Meer info
 

03/03/80 Verdrag externe beveiliging kernmateriaal
Verdrag van 3 maart 1980 inzake externe beveiliging van kernmateriaal Verdrag van 3 maart 1980 inzake de externe beveiliging van kernmateriaal en kerninstallaties]

De Staten, die partij zijn bij dit Verdrag,
Erkennend het recht van alle Staten om kernenergie te ontwikkelen en toe te passen voor vreedzame doeleinden en het recht om te genieten van de voordelen die uit een vreedzame toepassing van kernenergie kunnen voortvloeien,
Overtuigd van de noodzaak om een internationale samenwerking betreffende de vreedzame toepassing van kernenergie te vergemakkelijken,
Verlangende zich te beschermen tegen de mogelijke gevaren die door een onrechtmatig verkrijgen en gebruik van kernmateriaal kunnen ontstaan,
Overtuigd dat strafbare feiten met betrekking tot kernmateriaal zeer ernstig zijn en dat het dringend noodzakelijk is gepaste en doeltreffende maatregelen te treffen om deze strafbare feiten te voorkomen, op te sporen en te straffen,
Bewust van de noodzaak van een internationale samenwerking met het oog op het opstellen, in overeenstemming met de nationale wetgeving van iedere Verdragsluitende Staat en met het Verdrag, van doeltreffende maatregelen die voorzien in de externe beveiliging van kernmateriaal,
Overtuigd dat dit Verdrag het veilige vervoer van kernmateriaal moet vergemakkelijken,
Wijzend op het belang van de externe beveiliging van kernmateriaal tijdens het gebruik, de opslag en het vervoer ervan op het nationaal grondgebied.
Erkennend het belang van een doeltreffende externe beveiliging van kernmateriaal gebruikt voor militaire doeleinden, met dien verstande dat voor dergelijk materiaal een strenge externe beveiliging bestaat en zal blijven bestaan,
(...)

Artikel 1

Voor de toepassing van dit Verdrag wordt verstaan onder:
a)
“kernmateriaal”: plutonium, met uitzondering van plutonium waarvan de concentratie aan de isotoop plutonium 238 hoger is dan 80 pct., uranium 233, uranium verrijkt in de isotopen 235 of 233, uranium dat het mengsel van isotopen bevat in de natuur aanwezig onder een andere vorm dan erts of ertsresidu, en iedere stof die één of meer van de hierboven genoemde isotopen bevat;
b)
“uranium verrijkt in de isotopen 235 of 233”: uranium dat hetzij de isotoop 233 bevat, dan wel deze beide isotopen in een zodanige hoeveelheid dat de verhouding tussen de som van beide isotopen en de isotoop 238 groter is dan de verhouding tussen de isotoop 235 en de isotoop 238 in natuurlijk uranium;
c)
“internationaal nucleair vervoer”: het vervoer met om het even welk vervoermiddel van een zending kernmateriaal die de grenzen moet overschrijden van de Staat waar ze haar oorsprong heeft, vanaf het vertrek uit een installatie van de expediteur in die Staat tot de aankomst in een installatie van de geadresseerde op het grondgebied van de Staat van eindbestemming.

Artikel 2

1

Dit Verdrag is van toepassing op kernmateriaal, gebruikt voor vreedzame doeleinden, tijdens het internationaal vervoer ervan.

2

Met uitzondering van de artikelen 3, 4 en 5, derde lid, is dit Verdrag ook van toepassing op kernmateriaal, gebruikt voor vreedzame doeleinden tijdens het gebruik, de opslag en het vervoer ervan op het nationale grondgebied.

3

Buiten de verplichtingen die door de Verdragsluitende Staten uitdrukkelijk zijn aangegaan in het raam van de artikelen bedoeld bij het tweede lid, met betrekking tot het kernmateriaal, gebruikt voor vreedzame doeleinden tijdens het gebruik, de opslag en het vervoer ervan op het nationale grondgebied, moet dit Verdrag niet worden uitgelegd als een beperking van de soevereine rechten van een Staat ter zake van het gebruik, de opslag en het vervoer van zodanig kernmateriaal op het nationale grondgebied.

Artikel 3

Elke Verdragsluitende Staat neemt, overeenkomstig zijn nationale wetgeving en het internationaal recht, de nodige maatregelen om, tijdens een internationaal nucleair vervoer, het kernmateriaal dat zich op zijn grondgebied bevindt, of aan boord van een schip of luchtvaartuig dat zich onder zijn jurisdictie bevindt, voor zover dit schip of luchtvaartuig aan het vervoer naar of van deze Staat deelneemt, in de mate van het mogelijke te beveiligen overeenkomstig de niveaus bepaald in bijlage I.

