30/09/57 ADR 2013 - Bijlage A
Europees Verdrag van 30 september 1957 betreffende het internationaal vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (ADR)
Deel 1 Algemene voorschriften
Hoofdstuk 1.1 Toepassingsgebied en toepasbaarheid
1.1.1 Structuur
Bijlagen A en B zijn onderverdeeld in negen delen. Bijlage A bestaat uit de delen 1 tot en met 7 en bijlage B uit de delen 8 en 9; elk deel is onderverdeeld in hoofdstukken, en elk hoofdstuk in afdelingen en onderafdelingen (zie de inhoudsopgave).
Binnen elk deel is het cijfer van het deel een bestanddeel van het nummer van de hoofdstukken, afdelingen en onderafdelingen; zo is bijvoorbeeld het nummer van deel 4, hoofdstuk 2, afdeling 1 “4.2.1”.
1.1.2 Toepassingsgebied
1.1.2.1
In de zin van artikel 2 van het ADR preciseert Bijlage A:
- a)
- de gevaarlijke goederen die van het internationaal vervoer zijn uitgesloten;
- b)
- de gevaarlijke goederen waarvan het internationaal vervoer is toegestaan en de voorschriften die voor deze goederen gelden (met inbegrip van de vrijstellingen), in het bijzonder met betrekking tot:
- –
- de indeling (classificatie) van de goederen, met inbegrip van de criteria voor de indeling en de daarbij horende beproevingsmethodes;
- –
- het gebruik van verpakkingen (met inbegrip van gezamenlijke verpakking);
- –
- het gebruik van tanks (met inbegrip van het vullen daarvan);
- –
- de procedures voor de verzending (met inbegrip van het markeren en etiketteren van colli en vervoermiddelen, alsmede de documentatie en voorgeschreven aanduidingen en vermeldingen);
- –
- de bepalingen met betrekking tot de constructie, de beproeving en de toelating van verpakkingen en tanks;
- –
- het gebruik van vervoermiddelen (met inbegrip van het laden, het samenladen en het lossen);
1.1.2.2
Bijlage A van het ADR bevat eveneens bepaalde bepalingen die volgens artikel 2 van het ADR bijlage B betreffen of zowel bijlage A als bijlage B, namelijk:
|
|
|
(Toepassingsgebied van bijlage B)
|
|
|
|
Vrijstellingen die samenhangen met de aard van het vervoersproces
|
|
Vrijstellingen in samenhang met de vervoerde hoeveelheden per transporteenheid
|
|
Toepasbaarheid van andere reglementeringen
|
|
Voertuig dat op een andere manier wordt verplaatst dan door middel van motortractie over de weg
|
|
Definities, meeteenheden en afkortingen
|
|
Opleiding van de personen die betrokken zijn bij het vervoer van gevaarlijke goederen
|
|
Veiligheidsplichten van de betrokkenen
|
|
|
|
|
|
Controlemaatregelen en andere ondersteunende maatregelen met het oog op de naleving van de veiligheidsvoorschriften
|
|
Transportbeperkingen door de bevoegde overheden
|
|
Bepalingen betreffende de beveiliging
|
|
|
|
Kolommen (1), (2), (14), (15) en (19) (toepassing van deel 8 en 9 op specifieke stoffen of voorwerpen)
|
1.1.2.3
Voor de doeleinden van artikel 2 van het ADR preciseert bijlage B de voorschriften met betrekking tot de constructie, uitrusting en exploitatie van de voertuigen die goedgekeurd zijn voor het vervoer van gevaarlijke goederen:
- –
- voorschriften met betrekking tot de bemanning, de uitrusting en de exploitatie van de voertuigen en met betrekking tot de documentatie;
- –
- voorschriften met betrekking tot de constructie en de goedkeuring van de voertuigen.
1.1.2.4
In artikel 1, alinea c) van het ADR heeft het woord “voertuigen” niet noodzakelijk betrekking op één en hetzelfde voertuig. Een internationaal transport kan met verscheidene voertuigen worden verricht, op voorwaarde dat het plaatsvindt op het grondgebied van ten minste twee Verdragspartijen van het ADR, tussen de afzender en de bestemmeling die op het vervoerdocument zijn aangegeven.
1.1.3 Vrijstellingen
1.1.3.1 Vrijstellingen die samenhangen met de aard van het vervoersproces
De bepalingen van het ADR zijn niet van toepassing op:
- a)
-
- i)
- het vervoer van gevaarlijke goederen door particulieren, indien die goederen verpakt zijn voor de verkoop in de detailhandel en bestemd zijn voor hun persoonlijk of huishoudelijk gebruik of voor hun vrijetijds- of sportactiviteiten; dit op voorwaarde dat maatregelen genomen werden om lekkage van de inhoud onder normale vervoersvoorwaarden te vermijden. Wanneer deze goederen brandbare vloeistoffen zijn, vervoerd in hervulbare recipiënten die door, of voor een particulier gevuld worden, mag de totale hoeveelheid niet groter zijn dan 60 liter per recipiënt en 240 liter per transporteenheid. Er wordt van uitgegaan dat de gevaarlijke goederen in IBC's, grote verpakkingen of tanks niet verpakt zijn voor de verkoop in de detailhandel.
- ii)
- het vervoer door particulieren, binnen de in lid a) i), aangegeven grenzen, van gevaarlijke goederen die oorspronkelijk bestemd waren voor hun persoonlijk of huishoudelijk gebruik of voor hun vrijetijds- of sportactiviteiten en die als afval worden vervoerd, ook wanneer deze gevaarlijke goederen niet meer in hun oorspronkelijke verpakking voor de detailhandel zijn verpakt, mits maatregelen zijn genomen om lekkage onder normale vervoersomstandigheden te voorkomen;
- b)
-
(Afgeschaft)
- c)
- het vervoer verricht door ondernemingen, dat ondergeschikt is aan hun hoofdactiviteit -zoals leveringen aan bouwwerven of de terugritten van deze werven – of verband houdt met opmetingen, reparaties of onderhoud; dit in hoeveelheden van ten hoogste 450 liter per verpakking, met inbegrip van de grote recipiënten voor losgestort vervoer (IBC's) en de grote verpakkingen en met inachtname van de in 1.1.3.6 gespecificeerde maximale hoeveelheden. Er dienen maatregelen genomen te worden om lekkage van de inhoud onder normale vervoersvoorwaarden te vermijden. Deze vrijstellingen zijn niet van toepassing op klasse 7.
Het vervoer dat door dergelijke ondernemingen verricht wordt voor hun bevoorrading of externe dan wel interne distributie valt evenwel niet onder het toepassingsgebied van deze vrijstelling;
- d)
- het vervoer dat uitgevoerd wordt door- of onder toezicht staat van de bevoegde overheden voor de interventies bij noodgevallen, voor zover het noodzakelijk is in verband met de interventie bij een noodgeval, meer in het bijzonder vervoer uitgevoerd:
- –
- door takelwagens die voertuigen verplaatsen dewelke bij een ongeval betrokken waren of defect zijn en die gevaarlijke goederen bevatten; of
- –
- om de bij een incident of ongeval betrokken gevaarlijke goederen te omsluiten, te recupereren en ze naar de dichtstbijgelegen geschikte veilige plaats over te brengen;
- e)
- het vervoer bij noodsituaties, bedoeld om mensenlevens te redden of het milieu te beschermen; dit op voorwaarde dat alle maatregelen genomen worden die nodig zijn om te garanderen dat dergelijk transport volledig veilig uitgevoerd wordt.
- f)
- het vervoer van lege, niet gereinigde vaste opslagreservoirs die gassen van de groepen A, O of F van klasse 2, stoffen van de verpakkingsgroepen II of III van klasse 3 of 9, of pesticiden van de verpakkingsgroepen II of III van klasse 6.1 hebben bevat, indien aan volgende voorwaarden is voldaan:
- –
- alle openingen, behalve de drukontlastingsinrichtingen (indien die geïnstalleerd zijn), zijn hermetisch afgesloten;
- –
- maatregelen werden getroffen om lekkage van de inhoud onder normale vervoersvoorwaarden te verhinderen; en
- –
- de lading is zodanig vastgezet op onderstellen, in kratten of andere manipulatie-inrichtingen of op het voertuig of in de container dat ze onder normale vervoersvoorwaarden niet kan loskomen of zich verplaatsen.
Deze vrijstelling geldt niet voor vaste opslagreservoirs die ontplofbare stoffen in niet-explosieve toestand hebben bevat, of stoffen waarvan het vervoer door het ADR verboden is.
OPMERKING: Zie ook 1.7.1.4 voor radioactieve stoffen.
1.1.3.2 Vrijstellingen die samenhangen met het vervoer van gassen
De voorschriften van het ADR zijn niet van toepassing op het vervoer van:
- a)
- gassen vervat in de reservoirs of brandstofflessen van een voertuig dat een transportoperatie uitvoert, en die dienen voor de voortstuwing daarvan of voor de werking van zijn bijzondere uitrusting (bijvoorbeeld koelinrichtingen) en die gebruikt worden of bedoeld zijn voor gebruik gedurende het vervoer.
De gassen mogen vervoerd worden in vaste reservoirs of brandstofflessen, rechtstreeks verbonden met de motor of met de hulpuitrusting van het voertuig of in verplaatsbare drukrecipiënten en conform aan de desbetreffende reglementaire bepalingen.
De totale capaciteit van de reservoirs of brandstofflessen van een transporteenheid, inclusief de reservoirs die toegelaten zijn conform 1.1.3.3 a), mag de hoeveelheid energie (MJ) of de massa (kg) die overeenkomst met een energie-equivalent van 54.000 MJ, niet overschrijden.
OPMERKINGEN: 1. De waarde van 54.000 MJ voor het energie-equivalent komt overeen met de limiet van 1.1.3.3 a) (1500 liter). Voor wat betreft het energie-inhoud van de brandstoffen, zie de volgende tabel:
|
|
|
|
|
|
|
|
Vloeibaar gemaakt petroleumgas (LPG)
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
(a)
|
1Nm3 verwijst naar Normaal kubieke meter: de hoeveelheid gas dat 1m3 inneemt bij een temperatuur van 0°C en druk van 1,01325 bar (0,101325 MPa).
|
De volgende totale capaciteit mag niet overschreden worden
- –
- 1080 kg voor LNG en CNG;
- –
- 2250 liter voor LPG.
2. Iedere container die voorzien is van een uitrusting die bestemd is om te functioneren gedurende het vervoer en vastgezet is op een voertuig, wordt beschouwd als een integraal onderdeel van het voertuig en geniet van dezelfde uitzonderingen voor wat betreft de brandstof die nodig is voor het functioneren van de uitrusting.
- b)
-
(Afgeschaft);
- c)
- gassen van de groepen A en O (overeenkomstig 2.2.2.1), indien hun druk in het recipiënt of in de tank, bij een temperatuur van 20 °C, niet hoger is dan 200 kPa (2 bar) en indien het gas geen vloeibaar gemaakt gas of sterk gekoeld, vloeibaar gemaakt gas is; dit geldt voor alle types van recipiënten of tanks, bijvoorbeeld ook voor de verschillende onderdelen van de machines of van de apparaten;
OPMERKING: deze vrijstelling is niet van toepassing op lampen. Voor lampen, zie 1.1.3.10.
- d)
- gassen vervat in de uitrusting die voor de werking van het voertuig gebruikt wordt (bijvoorbeeld brandblusapparaten), met inbegrip van de wisselstukken (bijvoorbeeld opgepompte banden); deze vrijstelling geldt ook voor opgepompte banden die als lading vervoerd worden;
- e)
- gassen die zich in bijzondere inrichtingen van de voertuigen bevinden en voor de werking van deze inrichtingen tijdens het vervoer nodig zijn (koelsystemen, viskaren, verwarmingsapparaten, enz.), evenals de reserverecipiënten voor dergelijke inrichtingen en de lege, niet gereinigde omruilrecipiënten die met dezelfde transporteenheid vervoerd worden;
- f)
- gassen die zich in voedingswaren bevinden (met uitzondering van UN 1950), met inbegrip van koolzuurhoudende dranken; en
- g)
- gassen die zich in ballen bevinden die bestemd zijn voor gebruik bij sporten.
- h)
-
(Afgeschaft)
1.1.3.3 Vrijstellingen in samenhang met het vervoer van vloeibare brandstoffen
De voorschriften van het ADR zijn niet van toepassing op het vervoer van:
- a)
- de brandstof, vervat in de reservoirs van een voertuig dat een transportoperatie uitvoert, en die dient voor zijn voortstuwing of voor de werking van één van zijn uitrustingen die gebruikt wordt of bestemd is voor een gebruik tijdens het transport.
De brandstof mag vervoerd worden in vaste brandstofreservoirs, rechtstreeks verbonden met de motor of met de hulpuitrusting van het voertuig en conform aan de desbetreffende reglementaire bepalingen, of in draagbare brandstofrecipiënten (zoals jerrycans).
De totale capaciteit van de vaste reservoirs mag niet groter zijn dan 1500 liter per transporteenheid, en deze van een reservoir dat op een aanhangwagen gemonteerd is mag niet groter zijn dan 500 liter. Ten hoogste 60 liter per transporteenheid mag vervoerd worden in draagbare brandstofreservoirs. Deze beperkingen zijn niet van toepassing op voertuigen die door de hulpdiensten gebruikt worden;
OPMERKINGEN: 1. Iedere container die voorzien is van een uitrusting die bestemd is om te functioneren gedurende het vervoer en vastgezet is op een voertuig, wordt beschouwd als een integraal onderdeel van het voertuig en geniet van dezelfde uitzonderingen voor wat betreft de brandstof die nodig is voor het functioneren van de uitrusting.
2. De totale capaciteit van de reservoirs of flessen, inclusief die die brandbare gassen bevatten, mogen een energie-equivalent van 54.000 MJ niet overschrijden (zie opmerking 1 in 1.1.3.2 a)).
- b)
- (Afgeschaft);
- c)
- (Afgeschaft).
1.1.3.4 Vrijstellingen in samenhang met bijzondere bepalingen of met gevaarlijke goederen, verpakt in beperkte hoeveelheden of in uitgezonderde hoeveelheden
OPMERKING: Zie ook 1.7.1.4 voor de radioactieve stoffen.
1.1.3.4.1
Bepaalde bijzondere bepalingen van hoofdstuk 3.3 stellen het vervoer van specifieke gevaarlijke goederen geheel of gedeeltelijk van de voorschriften van het ADR vrij. Deze vrijstelling is van toepassing voor de gevaarlijke goederen van de desbetreffende rubriek, wanneer naar de bijzondere bepaling verwezen wordt in kolom (6) van tabel A in hoofdstuk 3.2.
1.1.3.4.2
Bepaalde gevaarlijke goederen kunnen het voorwerp uitmaken van vrijstellingen, op voorwaarde dat aan de voorschriften van hoofdstuk 3.4 is voldaan.
1.1.3.4.3
Bepaalde gevaarlijke goederen kunnen het voorwerp uitmaken van vrijstellingen, op voorwaarde dat aan de voorschriften van hoofdstuk 3.5 is voldaan.
1.1.3.5 Vrijstellingen in samenhang met ongereinigde lege verpakkingen
Ongereinigde lege verpakkingen (met inbegrip van de IBC's en de grote verpakkingen), die stoffen van de klassen 2, 3, 4,1, 5,1, 6,1, 8 en 9 hebben bevat, zijn niet onderworpen aan de voorschriften van het ADR indien gepaste maatregelen werden getroffen om de mogelijke gevaren te neutraliseren. De gevaren zijn geneutraliseerd indien maatregelen werden getroffen om alle gevaren van de klassen 1 tot en met 9 te elimineren.
1.1.3.6 Vrijstellingen in samenhang met de per transporteenheid vervoerde hoeveelheden
1.1.3.6.1
Voor de toepassing van deze onderafdeling zijn de gevaarlijke goederen ingedeeld bij vervoerscategorieën 0, 1, 2, 3 of 4, zoals aangegeven in kolom (15) van tabel A van hoofdstuk 3.2. De lege ongereinigde verpakkingen die stoffen hebben bevat welke ingedeeld zijn bij vervoerscategorie “0” worden ook ingedeeld bij vervoerscategorie “0”. De lege ongereinigde verpakkingen die stoffen hebben bevat welke ingedeeld zijn bij een andere vervoerscategorie dan “0” worden ingedeeld bij vervoerscategorie “4”.
