankelijke veiligheidsevaluatie uit;
maakt het Agentschap de deeldossiers radioactieve afvalstoffen en ontmanteling over aan NIRAS met de vraag om hierover een advies te geven.
NIRAS beschikt over een termijn van vijftig kalenderdagen, te rekenen vanaf de ontvangst van de deeldossiers, om haar gemotiveerd advies inzake de aspecten die betrekking hebben op haar bevoegdheden, aan het Agentschap mede te delen, of een langere termijn waarvan de rechtvaardiging door het Agentschap goedgekeurd is.
Wanneer NIRAS binnen de voorziene termijn geen advies verleent, wordt aangenomen dat de geplande inrichting wat haar betreft geen aanleiding geeft tot opmerkingen.
Na ontvangst van het gemotiveerde advies van NIRAS, of na het verstrijken van de voorziene termijn, en op basis van de veiligheidsevaluatie en haar onderzoek van de vergunningsaanvraag, stelt het Agentschap een verslag op voor de Wetenschappelijke Raad.
Het Agentschap maakt het vergunningsdossier, vergezeld met haar verslag en desgevallend met het gemotiveerde advies van NIRAS en de veiligheidsevaluatie, over aan de Wetenschappelijke Raad.
De Wetenschappelijk Raad kan eisen dat de aanvrager hem het advies meedeelt van elke nationale, internationale of buitenlandse deskundige of instelling over de algemene of bijzondere aspecten van de veiligheid van de inrichting of de effecten ervan op het milieu. Hij kan dit advies eveneens rechtstreeks inwinnen.
De Raad kan de aanvrager oproepen en horen.
De Raad verstrekt een voorlopig voorafgaand advies. Indien dit advies gunstig is, kan het bijzondere, niet in dit reglement voorziene voorwaarden omvatten, die de Raad nodig acht om de veiligheid van de inrichting te verzekeren en de effecten ervan op het milieu te beperken.
Het Agentschap deelt het voorlopig voorafgaand advies van de Wetenschappelijke Raad [...] mee aan de aanvrager. De aanvrager beschikt over een periode van dertig kalenderdagen vanaf de kennisgeving om zijn eventuele opmerkingen in te dienen. Op zijn verzoek kan die periode door het Agentschap worden verlengd.

§ 2

Van zodra de opdrachtgever heeft laten weten dat hij geen opmerkingen heeft op het voorlopig voorafgaand advies van de Wetenschappelijke Raad, of van zodra hij een, in functie van het voorlopig voorafgaand advies van de Wetenschappelijke Raad, gewijzigd dossier heeft ingediend, of van zodra de termijn van het laatste lid van paragraaf 1 afloopt zonder dat de aanvrager opmerkingen indient, wordt een openbaar onderzoek gestart volgens de procedure beschreven in art. 6.3.3.
Gelijktijdig wordt het dossier, bestaande uit de vergunningsaanvraag en het voorafgaand advies van de Wetenschappelijke Raad, voor advies overgemaakt:
aan de adviesinstanties volgens de in artikel 6.3.4 opgenomen procedure;
indien het Agentschap vaststelt dat er mogelijk aanzienlijke land-of gewestgrensoverschrijdende effecten zijn zoals bedoeld in artikel 27/5, § 6 van de Wet van 15 april 1994, aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van de Europese Unie, de verdragspartijen bij het Verdrag inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband ondertekend te Espoo op 25 februari 1991 en de betrokken gewesten volgens de procedure bedoeld in artikel 6.4.

6.3.2 Raadpleging van de Europese Commissie
In de gevallen voorzien bij artikel 37 van het Euratom-Verdrag, wint het Agentschap het advies van de Europese Commissie in.
De Wetenschappelijke Raad kan de Europese Commissie raadplegen over de algemene of bijzondere aspecten van de veiligheid van de inrichting of de effecten ervan op het milieu.

6.3.3 Openbaar onderzoek

§ 1

Gedurende het openbaar onderzoek legt het Agentschap het dossier in fysieke vorm of digitaal ter inzage in haar kantoor. Daarnaast wordt hetzelfde dossier in fysieke vorm of digitaal ter inzage gelegd bij de gemeente waar het voorwerp van de aanvraag is gevestigd.
Het dossier wordt door het Agentschap ook digitaal beschikbaar gesteld via de website van het Agentschap.
Als het dossier een milieueffectbeoordelingsrapport omvat, behandelt het openbaar onderzoek ook de inhoud van dat rapport, tenzij dit rapport al goedgekeurd en nog actueel is.