Artikel 4

1

Iedere Verdragsluitende Staat voert kernmateriaal niet uit of laat de uitvoer ervan niet toe, tenzij hem de zekerheid is gegeven dat dit kernmateriaal tijdens het internationaal nucleair vervoer zal worden beveiligd overeenkomstig de niveaus bepaald in bijlage I.

2

Iedere Verdragsluitende Staat voert kernmateriaal niet in of laat de invoer ervan uit een Staat die geen partij is bij dit Verdrag niet toe, tenzij hem zekerheid is gegeven dat dit kernmateriaal tijdens het internationaal nucleair vervoer zal worden beveiligd overeenkomstig de niveaus bepaald in bijlage I.

3

Een Verdragsluitende Staat geeft geen toestemming voor de doorvoer van kernmateriaal op zijn grondgebied over de weg of waterwegen of in zijn lucht- of zeehavens, tussen Staten die geen partij zijn bij dit Verdrag tenzij hem in de mate van het mogelijke zekerheid is gegeven dat dit kernmateriaal tijdens het internationaal nucleair vervoer zal worden beveiligd overeenkomstig de niveaus van bijlage I.

4

Iedere Verdragsluitende Staat past overeenkomstig zijn nationale wetgeving de niveaus van externe beveiliging bepaald in bijlage I op het kernmateriaal dat van een deel van de Staat naar een ander deel van dezelfde Staat wordt vervoerd over de internationale waters of door het internationale luchtruim.

5

De Verdragsluitende Staat aan wie volgens het eerste en het derde lid zekerheid moet worden gegeven dat het kernmateriaal zal worden beveiligd overeenkomstig de niveaus bepaald in bijlage I, bepaalt de Staten en geeft hen vooraf bericht door welke dit kernmateriaal over de weg of waterwegen zal worden doorgevoerd alsmede de Staten die het in hun lucht- of zeehavens zullen binnenlaten.

6

De aansprakelijkheid met betrekking tot het verkrijgen van de bij het eerste lid bedoelde zekerheid, kan door onderlinge toestemming worden overgedragen aan de Verdragsluitende Staat die als Invoerstaat aan het vervoer deelneemt.

7

Niets in dit artikel moet worden uitgelegd in de zin van een beperking van de territoriale soevereiniteit en rechtsmacht van een Staat, onder meer ter zake van het luchtruim en de territoriale zeewateren van deze Staat.

Artikel 5

1

De Verdragsluitende Staten wijzen aan of laten aan elkaar kennen, rechtstreeks of door tussenkomst van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie, hun centrale diensten en de correspondenten die de externe beveiliging van het kernmateriaal moeten verzekeren, alsmede de coördinatie van de recuperatie- en interventieverrichtingen in het geval van onrechtmatige wegneming, gebruikmaking of beschadiging van het kernmateriaal of van een mogelijke dreiging van één van zodanige handelingen.

2

In geval van diefstal, gekwalificeerde diefstal, of enige andere onrechtmatige verkrijging van kernmateriaal, of van mogelijke dreiging van één van zodanige handelingen moeten de Verdragsluitende Staten overeenkomstig hun nationale wetgeving aan iedere Staat die erom vraagt, in de mate van het mogelijke hun samenwerking en hulp verlenen tot recuperatie en beveiliging van dit materiaal.
Inzonderheid:
a)
Neemt een Verdragsluitende Staat de nodige maatregelen om bij iedere diefstal, gekwalificeerde diefstal of andere onrechtmatige verkrijging van kernmateriaal, of mogelijke dreiging van zodanige handelingen, de andere Staten die hem lijken daarbij betrokken te zijn en zo nodig ook de internationale organisaties, zo spoedig mogelijk in te lichten;
b)
Wisselen de betrokken Verdragsluitende Staat voor zover nodig inlichtingen uit, onder elkaar of met internationale organisaties, om het bedreigde kernmateriaal te beveiligen, om de gaafheid van de verzendingscontainers na te zien en om het op onrechtmatige wijze weggenomen kernmateriaal te recupereren;
Zij:
i)
coördineren hun inspanningen langs diplomatieke weg of op een andere in gemeen overleg bepaalde wijze;
ii)
verlenen elkaar bijstand indien daarom wordt verzocht; iii) verzekeren de restitutie van het gestolen of ontbrekende kernmateriaal tengevolge van de hierboven genoemde handelingen.
De concrete regelingen tot samenwerking worden door de betrokken Verdragsluitende Staten bepaald.