1.1.3.6.2
Indien de hoeveelheid gevaarlijke goederen aan boord van één enkele transporteenheid de waarden niet overschrijdt die in kolom (3) van de tabel in 1.1.3.6.3 vermeld worden voor een gegeven vervoerscategorie (wanneer de gevaarlijke goederen aan boord van de transporteenheid tot dezelfde categorie behoren), of de overeenkomstig 1.1.3.6.4 berekende waarde (wanneer de gevaarlijke goederen aan boord van de transporteenheid tot meerdere categorieën behoren), mogen zij in colli in éénzelfde transporteenheid vervoerd worden zonder dat de volgende voorschriften van toepassing zijn:
– hoofdstuk 1.10, met uitzondering van gevaarlijke goederen met hoog risico van klasse 1 (in overeenstemming met 1.10.3.1), en met uitzondering van de uitgezonderde colli van de klasse 7, UN-nummers 2910 en 2911, indien het activiteitsniveau de waarde A2 overschrijdt;
|
|
|
|
|
– hoofdstuk 7.2, met uitzondering van V5 en V8 van 7.2.4;
|
|
|
– deel 8, met uitzondering van
|
|
|
8.1.4.2 tot en met 8.1.4.5,
|
|
|
|
|
|
|
|
S1 (3) en (6), S2 (1), S4, S5, S14 tot en met S21 en S24 van hoofdstuk 8.5;
|
|
|
1.1.3.6.3
Wanneer de gevaarlijke stoffen die in de transporteenheid worden vervoerd tot dezelfde categorie behoren, is de maximale totale hoeveelheid aangegeven in kolom (3) van de onderstaande tabel:
|
Stoffen of voorwerpen verpakkingsgroep of classificatiecode/-groep of UN-nummer
(2)
|
Maximale totale hoeveelheid per transporteenheid
(b)
(3)
|
|
|
1.1A, 1.1L, 1.2L, 1.3L en UN 0190
|
|
|
|
|
|
|
|
stoffen ingedeeld bij verpakkingsgroep I
|
|
|
|
UN 1183, 1242, 1295, 1340, 1390, 1403, 1928, 2813, 2965, 2968, 2988, 3129, 3130, 3131, 3132, 3134, 3148,3396,3398 en 3399
|
|
|
|
|
|
|
|
UN 1051, 1600, 1613, 1614, 2312, 3250 en 3294
|
|
|
|
|
|
|
|
UN 2912 tot en met 2919, 2977, 2978, 3321 tot en met 3333
|
|
|
|
UN 2215 (maleïnezuuranhydride, gesmolten)
|
|
|
|
UN 2315, 3151, 3152 en 3432, evenals de voorwerpen die dergelijke stoffen of mengsels bevatten
|
|
|
alsook de ongereinigde lege verpakkingen die stoffen van deze vervoerscategorie hebben bevat, behalve deze die ingedeeld zijn bij UN 2908.
|
|
|
Stoffen en voorwerpen die ingedeeld zijn bij verpakkingsgroep I en niet onder vervoerscategorie 0 vallen, alsook de stoffen en voorwerpen van de klassen:
|
|
|
|
1.1B tot en met 1.1 J
(a)
, 1.2B tot en met 1.2J, 1.3C, 1.3G, 1.3H, 1.3J en 1.5 D
(a)
|
|
|
|
groepen T, TC
(a)
, TO, TF, TOC
(a)
en TFC spuitbussen: groepen C, CO, FC, T, TF, TC, TO, TFC en TOC
|
|
|
|
chemische stoffen onder druk: UN 3502 tot en met 3505
|
|
|
|
UN 3221 tot en met 3224 en 3231 tot en met 3240, 3533 en 3534
|
|
|
|
UN 3101 tot en met 3104 en 3111 tot en met 3120
|
|
|
Stoffen die ingedeeld zijn bij verpakkingsgroep II en niet onder vervoerscategorie 0, 1 of 4 vallen, alsook de stoffen en voorwerpen van de klassen:
|
|
|
|
1.4B tot en met 1.4G en 1.6N
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
chemische stoffen onder druk: UN 3501
|
|
|
|
UN 3225 tot en met 3230, 3531 en 3532
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
UN 1700, 2016 en 2017 en stoffen die ingedeeld zijn bij verpakkingsgroep III
|
|
|
|
|
|
|
|
UN 3090, 3091, 3245, 3480, 3481, 3536, 3551 en 3552
|
|
|
Stoffen die ingedeeld zijn bij verpakkingsgroep III en niet onder vervoerscategorie 0, 2 of 4 vallen, alsook de stoffen en voorwerpen van de klassen:
|
|
|
|
|
|
|
|
spuitbussen: groepen A en O
|
|
|
|
chemische stoffen onder druk: UN 3500
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
UN 2794, 2795, 2800, 3028, 3477, 3506 en 3554
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
UN 1331, 1345, 1944, 1945, 2254, 2623 en 3541
|
|
|
|
UN 1361 en 1362 van verpakkingsgroep III en UN 3542
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
UN 3268, 3499, 3508, 3509, 3548 en 3559
|
|
|
alsook de ongereinigde lege verpakkingen die gevaarlijke stoffen hebben bevat, met uitzondering van die welke in de vervoerscategorie 0 voorkomen.
|
|
(a)
|
Voor de UN-nummers 0081, 0082, 0084, 0241, 0331, 0332, 0482, 1005 en 1017 bedraagt de totale maximale hoeveelheid per transporteenheid 50 kg.
|
(b)
|
De totale maximale hoeveelheid voor elke vervoerscategorie stemt overeen met een berekende waarde van “1.000” (zie ook 1.1.3.6.4).
|
In de bovenstaande tabel wordt onder “maximale totale hoeveelheid per transporteenheid” het volgende verstaan:
- –
- voor voorwerpen, de totale massa in kilogram van de voorwerpen zonder hun verpakkingen (voor voorwerpen van klasse 1, de netto massa van de ontplofbare stof in kg; voor in onderhavige bijlage gespecificeerde gevaarlijke goederen in machines of in apparatuur, de totale hoeveelheid erin vervatte gevaarlijke goederen in kilogram of in liter al naargelang het geval);
- –
- voor vaste stoffen, vloeibaar gemaakte gassen, sterk gekoelde vloeibare gassen en opgeloste gassen, de netto massa in kg;
- –
- voor vloeistoffen, de totale hoeveelheid erin vervatte gevaarlijke goederen, in liter;
- –
- voor samengeperste gassen, geadsorbeerd gassen en chemische stoffen onder druk, de watercapaciteit van het recipiënt, in liter.
1.1.3.6.4
Wanneer gevaarlijke goederen die behoren tot verschillende vervoerscategorieën in éénzelfde transporteenheid vervoerd worden, mag de som van
- –
- de hoeveelheid stoffen en voorwerpen van vervoerscategorie 1 vermenigvuldigd met 50,
- –
- de hoeveelheid stoffen en voorwerpen van vervoerscategorie 1, die in noota onder de tabel van 1.1.3.6.3 vermeld worden, vermenigvuldigd met 20,
- –
- de hoeveelheid stoffen en voorwerpen van vervoerscategorie 2 vermenigvuldigd met 3, en
- –
- de hoeveelheid stoffen en voorwerpen van vervoerscategorie 3,
niet groter zijn dan een berekende waarde van 1.000.
1.1.3.6.5
Voor de toepassing van onderhavige onderafdeling moet geen rekening gehouden worden met gevaarlijke goederen die vrijgesteld zijn overeenkomstig 1.1.3.1 a) en d), 1.1.3.2 tot en met 1.1.3.5, 1.1.3.7, 1.1.3.9 en 1.1.3.10.
1.1.3.7 Vrijstellingen in samenhang met het vervoer van opslag- en productiesystemen voor elektrische energie
De voorschriften van het ADR zijn niet van toepassing op opslag- en productiesystemen voor elektrische energie (bijvoorbeeld lithiumbatterijen, elektrische condensatoren, asymmetrische condensatoren, opslagsystemen met metaalhydriden en brandstofcellen):
- a)
- geïnstalleerd in een voertuig dat een transportoperatie uitvoert en die dienen voor zijn voorstuwing of voor de werking van één van zijn uitrustingen;
- b)
- vervat in apparatuur voor de werking van deze apparatuur die gebruikt wordt of bedoeld is voor gebruik gedurende het vervoer (bijvoorbeeld een draagbare computer), behalve voor apparatuur zoals dataloggers en ladingsopvolgsystemen die in verpakkingen, oververpakkingen, containers of laadcompartimenten vastgemaakt of geplaatst zijn waarvoor enkel de voorschriften van 5.5.4 van toepassing zijn.
1.1.3.8
1.1.3.9 Vrijstellingen in samenhang met gevaarlijke goederen die tijdens het vervoer als koelmiddel of conditioneringsmiddel gebruikt worden
Gevaarlijke goederen die enkel verstikkend zijn (d.w.z. die de normalerwijze in de atmosfeer aanwezige stikstof verdunnen of verdringen) zijn, wanneer zij in voertuigen of containers voor koel- of conditioneringsdoeleinden gebruikt worden, enkel aan de bepalingen van 5.5.3 onderworpen.
1.1.3.10 Vrijstellingen in samenhang met het vervoer van lampen die gevaarlijke stoffen bevatten
De volgende lampen zijn niet onderworpen aan het ADR op voorwaarde dat ze noch radioactieve stoffen, noch kwik bevatten in een hoeveelheid hoger dan de hoeveelheid gespecificeerd in de bijzondere bepaling 366 van hoofdstuk 3.3:
- a)
- de lampen die rechtstreeks ingezameld worden bij de particulieren en de huishoudens wanneer ze vervoerd worden naar een inzamelings- of recyclingpunt;
OPMERKING: hieronder vallen ook de lampen die door particulieren naar een eerste inzamelpunt gebracht worden en vervolgens vervoerd worden naar een ander inzamelingspunt, tussentijds verwerkingspunt of recyclingpunt.
- b)
- de lampen die elk niet meer dan 1 g gevaarlijke stoffen bevatten en die zodanig verpakt zijn dat elk collo niet meer dan 30 g gevaarlijke stoffen bevat, op voorwaarde dat:
- i)
- de lampen gefabriceerd zijn volgens een gecertificeerd kwaliteitsborgingsprogramma;
OPMERKING: daartoe kan de ISO-norm 9001 gebruikt worden
en
- ii)
- de lampen ofwel individueel verpakt zijn in binnenverpakkingen die voorzien zijn van scheidingselementen, ofwel elk omgeven zijn door vulmateriaal ter bescherming van de lamp. Vervolgens moeten de lampen verpakt zijn in een stevige buitenverpakking die beantwoordt aan de algemene bepalingen van 4.1.1.1.1 en kunnen weerstaan aan een valproef van 1,2 m. hoogte;
- c)
- de gebruikte, beschadigde of defecte lampen die per lamp niet meer dan 1 g gevaarlijke goederen en per collo niet meer dan 30 g gevaarlijke goederen bevatten als ze vervoerd worden vanuit een inzamelings- of een recyclingpunt. De lampen moeten verpakt zijn in buitenverpakkingen die voldoende stevig zijn om het lekken van de inhoud onder normale vervoersomstandigheden te vermijden. De buitenverpakkingen moeten beantwoorden aan de algemene bepalingen van 4.1.1.1 en moeten aan een valproef van 1,2 m, hoogte weerstaan.
- d)
- de lampen die uitsluitend gassen van de groepen A en O bevatten (overeenkomstig 2.2.2.1), op voorwaarde dat ze dusdanig verpakt zijn dat de scherfwerking ten gevolge van het breken van de lamp begrensd blijft tot binnen het collo.
OPMERKING: de lampen die radioactieve stoffen bevatten, worden behandeld in 2.2.7.2.2.2 b).
1.1.4 Toepasbaarheid van andere voorschriften
1.1.4.1
1.1.4.2 Vervoer in een transportketen die een traject over zee of via de lucht omvat
1.1.4.2.1
Colli, containers, containers voor losgestort vervoer, mobiele tanks, tankcontainers en MEGC's die niet volledig voldoen aan de voorschriften van het ADR betreffende de verpakking, de gezamenlijke verpakking, het markeren en etiketteren van de colli of het aanbrengen van grote etiketten en oranje signalisatie, maar die wel beantwoorden aan de voorschriften van de IMDG Code of van de Technische Instructies van de ICAO, mogen onder de volgende voorwaarden vervoerd worden in een transportketen die een traject overzee of via de lucht omvat:
- a)
- indien de merktekens en gevaarsetiketten op de colli niet voldoen aan het ADR, moeten de colli overeenkomstig de bepalingen van de IMDG Code of van de Technische Instructies van de ICAO van merktekens en gevaarsetiketten voorzien zijn;
- b)
- voor de gezamenlijke verpakking in éénzelfde collo zijn de bepalingen van de IMDG Code of van de Technische Instructies van de ICAO van toepassing;
- c)
- bij vervoer in een transportketen die een traject over zee omvat moeten de containers, de containers voor losgestort vervoer, de mobiele tanks, de tankcontainers en de MEGC's – voor zover zij niet van grote etiketten en oranje signalisatie zijn voorzien conform hoofdstuk 5.3 van onderhavige bijlage – de merktekens en grote etiketten dragen die beantwoorden aan hoofdstuk 5.3 van de IMDG Code. In een dergelijk geval is enkel paragraaf 5.3.2.1.1 van onderhavige bijlage van toepassing op de signalisatie van het voertuig. Bij ongereinigde, lege mobiele tanks, tankcontainers en MEGC's geldt deze bepaling ook voor het aansluitend vervoer naar een reinigingsstation.
Deze afwijking geldt niet voor goederen die als gevaarlijke goederen in de klassen 1 tot en met 9 van het ADR ingedeeld zijn, maar die volgens de desbetreffende bepalingen van de IMDG Code of van de Technische Instructies van de ICAO niet als gevaarlijk worden aanzien.
1.1.4.2.2
De transporteenheden, bestaande uit één of meerdere andere voertuigen dan die welke containers, mobiele tanks, tankcontainers of MEGC's vervoeren volgens de bepalingen van 1.1.4.2.1 c), die niet voorzien zijn van grote etiketten overeenkomstig de voorschriften van 5.3.1 van het ADR, maar waarvan merktekens en de grote etiketten wel beantwoorden aan hoofdstuk 5.3 van de IMDG Code, zijn toegelaten tot het vervoer in een transportketen die een traject over zee omvat op voorwaarde dat voldaan wordt aan de bepalingen van 5.3.2 van het ADR betreffende de oranje signalisatie.
1.1.4.2.3
Bij vervoer in een transportketen die een traject over zee of via de lucht omvat mag men de in 5.4.1, in 5.4.2 en door bepaalde bijzondere bepalingen van hoofdstuk 3.3 vereiste gegevens vervangen door het vervoerdocument en de gegevens die respectievelijk door de IMDG Code of de technische instructies van de ICAO vereist worden, op voorwaarde dat elke door het ADR vereiste bijkomende inlichting er ook in opgenomen wordt.
OPMERKING: Zie ook 5.4.1.1.7 voor het vervoer overeenkomstig 1.1.4.2.1. Zie ook 5.4.2 voor het vervoer in containers.
1.1.4.3 Gebruik van mobiele tanks van het IMO-type die goedgekeurd zijn voor het zeevervoer
Mobiele tanks van het IMO-type (types 1, 2, 5 en 7) die niet voldoen aan de voorschriften van hoofdstuk 6.7 of 6.8, maar die vóór 1 januari 2003 gebouwd en goedgekeurd werden volgens de voorschriften van de IMDG Code (Amendement 29-98), mogen verder worden gebruikt op voorwaarde dat zij voldoen aan de toepasselijke keurings- en inspectievoorschriften van de IMDG Code
(3)
. Bovendien moet er aan de instructies in hoofdstuk 3.2, kolommen (10) en (11) en in hoofdstuk 4.2 van het ADR voldaan worden. Zie ook 4.2.0.1 van de IMDG Code.
(3)
|
De Internationale Maritieme Organisatie (IMO) heeft de “Guidance on the Continued Use of Existing IMO Type Portable Tanks and Road Tank Vehicles for the Transport of Dangerous Goods” gepubliceerd als omzendschrijven CCC1/Circ.3. De tekst van deze richtlijn is in het Engels beschikbaar op de IMO-webstek, op het volgend adres: www.imo.org.
|
1.1.4.4
1.1.4.5 Voertuig dat op een andere manier wordt verplaatst dan door middel van motortractie over de weg
1.1.4.5.1
Indien een voertuig, gebruikt voor een transport dat onderworpen is aan de voorschriften van het ADR, over een gedeelte van het traject op een andere manier wordt verplaatst dan door middel van motortractie over de weg, dan zijn voor dit gedeelte van het traject uitsluitend de nationale of internationale voorschriften van toepassing die er eventueel van kracht zijn voor het vervoer van gevaarlijke goederen via de vervoerswijze die voor de verplaatsing van het voertuig wordt gebruikt.
1.1.4.5.2
In de gevallen als bedoeld in 1.1.4.5.1 hierboven kunnen de betrokken Verdragspartijen bij het ADR overeenkomen om de voorschriften van het ADR toe te passen op het gedeelte van het traject waar een voertuig op een andere manier wordt verplaatst dan door middel van motortractie over de weg, zo nodig aangevuld met bijkomende voorschriften, tenzij dergelijke akkoorden tussen de betrokken Verdragspartijen bij het ADR strijdig zijn met de internationale verdragen inzake het vervoer van gevaarlijke goederen via de vervoerswijze die er voor de verplaatsing van het wegvoertuig wordt gebezigd, bijvoorbeeld het Internationaal Verdrag voor de Veiligheid van Mensenlevens op Zee (SOLAS), waarbij de Verdragspartijen bij het ADR eveneens Verdragspartijen zijn.
De Verdragspartij die het initiatief tot het afsluiten van deze akkoorden heeft genomen, dient het Secretariaat van de Economische Commissie voor Europa er van op de hoogte te stellen, die ze ter kennis van alle Verdragspartijen zal brengen.
1.1.4.5.3
Indien een transport, dat onderworpen is aan de voorschriften van het ADR, over heel zijn wegtraject of een gedeelte daarvan ook onderworpen is aan de bepalingen van een internationale overeenkomst die een andere vervoerswijze van gevaarlijke goederen regelt dan over de weg – op grond van bepalingen van die overeenkomst die haar toepassingsgebied uitbreiden tot bepaalde domeinen van het wegvervoer – zijn de voorschriften van die overeenkomst op het betrokken traject van toepassing samen met de bepalingen van het ADR die met deze laatste niet strijdig zijn; de andere voorschriften van het ADR gelden niet op het desbetreffend traject.
1.1.4.6
(Voorbehouden).
1.1.4.7
Hervulbare drukrecipiënten goedgekeurd door het Ministerie van Transport van de Verenigde Staten van Amerika.
OPMERKING: Voor vervoer in overeenstemming met 1.1.4.7, zie eveneens 5.4.1.1.23.
1.1.4.7.1
Invoer van gas.
Hervulbare drukrecipiënten die goedgekeurd zijn door het Ministerie van Transport van de Verenigde Staten van Amerika en vervaardigd werden in overeenstemming met de normen van deel 178 (Specifications for Packagings of Title 49, Transportation, van de Code of Federal Regulations), mogen worden vervoerd van hun tijdelijke opslagplaats naar het eindpunt van de transportketen, tot aan de eindgebruiker, wanneer zij overeenkomstig paragraaf 1.1.4.2 voor vervoer in een transportketen zijn toegelaten.
1.1.4.7.2
Uitvoer van gas en lege niet-gereinigde drukrecipiënten.
