Alle stroomkringen, met uitzondering van de hierna genoemde, moeten door middel van zekeringen of automatische schakelaars beschermd worden:
- –
- van de startbatterij naar het systeem voor het koud starten;
- –
- van de startbatterij naar de alternator;
- –
- van de alternator naar de doos met zekeringen of schakelaars;
- –
- van de startbatterij naar de startmotor;
- –
- van de startbatterij naar de behuizing voor de aandrijfregeling van het remvertragingssysteem (zie 9.2.3.1.2), indien dit laatste elektrisch of elektromagnetisch functioneert;
- –
- van de startbatterij naar het elektrisch hefmechanisme van de draaischamel;
- –
- van de startbatterij naar de elektrische stuurinrichtingen.
Bovenstaande niet-beschermde stroomkringen moeten zo kort mogelijk zijn.