3

Voor zover nodig werken de Verdragsluitende Staten samen en plegen met elkaar overleg rechtstreeks of door tussenkomst van de internationale organisaties, ten einde aanwijzingen te verkrijgen betreffende de conceptie, de instandhouding en de verbetering van systemen voor externe beveiliging van kernmateriaal tijdens het internationaal vervoer ervan.

Artikel 6

1

De Verdragsluitende Staten nemen de gepaste maatregelen die met hun nationale wetgeving bestandbaar zijn, ten einde het vertrouwelijk karakter te vrijwaren van inlichtingen die zij krachtens de bepalingen van dit Verdrag verkrijgen van een andere Verdragsluitende Staat of ter gelegenheid van hun medewerking aan een verrichting ter uitvoering van dit Verdrag. Wanneer Verdragsluitende Staten vertrouwelijke inlichtingen meedelen aan internationale organisaties, worden maatregelen genomen om het vertrouwelijk karakter van deze inlichtingen te vrijwaren.

2

De Verdragsluitende Staten zijn ingevolge dit Verdrag niet verplicht inlichtingen te verstrekken die krachtens hun nationale wetgeving niet mogen worden meegedeeld of die hun nationale veiligheid of de externe beveiliging van kernmateriaal in gevaar kunnen brengen.

Artikel 7

1

Het opzettelijk plegen van een van de volgende daden:
a)
Het helen, onder zich houden, gebruiken, overdragen, beschadigen, vervreemden, verspreiden van kernmateriaal zonder daartoe bevoegd te zijn, terwijl zulks voor een ander de dood of ernstig lichamelijk letsel, dan wel aanzienlijke schade aan goederen veroorzaakt of kan veroorzaken;
b)
De diefstal of gekwalificeerde diefstal van kernmateriaal;
c)
Het verduisteren of enige andere onrechtmatige toeëigening van kernmateriaal;
d)
Het vorderen van kernmateriaal door middel van bedreiging, van geweld of enige andere vorm van intimidatie;
e)
De bedreiging:
i)
kernmateriaal te gebruiken om een ander te doden of hem ernstig lichamelijk letsel toe te brengen dan wel aanzienlijke schade aan goederen te veroorzaken;
ii)
het plegen van een van de strafbare feiten omschreven in alinea b ten einde een natuurlijk persoon of een rechtspersoon, een internationale organisatie of een Staat te dwingen iets te doen of niet te doen;
f)
De poging tot het plegen van een van de strafbare feiten omschreven in de alinea's a, b, of c;
g)
Het deelnemen aan een van de strafbare feiten omschreven in de alinea's a tot f wordt door iedere Verdragsluitende Staat als een strafbaar feit beschouwd volgens zijn nationaal recht.

2

Iedere Verdragsluitende Staat past op de strafbare feiten omschreven in dit artikel passende straffen toe, in verhouding tot de ernst van deze strafbare feiten.

Artikel 8

1

Iedere Verdragsluitende Staat neemt de maatregelen die mochten nodig zijn om zijn bevoegdheid vast te stellen ten einde van de in artikel 7 bedoelde strafbare feiten kennis te nemen in de volgende gevallen:
a)
Wanneer het strafbaar feit wordt begaan op het grondgebied van deze Staat of aan boord van een schip of luchtvaartuig dat in die Staat is teboekgesteld;
b)
Wanneer de vermoedelijke dader een onderdaan van die Staat is.

2

Iedere Verdragsluitende Staat neemt ook de maatregelen die mochten nodig zijn om zijn bevoegdheid vast te stellen ten einde van vorengenoemde strafbare feiten kennis te nemen wanneer de vermoedelijke dader van het strafbaar feit zich op zijn grondgebied bevindt en die de Staat hem niet uitlevert aan een van de in het eerste lid bedoelde Staten, overeenkomstig artikel 11.

3

Dit Verdrag doet geen afbreuk aan de bevoegdheid tot strafvervolging uitgeoefend overeenkomstig de nationale wetgeving.

4

Behalve de in het eerste en tweede lid bedoelde Staten, kan iedere Verdragsluitende Staat die bij internationaal vervoer van kernmateriaal betrokken is als uitvoerende of invoerende Staat, zijn bevoegdheid ter zake van de strafbare feiten bedoeld in artikel 7 vaststellen, overeenkomstig het internationale recht.