Hervulbare drukrecipiënten die goedgekeurd zijn door het Ministerie van Transport van de Verenigde Staten van Amerika en vervaardigd werden in overeenstemming met de normen vermeld in deel 178 (Specifications for Packagings of Title 49, Transportation, van de Code of Federal Regulations), mogen alleen gevuld en vervoerd worden met het oog op uitvoer naar landen die geen Verdragspartij van het ADR zijn, en op voorwaarde dat ze voldoen aan onderstaande bepalingen:
- a)
- Het vullen van de drukrecipiënten gebeurde in overeenstemming met de van toepassing zijnde relevante voorschriften van de Code of Federal Regulations van de Verenigde Staten van Amerika.
- b)
- De drukrecipiënten zijn voorzien van een merkteken en een etiket, overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 5.2.
- c)
- De bepalingen van 4.1.6.12 en 4.1.6.13 zijn van toepassing op drukrecipiënten. De drukrecipiënten mogen niet meer gevuld worden na de vervaldatum van de periodieke keuring, maar mogen na deze vervaldatum nog vervoerd worden om deze keuring te laten uitvoeren, en dit met inbegrip van tussentijds vervoer.
1.1.4.6 (Voorbehouden)
1.1.4.7 Hervulbare drukrecipiënten goedgekeurd door het Ministerie van Transport van de Verenigde Staten van Amerika
OPMERKING: Voor vervoer in overeenstemming met 1.1.4.7, zie eveneens 5.4.1.1.23.
1.1.4.7.1
Invoer van gas.
Hervulbare drukrecipiënten die goedgekeurd zijn door het Ministerie van Transport van de Verenigde Staten van Amerika en vervaardigd werden in overeenstemming met de normen van deel 178 (Specifications for Packagings of Title 49, Transportation, van de Code of Federal Regulations), mogen worden vervoerd van hun tijdelijke opslagplaats naar het eindpunt van de transportketen, tot aan de eindgebruiker, wanneer zij overeenkomstig paragraaf 1.1.4.2 voor vervoer in een transportketen zijn toegelaten.
1.1.4.7.2
Uitvoer van gas en lege niet-gereinigde drukrecipiënten.
Hervulbare drukrecipiënten die goedgekeurd zijn door het Ministerie van Transport van de Verenigde Staten van Amerika en vervaardigd werden in overeenstemming met de normen vermeld in deel 178 (Specifications for Packagings of Title 49, Transportation, van de Code of Federal Regulations), mogen alleen gevuld en vervoerd worden met het oog op uitvoer naar landen die geen Verdragspartij van het ADR zijn, en op voorwaarde dat ze voldoen aan onderstaande bepalingen:
- a)
- Het vullen van de drukrecipiënten gebeurde in overeenstemming met de van toepassing zijnde relevante voorschriften van de Code of Federal Regulations van de Verenigde Staten van Amerika.
- b)
- De drukrecipiënten zijn voorzien van een merkteken en een etiket, overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 5.2.
- c)
- De bepalingen van 4.1.6.12 en 4.1.6.13 zijn van toepassing op drukrecipiënten. De drukrecipiënten mogen niet meer gevuld worden na de vervaldatum van de periodieke keuring, maar mogen na deze vervaldatum nog vervoerd worden om deze keuring te laten uitvoeren, en dit met inbegrip van tussentijds vervoer.
1.1.5 Toepassing van normen
Wanneer de toepassing van een norm vereist is en er enig conflict is tussen deze norm en de bepalingen van het ADR, krijgen de bepalingen van het ADR voorrang. De voorschriften van de norm die niet conflicteren met het ADR moeten op de wijze die aangegeven is toegepast worden, met inbegrip van de voorschriften van elke andere norm, of een gedeelte van een norm, die als normatieve verwijzing in deze norm geciteerd wordt.
OPMERKING: Een norm verduidelijkt hoe voldaan kan worden aan de bepalingen van het ADR en kan bijkomende vereisten bevatten naast deze voorzien in het ADR.
Hoofdstuk 1.2 Definities, meeteenheden en afkortingen
1.2.1 Definities
OPMERKING: In deze afdeling zijn alle algemene en specidieke definities opgenomen.
In het ADR verstaat men onder:
A
“aërosol”, zie “spuitbus”;
“afneembare tank”, een tank met een capaciteit van meer dan 450 liter, die geen vaste tank, mobiele tank, tankcontainer of element van een batterijvoertuig of van een MEGC is, die niet ontworpen is voor het vervoer van goederen zonder dat deze worden overgeladen en die gewoonlijk niet behandeld kan worden tenzij ze leeg is;
“afvalstoffen” ,stoffen, oplossingen, mengsels of voorwerpen die niet als dusdanig kunnen gebruikt worden, maar die worden vervoerd om opgewerkt, gestort of door middel van verbranding of een andere verwerkingsmethode vernietigd te worden;
“afzender”, de onderneming die voor zichzelf of voor een derde gevaarlijke goederen verzendt. Indien het vervoer plaatsvindt op grond van een vervoerscontract, dan geldt als afzender de afzender volgens dit contract;
B
“batterijvoertuig”, een voertuig dat elementen omvat die onderling door een verzamelleiding zijn verbonden en die blijvend op het voertuig gemonteerd zijn. Volgende elementen komen in aanmerking als elementen van een batterijvoertuig: flessen, cylinders, drukvaten en flessenbatterijen, alsook tanks met een capaciteit van meer dan 450 liter voor gassen zoals gedefinieerd in 2.2.2.1.1;
“bedrijfsdruk”:
- a)
- voor een samengeperst gas: de gestabiliseerde druk bij de referentietemperatuur van 15°C in een vol drukrecipiënt;
- b)
- voor UN-nr. 1001, acetyleen opgelost: de gestabiliseerde druk berekend bij een uniforme referentietemperatuur van 15°C in een acetyleenfles die de gespecificeerde hoeveelheid oplosmiddel en de maximale hoeveelheid acetyleen bevat;
- c)
- voor UN nr. 3374 acetyleen, oplosmiddelvrij: de bedrijfsdruk die berekend werd voor de gelijkwaardige fles met UN-nr. 1001 acetyleen, opgelost.
OPMERKING: Zie “maximale bedrijfsdruk” voor de tanks.
“bedrijfsuitrusting”
- a)
- van een tank, de laad- en losinrichtingen, de be- en ontluchtingsinrichtingen, de veiligheids- en de verwarmingsinrichtingen, de thermische isolatie, de inrichtingen voor additieven en de meetinstrumenten;
- b)
- van de elementen van een batterijvoertuig of MEGC, de laad- en losinrichtingen, met inbegrip van de verzamelleiding, de veiligheidsinrichtingen en de meetinstrumenten;
- c)
- van een IBC, de laad- en losinrichtingen en in voorkomend geval de ontspannings- of ventilatieinrichtigen, de veiligheids- en verwarmingsinrichtingen, de thermische isolatie en de meetinstrumenten.
- d)
- van een drukrecipiënt: de sluitingen, de verzamelleidingen, de leidingen, de poreuze materialen, absorberend of adsorberend, alsook alle structuuruitrustingen, die bijvoorbeeld bestemd zijn voor de behandeling
OPMERKING: Zie hoofdstuk 6.7 voor mobiele tanks.
“belader”, de onderneming die:
- a)
- de verpakte gevaarlijke goederen, kleine containers of mobiele tanks in of op een voertuig of een grote container laadt; of
- b)
- een container, container voor losgestort vervoer, MEGC, tankcontainer of mobiele tank op een voertuig laadt;
“bemanningslid”, een bestuurder of iedere andere persoon die de bestuurder begeleidt voor veiligheids-, beveiligings-, opleidings- of exploitatieredenen;
“beproevingsdruk”, de druk die moet uitgeoefend worden tijdens een drukproef voor de eerste keuring of voor een periodieke keuring;
OPMERKING: Zie hoofdstuk 6.7 voor de mobiele tanks.
“berekeningsdruk”, een fictieve druk die ten minste gelijk aan de beproevingsdruk en in min- of meerdere mate de bedrijfsdruk kan overschrijden in functie van de grootte van het gevaar dat de vervoerde stof vertegenwoordigt; hij wordt uitsluitend gebruikt om de wanddikte van de houder te berekenen; bij deze berekening wordt geen rekening gehouden met inwendige of uitwendige versterkingsinrichtingen;
OPMERKING: Zie hoofdstuk 6.7 voor mobiele tanks.
“bergingsdrukrecipiënt”, een drukrecipiënt met een waterinhoud van maximaal 1000 liter waarin één of meerdere drukrecipiënten die beschadigd zijn, tekortkomingen vertonen, lekken of niet-conform zijn worden geplaatst met het oog op een transport voor bvb. recuperatie- of eliminatiedoeleinden;
“bergingsverpakking”, een speciale verpakking waarin colli met gevaarlijke goederen die beschadigd zijn, tekortkomingen vertonen, lekken of niet-conform zijn, of vrijgekomen of weggelekte gevaarlijke goederen worden geplaatst met het oog op een transport voor recuperatie- of eliminatiedoeleinden;
“beschermde IBC” (voor IBC's uit metaal), een IBC die voorzien is van een extra bescherming tegen stoten. Deze bescherming kan bijvoorbeeld bestaan uit een meerlagige wand (“sandwich”-constructie), uit een dubbele wand of uit een omhullend raamwerk met metalen tralies of mazen;
“beschermende bekleding” (voor de tanks), een bekleding of coating die het metallisch materiaal van de tank beschermt tegen de te vervoeren stoffen;
OPMERKING: Deze definitie is niet van toepassing op een bekleding of een coating die enkel gebruikt wordt om de te vervoeren stof te beschermen.
“bestemmeling”, de bestemmeling volgens de het vervoerscontract. Indien de bestemmeling een derde aanwijst overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het vervoerscontract, dan geldt deze derde als bestemmeling in de zin van het ADR. Indien het transport plaatsvindt zonder vervoerscontract, dan dient het bedrijf dat de gevaarlijke goederen bij aankomst in ontvangst neemt als de bestemmeling beschouwd te worden;
“bevoegde overheid”, de overheid/overheden of andere instantie(s), die in de verschillende staten en voor elk geval op zich overeenkomstig nationaal recht als zodanig is/zijn aangewezen;
“binnenrecipiënt”, een recipiënt dat moet voorzien zijn van een buitenverpakking om zijn functie van omsluiten/vasthouden te vervullen;
“binnenreservoir”: in geval van een gesloten cryogeen recipiënt, het drukvat bestemd om het gekoelde vloeibaar gemaakte gas te bevatten.
“binnenverpakking”, een verpakking die voor het vervoer door een buitenverpakking moet omgeven zijn;
“borghouder”, voor het vervoer van radioactieve stoffen, de assemblage van de onderdelen van de verpakking die, volgens de specificaties van de ontwerper, het vasthouden van de radioactieve stoffen tijdens het transport moet waarborgen.
“brandbare bestanddelen” (voor spuitbussen), brandbare vloeistoffen, brandbare vaste stoffen of brandbare gassen of gasmengsels, zoals gedefinieerd in deel III, onderafdeling 32.1.3, opmerking 1 tot en met 3 van het handboek van testen en criteria. De pyrofore stoffen, de voor zelfverhitting vatbare stoffen en de stoffen die in contact met water reageren zijn niet in deze omschrijving inbegrepen. De chemische verbrandingswarmte dient via een van de volgende methodes bepaald te worden: ASTM D 240, ISO/FDIS 13943:1999 (E/F) 86.1 tot 86.3 of NFPA 30B;
“brandstofcel”, een elektrochemische inrichting die de chemische energie van een brandstof omzet in elektrische energie, warmte en reactieproducten;
“brandstofcelmotor”, een inrichting die gebruikt wordt om een uitrusting aan te drijven, bestaande uit een brandstofcel en zijn brandstofreserve, geïntegreerd met of afzonderlijk van de brandstofcel, en die alle accessoires omvat die nodig zijn om haar functie te vervullen;
“buitenverpakking”, beschermend omhulsel van een composietverpakking of van een samengestelde verpakking, met inbegrip van de absorberende en voor opvulling dienende materialen en alle andere elementen die nodig zijn om de binnenrecipiënten of binnenverpakkingen te omvatten en te beschermen;
C
“capaciteit van een houder of van een compartiment van een houder”, voor tanks, het totaal inwendig volume van de houder of van het compartiment van de houder uitgedrukt in liter of kubieke meter. Wanneer het onmogelijk is om de houder of het compartiment van een houder volledig te vullen omwille van zijn vorm of constructie, dient deze gereduceerde capaciteit gebruikt te worden voor de bepaling van de vullingsgraad en voor het markeren van de tank;
“cilinder”, een drukrecipiënt dat naadloos is of bestaat uit een composietconstructie en met een watercapaciteit van meer dan 150 liter en niet meer dan 3000 liter;
“collectieve rubriek”, een omschreven groep van stoffen of voorwerpen (zie 2.1.1.2, B, C en D);
“collo”, het eindproduct van de verpakkingsoperatie, klaar voor verzending en bestaande uit de verpakking, de grote verpakking of de IBC zelf met zijn inhoud. Het begrip omvat de in onderhavige afdeling gedefinieerde gasrecipiënten en de voorwerpen die omwille van hun grootte, massa of vorm onverpakt of in onderstellen, manden of manipulatieinrichtingen mogen vervoerd worden. Behalve voor het vervoer van radioactieve stoffen is het begrip niet van toepassing op goederen die losgestort vervoerd worden, en evenmin op stoffen die in tanks vervoerd worden;
OPMERKING: Zie 2.2.7.2, 4.1.9.1.1 en hoofdstuk 6.4 voor radioactieve stoffen.
“composiet-IBC met binnenrecipiënt uit kunststof”, een IBC bestaande uit een raamwerk in de vorm van een stijf uitwendig omhulsel, dat een binnenrecipiënt uit kunststof omsluit, en uit bedrijfsuitrusting en andere structuuruitrusting. Ze worden dusdanig gebouwd dat het uitwendig omhulsel en het binnenrecipiënt in geassembleerde toestand een onverbrekelijke eenheid vormen die als dusdanig gevuld, opgeslagen, vervoerd en geledigd wordt.
OPMERKING: Wanneer het woord “kunststof” wordt gebruikt met betrekking tot de binnenrecipiënten van composiet-IBC's, omvat het ook andere gepolymeriseerde materialen zoals rubber.
“composietverpakking”, een verpakking bestaande uit een buitenverpakking en een binnenrecipiënt die dusdanig gebouwd worden dat ze samen een geïntegreerde verpakking vormen. Eens samengevoegd, blijft de verpakking een onverbrekelijke eenheid die als zodanig gevuld, opgeslagen, verzonden en geledigd wordt;
OPMERKING: De term “binnenrecipiënt” die gerelateerd wordt aan een composietverpakking mag niet verward worden met de term “binnenverpakking” die gerelateerd wordt aan een samengestelde verpakking. Het binnenelement van een composietverpakking van type 6HA1 (kunststof) is bijvoorbeeld een binnenrecipiënt van dit genre, aangezien het normaliter niet ontworpen werd om een functie van omsluiten/vasthouden te vervullen zonder zijn buitenverpakking en het derhalve niet gaat om een binnenverpakking.
Wanneer tussen haakjes een materiaal vermeld wordt na de term “composietverpakking”, verwijst dit naar een binnenrecipiënt.
“conformiteitsborging” (radioactieve stoffen), een systematisch programma van maatregelen, dat door een bevoegde overheid toegepast wordt met het oogmerk om te garanderen dat de voorschriften van het ADR in de praktijk in acht worden genomen;
“container”, een hulpmiddel bij het vervoer (raamwerk of andere gelijksoortige constructies),
- –
- van permanente aard en derhalve stevig genoeg voor herhaald gebruik;
- –
- speciaal ontworpen om het vervoer van goederen te vergemakkelijken, zonder dat deze worden overgeladen, met één of meer vervoermiddelen;
- –
- voorzien van inrichtingen die de behandeling en de vastzetting vergemakkelijken, met name bij het overladen van het ene vervoermiddel op het andere;
- –
- zodanig ontworpen dat het vullen en ledigen wordt vergemakkelijkt;
- –
- met een inwendig volume van ten minste 1 m3, behalve voor de containers voor het vervoer van radioactieve stoffen.
Bovendien:
“container met dekzeil”, een open container die uitgerust is met een dekzeil om de lading te beschermen;
“gesloten container”, een volledig gesloten container met een onbuigzaam dak, onbuigzame zijwanden, onbuigzame kopwanden en een vloer. Het begrip omvat containers met een beweegbaar dak, voor zover het dak tijdens het vervoer gesloten is;
“grote container”,
- a)
- een container die niet beantwoordt aan de definitie van kleine container;
- b)
- in de zin van de CSC, een container met zulkdanige afmetingen dat het oppervlak dat door de vier onderste buitenhoeken begrensd is,
- i)
- ten minste 14 m2 (150 sq ft) bedraagt, of
- ii)
- ten minste 7 m2 (75 sq ft) bedraagt indien de container aan de bovenzijde voorzien is van hoekstukken (“corner fittings”);
“kleine container”, een container waarvan het inwendig volume niet groter is dan 3 m3;
“open container”, een container met open dak of een container met lage bak;
Een wissellaadbak is een container die overeenkomstig de Europese norm EN 283: 1991 de volgende karakteristieken vertoont:
- –
- hij is wat betreft mechanische weerstand alleen geschikt voor het vervoer met een spoorwagen, met een voertuig voor wegverkeer of met een veerboot;
- –
- hij is niet stapelbaar;
- –
- hij kan van een wegvoertuig op steunen worden geplaatst en daarvan terug opgeladen worden met middelen die zich aan boord van het voertuig bevinden;
OPMERKING: Het begrip “container” omvat noch de gewone verpakkingen, noch de IBC's, noch de tankcontainers en al evenmin de voertuigen. Een container kan evenwel als verpakking gebruikt worden voor het vervoer van radioactieve stoffen.
“container met dekzeil”, zie “container”;
“container voor losgestort vervoer”, een omsluitingssysteem (met inbegrip van elke voering of bekleding) dat bestemd is voor het vervoer van vaste stoffen die rechtstreeks in contact komen met het omsluitingssysteem. De verpakkingen, de grote recipiënten voor losgestort vervoer (IBC), de grote verpakkingen en de tanks worden niet door deze term omvat.