§ 2

Het openbaar onderzoek wordt aangekondigd door:
de aanplakking van een affiche aan de exploitatiezetel door de betrokken gemeente;
de bekendmaking van een bericht op de website van de gemeenten die zich op een afstand minder dan 5 km van het voorwerp van de aanvraag bevinden;
de bekendmaking van een bericht op de website van het Agentschap;
de bekendmaking van een bericht in het Belgisch Staatsblad.
De publicatie van de berichten wordt uitgevoerd uiterlijk de dag voor de aanvang van het openbaar onderzoek.

§ 3

Het bericht bevat in elk geval het volgende:
een beknopte omschrijving van het voorwerp van de aanvraag;
de ligging van het voorwerp van de aanvraag;
de naam van de aanvrager of exploitant. Als de aanvraag wordt ondertekend door een natuurlijk persoon namens een rechtspersoon, wordt alleen de naam van de rechtspersoon vermeld;
de overheid waarbij relevante informatie kan worden verkregen en haar coördinaten;
de begin- en einddatum van het openbaar onderzoek;
de plaatsen waar het dossier tijdens het openbaar onderzoek ter inzage ligt en de inzagemodaliteiten;
de mogelijkheid om standpunten, opmerkingen en bezwaren in te dienen over het dossier alsook de voorwaarden en modaliteiten waaronder ze ingediend kunnen worden;
in voorkomend geval, een verwijzing naar de eerder gehouden openbare onderzoeken.

§ 4

Het openbaar onderzoek vangt aan op de datum aangegeven door het Agentschap en loopt voor een termijn van dertig kalenderdagen.
Gedurende de periode waarin het openbaar onderzoek loopt, kan iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon standpunten, opmerkingen en bezwaren meedelen aan het Agentschap op schriftelijke wijze.

6.3.4 Adviesinstanties

§ 1

Het Agentschap maakt het dossier in afdrukbare digitale vorm voor advies over aan de volgende instanties:
de colleges van burgemeesters en schepenen van de gemeenten die zich op een afstand minder dan 5 km van het voorwerp van de aanvraag bevinden;
de provincies die zich op een afstand minder dan 5 km van het voorwerp van de aanvraag bevinden;
het Vlaams Gewest indien het voorwerp van de aanvraag gelegen is in het Vlaams Gewest of zich op een afstand minder dan 5 km van het Vlaams Gewest bevindt;
het Waals Gewest indien het voorwerp van de aanvraag gelegen is in het Waals Gewest of zich op een afstand minder dan 5 km van het Waals Gewest bevindt;
het Brussels Hoofdstedelijk Gewest indien het voorwerp van de aanvraag gelegen is in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest of zich op een afstand minder dan 5 km van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bevindt.
Indien het dossier een milieueffectbeoordelingsrapport omvat, behandelt de adviesaanvraag ook de inhoud van dat rapport, tenzij dit rapport al goedgekeurd en nog actueel is.

§ 2

De adviesinstanties bedoeld in paragraaf 1 verlenen hun advies binnen een vervaltermijn van dertig kalenderdagen. De termijn gaat in op de dag na de dag van ontvangst van de adviesaanvraag.
Als geen advies wordt uitgebracht binnen de vastgestelde termijn, wordt het advies geacht gunstig te zijn.

6.4 Land- of gewestgrensoverschrijdende milieueffecten

§ 1

Indien het Agentschap vaststelt dat er mogelijk aanzienlijke land-of gewestgrensoverschrijdende effecten zijn zoals bedoeld in artikel 27/5 § 6 van de Wet van 15 april 1994, wordt het dossier in afdrukbare digitale vorm ter beschikking gesteld van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van de Europese Unie, de verdragspartij bij het Verdrag inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband ondertekend te Espoo op 25 februari 1991 en/of de betrokken gewesten.
Het Agentschap bezorgt de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van de Europese Unie, de verdragspartij bij het Verdrag inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband ondertekend te Espoo op 25 februari 1991 en de betrokken gewesten zo spoedig mogelijk en uiterlijk de dag voor de aanvang van het openbaar onderzoek het bericht bedoeld in artikel 6.3.3, § 3.