Artikel 9

De Verdragsluitende Staat op wiens grondgebied de vermoedelijke dader van het strafbaar feit zich bevindt, neemt overeenkomstig zijn nationale wetgeving, en zo hij oordeelt dat zulks door de omstandigheden gerechtvaardigd is, de gepaste maatregelen, detentie inbegrepen, voor de aanwezigheid van vorengenoemde vermoedelijke dader met het oog op vervolging of uitlevering. De maatregelen die op grond van dit artikel worden genomen, worden onverwijld meegedeeld aan de Staten die overeenkomstig artikel 8 hun bevoegdheid moeten vaststellen en zo nodig aan alle andere betrokken Staten.

Artikel 10

Indien de Verdragsluitende Staat op wiens grondgebied de vermoedelijke dader van het strafbaar feit zich bevindt, deze laatste niet uitlevert, legt hij de zaak zonder enige uitzondering en zonder ongewettigd uitstel voor aan zijn bevoegde autoriteiten met het oog op de uitoefening van de strafvordering, volgens een rechtspleging overeenkomstig de wetgeving van die Staat.

Artikel 11

1

De in artikel 7 bedoelde strafbare feiten worden beschouwd als te behoren tot de gevallen van uitlevering bepaald in uitleveringsverdragen die tussen de Verdragsluitende Staten gelden. De Verdragsluitende Staten verbinden zich ertoe deze strafbare feiten op te nemen onder de gevallen van uitlevering in de uitleveringsverdragen die ze onder elkaar zullen sluiten.

2

Indien een Verdragsluitende Staat die de uitlevering afhankelijk stelt van het bestaan van een verdrag, een verzoek om uitlevering ontvangt van een andere Verdragsluitende Staat waarmee hij geen uitleveringsverdrag heeft, kan hij ten aanzien van de vorengenoemde strafbare feiten dit Verdrag als rechtsgrond voor de uitlevering nemen. De uitlevering is onderworpen aan de andere voorwaarden bepaald door de wetgeving van de aangezochte Staat.

3

De Verdragsluitende Staten die de uitlevering niet afhankelijk stellen van het bestaan van een verdrag, erkennen onder elkaar de vorengenoemde strafbare feiten als zijnde gevallen van uitlevering die onderworpen zijn aan de voorwaarden bepaald door de wetgeving van de aangezochte Staat.

4

Tussen de Verdragsluitende Staten wordt elk van deze strafbare feiten met het oog op uitlevering beschouwd als te zijn gepleegd, niet alleen op de plaats van het plegen zelf, maar ook op het grondgebied van de Verdragsluitende Staten die hun bevoegdheid moeten vaststellen overeenkomstig de bepalingen van het eerste lid van artikel 8.

Artikel 12

Een ieder tegen wie een rechtspleging wordt uitgeoefend wegens één van de strafbare feiten bepaald bij artikel 7, geniet in elke stand van de rechtspleging een billijke behandeling.

Artikel 13

1

De Verdragsluitende Staten verlenen elkaar de ruimst mogelijke rechtshulp in elke strafrechterlijke procedure die betrekking heeft op de strafbare feiten bepaald bij artikel 7, ook wat betreft de mededeling van bewijsstukken waarover zij beschikken die noodzakelijk zijn voor strafvervolging. De wet van de aangezochte Staat is in alle gevallen van toepassing bij de uitvoering van een verzoek om rechtshulp.

2

De bepalingen van het eerste lid doen geen afbreuk aan de verplichtingen die voortvloeien uit enige andere bilaterale of multilaterale overeenkomst die de rechtshulp in strafzaken of gedeeltelijk regelt of zal regelen.

Artikel 14

1

Iedere Verdragsluitende Staat geeft aan de depositaris kennis van de wetten en bestuursrechtelijke bepalingen uitgevaardigd ter uitvoering van dit Verdrag. De depositaris deelt op geregelde tijdstippen die inlichtingen mede aan alle Verdragsluitende Staten.

2

De Verdragsluitende Staat op wiens grondgebied de vermoedelijke dader van een strafbaar feit wordt vervolgd deelt in de mate van het mogelijke, de uitkomst van de procedure in de eerste plaats mee aan de rechtstreekse betrokken Staten. De Verdragsluitende Staat deelt tevens de uitkomst van de procedure mee, aan de depositaris die daarvan kennis geeft aan alle Staten.