De containers voor losgestort vervoer zijn:
- –
- van permanente aard en derhalve stevig genoeg voor herhaald gebruik;
- –
- speciaal ontworpen om het vervoer van goederen te vergemakkelijken, zonder dat deze worden overgeladen, met één of meer vervoermiddelen;
- –
- voorzien van inrichtingen die de behandeling vergemakkelijken;
- –
- met een capaciteit van ten minste 1,0 m3.
De containers voor losgestort vervoer kunnen bijvoorbeeld containers, offshore bulk containers, bulk bins, wisselaadbakken, trechtercontainers, rollende containers of laadcompartimenten van voertuigen zijn;
OPMERKING: Deze definitie is uitsluitend van toepassing op containers voor losgestort vervoer die beantwoorden aan de voorschriften van hoofdstuk 6.11.
-
“gesloten container voor losgestort vervoer”: een volledig gesloten container voor losgestort vervoer met een onbuigzaam dak, onbuigzame zijwanden, onbuigzame kopwanden en een onbuigzame vloer (met inbegrip van trechtervormige bodems). Het begrip omvat de containers voor losgestort vervoer met een dak, zijwanden, of kopwanden die geopend, en tijdens het vervoer gesloten kunnen worden. Gesloten containers voor losgestgort vervoer mogen uitgerust zijn met openingen die de evacuatie van dampen en gassen via beluchting mogelijk maken en die, onder normale vervoersvoorwaarden, het verlies van vaste stoffen en het binnendringen van opspattend water of regen verhinderen.
-
“container voor losgestort vervoer met dekzeil”: een container voor losgestort vervoer zonder dak en met onbuigzame zijwanden, onbuigzame kopwanden, een onbuigzame vloer (met inbegrip van de trechtervormige bodems) en een buigzame afdekking.
-
“flexibele container voor losgestort vervoer” (flexible bulk container), een soepele container met een capaciteit van niet meer dan 15 m3 met inbegrip van de voeringen, alsook de manipulatieinrichtingen en de bedrijfsuitrustingen die er vast op aangebracht zijn.
“container voor losgestort vervoer met dekzeil”: zie “container voor losgestort vervoer”
“controle-instelling”, een onafhankelijke instelling voor controles en beproevingen, erkend door de bevoegde overheid;
“criticaliteits-veiligheidsindex van een collo, oververpakking of container die splijtstoffen bevat”, voor het vervoer van radioactieve stoffen, een getal dat dient om de accumulatie van colli, oververpakkingen of containers die splijtstoffen bevatten, te beperken.
D
“diameter” (voor houders van tanks), de interne diameter van de houder;
“dichtheidsbeproeving”, een beproeving van de dichtheid van een tank, verpakking of IBC, en van de uitrusting of de afsluitinrichtingen;
OPMERKING: Zie hoofdstuk 6.7 voor mobiele tanks.
“dierlijke stoffen”, karkassen van dieren, lichaamsdelen van dieren of voedsel of voeder van dierlijke oorsprong;
“dosistempo”: het omgevings- of directionele dosisequivalent, zoals van toepassing, per tijdseenheid, gemeten op het punt van belang;
“drukrecipiënt”, een verplaatsbaar recipiënt dat bestemd is om stoffen onder druk te bevatten, met inbegrip van zijn sluitingen of andere bedrijfsuitrusting; het betreft hier een generische term die kan wijzen op een fles, een cilinder, een drukvat, een gesloten cryogeen recipiënt, een opslaginrichting met metaalhydride, een flessenbatterij of een bergingsdrukrecipiënt. (zie ook de definitie van “houder van een drukrecipiënt”)
“drukvat”, een gelast drukrecipiënt met een watercapaciteit van meer dan 150 liter en niet meer dan 1000 liter (bijvoorbeeld een cilindervormig recipiënt met rolbanden, een bolvormig recipiënt op een slede);
E
“EG-Richtlijn”, bepalingen die vastgelegd worden door de bevoegde instellingen van de Europese Gemeenschap; ze zijn voor elke geadresseerde Lidstaat bindend wat het te bereiken resultaat betreft, maar laten de bevoegdheid over de vorm en middelen aan de nationale autoriteiten over;
“exclusief gebruik”, voor het vervoer van stoffen van de klasse 7, verstaat men het gebruik door slechts één afzender van een voertuig of van een grote container, waarvoor alle initiële, intermediaire en finale laad- en losoperaties uitgevoerd worden in overeenstemming met de instructies van de afzender of van de bestemmeling;
“exploitant van een tankcontainer of van een mobiele tank”, elke onderneming uit wiens naam de tankcontainer of mobiele tank wordt uitgebaat;
F
“fles”, een drukrecipiënt met een watercapaciteit van niet meer dan 150 liter (zie ook “flessenbatterij”;
“flessenbatterij”, een drukrecipiënt bestaande uit een ensemble van flessen of houders van flessen die aan elkaar zijn vastgehecht en onderling door een verzamelleiding zijn verbonden, dat als een onverbreekbaar geheel vervoerd wordt. De totale watercapaciteit mag niet groter zijn dan 3.000 liter; bij de batterijen die bestemd zijn voor het vervoer van giftige gassen van klasse 2 (groepen waarvan de aanduiding overeenkomstig 2.2.2.1.3 begint met de letter T) is deze capaciteit beperkt tot 1.000 liter;
“flexibele container voor losgestort vervoer” (flexible bulk container), zie “container voor losgestort vervoer”;
“flexibele IBC”, een IBC bestaande uit een verpakkingslichaam dat samengesteld is uit folie, weefsel of een ander soepel materiaal of uit combinaties van dergelijke materialen, met – zo nodig – een inwendige bekleding of een voering en voorzien van de gepaste bedrijfsuitrusting en manipulatieinrichtingen;
G
“gas”, een stof die
- a)
- bij 50 °C een dampdruk bezit die hoger is dan 300 kPa (3 bar), of
- b)
- bij 20 °C en de standaarddruk van 101,3 kPa volledig gasvormig is;
“gascontainer met verscheidene elementen” , een hulpmiddel bij het vervoer dat bestaat uit elementen die onderling door een verzamelleiding zijn verbonden en in een raamwerk gemonteerd zijn. Volgende elementen komen in aanmerking als elementen van een MEGC : flessen, cilinders, drukvaten en flessenbatterijen, alsook tanks met een capaciteit van meer dan 450 liter voor gassen zoals gedefinieerd in 2.2.2.1.1;
OPMERKING: Zie hoofdstuk 6.7 voor gascontainers met verscheidene elementen die bestemd zijn voor multimodaal vervoer.
“gaspatroon”, zie “recipiënt, klein, met gas”;
“gebruiksduur”, voor composietflessen en -cilinders, het aantal jaren dat de fles of de cilinder in gebruik mag blijven;
“geplande levensduur”, voor composietflessen en -cilinders, de maximale levensduur (in aantal jaren) waarvoor de fles of de cilinder, overeenkomstig de toepasselijke norm, ontworpen en goedgekeurd is;
“gesloten container voor losgestort vervoer” zie “container voor losgestort vervoer”
“gereconditioneerde verpakking”, een verpakking, in het bijzonder
- a)
- een metalen vat:
- i)
- dat zodanig gereinigd is dat de constructiematerialen terug hun oorspronkelijk uitzicht verkrijgen, waarbij al de resten van de vroegere inhoud, de inwendige en uitwendige corrosie, de uitwendige bekledingen en de etiketten verwijderd worden;
- ii)
- waarvan de oorspronkelijke vorm en profiel hersteld is, de felsen (in voorkomend geval) weer rechtgebogen en dichtgemaakt werden en alle dichtingen die geen integraal deel uitmaken van de verpakking vervangen zijn; en
- iii)
- dat – na gereinigd te zijn en vóór herschilderd te worden – geïnspecteerd werd; de verpakkingen die zichtbare putjes, een belangrijke vermindering van de dikte van het materiaal, metaalmoeheid, beschadigde schroefdraden of sluitingen of andere belangrijke tekortkomingen vertonen, moeten geweigerd worden.
- b)
- een vat of een jerrycan uit kunststof:
- i)
- dat zodanig gereinigd is dat de constructiematerialen terug hun oorspronkelijk voorkomen verkrijgen, waarbij al de resten van de vroegere inhoud, de buitenbekledingen en de etiketten verwijderd werden;
- ii)
- waarvan alle dichtingen, die geen integrerend deel uitmaken van de verpakking vervangen zijn, en
- iii)
- dat na gereinigd te zijn geïnspecteerd werd, waarbij de verpakkingen die zichtbare schade vertonen (zoals scheuren, plooien of barsten), die beschadigde sluitingen of schroefdraad bezitten of die andere ernstige tekortkomingen vertonen, moeten geweigerd worden.
“gereconstrueerde grote verpakking”, een grote verpakking uit metaal of een grote verpakking uit stijve kunststof:
- a)
- die voortkomt van de productie van een UN-conform type uit een niet conform type; of
- b)
- die voortkomt van de transformatie van een UN-conform type in een ander conform type.
De gereconstrueerde grote verpakkingen zijn onderworpen aan dezelfde voorschriften van het ADR als een nieuwe grote verpakking van hetzelfde type (zie ook de definitie van constructietype in 6.6.5.1.2);
“gereconstrueerde verpakking”, een verpakking, in het bijzonder
- a)
- een metalen vat:
- i)
- dat voortkomt van de productie van een UN-verpakkingstype, dat beantwoordt aan de bepalingen van hoofdstuk 6.1, uit een type dat niet overeenstemt met deze bepalingen;
- ii)
- dat voortkomt van de transformatie van een UN-verpakkingstype, dat beantwoordt aan de bepalingen van hoofdstuk 6.1, in een ander type dat met dezelfde bepalingen overeenstemt; of
- iii)
- waarvan bepaalde elementen, die integraal deel uitmaken van het ribwerk (zoals het niet-afneembaar deksel) vervangen werden;
- b)
- een vat uit kunststof:
- i)
- bekomen door omvorming van het ene UN-verpakkingstype in een ander UN-verpakkingstype (bijvoorbeeld 1H1 in 1H2); of
- ii)
- dat de vervanging van geïntegreerde structuurelementen ondergaan heeft.
De gereconstrueerde vaten zijn onderworpen aan de voorschriften van hoofdstuk 6.1 die gelden voor nieuwe vaten van hetzelfde type.
“gerecycleerde kunststof”: materiaal gerecupereerd van gebruikte industriële verpakkingen of andere kunststof, dat voorgesorteerd en behandeld is om tot nieuwe verpakkingen herwerkt te worden, inclusief in IBC's. De specifieke eigenschappen van het gerecycleerde materiaal dat voor de vervaardiging van nieuwe verpakkingen wordt gebruikt, inclusief IBC's, moeten geregeld gegarandeerd en geattesteerd worden in het kader van een door de bevoegde overheid erkend programma voor kwaliteitszorg Dit programma moet een verslag bevatten van de uitgevoerde passende voorsortering, evenals het nazicht dat elk lot gerecycleerde kunststof van homogene samenstelling voldoet aan de materiaalspecificaties (smeltindex, densiteit en trekeigenschappen) van het constructietype dat van dergelijk gerecycleerd materiaal vervaardigd werd. De informatie over de kwaliteitsborging moet informatie bevatten over de kunststoffen waaruit de gerecycleerde kunststoffen afkomstig zijn, evenals kennis over het eerdere gebruik, met inbegrip van de eerdere inhoud, van de kunststoffen als dat eerdere gebruik de capaciteit van de nieuwe verpakkingen, met inbegrip van IBC's, die met deze materialen zijn geproduceerd, waarschijnlijk zal verminderen. Bovendien moet het programma voor kwaliteitsverzekering, dat de producent van de verpakking of IBC overeenkomstig 6.1.1.4 of 6.5.4.1 toepast, de uitvoering omvatten van de gepaste mechanische proeven op het modeltype verpakking volgens 6.1.5 of 6.5.6, en dit op verpakkingen of IBC's vervaardigd van ieder lot gerecycleerde kunststof. Bij deze proeven kan de stapelsterkte worden geverifieerd door middel van een geschikte dynamische samendrukkingsproef, in plaats van een statische belastingproef die op het bovenoppervlak van de verpakking wordt uitgevoerd;
OPMERKING: De ISO-norm 16103:2005 “Packaging – Transport Packages for dangerous goods- Recycled plastic material” voorziet bijkomende richtlijnen betreffende de procedures die gevolgd kunnen worden voor goedkeuring van het gebruik van gerecycleerde kunststof. Deze bijkomende richtlijnen werden ontwikkeld op basis van ervaring verworven bij de vervaardiging van vaten en jerrycans uit gerecycleerde kunststof en als zodanig moeten ze misschien aangepast worden aan andere soorten verpakkingen, IBC’s en grote verpakkingen uit gerecycleerde kunststof.
“gesloten container”, zie “container”;
“gesloten cryogeen recipiënt”: een thermisch geïsoleerd drukrecipiënt voor het vervoer van sterk gekoelde vloeibaar gemaakte gassen, met een watercapaciteit van ten hoogste 1000 liter.
“gesloten voertuig”, een voertuig waarvan de carrosserie een afsluitbaar laadcompartiment omvat;
“gestabiliseerde druk”, de druk die bereikt wordt door de inhoud van een drukrecipiënt, wanneer die inhoud thermisch en qua diffusie in evenwicht is;
“gevaarlijke goederen”, de stoffen en voorwerpen waarvan het ADR het vervoer verbiedt, of slechts toestaat onder de aldaar voorziene voorwaarden;
“gevaarlijke reactie”,
- a)
- een verbranding of een aanzienlijke warmteontwikkeling;
- b)
- de ontwikkeling van brandbare, verstikkende, oxiderende of giftige gassen;
- c)
- de vorming van bijtende stoffen;
- d)
- de vorming van onstabiele stoffen;
- e)
- een gevaarlijke drukverhoging (alleen voor tanks);
“geweven kunststof” (voor flexibele IBC's), een materiaal dat vervaardigd werd uit gerokken repen of monofilamenten van een geschikte kunststof;
“Globally Harmonized System of Classification and Labelling of Chemicals”: de tiende herziene versie van de publicatie uitgegeven onder deze titel door de Verenigde Naties (ST/SG/AC.10/30/Rev.10).
“goedkeuring”
“multilaterale goedkeuring”, voor het vervoer van radioactieve stoffen, de goedkeuring die gegeven wordt door de bevoegde overheid van het land van herkomst van de verzending of van het model, al naargelang het geval, en door de bevoegde overheid van elk land over wiens grondgebied de zending moet worden vervoerd;
“unilaterale goedkeuring”, voor het vervoer van radioactieve stoffen, de goedkeuring van een model, die enkel door de bevoegde overheid van het land van herkomst van het model dient gegeven te worden. Indien het land van herkomst geen Partij bij het ADR is, moet de goedkeuring gevalideerd worden door de bevoegde overheid van een land dat partij is bij het ADR (zie 6.4.22.8);
“grote container”, zie “container”;
“grote bergingsverpakking”, een speciale verpakking die
- a)
- voor een mechanische manipulatie ontworpen is; en
- b)
- een netto massa heeft van meer dan 400 kg of een capaciteit van meer dan 450 liter, maar waarvan het volume niet groter is dan 3 m3;
waarin colli met gevaarlijke goederen die beschadigd zijn, tekortkomingen vertonen, lekken of niet conform zijn, of vrijgekomen of weggelekte gevaarlijke goederen worden geplaatst met het oog op een transport voor recuperatie- of eliminatiedoeleinden.
“grote verpakking”, een verpakking die bestaat uit een buitenverpakking die voorwerpen of binnenverpakkingen bevat en die
- a)
- ontworpen is voor een mechanische manipulatie;
- b)
- een netto massa heeft van meer dan 400 kg of een capaciteit van meer dan 450 liter, maar waarvan het volume niet groter is dan 3 m3;
H
“handboek van testen en criteria”, de achtste herziene uitgave van “Manual of Tests and Criteria”, gepubliceerd door de Verenigde Naties (ST/SG/AC.10/11/Rev.8);
“herbruikte grote verpakking”, een grote verpakking die bestemd is om opnieuw gevuld te worden en die – na onderzoek – vrij is bevonden van gebreken die haar geschiktheid kunnen beïnvloeden om de functionele beproevingen te doorstaan; de grote verpakkingen die opnieuw met dezelfde of analoge en compatibele goederen worden gevuld en binnen distributieketens vervoerd worden die afhangen van de afzender van het product, vallen in het bijzonder onder deze definitie;
“herbruikte verpakking”, een verpakking die – na onderzoek – vrij is bevonden van gebreken die haar geschiktheid kunnen beïnvloede om de functionele beproevingen te doorstaan; de verpakkingen die opnieuw met dezelfde, analoge of compatibele goederen worden gevuld en binnen distributieketens vervoerd worden die afhangen van de afzender van het product, vallen in het bijzonder onder deze definitie;
“hermetisch gesloten tank”, een tank:
- –
- die niet uitgerust is met veiligheidskleppen, breekplaten, andere soortgelijke veiligheidsinrichtingen of vacuümkleppen; of
- –
- die uitgerust is met veiligheidskleppen die conform 6.8.2.2.10 voorafgegaan worden door een breekplaat, maar die niet voorzien is van vacuümkleppen.
Een voor het vervoer van vloeistoffen bestemde tank met een berekeningsdruk van ten minste 4 bar, of een voor het vervoer van vaste stoffen (poeder- of korrelvormig) bestemde tank met om het even welke berekeningsdruk wordt ook als hermetisch gesloten beschouwd als:
- –
- die uitgerust is met veiligheidskleppen die conform 6.8.2.2.10 voorafgegaan worden door een breekplaat, en die voorzien is van vacuümkleppen conform de voorschriften van 6.8.2.2.3; of
- –
- die niet uitgerust is met veiligheidskleppen, breekplaten of andere soortgelijke veiligheidsinrichtingen, maar die wel voorzien is van vacuümkleppen conform de voorschriften van 6.8.2.2.3.
