Naast de voorschriften van de hoofdstukken 8.1 tot en met 8.4 zijn de volgende voorschriften van toepassing op het vervoer van de betrokken stoffen of voorwerpen, indien er in kolom (19) van tabel A in hoofdstuk 3.2 naar verwezen wordt. Indien deze voorschriften in tegenspraak zijn met die van de hoofdstukken 8.1 tot en met 8.4, hebben de voorschriften van onderhavig hoofdstuk voorrang.
S1 Bijkomende voorschriften met betrekking tot het vervoer van ontplofbare stoffen en voorwerpen (klasse 1)
- (1)
- Speciale opleiding van de bestuurders
Indien een bestuurder, in toepassing van andere in een Verdragspartij van kracht zijnde reglementeringen, onder een verschillend regime of voor een verschillend doel reeds een gelijkwaardige opleiding gevolgd heeft die in 8.2.2.3. gedefinieerd is, kan hij geheel of gedeeltelijk vrijgesteld worden van de specialisatiecursus.
- (2)
- Erkende aangestelde
De bevoegde overheid van een Verdragspartij bij het ADR mag – op kosten van de vervoerder – de aanwezigheid van een erkende aangestelde aan boord van het voertuig opleggen, indien de nationale reglementering zulks voorschrijft.
- (3)
- Verbod om te roken of om vuur of een onbeschermde vlam te gebruiken
Roken of het gebruik van vuur of van een onbeschermde vlam is verboden op of in de nabijheid van voertuigen die stoffen en voorwerpen van klasse 1 vervoeren, evenals tijdens het laden en het lossen van dergelijke stoffen en voorwerpen. Dit verbod is eveneens van toepassing op elektronische sigaretten en andere gelijkaardige systemen.
- (4)
- Laad- en losplaatsen
- a)
- Het is verboden stoffen of voorwerpen van klasse 1 op een openbare plaats binnen een bebouwde kom te laden of te lossen zonder speciale toestemming van de bevoegde overheden;
- b)
- Het is verboden stoffen of voorwerpen van klasse 1 op een openbare plaats buiten een bebouwde kom te laden ofte lossen zonderde bevoegde overheden te hebben ingelicht, tenzij deze werkzaamheden door ernstige veiligheidsredenen te verrechtvaardigen zijn.
- c)
- Indien de behandeling van de goederen om één of andere reden op een openbare plaats dient te gebeuren, moeten de stoffen en voorwerpen van verschillende aard op basis van de etiketten van elkaar gescheiden worden.
- d)
- Indien voertuigen die stoffen of voorwerpen van klasse 1 vervoeren, voor laad- en losoperaties op een openbare plaats moeten stilhouden, dient tussen de stilstaande voertuigen een afstand van ten minste 50 m te worden bewaard. Deze afstand is niet van toepassing op voertuigen die tot dezelfde transporteenheid behoren.
- (5)
- Konvooien
- a)
- Indien voertuigen die stoffen of voorwerpen van klasse 1 vervoeren in konvooien rijden, moet tussen twee opeenvolgende transporteenheden een afstand van ten minste 50 m bewaard worden.
- b)
- Door de bevoegde overheid kunnen voorschriften met betrekking tot de volgorde of de samenstelling van de konvooien opgelegd worden.
- (6)
- Bewaking van de voertuigen
De voorschriften van hoofdstuk 8.4 zijn slechts van toepassing wanneer de totale netto massa ontplofbare stof van de stoffen en voorwerpen van klasse 1 die met het voertuig vervoerd worden groter is dan de hieronder aangegeven limieten:
|
|
|
|
Subklasse 1.3, ontplofbare stoffen en voorwerpen van compatibiliteitsgroep C:
|
|
Subklasse 1.3, ontplofbare stoffen en voorwerpen die niet behoren tot compatibiliteitsgroep C:
|
|
Subklasse 1.4, andere stoffen en voorwerpen dan deze die hieronder opgesomd zijn:
|
|
|
|
|
|
Stoffen en voorwerpen van subklasse 1.4, ingedeeld bij de UN-nummers 0104, 0237, 0255, 0267, 0289, 0361, 0365, 0366, 0440, 0441, 0455, 0456, 0500, 0512 en 0513:
|
|
Bij samenladingen dient de laagste limiet die van toepassing is op een van de vervoerde stoffen of voorwerpen gebruikt te worden voorde volledige lading.
Deze stoffen of voorwerpen, wanneer ze voldoen aan de bepalingen van 1.10.3, moeten bovendien voortdurend bewaakt worden, in overeenstemming met het beveiligingsplan volgens 1.10.3.2, om elk kwaad opzet te verhinderen en de bestuurder en de bevoegde overheid te verwittigen bij verlies of brand.
Deze bepalingen zijn niet van toepassing op lege verpakkingen.