3

Wanneer een strafbaar feit kernmateriaal betreft, gebruikt voor vreedzame doeleinden, tijdens het gebruik, de opslag of het vervoer ervan op het nationale grondgebied, en zowel de vermoedelijke dader van het strafbaar feit als het kernmateriaal zich bevinden op het grondgebied van de Verdragsluitende Staat waar het strafbaar feit is gepleegd, wordt niet in dit Verdrag uitgelegd als een verplichting van die Verdragsluitende Staat om inlichtingen te verstrekken betreffende de strafrechtelijke procedures met betrekking tot dit strafbaar feit.

Artikel 15

De bijlagen bij dit Verdrag maken een integrerend deel uit van het Verdrag.

Artikel 16

1

Vijf jaar na de inwerkingtreding van dit Verdrag zal de depositaris een conferentie van de Verdragsluitende Staten bijeenroepen om de toepassing van het Verdrag te onderzoeken en het te evalueren wat betreft de preambule, het geheel van de bepalingen en de bijlagen in het licht van de toestand op dat tijdstip.

2

Nadien kan de meerderheid van de Verdragsluitende Staten, met tussentijden van ten minste vijfjaar, de bijeenroeping van verdere conferenties met hetzelfde doel verkrijgen, door daartoe bij de depositaris een voorstel in te dienen.

Artikel 17

1

In geval van geschil tussen twee of meer Verdragsluitende Staten betreffende de uitlegging of de toepassing van het Verdrag, plegen de betrokken Verdragsluitende Staten onderling overleg om het geschil bij te leggen door onderhandeling of door enig ander vreedzaam middel tot regeling van geschillen dat door alle partijen in het geschil kan worden aanvaard.

2

Een zodanig verschil, dat niet kan worden bijgelegd op de wijze voorgeschreven in het eerste lid, wordt op verzoek van een partij in dit geschil onderworpen aan arbitrage of voor beslechting verwezen naar het Internationale Gerechtshof. Indien partijen in het geschil binnen zes maanden na de dagtekening van het verzoek om arbitrage geen overeenstemming bereiken over de organisatie van de arbitrage, kan een partij aan de voorzitter van het Internationale Gerechtshof of aan de secretaris-generaal van de Organisatie van de Verenigde Naties vragen een of meer scheidsmannen te benoemen. In geval van bevoegdheidsgeschil ter zake van de verzoekschriften van de partijen in het geschil, heeft het verzoek gericht aan de secretaris-generaal van de Organisatie van de Verenigde Naties voorrang.

3

Iedere Verdragsluitende Staat kan, op het ogenblik dat hij dit Verdrag ondertekent, bekrachtigt, aanvaardt, goedkeurt of ertoe toetreedt, verklaren dat hij zich niet gebonden acht door de ene of andere procedure tot regeling van geschillen bedoeld in het tweede lid van dit artikel of door beide procedures. De andere Verdragsluitende Staten zijn door een procedure tot regeling van geschillen bedoeld in het tweede lid van dit artikel niet gebonden ten aanzien van een Verdragsluitende Staat die een voorbehoud heeft gemaakt in verband met die procedure.

4

Iedere Verdragsluitende Staat die een voorbehoud heeft gemaakt overeenkomstig de bepalingen van het derde lid van dit artikel, kan te allen tijde zijn voorbehoud intrekken door een kennisgeving aan de depositaris.

Artikel 18

1

Dit Verdrag staat open voor ondertekening door alle Staten op het Hoofdkantoor van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie te Wenen, en op het Hoofdkantoor van de Organisatie van de Verenigde Naties te New York, vanaf 3 maart 1980 tot bij zijn inwerkingtreding.

2

Dit Verdrag dient te worden bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd door de ondergetekende Staten.

3

Na zijn inwerkingtreding zal dit Verdrag openstaan voor toetreding van alle Staten.

4

a)
Dit Verdrag staat open voor ondertekening of toetreding van internationale of regionale organisaties die integratie beogen of een ander doel hebben, op voorwaarde dat iedere bedoelde organisatie uit soevereine Staten is samengesteld en bevoegd is voor het onderhandelen over, het sluiten en het toepassen van internationale akkoorden met betrekking tot in dit Verdrag behandelde aangelegenheden.
b)
In de aangelegenheden die tot hun bevoegdheid behoren oefenen deze organisaties, in eigen naam, de rechten uit en nemen zij de verantwoordelijkheden op zich welke dit Verdrag aan de Verdragsluitende Staten toekent.
c)
Bij toetreding tot dit Verdrag deelt een zodanige organisatie aan de depositaris een verklaring mede, waarbij wordt aangegeven welke haar Lidstaten zijn en welke artikelen van dit Verdrag op haar niet toepasselijk zijn.
d)
Een zodanige organisatie beschikt niet over een eigen stem naast die van haar Lid-Staten.