“hoogste normale bedrijfsdruk”, voor het vervoer van radioactieve stoffen, de maximale druk boven de atmosferische druk op gemiddeld zeeniveau, die zich binnenin de borghouder in de loop van één jaar zou vormen onder de voorwaarden van temperatuur en blootstelling aan zonnestralen die overeenkomen met de omgevingsvoorwaarden tijdens het vervoer, en dit zonder beluchting, afkoeling van buitenaf met behulp van een hulpsysteem of tijdens het vervoer voorgeschreven handelingen.
“houder van een drukrecipiënt”: een fles, een cilinder, een drukvat of een bergingsdrukrecipiënt, zonder zijn sluitingen of andere bedrijfsuitrusting, maar met eventuele niet-verwijderbare inrichtingen (bvb. een kraag, een verstevigingsvoet, enz.)
OPMERKING: De termen “houder van een fles”, “houder van een drukvat”, en “houder van een cilinder” worden ook gebruikt.
“houder” (voor tanks), het deel van de tank dat de te vervoeren stof bevat, met inbegrip van de openingen en hun afsluitinrichtingen, maar met uitsluiting van de bedrijfsuitrusting en de structuuruitrusting aan de buitenkant
“houten ton”, een verpakking met cirkelvormige doorsnede en gewelfde wand, vervaardigd uit massief hout; bestaat uit duigen en bodems en is voorzien van hoepels;
I
“IBC” (groot recipiënt voor losgestort vervoer), een stijve of soepele verpakking, verschillend van deze omschreven in hoofdstuk 6.1, en
- a)
- met een capaciteit van
- i)
- niet meer dan 3,0 m3 voor de vaste stoffen en vloeistoffen van verpakkingsgroepen II en III;
- ii)
- niet meer dan 1,5 m3 voor de vaste stoffen van verpakkingsgroep I, verpakt in flexibele IBC's, composiet-IBC's of in IBC's uit stijve kunststof, karton of hout;
- iii)
- niet meer dan 3,0 m3 voor de vaste stoffen van verpakkingsgroep I, verpakt in metalen IBC's;
- iv)
- niet meer dan 3,0 m3 voorde radioactieve stoffen van klasse 7;
- b)
- ontworpen is voor een mechanische manipulatie;
- c)
- die kan weerstaan aan de belastingen die zich tijdens de manipulatie en het transport voordoen; dit moet bevestigd worden door de beproevingen die in hoofdstuk 6.5 worden gespecifieerd.
|
1. De mobiele tanks of tankcontainers, die resp. voldoen aan de voorschriften van hoofdstuk 6.7 en 6.8, worden niet als IBC's beschouwd.
|
|
2. IBC's, die voldoen aan de voorschriften van hoofdstuk 6.5, worden niet als containers beschouwd in de zin van het ADR.
|
“gereconstrueerde IBC”, een IBC uit metaal, een IBC uit stijve kunststof of een composiet-IBC:
- a)
- die voortkomt van de productie van een UN-conform type uit een niet conform type; of
- b)
- die voortkomt van de transformatie van een UN-conform type in een ander conform type.
De gereconstrueerde IBC's zijn onderworpen aan dezelfde voorschriften van het ADR als een nieuwe IBC van hetzelfde type (zie ook de definitie van constructietype in 6.5.6.1.1);
“gerepareerde IBC”, een IBC uit metaal, een IBC uit stijve kunststof of een composiet-IBC die – omdat hij een schok heeft ondergaan of voor om het even welke andere reden (bijvoorbeeld corrosie, bros worden of een ander symptoom van verzwakking ten opzichte van het goedgekeurd constructietype) – zodanig in zijn vroegere toestand hersteld werd dat hij opnieuw beantwoordt aan het goedgekeurd constructietype en in staat is om met goed gevolg de beproevingen op het constructietype te ondergaan. Vanuit het oogpunt van het ADR wordt de vervanging van het stijf binnenrecipiënt van een composiet-IBC door een recipiënt dat beantwoordt aan het oorspronkelijk constructietype van dezelfde fabrikant aanzien als een reparatie. Het routineonderhoud van een stijve IBC wordt echter niet door deze term omvat. Het lichaam van een IBC uit stijve kunststof en het binnenrecipiënt van een composiet-IBC mogen niet hersteld worden. Flexibele IBC's mogen niet hersteld worden tenzij de bevoegde overheid er mee akkoord gaat;
“IBC uit hout”, een IBC bestaande uit een stijf of inklapbaar houten verpakkingslichaam met een voering (maar geen binnenverpakkingen), en uit de gepaste bedrijfsuitrusting en structuuruitrusting;
“IBC uit karton”, een IBC bestaande uit een kartonnen verpakkingslichaam, met of zonder afzonderlijk deksel en bodem en zo nodig voorzien van een voering (maar geen binnenverpakkingen), en uit de gepaste bedrijfsuitrusting en structuuruitrusting;
“IBC uit metaal”, een IBC bestaande uit een metalen verpakkingslichaam en uit de gepaste bedrijfsuitrusting en structuuruitrusting;
“IBC uit stijve kunststof”, een IBC bestaande uit een verpakkingslichaam uit stijve kunststof, die een raamwerk kan omvatten, en uit de gepaste bedrijfsuitrusting;
“routineonderhoud van een stijve IBC”, het regelmatig uitvoeren van verrichtingen op een IBC uit metaal, een IBC uit stijve kunststof of een composiet-IBC, zoals:
- a)
- reiniging;
- b)
- het afnemen en terugplaatsen of vervangen van de afsluiters op het lichaam (met inbegrip van de gepaste dichtingen) of van de bedrijfsuitrusting, in overeenstemming met de oorspronkelijke specificaties van de fabrikant; dit op voorwaarde dat de dichtheid van de IBC wordt nagezien; of
- c)
- het opnieuw in zijn vroegere toestand herstellen van de structuuruitrusting die niet rechtstreeks instaat voor het omsluiten van een gevaarlijk goed of het handhaven van een losdruk, zodanig dat de IBC opnieuw beantwoordt aan het beproefd constructietype (bijvoorbeeld het herstellen van de schoren of van de hefinrichtingen); dit op voorwaarde dat de omsluitingsfunctie van de IBC niet nadeling beïnvloed wordt;
“routineonderhoud van een flexibele IBC”, het regelmatig uitvoeren van verrichtingen op een flexibele IBC uit kunststof of textiel, zoals:
- a)
- reiniging; of
- b)
- het vervangen van elementen die geen integrerend deel uitmaken van de IBC, zoals voeringen en afsluitsnoeren, door elementen de beantwoorden aan de oorspronkelijke specificaties van de fabrikant;
op voorwaarde dat deze verrichtingen de omsluitingsfunctie van de IBC en zijn conformiteit met het constructietype niet nadeling beïnvloeden.
J
“jerrycan”, een verpakking uit metaal of kunststof met een rechthoekige of veelhoekige doorsnede, voorzien van één of meerdere openingen;
K
“kist”, een verpakking met rechthoekige of veelhoekige volle wanden, uit metaal, hout, multiplex, spaanplaat, karton, kunststof of een ander geschikt materiaal. Teneinde de behandeling of het openen te vergemakkelijken, of om te voldoen aan de classificatiecriteria, mogen er kleine openingen in aangebracht zijn; dit voor zover de integriteit van de verpakking gedurende het vervoer niet wordt aangetast;
“kleine container”, zie “container”;
“korf”, een buitenverpakking met opengewerkte wanden;
“kritieke temperatuur” , de temperatuur waarbij maatregelen moeten genomen worden wanneer het systeem van temperatuursregeling defect is;
“kritische temperatuur”, (in de zin van de bepalingen met betrekking tot de gassen) de temperatuur waarboven een stof niet in vloeibare toestand kan bestaan;
“kwaliteitsborging”, een systematisch controle- en inspectieprogramma, dat door iedere organisatie of organisme toegepast wordt met het doel te garanderen dat de in het ADR voorgeschreven veiligheidsvoorschriften in de praktijk in acht worden genomen;
L
“Laadeenheid” (Cargo transport unit), een voertuig, een wagon, een container, een tankcontainer, een mobiele tank of een MEGC;
“Laden”, alle handelingen die, overeenkomstig de definitie van lader, uitgevoerd worden door de lader;
“lader”, zie “belader”
“lichte metalen verpakking”, een verpakking met cirkelvormige, elliptische, rechthoekige of veelhoekige doorsnede (ook conisch), alsook een verpakking met kegelvormig bovenstuk of in de vorm van een emmer, vervaardigd uit metaal (bijvoorbeeld blik) met een wanddikte van minder dan 0,5 mm, met platte of gewelfde bodem, voorzien van één of meer openingen en die niet valt onder de definitie voor vat of jerrycan;
“losgestort vervoer”, het vervoer van niet verpakte vaste stoffen of voorwerpen in voertuigen, containers of containers voor losgestort vervoer; dit begrip is niet van toepassing op goederen die als colli worden vervoerd, en evenmin op stoffen die in tanks worden vervoerd;
“losdruk”, de hoogste druk die werkelijk in de tank wordt ontwikkeld gedurende het lossen onder druk;
“lossen”, alle handelingen die, overeenkomstig de definitie van ontlader, uitgevoerd worden door de ontlader;
M
“managementsysteem”, voor het vervoer van radioactieve stoffen, een geheel van onderling afhankelijke en op elkaar inwerkende (systeem) elementen dat ertoe dient om het beleid en de doelstellingen te bepalen en dat toelaat om op een efficiënte en doelmatige manier de doelstellingen te bereiken;
“manipulatie-inrichting” (voor flexibele IBC's), draagbanden, lussen, ogen of raamwerken die aan het verpakkingslichaam van de IBC zijn bevestigd, of die een verlenging zijn van het materiaal waaruit het verpakkingslichaam is vervaardigd;
“massa van een collo”, behoudens andersluidende vermelding, de bruto massa van het collo. De massa van containers en tanks die voor het vervoer van goederen gebruikt worden is niet begrepen in de bruto massa's;
“maximaal toelaatbare bruto massa”
- a)
- (voor IBC's): de som van de massa van de IBC, van de bedrijfsuitrusting, van de structuuruitrusting, en van de maximale netto massa;
- b)
- (voor tanks): de tarra van de tank en de zwaarste lading waarvan het transport is toegestaan;
OPMERKING: Zie hoofdstuk 6.7 voor de mobiele tanks.
“maximale bedrijfsdruk” (manometerdruk), de hoogste van de drie volgende waarden, die kan worden bereikt bovenaan in de tank wanneer die zich in zijn stand tijdens gebruik bevindt:
- a)
- maximale waarde van de effectieve druk die in de tank is toegestaan tijdens het vullen (hoogst toegelaten vuldruk);
- b)
- maximale waarde van de effectieve druk die in de tank is toegestaan tijdens het lossen (hoogst toegelaten losdruk);
- c)
- effectieve manometerdruk die op de tank uitgeoefend wordt door haar inhoud (met inbegrip van de vreemde gassen die ze kan bevatten) bij de maximale bedrijfstemperatuur;
De numerieke waarde van deze bedrijfsdruk (manometerdruk) mag niet lager zijn dan de dampspanning van het vulgoed bij 50 °C (absolute druk), tenzij bijzondere voorwaarden in hoofdstuk 4.3 anders voorschrijven.
Voor tanks met veiligheidskleppen (met of zonder breekplaat), met uitzondering van de tanks die bestemd zijn voor het vervoer van de samengeperste, vloeibaar gemaakte of opgeloste gassen van klasse 2, is de maximale bedrijfsdruk (manometerdruk) echter gelijk aan de openingsdruk die voor de veiligheidskleppen voorgeschreven is.
|
1. De maximale bedrijfsdruk is niet van toepassing op tanks die met behulp van de zwaartekracht gelost worden volgens 6.8.2.1.14 a).
2. Zie hoofdstuk 6.7 voor de mobiele tanks.
|
|
3. Zie de opmerking van 6.2.1.3.6.5 voor de gesloten cryogene recipiënten.
|
“maximale capaciteit”, het maximaal inwendig volume van recipiënten of verpakkingen, met inbegrip van grote verpakkingen en IBC's, uitgedrukt in m3 of liter;
“maximale netto massa”, de maximale netto massa van de inhoud van een enkelvoudige verpakking of de maximale gezamenlijke massa van de binnenverpakkingen en hun inhoud, uitgedrukt in kg;
“Mobiele fabricage-eenheid van ontplofbare stoffen” een eenheid, of een voertuig met daarop een eenheid gemonteerd, voor de fabricage van ontplofbare stoffen uit gevaarlijke goederen die geen ontplofbare stoffen zijn en hun lading in de mijnschachten. De eenheid bestaat uit verscheidene tanks en containers voor losgestort vervoer, uit uitrusting voor de fabricage van ontplofbare stoffen en uit pompen met hun toebehoren. Een mobiele fabricage-eenheid van ontplofbare stoffen kan speciale compartimenten omvatten voor verpakte ontplofbare stoffen.
OPMERKING: Zelfs wanneer de definitie van een mobiele fabricage-eenheid van ontplofbare stoffen de woorden “voor de fabricage van ontplofbare stoffen uit gevaarlijke goederen die geen ontplofbare stoffen zijn en hun lading in de mijnschachten” omvat, zijn de voorschriften voor de mobiele fabricage-eenheden van ontplofbare stoffen slechts van toepassing op het vervoer en niet op de fabricage van ontplofbare stoffen of op de lading van ontplofbare stoffen in de mijnschachten.
“mobiele tank”, een multimodale tank die overeenstemt met de definities in hoofdstuk 6.7 of in de IMDG Code, die in kolom (10) van tabel A in hoofdstuk 3.2 met een instructie voor vervoer in mobiele tank (T-code) is aangeduid en die – wanneer ze gebruikt wordt voor het vervoer van gassen zoals gedefinieerd in 2.2.2.1.1 – een capaciteit heeft van meer dan 450 liter;
“model”, voor het vervoer van radioactieve stoffen, de beschrijving van onder 2.2.7.2.3.5 f) uitgezonderde splijtstoffen, van een radioactieve stof in speciale vorm, van een radioactieve stof die moeilijk te verspreiden is, van een collo of van een verpakking, die een eenduidige identificatie mogelijk maakt. De beschrijving kan specificaties, constructietekeningen, rapporten waaruit blijkt dat voldaan is aan de wettelijke voorschriften en andere relevante documenten omvatten;
“modelvoorschriften van de VN”, de “Model Regulations”, opgenomen als bijlage bij de drieëntwintigste herziene uitgave van de “Recommendations on the Transport of Dangerous Goods”, gepubliceerd door de Verenigde Naties (ST/SG/AC.10/1/Rev.23);
N
“n.e.g.-rubriek” (rubriek niet elders genoemd), een collectieve rubriek waarbij stoffen, mengsels, oplossingen of voorwerpen kunnen ingedeeld worden die
- a)
- niet met name genoemd zijn in tabel A van hoofdstuk 3.2, en
- b)
- scheikundige, fysische en/of gevaarlijke eigenschappen bezitten die overeenstemmen met de klasse, de classificatiecode, de verpakkingsgroep en de benaming van de n.e.g.-rubriek;
“Netto massa van ontplofbare stoffen”, de totale massa van de ontplofbare stoffen, zonder verpakkingen, omhulsels, enz. (De begrippen “netto hoeveelheid van ontplofbare stoffen”, “netto inhoud van ontplofbare stoffen”, “netto gewicht van ontplofbare stoffen” of “netto massa in kilogram van de inhouden van ontplofbare stoffen” worden vaak in dezelfde betekenis gebruikt);”
“Neutronenstralingsdetector”, een toestel dat neutronenstraling detecteert. In een dergelijk toestel kan een gas worden opgenomen in een hermetisch gesloten elektronenbuis omvormer die neutronenstraling omzet in een meetbaar elektrisch signaal;
O
“offshore bulk container”, een container voor losgestort vervoer die speciaal ontworpen is om herhaaldelijk gebruikt te worden voor het vervoer vanuit, naar of tussen offshore-installaties. Hij moet ontworpen en gebouwd zijn volgens de “guidelines for the approval of offshore containers handled in open seas”, opgenomen in het door de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) gepubliceerd document MSC/Circ. 860;
“omspoten cilinder”, een cilinder die bestemd is voor het vervoer van LPG met een watercapaciteit die niet hoger is dan 13 liter en die bestaat uit een mantel van een gecoate gelaste binnencilinder die beschermd is door een omspoten behuizing gemaakt uit kunststof met celstructuur dat onlosmakelijk verbonden is met het buitenoppervlak van de mantel van de stalen cilinder;
“onderneming”, elke natuurlijke persoon, elke rechtspersoon met of zonder winstoogmerk, elke vereniging of groepering van personen zonder rechtspersoonlijkheid en met of zonder winstoogmerk, alsmede elk onder de overheid ressorterend organisme, ongeacht of het een eigen rechtspersoonlijkheid bezit of afhankelijk is van een overheid met rechtpersoonlijkheid;
“ontlader”, de onderneming die:
- a)
- een container, container voor losgestort vervoer, MEGC, tankcontainer of mobiele tank van een voertuig afneemt; of
- b)
- verpakte gevaarlijke goederen, kleine containers of mobiele tanks uit of van een voertuig of een container aflaadt; of
- c)
- gevaarlijke goederen lost uit een tank (tankvoertuig, afneembare tank, mobiele tank of tankcontainer) of uit een batterijvoertuig, MEMU of MEGC of uit een voertuig, een grote container of een kleine container voor het vervoer van losgestorte goederen of uit een container voor losgestort vervoer;
“open container”, zie “container”;
“open cryogeen recipiënt”, een verplaatsbaar thermisch geïsoleerd recipiënt voor het vervoer van sterk gekoelde vloeibare gassen, dat op atmosferische druk wordt gehouden door onafgebroken ventilatie van het sterk gekoeld vloeibaar gas;
“open voertuig”, een voertuig waarvan de laadbak geen opbouw heeft of dat slechts is voorzien van schotten aan de zijkanten en van een achterluik;
“opslaginrichting met metaalhydride”, een enkelvoudige, volledige inrichting voor de opslag van waterstof, die een houder van een drukrecipiënt, een metaalhydride, een drukontlastingsinrichting, een afsluitkraan, een bedrijfsuitrusting en interne componenten omvat en uitsluitend gebruikt wordt voor het vervoer van waterstof;
“opsluitingssysteem”, voor het vervoer van radioactieve stoffen, verstaat men de door de ontwerper gespecificeerde en door de bevoegde overheid goedgekeurde assemblage van splijtstoffen en verpakkingsbestanddelen om de criticaliteitsveiligheid te waarborgen;
“overeenstemmingsbeoordeling”, de procedure die er toe strekt om de overeenstemming van een product te verifiëren overeenkomstig de bepalingen van de afdelingen 1.8.6 en 1.8.7 met betrekking tot het typeonderzoek, het toezicht op de productie en de eerste controles en beproevingen;
“over het grondgebied”, voor het vervoer van radioactieve stoffen, het grondgebied van de landen waardoor of waarin een zending wordt vervoerd, met de uitdrukkelijke uitzondering van hun luchtruim, waarin een zending wel mag vervoerd worden op voorwaarde dat geen enkele tussenlanding in dat land is voorzien;
“oververpakking”, een omsluiting die gebruikt wordt (in het geval van radioactieve stoffen door één enkele afzender) om één of meerdere colli te bevatten en om een eenheid te vormen die tijdens het vervoer gemakkelijker gemanipuleerd en gestouwd kan worden. Voorbeelden van oververpakkingen zijn:
- a)
- een laadvlak, zoals een pallet, waarop meerdere colli geplaatst of gestapeld worden en die door middel van banden uit kunststof, krimp- of rekfolie of andere geschikte middelen vastgezet worden, of
- b)
- een beschermende buitenverpakking zoals een kist of een mand;
R
“radioactieve inhoud”, voor het vervoer van radioactieve stoffen, de radioactieve stoffen, alsook elke besmette of geactiveerde vaste stof, vloeistof of gas die zich in de verpakking bevindt;
“recipiënt”, een omhulsel dat bestemd is om stoffen of voorwerpen te ontvangen en te bevatten, met inbegrip van zijn sluitingen (van welke aard die ook mogen zijn). Houders vallen niet onder deze definitie;
“recipiënt” (voor klasse 1), een als binnen- of tussenverpakking gebruikte kist, fles, doos, vat, kruik of cilinder, met inbegrip van zijn sluitingen (van welke aard dan ook);
“recipiënt, klein, met gas (gaspatroon)”, een niet hervulbaar recipiënt met een watercapaciteit die 1000 ml niet overschrijdt voor metalen recipiënten en die 500 ml niet overschrijdt voor recipiënten uit synthetische materialen of uit glas, dat een gas of een gasmengsel onder druk bevat. Het kan voorzien zijn van een afsluiter;
“referentiestaal”, staal met een treksterkte van 370 N/mm2 en een rek bij breuk van 27 %;
“regelingstemperatuur”, de maximale temperatuur waarbij het organisch peroxide, de zelfontledende stof of de polymeriserende stof veilig kan vervoerd worden;
“routineonderhoud van een flexibele IBC”: zie “IBC (groot recipiënt voor losgestort vervoer)”
“routineonderhoud van een stijve IBC”: zie “IBC (groot recipiënt voor losgestort vervoer)”;
S
“samengeperst aardgas” een samengeperst gas bestaande uit aardgas met een hoog methaangehalte dat ingedeeld wordt bij UN 1971;
“samengestelde verpakking”, een combinatie van verpakkingen bestemd voor het vervoer, bestaande uit één of meer binnenverpakkingen die op de in 4.1.1.5 voorgeschreven wijze in een buitenverpakking zijn geplaatst;
OPMERKING: De term “binnenverpakking” die gerelateerd wordt aan een “samengestelde verpakking” mag niet worden verward met de term “binnenrecipiënt” die gerelateerd wordt aan een “composietverpakking”.