§ 2

De belanghebbende inwoners van het betrokken gewest, de betrokken lidstaat van de Europese Unie of de verdragspartij bij het Verdrag inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband ondertekend te Espoo op 25 februari 1991 kunnen deelnemen aan:
het openbaar onderzoek, vermeld in artikel 6.3.3;
het openbaar onderzoek dat de bevoegde autoriteit op basis van het ontvangen dossier eventueel op haar eigen grondgebied organiseert.
De bevoegde autoriteiten delen hun eventuele opmerkingen, samen met de resultaten van het eventueel door hun georganiseerde openbaar onderzoek, tegelijkertijd mee aan het Agentschap binnen een termijn van vijftig kalenderdagen na de datum van de terbeschikkingstelling vermeld in paragraaf 1.
De adviesaanvraag behandelt ook de inhoud van het milieueffectbeoordelingsrapport, tenzij dit rapport al goedgekeurd en nog actueel is.

§ 3

Het Agentschap pleegt overleg met de betrokken gewesten, lidstaten van de Europese Unie en verdragspartijen bij het Verdrag inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband ondertekend te Espoo op 25 februari 1991 over onder andere de potentiële land- of gewestgrensoverschrijdende effecten van de inrichting en de maatregelen die worden overwogen om die effecten te beperken of teniet te doen, en komt met hen een redelijke termijn overeen waarin het overleg moet plaatsvinden.

6.5 Beslissing Agentschap milieueffectbeoordelingsrapport

§ 1

Indien de vergunningsaanvraag een milieueffectbeoordelingsrapport omvat en indien dit rapport nog niet goedgekeurd werd of niet meer actueel is, keurt het Agentschap het milieubeoordelingsrapport goed of af en houdt hierbij rekening met:
De resultaten van het openbaar onderzoek overeenkomstig art. 6.3.3;
De adviezen van de adviesinstanties vermeld in art. 6.3.4;
Indien van toepassing, de land- of gewestgrensoverschrijdende raadpleging overeenkomstig art. 6.4.

§ 2

Indien het Agentschap van oordeel is dat er door de opdrachtgever monitoringsmaatregelen dienen te worden nageleefd, worden deze omschreven in de beslissing van het Agentschap.

6.6 Definitief advies van de Wetenschappelijke Raad
Het Agentschap stelt een verslag op met daarin haar analyse van de vergunningsaanvraag en een samenvatting van de resultaten van de raadplegingen overeenkomstig art. 6.3.2, 6.3.3, 6.3.4 en desgevallend art. 6.4.
Het Agentschap legt dit verslag voor aan de Wetenschappelijke Raad die een gemotiveerd voorlopig advies uitbrengt.
Het advies van de Wetenschappelijke Raad wordt verstrekt binnen een termijn van negentig kalenderdagen vanaf de ontvangst van het verslag van het Agentschap, of binnen een langere termijn die de Raad moet rechtvaardigen.
Het Agentschap deelt onmiddellijk het advies van de Wetenschappelijke Raad [...] aan de aanvrager mee. Indien dit advies gunstig is, kan het bijzondere voorwaarden bevatten die niet in dit reglement zijn voorzien en die de Raad nodig acht om de veiligheid van de inrichting te waarborgen en om de effecten ervan op het milieu te beperken.
De aanvrager beschikt over een periode van dertig kalenderdagen vanaf de kennisgeving om zijn eventuele opmerkingen in te dienen. Op zijn vraag kan deze termijn door het Agentschap verlengd worden. De aanvrager wordt door de Wetenschappelijke Raad gehoord indien hij daartoe binnen dezelfde termijn een verzoek heeft ingediend.
Het advies van de Wetenschappelijke Raad wordt als definitief beschouwd, indien de aanvrager binnen de toegestane termijn geen bemerkingen formuleert of van zodra hij laat weten geen bemerkingen te hebben.
Indien de aanvrager opmerkingen maakt, beraadslaagt de Wetenschappelijke Raad opnieuw en brengt hij een definitief advies uit. Rekening houdend met de opmerkingen van de aanvrager kan het definitief advies, indien dit gunstig is, nog bijzondere voorwaarden bevatten die niet opgenomen zijn in het gemotiveerd voorlopig advies bedoeld in bovenvermeld tweede lid.