5

De akten van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding worden bij de depositaris nedergelegd.

Artikel 19

1

Dit Verdrag treedt in werking op de dertigste dag, volgend op de nederlegging, bij de depositaris van de eenentwintigste akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring.

2

Voor iedere Staat die het Verdrag bekrachtigt, aanvaardt, goedkeurt of ertoe toetreedt na de nederlegging van de eenentwintigste akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring, treedt het Verdrag in werking op de dertigste dag na de nederlegging door die Staat van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding.

Artikel 20

1

Onverminderd het bepaalde in artikel 16, kan een Verdragsluitende Staat een wijziging van dit Verdrag voorstellen. De voorgestelde wijziging wordt nedergelegd bij de depositaris die hiervan onverwijld mededeling doet aan al de Verdragsluitende Staten. Indien de meerderheid van de Verdragsluitende Staten de depositaris verzoekt een vergadering bijeen te roepen ten einde de voorgestelde wijzigingen te onderzoeken, dan nodigt de depositaris alle Verdragsluitende Staten uit voor een vergadering, die niet eerder mag beginnen dan 30 dagen na het verzenden van de uitnodigingen. Elke wijziging, die op deze vergadering door een tweederdemeerderheid van alle Verdragsluitende Staten wordt aangenomen, zal onmiddellijk door de depositaris aan alle Verdragsluitende Staten worden meegedeeld.

2

De wijziging treedt in werking voor iedere Verdragsluitende Staat, die een akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van deze wijziging heeft nedergelegd, vanaf de dertigste dag na de datum waarop twee derde van de Verdragsluitende Staten hun akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring heeft nedergelegd bij de depositaris. Daarna treedt de wijziging in werking voor elke andere Verdragsluitende Staat vanaf de dag waarop deze Staat zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van de wijziging heeft nedergelegd.

Artikel 21

1

Iedere Verdragsluitende Staat kan dit Verdrag opzeggen door een schriftelijke kennisgeving aan de depositaris.

2

De opzegging wordt van kracht honderd tachtig dagen na de datum waarop de depositaris de kennisgeving ontving.

Artikel 22

De depositaris doet aan alle Verdragsluitende Staten onverwijld mededeling van:
a.
elke ondertekening van dit Verdrag;
b.
elke nederlegging van een akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding;
c.
elk voorbehoud dat wordt gemaakt of ingetrokken krachtens het bepaalde in artikel 17;
d.
elke mededeling gedaan door een organisatie overeenkomstig het bepaalde in lid 4, c), van artikel 18;
e.
de inwerkingtreding van dit Verdrag;
f.
de inwerkingtreding van elke wijziging van dit Verdrag;
g.
elke opzegging overeenkomstig het bepaalde in artikel 21.

Artikel 23

Het oorspronkelijke exemplaar van dit Verdrag, waarvan de Arabische, Chinese, Engelse, Franse, Russische en Spaanse teksten gelijkelijk authentiek zijn, wordt nedergelegd bij de directeur-generaal van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie, die daarvan voor eensluidend gewaarmerkte afschriften doet toekomen aan de Staten die dit Verdrag hebben ondertekend.
Ten blijke waarvan de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, dit Verdrag, dat voor ondertekening is opengesteld te Wenen en te New York, op 3 maart 1980, hebben ondertekend.
Dit Verdrag werd ondertekend door volgende Staten:
België, Brazilië, Bulgarije, Canada, Denemarken, Duitse Democratische Republiek, Duitsland (Bondsrepubliek), Dominicaanse Republiek, Euratom, Filippijnen, Finland, Frankrijk, Griekenland, Guatemala, Haïti, Hongarije, Italië, Ierland, Israël, Joegoslavië, Korea, Luxemburg, Marokko, Nederland, Noorwegen, Oostenrijk, Panama, Paraguay, Polen, Roemenië, Tsjechoslovakije, Turkije, USSR, Verenigde Staten, Verenigd Koninkrijk, Zuid-Afrika, Zweden.