“sluiting”, een voorziening die ertoe dient de opening van een recipiënt te sluiten;
OPMERKING: In het geval van drukrecipiënten verwijst de term “sluitingen” naar bijvoorbeeld kranen, drukontlastingsinrichtingen, manometers of peilmeters.
“spoel” (klasse 1), een inrichting uit kunststof, hout, karton, metaal of elk ander geschikt materiaal die bestaat uit een centrale as en, eventueel, zijwanden aan elk uiteinde van de as. De voorwerpen en de stoffen moeten op de as opgerold kunnen worden, en kunnen door de zijwanden tegengehouden worden;
“spuitbus” (aërosol), een voorwerp bestaande uit een niet hervulbaar recipiënt uit metaal, glas of kunststof dat voldoet aan de voorschriften van 6.2.6, dat een samengeperst, onder druk vloeibaar gemaakt of onder druk opgelost gas bevat – al dan niet samen met een vloeibare, pastavormige of poedervormige stof – en dat voorzien is van een aftapinrichting die het mogelijk maakt om de inhoud uit te stoten onder de vorm van een suspensie van vaste of vloeibare deeltjes in een gas, onder de vorm van schuim, pasta of poeder of in vloeibare of gasvormige toestand;
“stijf binnenrecipiënt” (voor composiet-IBC's), een recipiënt dat zijn algemene vorm in lege toestand behoudt, zonder dat de sluitingen zich op hun plaats bevinden en zonder de steun van het uitwendig omhulsel. Van elk binnenrecipiënt dat niet “stijf” is, wordt aangenomen dat het “soepel” is;
“stofdichte verpakking”, een verpakking die geen droge inhoud doorlaat, met inbegrip van de fijn verpulverde vaste stoffen die tijdens het vervoer zijn ontstaan;
“stralingsdetectiesysteem”, een systeem dat stralingsdetectoren bevat als onderdelen;
“structuuruitrusting”
- a)
- van de tank van een tankvoertuig of van een afneembare tank, de buiten of binnen de houder aangebrachte bevestigings-, verstevigings-, beschermings- of stabiliseringselementen;
- b)
- van de tank van een tankcontainer, de buiten of binnen de houder aangebrachte verstevigings-, bevestigings-, beschermings- of stabiliseringselementen;
- c)
- van de elementen van een batterijvoertuig of MEGC, de buiten of binnen de houder of het recipiënt aangebrachte verstevigings-, bevestigings-, beschermings- of stabiliseringselementen;
- d)
- van een IBC (met uitzondering van flexibele IBC's), de verstevigings-, bevestigings-, behandelings-, beschermings- of stabiliseringselementen van het verpakkingslichaam (met inbegrip van de bodempallet voor composiet-IBC's met binnenrecipiënt uit kunststof);
OPMERKING: Zie hoofdstuk 6.7 voor mobiele tanks.
T
“tank”, een houder voorzien van zijn bedrijfsuitrusting en structuuruitrusting. Indien deze term zonder nadere precisering wordt gebruikt, omvat hij de tankcontainers, mobiele tanks, afneembare tanks en vaste tanks zoals gedefinieerd in onderhavig deel, alsook de tanks die elementen zijn van batterijvoertuigen of van MEGC's;
OPMERKING: Zie hoofdstuk 6.7.4.1 voor mobiele tanks.
“tankcontainer”, een hulpmiddel bij het vervoer dat voldoet aan de definitie van container en bestaat uit een houder en uitrustingen, met inbegrip van de uitrustingen die de verplaatsing van de tankcontainer mogelijk maken zonder noemenswaardige wijziging van zijn stand, dat gebruikt wordt voor het vervoer van gasvormige, vloeibare, poedervormige of korrelvormige stoffen en dat een capaciteit heeft van meer dan 0,45 m3 (450 liter) wanneer het bestemd is voor het vervoer van gassen zoals gedefinieerd in 2.2.2.1.1; Bovendien begrijpen we onder: “zeer grote tankcontainer”: een tankcontainer met een capaciteit van meer dan 40.000 liter.
OPMERKING: IBC's, die voldoen aan de bepalingen van hoofdstuk 6.5, worden niet aanzien als tankcontainers.
“tankdossier”, een dossier dat alle belangrijke technische informatie bevat betreffende een tank, een batterijvoertuig of een MEGC, zoals de in 6.8.2.3, 6.8.2.4 en 6.8.3.4 vermelde certificaten en getuigschriften;
“tankvoertuig”, een voertuig, gebouwd voor het vervoer van vloeistoffen, gassen, poeders of korrelige stoffen, en uitgerust met één of meerdere vaste tanks. Naast het voertuig zelf of de elementen van het onderstel die er dienst voor doen, bestaat een tankvoertuig uit een of meerdere houders, hun uitrustingen en de vasthechtingselementen met het voertuig of met de elementen van het onderstel;
“technische benaming”, een erkende scheikundige benaming, in voorkomend geval een erkende biologische benaming, of een andere benaming die courant gebruikt wordt in wetenschappelijke en technische handboeken, tijdschriften en teksten (zie 3.1.2.8.1.1);
“technische instructies van de ICAO”, de “Technical Instructions for the Safe Transport of Dangerous Goods by Air”, ter aanvulling van Aanhangsel 18 bij het Verdrag van Chicago voor het internationaal burgerluchtvaartverkeer (Chicago, 1944), uitgegeven door de Internationale Organisatie voor de Burgerluchtvaart (ICAO) te Montreal;
“transporteenheid”, een motorvoertuig zonder aanhangwagen of een geheel bestaande uit een motorvoertuig waaraan een aanhangwagen is gekoppeld;
““transportindex van een collo, een oververpakking of een container, of van een onverpakte LSA-I stof of SCO-I of SCO-III voorwerp”, voor het vervoer van radioactieve stoffen een getal dat dient om de blootstelling aan straling te beperken.
“tray” (klasse 1), een blad uit metaal, kunststof, karton of ander geschikt materiaal dat in de binnen-, tussen- of buitenverpakkingen geplaatst wordt en een compacte schikking in deze verpakkingen mogelijk maakt. Het oppervlak van de trays mag zodanig gevormd zijn dat de verpakkingen of de voorwerpen daar ingezet, veilig vastgezet en van elkaar gescheiden kunnen worden;
“tussenverpakking”, een verpakking die zich tussen de binnenverpakkingen of de voorwerpen en een buitenverpakking bevindt;
U
“UN-nummer”, het uit vier cijfers bestaande identificatienummer van de stoffen of voorwerpen overeenkomstig de Modelvoorschriften van de VN;
“UN-Reglement”, een reglement als bijlage bij de Overeenkomst betreffende het aannemen van éénvormige technische voorschriften die van toepassing zijn op voertuigen met wielen, uitrustingsstukken en onderdelen die in een voertuig met wielen kunnen gemonteerd of gebruikt worden en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van overeenkomstig deze voorschriften verleende goedkeuringen (overeenkomst van 1958, zoals gewijzigd);
V
“vacuümtank voor afvalstoffen”, een vaste tank, een afneembare tank, een tankcontainer of een wissellaadtank die hoofdzakelijk gebruikt wordt voor het vervoer van gevaarlijke afvalstoffen en die op een speciale manier gebouwd of uitgerust is om het vullen en lossen van afvalstoffen overeenkomstig de voorschriften van hoofdstuk 6.10 te vergemakkelijken; een tank die volledig voldoet aan de voorschriften van hoofdstuk 6.7 of 6.8 wordt niet beschouwd als een vacuümtank voor afvalstoffen;
“vacuümklep” een door druk automatisch werkende veerbelaste inrichting die de tank beschermt tegen een ontoelaatbare inwendige onderdruk;
“vaste stof”,
- a)
- een stof die bij een druk van 101,3 kPa een smeltpunt of een begin van smelttraject heeft van meer dan 20°C, of
- b)
- een stof die volgens de beproevingsmethode ASTM D 4359-90 niet vloeibaar is en die volgens de criteria van de in 2.3.4 beschreven beproevingsmethode voorde bepaling van de vloeibaarheid (penetrometermethode) pastavormig is;
“vaste tank”, een tank met een capaciteit van meer dan 1000 liter, die blijvend op een voertuig gemonteerd is (dat aldus een tankvoertuig wordt) of die een integrerend deel van het chassis van een dergelijk voertuig uitmaakt;
“vat”, een cilindervormige verpakking, met platte of gewelfde bodem, vervaardigd uit metaal, karton, kunststof, multiplex of een ander geschikt materiaal. Deze definitie omvat ook verpakkingen met een andere vorm (bijvoorbeeld ronde verpakkingen met een kegelvormig bovenstuk, of verpakkingen in de vorm van een emmer). De houten tonnen en de jerrycans vallen niet onder deze definitie;
“veiligheidsklep”, een door druk automatisch werkende veerbelaste inrichting die de tank beschermt tegen een ontoelaatbare inwendige overdruk;
“verblijfstijd”, de tijd die verstrijkt tussen het moment dat de initiële vultoestand tot stand is gekomen en het moment waarop de druk van de inhoud, ten gevolge van warmtetoevoer, de laagste druk heeft bereikt die op de drukbegrenzingsinrichtingen van de tanks voor het vervoer van sterk gekoelde vloeibaar gemaakte gassen is aangegeven;
OPMERKING: Zie hoofdstuk 6.7.4.1 voor mobiele tanks.
“verpakker”, de onderneming die verpakkingen, met inbegrip van grote verpakkingen en IBC's, met de gevaarlijke goederen vult, en in voorkomend geval de colli voor het vervoer voorbereidt;
“verpakking”, een of meerdere recipiënten en alle andere elementen of materialen die nodig zijn om de recipiënten toe te laten hun functie van omsluiten/vasthouden en elke andere veiligheidsfunctie te vervullen (zie ook “bergingsverpakking”, binnenverpakking, buitenverpakking, composietverpakking, gereconditioneerde verpakking, “gereconstrueerde verpakking”, “grote verpakking”, “herbruikte verpakking”, “IBC”, “lichte metalen verpakking”, “samengestelde verpakking”, “stofdichte verpakking” en “tussenverpakking”);
“verpakkingsgroep”, een groep waarbij bepaalde stoffen voor verpakkingsdoeleinden ingedeeld worden op grond van de graad van het gevaar die ze voor het vervoer vertegenwoordigen. De verpakkingsgroepen hebben de volgende betekenis, die in deel 2 nader wordt verklaard:
verpakkingsgroep I: zeer gevaarlijke stoffen;
verpakkingsgroep II: gevaarlijke stoffen;
verpakkingsgroep III: minder gevaarlijke stoffen;
OPMERKING: Bepaalde voorwerpen die gevaarlijke stoffen bevatten zijn ook bij een verpakkingsgroep ingedeeld.
“verpakkingslichaam” (voor IBC's van alle categorieën behalve de composiet-IBC's), het eigenlijk recipiënt met inbegrip van de openingen en hun sluitingen, echter zonder de bedrijfsuitrusting;
“vervoer”, de verplaatsing van gevaarlijke goederen, met inbegrip van de door de vervoersvoorwaarden benodigde haltes en met inbegrip van het omwille van de verkeersomstandigheden noodzakelijk verblijf van de gevaarlijke goederen in de voertuigen, tanks en containers vóór, tijdens en na de verplaatsing. Onderhavige definitie omvat ook de tijdelijke tussenopslag van gevaarlijke goederen om te veranderen van vervoerswijze of van vervoermiddel (overslag); dit geldt enkel op voorwaarde dat de vervoerdocumenten, waaruit de plaats van verzending en bestemming blijken, op verzoek worden getoond en de colli en de tanks gedurende de tussenopslag niet geopend worden, behalve voor controles door de bevoegde overheid;
“vervoerder”, de onderneming die het vervoer uitvoert, met of zonder vervoerscontract;
“vervoersmiddel”, voor het weg- of spoorvervoer, een voertuig of een wagon;
“verwarmingstoestel met verbranding”, een apparaat dat rechtstreeks gebruik maakt van een vloeibare of gasvormige brandstof, en de warmte van de aandrijvingsmotor van het voertuig niet recupereert;
“vezelversterkte kunststof”: een materiaal bestaande uit een vezel- en/of deeltjesversterking vervat in een thermohardend of thermoplastisch polymeer materiaal (gietvorm).
“vlampunt”, de laagste temperatuur van een vloeistof waarbij haar damp met lucht een brandbaar mengsel vormt;
“vloeibaar gemaakt aardgas” (Liquefied Natural Gas), een sterk gekoeld, vloeibaar gemaakt gas bestaande uit aardgas met een hoog methaangehalte dat ingedeeld wordt bij UN 1972;
“vloeibaar gemaakt petroleumgas”, een bij lage druk vloeibaar gemaakt gas dat één of meerdere lichte koolwaterstoffen bevat die uitsluitend aan de UN-nummers 1011, 1075, 1965, 1969 of 1978 zijn toegekend en dat hoofdzakelijk uit propaan, propeen, butaan, isomeren van butaan, buteen met sporen van andere koolwaterstofgassen bestaat;
OPMERKING 1: de andere ontvlambare gassen waaraan andere UN-nummers zijn toegekend worden niet als vloeibaar gemaakt petroleumgas beschouwd.
OPMERKING 2: voor UN 1075, zie OPMERKING 2 onder 2F, voor UN 1965 zie tabel voor de vloeibaar gemaakte gassen in 2.2.2.3
“vloeistof”, een stof die bij 50°C een dampspanning heeft van ten hoogste 300 kPa (3 bar), bij 20°C en 101,3 kPa niet volledig gasvormig is, en
- –
- bij een druk van 101,3 kPa een smeltpunt of een begin van smelttraject heeft van ten hoogste 20°C, of
- –
- volgens de beproevingsmethode ASTM D 4359-90 vloeibaar is, of
- –
- volgens de criteria van de in 2.3.4 beschreven beproevingsmethode voor de bepaling van de vloeibaarheid (penetrometermethode) niet pastavormig is;
OPMERKING: Als vervoer in vloeibare toestand, in de zin van de tankvoorschriften, wordt beschouwd:
- –
-
vervoer van vloeistoffen volgens bovenstaande definitie, of
- –
-
vervoer van vaste stoffen die in gesmolten toestand voor het transport worden aangeboden.