- (7)
- Vergrendeling van de voertuigen
Behalve tijdens de laad- en losperiodes moeten de deuren en stijve panelen van het laadcompartiment van EX/II voertuigen en alle openingen in het laadcompartiment van EX/III voertuigen, die stoffen en voorwerpen van klasse 1 vervoeren, tijdens het vervoer vergrendeld zijn.
S2 Bijkomende voorschriften met betrekking tot het vervoer van brandbare vloeistoffen of brandbare gassen
- (1)
- Draagbaar verlichtingsapparaat
Indien een gesloten voertuig vloeistoffen vervoert met een vlampunt van ten hoogste 60°C of brandbare stoffen of voorwerpen van klasse 2, is het verboden om het ladingscompartiment van dat voertuig binnen te gaan met andere draagbare verlichtingsapparaten dan die welke zodanig ontworpen en gebouwd werden dat ze niet in staat zijn om de brandbare gassen of dampen te ontsteken die zich binnen het voertuig zouden kunnen verspreid hebben.
- (2)
- Werking van de verbrandingsverwarmers tijdens het laden of het lossen
Het is verboden om de verbrandingsverwarmers van voertuigen van type FL (zie deel 9) te laten werken gedurende het laden en het lossen en op de laadplaats.
- (3)
- Maatregelen om de opbouw van electrostatische ladingen te voorkomen
Bij voertuigen van type FL (zie deel 9) moet een goede elektrische verbinding tussen het chassis van het voertuig en de aarde tot stand gebracht worden vóór het vullen of het ledigen van de tanks. Bovendien moet de vulsnelheid beperkt worden.
S3 Bijzondere bepalingen met betrekking tot het vervoer van infectueuze (besmettelijke) stoffen
De voorschriften in de kolommen (2), (3) en (5) van de tabel in 8.1.4.1 en de voorschriften van 8.3.4 zijn niet van toepassing.
S4
Zie 7.1.7.
OPMERKING: Onderhavige bepaling S4 is niet van toepassing op de in 3.1.2.6 beoogde stoffen, indien deze zodanig gestabiliseerd worden door toevoeging van chemische inhibitoren dat hun SADT hoger is dan 50 °C. In dit geval kan ook temperatuurbeheersing vereist zijn wanneer de temperatuur tijdens het vervoer hoger kan oplopen dan 55 °C
S5 Bijzondere bepalingen voor het vervoer van radioactieve stoffen van klasse 7 in uitgezonderde colli (UN-nummers 2908, 2909, 2910 en 2911)
De voorschriften met betrekking tot de schriftelijke richtlijnen van 8.1.2.1 b) en van 8.2.1, 8.3.1 en 8.3.4 zijn niet van toepassing.
S6 Gemeenschappelijke bijzondere bepalingen voor het vervoer van andere radioactieve stoffen van klasse 7 dan die in vrijgestelde colli.
De voorschriften van 8.3.1 zijn niet van toepassing op voertuigen die alleen colli, oververpakkingen of containers vervoeren die voorzien zijn van etiketten van de categorie I-WIT.
De voorschriften van 8.3.4 zijn niet van toepassing indien er geen nevengevaar bestaat.
Andere bijkomende voorschriften of bijzondere bepalingen
S7
(Afgeschaft)
S8
Indien zulks niet absoluut noodzakelijk is mag een transporteenheid die meer dan 2000 kg van deze stof vervoert, niet voor dienstverrichtingen stoppen in de nabijheid van woningen of van plaatsen waar veel mensen samenkomen. In de nabijheid van voornoemde plaatsen is voor een oponthoud van langere duurde toestemming van de bevoegde overheid vereist.
S9
Indien zulks niet absoluut noodzakelijk is mag tijdens een transport van deze stof niet voor dienstverrichtingen stilgehouden worden in de nabijheid van woningen of van plaatsen waar veel mensen samenkomen. In de nabijheid van voornoemde plaatsen is voor een oponthoud van langere duurde toestemming van de bevoegde overheid vereist.
S10
Indien de wetgeving van het land waar het oponthoud plaatsvindt zulks voorschrijft, moeten – van april tot en met oktober – bij het stationeren van het voertuig, de colli op afdoende wijze tegen de inwerking van de zon beschermd worden, bijvoorbeeld door op ten minste 20 cm boven de lading aangebrachte dekzeilen.
S11
Indien een bestuurder, in toepassing van andere in een Verdragspartij van kracht zijnde reglementeringen, onder een verschillend regime of voor een verschillend doel reeds een gelijkwaardige opleiding gevolgd heeft met betrekking tot de in 8.2.2.3.5 gedefinieerde onderwerpen, kan hij geheel of gedeeltelijk vrijgesteld worden van de specialisatiecursus.