6.7 Beslissing
Het Agentschap maakt een voorstel van beslissing over aan de Minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken.
Onze beslissing, in de vorm van besluit getroffen, wordt mede ondertekend door de Minister tot wiens bevoegdheid de binnenlandse zaken behoren.
Wanneer de beslissing afwijkt van het advies van de Wetenschappelijke Raad, dient het besluit uitdrukkelijk de redenen te vermelden waarom van dat advies afgeweken wordt.
De oprichtings- en exploitatievergunning legt in elk geval het volgende vast:
de beknopte omschrijving van de te bouwen inrichting en haar locatie;
de referentiedocumenten die de basis voor de vergunning van de inrichting vormen en de grondslag voor de veilige uitbating ervan zijn;
de maximale radiologische inventaris, bronterm, vermogen of opslagcapaciteit die door de vergunning afgedekt is;
de voorwaarden die door de exploitant moeten nageleefd worden tijdens de oprichting of de aanleg van de inrichting, de vervaardiging van haar onderdelen en de oplevering van de inrichting, met inbegrip van holdpoints en witness-points waar het Agentschap tussenkomt;
in welke mate en onder welke voorwaarden er radioactieve stoffen mogen binnengebracht worden voordat de oplevering heeft plaatsgevonden.
Als een milieueffectbeoordelingsrapport is opgemaakt bevat de oprichtings- en exploitatievergunning:
de gemotiveerde beslissing van het Agentschap, zoals bedoeld in artikel 6.1bis.6 of 6.5;
een beschrijving van alle kenmerken van het project of de geplande maatregelen om aanzienlijke nadelige effecten op het milieu te vermijden, te voorkomen of te beperken en, indien mogelijk, te compenseren en, in voorkomend geval, monitoringsmaatregelen;
in voorkomend geval de procedures voor de monitoring van de aanzienlijke nadelige milieueffecten die door de aanvrager uitgevoerd moeten worden.

6.8 Kennisgeving van de beslissing
Onze beslissing wordt medegedeeld aan het Agentschap, dat de Wetenschappelijke Raad hierover inlicht. Het Agentschap maakt een afschrift over aan:
de aanvrager [...];
de in toepassing van artikel 6.3.4 geconsulteerde instanties;
de burgemeester van elke gemeente bedoeld in artikel 6.3.3, die de beslissing bekendmaakt door een bericht op de website van de gemeente en, indien deze op het grondgebied van zijn gemeente gelegen is, laat aanplakken aan de exploitatiezetel;
[de directeur toezicht op het welzijn op het werk en de directeur toezicht op de sociale wetten van de bevoegde regionale directies;]
de gezondheidsinspecteur van het gebied;
de voorzitter van het directiecomité van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken;
de directeur-generaal van NIRAS;
in voorkomend geval, de overeenkomstig artikel 6.4 geďnformeerde lidstaten van de Europese Unie, Verdragspartijen van het Verdrag van Espoo en gewesten;
het Directoraat-generaal Leefmilieu, in geval van raadpleging van de Europese commissie;
De beslissing wordt bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.

6.9 Bevestigingsbesluit van de oprichtings- en exploitatievergunning van de inrichtingen van klasse I
De krachtens artikel 6.7 verleende vergunning houdt voor de exploitant het recht in om, op eigen verantwoordelijkheid, het bouwen en inrichten van de installaties aan te vatten overeenkomstig de bepalingen van de verleende vergunning.
Vóór de volledige of gedeeltelijke inbedrijfstelling van een inrichting van klasse I, voert het Agentschap een veiligheidsevaluatie uit van de oplevering die plaatsgevonden heeft volgens de bepalingen van artikel 23.1.5, b), punt 4. De exploitant bezorgt het Agentschap de hiertoe vereiste verslagen en documenten.
Op basis van de veiligheidsevaluatie stelt het Agentschap een opleveringsverslag op.
Indien het Agentschap geen volledig gunstig opleveringsverslag kan opstellen, dan stelt het de exploitant daarvan op voorhand in kennis en wijst het hem erop dat hij het recht heeft te worden gehoord binnen een termijn van dertig kalenderdagen vanaf voornoemde kennisgeving.
Indien de aanvrager wenst gebruik te maken van zijn recht gehoord te worden, dient hij dit uiterlijk op de vijftiende dag na de kennisgeving schriftelijk kenbaar te maken aan het Agentschap.
Het Agentschap stuurt het gunstig opleveringsverslag en haar conclusies onverwijld naar de minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken. Deze minister stelt dan aan de Koning voor om de oprichtingsen exploitatievergunning te bevestigen.
De inbedrijfstelling van een deel van de inrichting kan niet plaatsvinden zolang de Koning de oprichtings- en exploitatievergunning voor dat deel van de inrichting niet heeft bevestigd.