“voering”, een buisvormige omhulling of een zak die in een verpakking, met inbegrip van een grote verpakking of IBC, geplaatst wordt maar daar geen integraal deel van uitmaakt, met inbegrip van de sluitingen van zijn openingen;
“voertuig met dekzeil”, een open voertuig voorzien van een dekzeil om de lading te beschermen
“vuldruk”, de hoogste druk die werkelijk in de tank wordt ontwikkeld gedurende het vullen onder druk;
“vuller”, de onderneming die gevaarlijke goederen vult in een tank (tankvoertuig, afneembare tank, mobiele tank, tankcontainer), in een batterijvoertuig of MEGC of in een voertuig, een grote container of een kleine container voor losgestort vervoer;
“vullingsgraad”, de verhouding, uitgedrukt als percentage, tussen het volume vloeibaar of vast materiaal dat bij 15 °C in het retentiemiddel is gebracht en het volume van het retentiemiddel dat klaar is voor gebruik;
“vulverhouding”, de verhouding tussen de massa gas en de massa water bij 15 °C die het retentiemiddel dat klaar is voor gebruik volledig zou vullen;
W
“wagen”, een spoorwegvoertuig zonder eigen voortbewegingsinrichting, dat op eigen wielen op het spoor kan rijden en bestemd is voor het vervoer van goederen
“wagenlading”, elke lading afkomstig van één enkele afzender, die als enige door een voertuig of als enige in een grote container vervoerd wordt en waarvan alle laad- en losverrichtingen geheel overeenkomstig de instructies van de afzender of van de bestemmeling uitgevoerd worden;
OPMERKING: Het overeenkomstig begrip voor radioactieve stoffen is “exclusief gebruik”.
“wissellaadbak”, zie “container”;
“wissellaadtank”, dient beschouwd te worden als een tankcontainer;
Z
“zacht staal”, staal met een minimale treksterkte tussen 360 N/mm2 en 440 N/mm2;
OPMERKING: Zie hoofdstuk 6.7 voor mobiele tanks.
“zak”, soepele verpakking, vervaardigd uit papier, kunststoffolie, textiel, geweven materiaal of een ander geschikt materiaal;
“zelfversnellende ontledingstemperatuur” de laagste temperatuur waarbij een zelfversnellende ontleding kan optreden in een stof, in de verpakking, IBC of tank aangeboden voor het vervoer. De SADT wordt bekomen door toepassing van de testprocedures aangegeven in Deel II, afdeling 28 van het Handboek van testen en criteria.
“zelfversnellende polymerisatietemperatuur”, de laagste temperatuur waarbij een zelfversnellende polymerisatie kan optreden van een stof in een verpakking, een IBC of een tank die voor het vervoer aangeboden wordt. De SAPT wordt bekomen door de toepassing van dezelfde beproevingsmethodes als om de SADT te bepalen van zelfreagerende stoffen overeenkomstig afdeling 28 van deel II van het Handboek van testen en criteria;
“zending”, één collo, meerdere colli of een lading met gevaarlijke goederen, dat/die door een afzender tot het vervoer wordt aangeboden;
1.2.2 Meeteenheden
1.2.2.1
In het ADR zijn de volgende meeteenheden
(6)
van toepassing:
|
|
alternatief toegelaten eenheid
|
Verband tussen de eenheden
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
(4)
|
Het Internationaal Stelsel van Eenheden (SI) is het resultaat van de beslissingen van de Algemene Conferentie over de maten en gewichten (adres: Pavillon de Breteuil, Pare de St. Cloud, F-92310 Sèvres).
|
(5)
|
Indien een schrijfmachine wordt gebruikt is de afkorting “L” voor liter eveneens toegelaten in plaats van de afkorting “I”.
|
De decimale veelvouden en onderverdelingen van een eenheid kunnen weergegeven worden door de volgende voorvoegsels of symbolen voor de naam of het symbool van de eenheid te plaatsen:
|
|
|
|
|
1000.000.000.000.000.000 =
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
1.2.2.2
Behalve wanneer uitdrukkelijk anders wordt vermeld stelt het teken “%” in het ADR het volgende voor:
- a)
- voor mengsels van vaste stoffen of vloeistoffen, voor oplossingen en voor met een vloeistof bevochtigde vaste stoffen: de verhouding van de massa van één of meer componenten ten opzichte van de totale massa van het mengsel, van de oplossing of van de bevochtigde stof, uitgedrukt in procent;
- b)
- voor mengsels van samengeperste gassen: de verhouding van het volume ten opzichte van het totaal volume van het gasmengsel, uitgedrukt in procent, wanneer op basis van de druk gevuld wordt, of de verhouding van de massa ten opzichte van de totale massa van het mengsel, uitgedrukt in procent, wanneer op basis van de massa gevuld wordt;
- c)
- voor mengsels van vloeibaar gemaakte gassen en opgeloste gassen: de verhouding van de massa ten opzichte van de totale massa van het mengsel, uitgedrukt in procent.
1.2.2.3
De diverse drukken in verband met de recipiënten (bijvoorbeeld de beproevingsdruk, de inwendige druk, de openingsdruk van veiligheidskleppen) worden steeds als manometerdruk aangegeven (overdruk ten opzichte van de atmosferische druk); de dampspanning daarentegen wordt steeds aangegeven als absolute druk.
1.2.2.4
Wanneer in het ADR een vullingsgraad voor de recipiënten voorzien wordt, dan slaat deze altijd op stoffen met een temperatuur van 15 °C, voor zover er geen andere temperatuur opgegeven is.
(6)
|
De volgende afgeronde waarden worden toegepast om de tot nog toe gebruikte eenheden om te zetten in SI-eenheden:
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Arbeid, energie, warmtehoeveelheid
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
1.2.3 Lijst van afkortingen
In het ADR worden afkortingen, acroniemen en verkorte benamingen van regelgevende teksten gebruikt met de volgende betekenis:
A
ADN: Europees Verdrag betreffende het internationaal vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren.
ASTM: de American Society for Testing and Materials (ASTM International, 100 Barr Harbour Drive, PO Box C700, West Conshohocken, PA, 19428-2959, United States of America)
www.astm.org;
C
CGA: de Compressed Gas Association, 14501 George Carter Way, Suite 103, Chantilly, VA 20151, United States of America
www.cganet.com;
CIM: de “Uniform Rules Concerning the Contract of International Carriage of Goods by Rail” (bijlage B van de “Convention concerning International Carriage by Rail” (COTIF)), zoals gewijzigd.
CMR: de “Convention on the Contract for the International Carriage of Goods by Road” (Geneve, 19 mei 1956), zoals gewijzigd.
CNG: (compressed natural gas) samengeperst aardgas (zie 1.2.1)
CSC: Internationale Conventie voor veilige Containers (Genève 1972), zoals gewijzigd en gepubliceerd door de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) Londen.
CSI: (criticality safety index) criticaliteits-veiligheidsindex (zie 1.2.1)
E
EIGA: (European Industrial Gas Association) Europese vereniging voor industriële gassen, Strerrenkundelaan 30, 1210 Brussel (België),
www.eiga.eu;
ECE-UNO: Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (Palais des Nations, 8 – 14 Avenue de la Paix, CH-1211 Genève 10, Suisse) www.unece.org;
EN-norm: een Europese norm gepubliseerd door het “Europees Comité voor Normalisatie (CEN) (CEN, Avenue Marnix 17, B-1000 Brussel, België), www.cen.eu;
F
FRP: (fibre-reinforced plastic) vezelversterkte kunststof (zie 1.2.1)
G
GHS: (Globally Harmonized System of Classification and Labelling of Chemicals) globaal geharmoniseerd system voor classificatie en etikettering van chemicaliën (zie 1.2.1)
I
IAEA: (International Atomic Energy Agency) Internationaal Agentschap voor Atoomenergie (IAEA Postfach 100, A-1400 WIEN), www.iaea.org;
IBC: (intermediate bulk container) groot recipiënt voor losgestort vervoer (zie 1.2.1)
ICAO: (International Civil Aviation Organization) de Internationale Organisatie voor Burgerluchtvaart ( 999 University Street, Montreal, Québec H3C 5H7, Canada). www.icao.org;
IMDG: zie de definitie voor IMDG-code (International Maritime Dangerous Goods Code) in 1.2.1
IMO: de Internationale Maritieme Organisatie (4 Albert Embankment, London SE1 7SR, United Kingdom) www.imo.org;
ISO-norm: een internationale norm gepubliceerd door de “International Organization for Standardization” (ISO-1, rue de Varembé CH-1204 Geneva 20, Switzerland) www.iso.org;.
L
LNG: (liquefied natural gas) vloeibaar gemaakt aardgas (zie 1.2.1)
LPG: (liquefied petroleum gas) vloeibaar gemaakt petroleumgas (zie 1.2.1)
LSA: (low specific activity material) stoffen met geringe specifieke activiteit (zie 2.2.7.1.3)
M
MEGC: (multiple-element gas container) gascontainer met verscheidene elementen (zie 1.2.1)
MEMU: (mobile explosives manufacturing unit) mobiele fabricage-eenheid voor ontplofbare stoffen (zie 1.2.1)
N
N.E.G.: niet elders genoemd (zie 1.2.1)
R
RID: het Reglement betreffende het internationaal spoorwegvervoer van gevaarlijke goederen (bijlage C van COTIF (Verdrag betreffende het internationaal spoorwegvervoer)).
S
SADT: (self-accelerating decomposition temperature) zelfversnellende ontledingstemperatuur (zie 1.2.1)
SAPT: (self-accelerating polymerization temperature) zelfversnellende polymerisatietemperatuur (zie 1.2.1)
SCO: (surface contamined object) voorwerp met besmetting aan het oppervlak (zie 2.2.7.1.3)
T
TI: (transport index) transportindex (zie 1.2.1)
U
UIC: de Internationale Unie van Spoorwegen (UIC, 16 rue Jean Rey, F-75015 Paris, France) www.uic.org
V
VVK: vezelversterkte kunststof ook FRP (fibre-reinforced plastics) of PRF (plastique renforcée de fibres)
Hoofdstuk 1.3 Opleiding van personen die betrokken zijn bij het vervoer van gevaarlijke goederen
1.3.1 Toepassingsgebied
De personen die door de in hoofdstuk 1.4 vermelde betrokkenen tewerkgesteld worden en wier functie te maken heeft met het vervoer van gevaarlijke goederen, moeten opgeleid zijn op een wijze die aangepast is aan de eisen die door hun functie en hun verantwoordelijkheden gesteld worden bij het vervoer van gevaarlijke goederen. De werknemers moeten conform 1.3.2 opgeleid zijn vooraleer ze verantwoordelijkheden kunnen opnemen en kunnen enkel onder rechtstreeks toezicht van een opgeleid persoon functies uitoefenen voor dewelke ze de vereiste opleiding nog niet ontvangen hebben. De opleiding moet ook de specifieke bepalingen behandelen die betrekking hebben op de beveiliging van het vervoer van gevaarlijke goederen, zoals die in hoofdstuk 1.10 voorkomen.
|
1. Zie 1.8.3 in de plaats van de deze afdeling voor wat betreft de opleiding van de veiligheidsadviseur.
|
|
2. Zie 8.2 in de plaats van deze afdeling voor wat betreft de opleiding van de bemanning van het voertuig.
|
|
3. Zie 1.7.2.5 voor wat betreft de opleiding met betrekking tot de klasse 7.
|
1.3.2 Aard van de opleiding
Deze opleiding moet de volgende inhoud bezitten, aangepast aan de verantwoordelijkheden en taken van de betrokkene:
1.3.2.1 Algemene sensibilisering
Het personeel moet vertrouwd zijn met de algemene bepalingen van de voorschriften in verband met het vervoer van gevaarlijke goederen.
1.3.2.2 Specifieke opleiding
Het personeel moet een gedetailleerde opleiding gekregen hebben, exact aangepast aan hun verantwoordelijkheden en taken, over de voorschriften van de reglementeringen betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen. Indien het vervoer van gevaarlijke goederen een multimodale transportoperatie inhoudt, moet het personeel op de hoogte zijn van de voorschriften die op de andere vervoerswijzen van toepassing zijn.
1.3.2.3 Opleiding in verband met de veiligheid
Het personeel moet een opleiding gekregen hebben die de risico's en gevaren behandelt die uitgaan van de gevaarlijke goederen en die evenredig dient te zijn met het risico op letsels of blootstelling, voortkomend van een incident tijdens het vervoer van gevaarlijke goederen (het laden en lossen inbegrepen).
De verstrekte opleiding moet tot doel hebben om het personeel te sensibiliseren voor de te volgen procedures inzake manipulatie onder veilige omstandigheden en de interventies bij noodgevallen.
1.3.2.4
De opleiding moet periodiek aangevuld worden met bijscholingscursussen om rekening te houden met veranderingen in de reglementering.
1.3.3 Documentatie
Staten van de conform onderhavig hoofdstuk gekregen opleidingen moeten door de werkgever bijgehouden worden en op verzoek ter beschikking gesteld worden van de werknemer of de bevoegde overheid. De staten dienen door de werkgever bewaard te worden gedurende een door de bevoegde overheid vastgestelde periode. De staten van de gekregen opleidingen moeten geverifieerd worden bij het begin van een nieuwe betrekking.
Hoofdstuk 1.4 Veiligheidsplichten van de betrokkenen
1.4.1 Algemene veiligheidsmaatregelen
1.4.1.1
De betrokkenen bij het vervoer van gevaarlijke goederen moeten maatregelen treffen die aangepast zijn aan de aard en de omvang van de te voorziene gevaren, om schade te verhinderen en om – in voorkomend geval – de omvang ervan zo beperkt mogelijk te houden. Zij moeten in alle geval de voor hen geldende bepalingen van het ADR in acht nemen.
1.4.1.2
Wanneer de openbare veiligheid rechtstreeks in gevaar gebracht dreigt te worden, moeten de betrokkenen onmiddellijk de interventiediensten op de hoogte brengen en hen de voor hun optreden noodzakelijke informatie overmaken.
1.4.1.3
In het ADR kunnen bepaalde plichten van de onderscheiden betrokkenen nader worden gepreciseerd.
Op voorwaarde dat de in 1.4.2 en 1.4.3 genoemde plichten in acht worden genomen, kan een Verdragspartij in zijn nationale wetgeving de plichten die rusten op een van de genoemde betrokkenen overdragen op één of meerdere andere betrokkenen, indien ze van opvatting is dat zulks niet leidt tot een verlaging van het veiligheidsniveau. Deze afwijkingen moeten door de Verdragspartij worden meegedeeld aan het secretariaat van de Economische Commissie van de Verenigde Naties voor Europa, dat ze ter kennis brengt van de Verdragspartijen.
De voorschriften van 1.2.1, 1.4.2 en 1.4.3 met betrekking tot de definities van de betrokkenen en van hun respectievelijke plichten raken niet aan de bepalingen van het nationaal recht inzake de juridische gevolgen (strafbepaling, aansprakelijkheid, enz.) die samenhangen met het feit of de bedoelde betrokkene bijvoorbeeld een rechtspersoon, een voor eigen rekening werkzaam persoon, een werkgever of een werknemer is.
1.4.2 Plichten van de belangrijkste betrokkenen
|
1. Meerdere betrokkenen waaraan veiligheidsplichten toegewezen worden in deze afdeling kunnen één en dezelfde onderneming zijn. Ook kunnen meerdere ondernemingen de activiteiten en de ermee gepaard gaande veiligheidsplichten van één betrokkene op zich nemen.
|
|
2. Zie ook 1.7.6 voor de radioactieve stoffen.
|
1.4.2.1 Afzender
1.4.2.1.1
De afzender van gevaarlijke goederen is er toe verplicht om een zending voor het vervoer aan te bieden die voldoet aan de voorschriften van het ADR. In het kader van 1.4.1 dient hij in het bijzonder:
- a)
- er zich van te vergewissen dat de gevaarlijke goederen overeenkomstig het ADR geklasseerd zijn en tot het vervoer zijn toegelaten;
- b)
- aan de vervoerder op traceerbare wijze de vereiste gegevens en informaties te verstrekken en – in voorkomend geval – de vereiste vervoersdocumenten en begeleidingspapieren (vergunningen, toelatingen, notificaties, certificaten, enz.) te leveren, inzonderheid met inachtname van de bepalingen van hoofdstuk 5.4 en van de tabellen van deel 3;
- c)
- uitsluitend verpakkingen, grote verpakkingen, IBC's en tanks (tankvoertuigen, afneembare tanks, batterijvoertuigen, MEGC's, mobiele tanks en tankcontainers) te gebruiken die voor het vervoer van de desbetreffende goederen goedgekeurd en geschikt zijn, en die van de door het ADR voorgeschreven merktekens zijn voorzien;
- d)
- de voorschriften met betrekking tot de verzendingswijze en de verzendingsbeperkingen in acht te nemen;
- e)
- er op toe te zien dat ook de ongereinigde en niet ontgaste lege tanks (tankvoertuigen, afneembare tanks, batterijvoertuigen, MEGC’s, mobiele tanks en tankcontainers), of de ongereinigde lege wagens, lege containers voor losgestort vervoer, overeenkomstig hoofdstuk 5.3 voorzien zijn van de grote etiketten, merktekens en etiketten en dat ongereinigde lege tanks op dezelfde wijze gesloten zijn en dezelfde dichtheidsgaranties bieden als wanneer ze gevuld zouden zijn;
- f)
- zorg er, in het geval tankcontainers en mobiele tanks sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen vervoeren, voor dat de reële verblijfstijd wordt vastgesteld of zorg er bij lege, ongereinigde tankcontainers en transporttanks voor dat de druk voldoende wordt verlaagd.
1.4.2.1.2
Indien de afzender gebruik maakt van de diensten van andere betrokkenen (verpakker, belader, vuiler, enz.) moet hij de gepaste maatregelen treffen om te garanderen dat de zending voldoet aan de voorschriften van het ADR. In de gevallen van 1.4.2.1.1 a), b), c) en e) kan hij echter vertrouwen op de informatie en gegevens die hem door andere betrokkenen ter beschikking zijn gesteld.