S12
Het is niet nodig om de voorschriften van 8.2.1 betreffende de opleiding van de bestuurders toe te passen indien het totaal aantal van de vervoerde colli met radioactieve stoffen in de transporteenheid niet groter is dan 10, de som van de transportindexen niet groter is dan 3 en als er geen bijkomende gevaren zijn. Desalniettemin moeten de bestuurders in dat geval een gepaste opleiding krijgen met betrekking tot de voorschriften die vervoer van radioactieve stoffen reglementeren en die beantwoordt aan hun verantwoordelijkheden. Deze opleiding moet hen bewust maken van de stralingsgevaren die het vervoer van radioactieve stoffen met zich meebrengt. Een dergelijke sensibilisatieopleiding moet met een door hun werkgever afgeleverd getuigschrift gestaafd worden. Zie ook 8.2.3.
S13
(Afgeschaft)
S14
De bepalingen van hoofdstuk 8.4 met betrekking tot de bewaking van de voertuigen zijn van toepassing op de voertuigen die deze goederen vervoeren, ongeacht de vervoerde hoeveelheid.
S15
De bepalingen van hoofdstuk 8.4 met betrekking tot de bewaking van de voertuigen zijn van toepassing op de voertuigen die deze goederen vervoeren, ongeacht de vervoerde hoeveelheid. Het is evenwel niet nodig om de bepalingen van hoofdstuk 8.4 toe te passen indien het beladen compartiment vergrendeld is of de vervoerde colli op een andere wijze tegen ieder illegaal afladen beschermd zijn.
S16
De bepalingen van hoofdstuk 8.4 met betrekking tot de bewaking van de voertuigen zijn van toepassing wanneer de totale massa van deze stof in het voertuig meer dan 500 kg bedraagt.
Bijkomend, op voertuigen die meer dan 500 kg van deze stof vervoeren, wanneer ze voldoen aan de bepalingen van 1.10.3 moet bovendien voortdurend toezicht uitgeoefend worden, in overeenstemming met het beveiligingsplan volgens 1.10.3.2, om elk kwaad opzet te verhinderen en de bestuurder en de bevoegde overheid te verwittigen bij verlies of brand.
S17
De bepalingen van hoofdstuk 8.4 met betrekking tot de bewaking van de voertuigen zijn van toepassing wanneer de totale massa van deze stof in het voertuig meer dan 1000 kg bedraagt.
S18
De bepalingen van hoofdstuk 8.4 met betrekking tot de bewaking van de voertuigen zijn van toepassing wanneer de totale massa van deze stof in het voertuig meer dan 2000 kg bedraagt.
S19
De bepalingen van hoofdstuk 8.4 met betrekking tot de bewaking van de voertuigen zijn van toepassing wanneer de totale massa van deze stof in het voertuig meer dan 5000 kg bedraagt.
S20
De bepalingen van hoofdstuk 8.4 met betrekking tot de bewaking van de voertuigen zijn van toepassing wanneer de totale massa of het totaal volume van deze goederen in het voertuig meer dan 10.000 kg bedraagt voor verpakte goederen of meer dan 3000 liter in tanks.
S21
De bepalingen van hoofdstuk 8.4 met betrekking tot de bewaking van de voertuigen zijn van toepassing op alle stoffen, ongeacht hun massa.
Bijkomend zal op deze goederen, wanneer ze voldoen aan de bepalingen van 1.10.3, voortdurend toezicht uitgeoefend worden, in overeenstemming met het beveiligingsplan volgens 1.10.3.2, om elke kwaad opzet te verhinderen en de bestuurder en de bevoegde overheid te verwittigen bij verlies of brand.
De bepalingen van hoofdstuk 8.4 moeten evenwel niet toegepast worden indien:
- a)
- het beladen compartiment vergrendeld is of de vervoerde colli op een andere wijze beschermd zijn tegen ieder illegaal afladen, en
- b)
- het dosisdebiet op om het even welke toegankelijke plaats van het oppervlak van het voertuig 5 Sv/h niet overschrijdt.
S22
De bepalingen van hoofdstuk 8.4 met betrekking tot de bewaking van de voertuigen zijn van toepassing wanneer de totale massa of het totaal volume van deze goederen in het voertuig meer dan 5000 kg bedraagt voor verpakte goederen of meer dan 3000 liter in tanks.
S23
De bepalingen van hoofdstuk 8.4 met betrekking tot de bewaking van de voertuigen zijn van toepassing wanneer deze stof losgestort of in tanks vervoerd wordt en de totale massa of het totaal volume in het voertuig al naargelang het geval meer dan 3000 kg of meer dan 3000 liter bedraagt.
S24
De bepalingen van hoofdstuk 8.4 met betrekking tot de bewaking van de voertuigen zijn van toepassing wanneer de totale massa van deze stof in het voertuig meer dan 100 kg bedraagt.