Bijlage 1 Fysische-beveiligingsniveaus toe te passen bij internationaal transport van nucleair materiaal volgens de klassenindeling van bijlage II

1

Tijdens opslag ter gelegenheid van een internationaal nucleair transport, gelden de volgende fysische-beveiligingsniveaus voor splijtstoffen:
a)
Materialen van klasse III worden opgeslagen in een zone waarvan de toegang onder controle staat;
b)
Materialen van klasse II worden opgeslagen in een zone die onder permanent toezicht staat, uitgeoefend door bewakers of met behulp van elektronische toestellen, omgeven door een afsluiting met een beperkt aantal uitgangen onder aangepaste controle, ofwel elke andere zone die een gelijkwaardig peil van fysische beveiliging biedt;
c)
Materialen van klasse I worden opgeslagen in een zone die op dezelfde wijze beveiligd is als deze voor de hiervoor vernoemde klasse II, maar waarvan de toegang bovendien beperkt is tot personen waarvan de betrouwbaarheid bewezen is en die onder toezicht staat van bewakers die in nauwe verbinding staan met de gepaste interventie-eenheden. De in dit verband genomen specifieke maatregelen zullen ertoe strekken, elke aanval, elke ongeoorloofde toegang of elk ongeoorloofd wegnemen van materialen op te sporen en te voorkomen.

2

Tijdens internationaal transport gelden de volgende fysische-beveiligingsniveaus voor nucleair materiaal:
a)
Materialen van klasse II en III zullen vervoerd worden met inachtname van bijzondere voorzorgen. Deze omvatten onder meer het treffen van voorafgaande schikkingen tussen verzender, bestemmingen en vervoerder, en een voorafgaand akkoord tussen natuurlijke of rechtspersonen onderworpen aan de jurisdictie en reglementen van de uitvoerende en invoerende Staten, waarbij bepaald worden de datum, de plaats en procedure van overdracht van de verantwoordelijkheid over het vervoer;
b)
Materialen van klasse I zullen vervoerd worden met inachtneming van de bijzondere voorzorgen zoals voorzien voor materialen van klasse II en III, en daarenboven, onder bestendig toezicht van een escorte en onder voorwaarden die een nauwe verbinding met gepaste interventie-eenheden waarborgen;
c)
Voor natuurlijke uraan anders dan in de vorm van erts of ertsafval, behelst de transportbeveiliging, voor hoeveelheden groter dan 500 kilogram U, de voorafgaandelijke kennisgeving van de verzending met vermelding van de wijze van vervoer, het verwachte uur van aankomst en de ontvangstbevestiging van de verzending.

Bijlage 2 Tabel: Indeling van nucleaire materialen

Materiaal
Vorm
Klasse
I
II
III (c)
1. Plutonium (a)
Niet bestraald (b)
2 kg of meer
min dan 2 kg meer dan 500 g
500 g of minder maar meer dan 15 g
2. Uranium 235
Niet bestraald (a)
 
 
 
 
 –  Uranium verrijkt tot 20 % 235U of meer
5 kg of meer
min dan 5 kg maar meer dan 1 kg
1 kg of minder maar meer dan 15 g
 
 –  Uranium verrijkt tot 10 % 235U of meer maar minder dan 20 %
10 kg of meer
min dan 10 kg maar meer dan 1 kg
 
 –  Uranium verrijkt boven het natuurlijk gehalte maar minder dan 10 % 235U
10 kg of meer
3. Uranium 233
Niet bestraald (b)
2 kg of meer
min dan 2 kg maar meer dan 500 g
500 g of minder maar meer dan 15 g
4. Bestraalde splijtstof
 
 
verarmd of natuurlijk uranium, thorium of laag-verrijkte splijtstof (min dan 10 % splijtbare materie (d) (e)
 
(a)
Alle plutonium uitgezonderd dit waarvan de isotopenconcentratie in plutonium-238 de 80 % overschrijdt.
(b)
Niet in een reactor bestraald materiaal of materiaal bestraald in een reactor, maar met een stralingsniveau gelijk aan of minder dan 100 rad/uur op één meter afstand, onafgeschermd.
(c)
Hoeveelheden welke niet onder klasse III vallen, alsook natuurlijk uranium, dienen beveiligd te worden overeenkomstig de gebruiken van toepassing bij voorzichtig beheer.
(d)
Ofschoon dit beveiligingsniveau wordt aangeraden; is het de Staten veroorloofd om, na evaluatie van de specifieke omstandigheden, er een verschillende fysische-beveiligingsklasse aan toe te kennen.
(e)
Andere splijtstof die uit hoofde van haar oorspronkelijk gehalte aan splijtbare materie ondergebracht is bij klasse I en II voor bestraling, mag bij de onmiddellijk lagergelegen klasse ingedeeld worden indien het stralingsniveau van de splijtstof méér is dan 100 rad/uur op één meter afstand, onafgeschermd.

[De Staten die partij zijn bij dit Verdrag,
Onder erkenning van het recht van alle Staten kernenergie te ontwikkelen en toe te passen voor vreedzame doeleinden, en het recht te genieten van de voordelen die uit een vreedzame toepassing van kernenergie kunnen voortvloeien,
Overtuigd van de noodzaak de internationale samenwerking en de overdracht van nucleaire technologie betreffende de vreedzame toepassing van kernenergie te vergemakkelijken,
Indachtig dat externe beveiliging van wezenlijk belang is voor de bescherming van de volksgezondheid, de veiligheid, het milieu en de nationale en internationale veiligheid,
Indachtig de doelstellingen en beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties betreffende de handhaving van de internationale vrede en veiligheid en de bevordering van goed nabuurschap, vriendschappelijke betrekkingen en samenwerking tussen Staten,
Overwegend dat ingevolge de bepalingen van artikel 2, vierde lid, van het Handvest van de Verenigde Naties het volgende van toepassing is: “In hun internationale betrekkingen onthouden alle Leden zich van bedreiging met of het gebruik van geweld tegen de territoriale integriteit of de politieke onafhankelijkheid van enige Staat of van elke andere handelwijze die onverenigbaar is met de doelstellingen van de Verenigde Naties”,
In herinnering brengend de Verklaring inzake maatregelen tot uitbanning van internationaal terrorisme als bijlage bij de resolutie van de algemene Vergadering 49/60 van 9 december 1994,
Geleid door de wens de potentiële gevaren die gevormd worden door illegale handel, het wederrechtelijk toe-eigenen en gebruiken van kernmateriaal en de sabotage van kernmateriaal en kerninstallaties af te wenden en vaststellend dat de externe beveiliging tegen dergelijke daden in nationaal en internationaal opzicht een bron van toenemende zorg is geworden,
Ernstig bezorgd over de toeneming over de gehele wereld van daden van terrorisme, in al zijn gedaantes en verschijningsvormen, en over de bedreiging die wordt gevormd door internationaal terrorisme en georganiseerde misdaad,
Van mening dat externe beveiliging een belangrijke rol speelt bij het ondersteunen van de doelstellingen met betrekking tot de niet-verspreiding van kernwapens en het bestrijden van terrorisme,
Geleid door de wens dat via dit Verdrag een bijdrage wordt geleverd aan de wereldwijde versterking van de externe beveiliging van kernmateriaal en kerninstallaties gebruikt voor vreedzame doeleinden,
Ervan overtuigd dat strafbare feiten met betrekking tot kernmateriaal en kerninstallaties een zaak van ernstige zorg zijn en dat het dringend noodzakelijk is gepaste en doeltreffende maatregelen te nemen, of bestaande maatregelen aan te scherpen, om deze strafbare feiten te voorkomen, op te sporen en te vervolgen,
Geleid door de wens de internationale samenwerking verder te versterken met het oog op het tot stand brengen, in overeenstemming met de nationale wetgeving van iedere Verdragsluitende Partij en met dit Verdrag, van doeltreffende maatregelen voor de externe beveiliging van kernmateriaal en kerninstallaties,
Ervan overtuigd dat dit Verdrag het veilige gebruik en vervoer en de veilige opslag van kernmateriaal en de veilige exploitatie van kerninstallaties zou moeten aanvullen,
Erkennend dat er internationaal vastgestelde aanbevelingen met betrekking tot externe beveiliging bestaan, die van tijd tot tijd worden geactualiseerd en die als leidraad kunnen dienen met betrekking tot eigentijdse middelen om een hoog niveau van externe beveiliging te bereiken,
Tevens erkennend dat de doeltreffende externe beveiliging van kernmateriaal en kerninstallaties gebruikt voor militaire doeleinden onder de verantwoordelijkheid valt van de Staat die dergelijk kernmateriaal en dergelijke kerninstallaties bezit, en in het besef dat aan dergelijk materiaal en dergelijke installaties een strenge externe beveiliging gegeven wordt en blijft worden,
Zijn het volgende overeengekomen:]