1.4.2.1.3
Indien de afzender in opdracht van een derde handelt, moet deze laatste de afzender er schriftelijk op wijzen dat het een gevaarlijk goed betreft en hem alle informatie en documenten ter beschikking stellen die voor het vervullen van zijn plichten noodzakelijk zijn.
1.4.2.2 Vervoerder
1.4.2.2.1
In het kader van 1.4.1 dient de vervoerder in het bijzonder:
- a)
- te verifiëren dat de te vervoeren gevaarlijke goederen overeenkomstig het ADR tot het vervoer zijn toegelaten;
- b)
- er zich van te vergewissen dat alle in het ADR voorgeschreven informatie betreffende de te vervoeren gevaarlijke goederen vóór het vervoer door de afzender overgemaakt werden, dat de voorgeschreven documentatie zich aan boord van de transporteenheid bevindt of, indien elektronische gegevensverwerkingstechnieken (EDP) of elektronische gegevensuitwisselingstechnieken (EDI) gebruikt worden, de gegevens tijdens het vervoer beschikbaar zijn op een wijze die minstens gelijkwaardig is aan die van documenten op papier.
- c)
- er zich visueel van te vergewissen dat de voertuigen en de lading geen manifeste gebreken, lekken of scheuren vertonen, dat er geen uitrustingen ontbreken, enz.;
- d)
- er zich voor de tankvoertuigen, batterijvoertuigen, afneembare tanks, MEGC's, mobiele tanks en tankcontainers van te vergewissen dat de aangegeven datum voor de eerstvolgende controle niet is overschreden;
OPMERKING: De tanks, de batterijvoertuigen en de MEGC's mogen evenwel na het overschrijden van deze termijn vervoerd worden onder de voorwaarden van 4.1.6.10 (in het geval van batterijvoertuigen en MEGC's die drukrecipiënten als elementen hebben), 4.2.4.4, 4.3.2.3.7, 4.3.2.4.4, 6.7.2.19.6, 6.7.3.15.6 of 6.7.4.14.6.
- e)
- na te zien dat de voertuigen niet zijn overladen;
- f)
- er zich van te vergewissen dat de voor de voertuigen in hoofdstuk 5.3 voorgeschreven grote etiketten, merktekens en oranje schilden aangebracht zijn;
- g)
- er zich van te vergewissen dat de uitrusting die in het ADR voorgeschreven is voor de transporteenheid, de bemanning en voor bepaalde klassen zich aan boord van de transporteenheid bevindt.
Dit moet, in voorkomend geval aan de hand van de vervoersdocumenten en de begeleidingspapieren, gebeuren via een visuele controle van het voertuig of van de containers en, in voorkomend geval, van de lading.
1.4.2.2.2
In de gevallen van 1.4.2.1.1 a), b), e) en f) kan de vervoerder echter vertrouwen op de informatie en gegevens die hem door andere betrokkenen ter beschikking zijn gesteld. In het geval van 1.4.2.2.1 c) kan hij vertrouwen op wat opgenomen is in “het verpakkingscertificaat van de container of van het voertuig”, dat afgeleverd is in overeenstemming met 5.4.2.
1.4.2.2.3
Indien de vervoerder overeenkomstig 1.4.2.2.1 een overtreding op de voorschriften van het ADR vaststelt, mag hij de zending niet laten vertrekken tot aan de voorschriften is voldaan.
1.4.2.2.4
Indien onderweg een overtreding wordt vastgesteld die de veiligheid van het transport in het gedrang kan brengen, moet de zending zo snel mogelijk worden gestopt, met inachtneming van de noodwendigheden voor de veiligheid die gebonden zijn aan het verkeer en aan de immobilisatie van de zending, en van de openbare veiligheid .
Het transport mag slechts hernomen worden nadat de zending in orde werd gebracht. De voor het resterend traject bevoegde overheid of overheden kunnen toelating verlenen om het transport verder te zetten.
Indien de zending niet in orde kan worden gebracht en indien voor het resterend traject geen toelating wordt verleend, geeft de bevoegde overheid of overheden de noodzakelijke administratieve ondersteuning aan de vervoerder. Dit is ook het geval indien de vervoerder deze bevoegde overheid of overheden meedeelt dat hij door de afzender niet op de hoogte werd gebracht van de gevaarlijke eigenschappen van de voor het vervoer aangeboden goederen en dat hij, op grond van in het bijzonder het voor het vervoerscontract geldende recht, de goederen wenst te lossen, te vernietigen of onschadelijk te maken.
1.4.2.2.5
(Voorbehouden)
1.4.2.2.6
De vervoerder moet de schriftelijke richtlijnen zoals voorzien is in het ADR, ter beschikking stellen aan de bemanning van het voertuig.
1.4.2.3 Bestemmeling
1.4.2.3.1
De bestemmeling is verplicht om de aanvaarding van het goed niet te vertragen, tenzij daartoe dwingende redenen bestaan, en om na het lossen te controleren of de voorschriften van het ADR, die hem betreffen, zijn nageleefd.
1.4.2.3.2
Indien, in het geval van een container, deze nazichten een overtreding op de voorschriften van het ADR aan het licht brengen, mag de bestemmeling de container pas aan de vervoerder overgeven nadat deze in overeenstemming met deze voorschriften is gebracht.
1.4.2.3.3
Indien de bestemmeling gebruik maakt van de diensten van andere betrokkenen (ontlader, reiniger, decontaminatiestation, enz.) moet hij de gepaste maatregelen treffen om te garanderen dat aan de voorschriften van 1.4.2.3.1 en 1.4.2.3.2 van het ADR voldaan wordt.
1.4.3 Plichten van de andere betrokkenen
De andere betrokkenen en hun respectievelijke plichten worden hieronder op een niet exhaustieve wijze opgesomd. De plichten van deze andere betrokkenen vloeien voort uit bovenstaande afdeling 1.4.1 hiervoren, voor zover ze weten of hadden moeten weten dat ze hun taken uitvoeren in het kader van een transport dat is onderworpen aan het ADR.
1.4.3.1 Belader
1.4.3.1.1
In het kader van 1.4.1 heeft de belader in het bijzonder de volgende plichten:
- a)
- hij mag gevaarlijke goederen slechts aan de vervoerder aanbieden, indien die volgens het ADR vervoerd mogen worden;
- b)
- hij moet, wanneer hij verpakte gevaarlijke goederen of ongereinigde lege verpakkingen voor vervoer aanbiedt, controleren of de verpakking beschadigd is. Hij mag een collo, waarvan de verpakking beschadigd is – in het bijzonder wanneer deze lekt zodat de gevaarlijke stof naar buiten komt of kan komen – slechts voor vervoer aanbieden nadat de beschadiging gerepareerd is; deze verplichting geldt ook voor ongereinigde lege verpakkingen;
- c)
- bij het laden moet hij de bijzondere voorschriften met betrekking tot het laden en de behandeling naleven;
- d)
- nadat hij gevaarlijke goederen in een container geladen heeft moet hij de voorschriften met betrekking tot de etikettering met grote etiketten, de merktekens en de oranje signalisatie van hoofdstuk 5.3 naleven;
- e)
- bij het laden van colli moet hij de samenladingsverboden naleven, waarbij hij tevens rekening moet houden met de gevaarlijke goederen die zich reeds in het voertuig of de grote container bevinden; voorts moet hij de voorschriften voor de scheiding van levensmiddelen, verbruiksgoederen of dierenvoedsel naleven.
1.4.3.1.2
In de gevallen van 1.4.3.1.1 a), d) en e) kan de belader echter vertrouwen op de informatie en gegevens die hem door andere betrokkenen ter beschikking zijn gesteld.
1.4.3.2 Verpakker
In het kader van 1.4.1 moet de verpakker in het bijzonder het volgende naleven:
- a)
- de voorschriften met betrekking tot de verpakkingsvoorwaarden en de gezamenlijke verpakking; en
- b)
- wanneer hij de colli voorbereidt voor het vervoer, de voorschriften met betrekking tot de merktekens en de gevaarsetiketten op de colli.
1.4.3.3 Vuller
In het kader van 1.4.1 heeft de vuiler in het bijzonder de volgende plichten:
- a)
- vóór het vullen van de tanks moet hij er zich van vergewissen dat de tanks en hun uitrustingen technisch in goede staat zijn;
- b)
- hij moet er zich voor de tankvoertuigen, batterijvoertuigen, afneembare tanks, MEGC's, mobiele tanks en tankcontainers van vergewissen dat de aangegeven datum voor de eerstvolgende controle niet is overschreden;
- c)
- hij mag de tanks slechts vullen met de gevaarlijke goederen waarvan het transport in deze tanks toegelaten is;
- d)
- bij het vullen van de tank moet hij de bepalingen met betrekking tot gevaarlijke goederen in aanpalende compartimenten naleven;
- e)
- bij het vullen van de tank moet hij de toelaatbare vullingsgraad, het toelaatbare vullingspercentage of de toelaatbare massa van de inhoud per liter capaciteit, naar gelang van het geval, voor het vulgoed respecteren;
- f)
- na het vullen van de tank moet hij er zich van vergewissen dat alle afsluitinrichtingen zich in gesloten stand bevinden en dat er geen lekken zijn;
- g)
- hij moet er op toezien dat zich op de buitenkant van de door hem gevulde tanks geen gevaarlijke resten van het vulgoed bevinden;
- h)
- wanneer hij de gevaarlijke goederen voorbereidt voor het vervoer, moet hij er op toezien dat de in hoofdstuk 5.3 voorgeschreven grote etiketten, merktekens, oranje signalisatie en etiketten op reglementaire wijze aangebracht worden op de tanks, de voertuigen en de containers voor losgestort vervoer.
- i)
-
(Voorbehouden)
- j)
- hij moet zich, bij het vullen van voertuigen of containers met losgestorte gevaarlijke goederen, ervan vergewissen dat de relevante bepalingen van hoofdstuk 7.3 nageleefd worden.
1.4.3.4 Exploitant van een tankcontainer of mobiele tank
In het kader van 1.4.1 moet de exploitant van een tankcontainer of van een mobiele tank er in het bijzonder op toezien dat:
- a)
- de voorschriften met betrekking tot de constructie, de uitrusting, de controles en beproevingen en het markeren worden nageleefd;
- b)
- het onderhoud van de houders en van hun uitrustingen op een wijze wordt uitgevoerd die waarborgt dat de aan normale exploitatieomstandigheden blootgestelde tankcontainer of mobiele tank tot de volgende controle voldoet aan de voorschriften van het ADR;
- c)
- een uitzonderlijke keuring wordt uitgevoerd wanneer de veiligheid van de houder of zijn uitrustingen door een herstelling, een ombouw of een ongeval in het gedrang kan gebracht zijn.
1.4.3.5
1.4.3.7 Ontlader
1.4.3.7.1
In het kader van 1.4.1 moet de ontlader in het bijzonder:
- a)
- er op toezien dat de goederen wel degelijk deze zijn die moeten ontladen worden, door de er op betrekking hebbende informatie in het vervoerdocument te vergelijken met de informatie op het collo, de container, de tank, de MEMU, de MEGC of het voertuig;
- b)
- voor en tijdens het ontladen nakijken of de verpakkingen, de tank, het voertuig of de container dermate beschadigd zijn dat dit de ontladingsoperatie in gevaar kan brengen. Indien zulks het geval is, er op toezien dat de ontlading niet uitgevoerd wordt zolang geen gepaste maatregelen getroffen werden;
- c)
- alle voorschriften die van toepassing zijn op de ontlading en de behandeling naleven;
- d)
- onmiddellijk na het ontladen van de tank, het voertuig of de container:
- i)
- elk gevaarlijk residu verwijderen dat tijdens het ontladen op de buitenkant van de tank, van het voertuig of van de container is terechtgekomen; en
- ii)
- toezien op de sluiting van de afsluiters en inspectieopeningen;
- e)
- er op toezien dat de voorgeschreven reiniging en ontsmetting van de voertuigen of containers uitgevoerd wordt; en
- f)
- er op toezien dat de containers eens ze volledig gelost, gereinigd en ontsmet zijn, de in hoofdstuk 5.3 voorgeschreven grote etiketten, merktekens en oranje schilden niet meer dragen.
1.4.3.7.2
Indien de ontlader gebruik maakt van de diensten van andere betrokkenen (reiniger, decontaminatiestation, enz.) moet hij de gepaste maatregelen treffen om te garanderen dat aan de voorschriften van het ADR voldaan wordt.
Hoofdstuk 1.5 Afwijkingen
1.5.1 Tijdelijke afwijkingen
1.5.1.1
Conform artikel 4, paragraaf 3 van het ADR kunnen de bevoegde overheden van de Verdragspartijen rechtstreeks onderling overeenkomen om op hun grondgebied bepaalde transporten toe te staan bij wijze van tijdelijke afwijking van de voorschriften van het ADR, op voorwaarde evenwel dat de veiligheid ervan niet in het gedrang wordt gebracht. Deze afwijkingen moeten door de overheid, die het initiatief er toe heeft genomen, meegedeeld worden aan het Secretariaat van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties, dat ze ter kennis zal brengen van de Verdragspartijen.
OPMERKING: De “speciale regeling” volgens 1.7.4 wordt niet beschouwd als een tijdelijke afwijking in de zin van deze afdeling.
1.5.1.2
De tijdelijke afwijking is ten hoogste vijfjaar geldig, te rekenen vanaf de datum waarop ze van kracht wordt. De tijdelijke afwijking houdt automatisch op te bestaan vanaf de datum dat een gelijkluidende wijziging van het ADR in werking treedt.
1.5.1.3
De transporten op grond van tijdelijke afwijkingen zijn transporten overeenkomstig het ADR.
1.5.2
Hoofdstuk 1.6 Overgangsmaatregelen
1.6.1 Algemeenheden
1.6.1.1
Behalve indien anders wordt voorgeschreven, mogen stoffen en voorwerpen van het ADR tot en met 30 juni 2025 vervoerd worden volgens de voorschriften van het ADR die er tot en met 31 december 2024 op van toepassing zijn.
1.6.1.2
(Afgeschaft)
1.6.1.3
De stoffen en voorwerpen van klasse 1, die toebehoren aan de krijgsmacht van een Verdragspartij en die vóór 1 januari 1990 verpakt werden in overeenstemming met de op dat ogenblik geldende voorschriften van het ADR, mogen na 31 december 1989 vervoerd worden op voorwaarde dat de verpakkingen intact zijn en dat in het vervoerdocument verklaard wordt dat het militaire goederen betreft die vóór 1 januari 1990 verpakt werden. De overige voorschriften voor deze klasse die op 1 januari 1990 van kracht werden, moeten nageleefd worden.
1.6.1.4
De stoffen en voorwerpen van klasse 1 die tussen 1 januari 1990 en 31 december 1996 verpakt werden in overeenstemming met de op dat ogenblik geldende voorschriften van het ADR, mogen na 31 december 1996 vervoerd worden op voorwaarde dat de verpakkingen intact zijn en dat in het vervoerdocument verklaard wordt dat het goederen van klasse 1 betreft die tussen 1 januari 1990 en 31 december 1996 verpakt werden.
1.6.1.5
(Voorbehouden).
1.6.1.6
De grote recipiënten voor losgestort vervoer (IBC's) die vóór 1 januari 2003 werden gebouwd volgens de voorschriften van randnummer 3612 (1) die tot 30 juni 2001 van kracht waren, maar die niet beantwoorden aan de bepalingen van 6.5.2.1.1 met betrekking tot de hoogte van de letters, cijfers en symbolen die vanaf 1 juli 2001 in voege traden, mogen verder worden gebruikt.
1.6.1.7
De prototypegoedkeuringen van uit polyethyleen met hoge of gemiddelde moleculaire massa vervaardigde vaten, jerrycans en composietverpakkingen, die vóór 1 juli 2005 werden afgeleverd volgens de voorschriften van 6.1.5.2.6 die tot 31 december 2004 van kracht waren, maar die niet beantwoorden aan de bepalingen van 4.1.1.21, blijven geldig tot 31 december 2009. Alle op basis van deze prototypegoedkeuringen vervaardigde en gemarkeerde verpakkingen mogen verder gebruikt worden tot het einde van hun in 4.1.1.15 vastgelegde gebruiksduur.
1.6.1.8
De nog bestaande oranje schilden die voldoen aan de tot 31 december 2004 van kracht zijnde voorschriften van onderafdeling 5.3.2.2, mogen verder gebruikt worden tot 31 december 2026 op voorwaarde dat de voorschriften van 5.3.2.2.1 en 5.3.2.2.2, die stipuleren dat het schild, de cijfers en de letters op hun plaats moeten blijven bij om het even welke oriëntatie van het voertuig, nageleefd worden.
1.6.1.9
(Afgeschaft)
1.6.1.10
(Afgeschaft)
1.6.1.11
De prototypegoedkeuringen van de uit polyethyleen met hoge of gemiddelde moleculaire massa vervaardigde vaten, jerrycans en composietverpakkingen, en van de uit polyethyleen met hoge moleculaire massa vervaardigde IBC's, die vóór 1 juli 2007 werden afgeleverd volgens de voorschriften van 6.1.6.1 a) die tot 31 december 2006 van kracht waren, maar die niet beantwoorden aan de bepalingen van 6.1.6.1 a) die vanaf 1 januari 2007 van kracht zijn, blijven geldig.
1.6.1.12 en 1.6.1.13
(Afgeschaft)
1.6.1.14
De IBC's, die gebouwd werden vóór 1 januari 2011 en beantwoordend aan een constructietype dat niet heeft voldaan aan de vibratietest van 6.5.6.13 of dat niet diende te voldoen aan de criteria van 6.5.6.9.5 d) op het ogenblik dat het aan de valproef onderworpen werd, mogen verder gebruikt worden.
1.6.1.15
Het is niet nodig om op de IBC's, die gebouwd, gereconstrueerd of gerepareerd werden vóór 1 januari 2011, het merkteken van de maximaal toegelaten stapellast aan te brengen overeenkomstig 6.5.2.2.2. Deze IBC's die niet voorzien zijn van het merkteken overeenkomstig 6.5.2.2.2 mogen nog na 31 december 2010 gebruikt worden, maar het merkteken overeenkomstig 6.5.2.2.2 zal er op moeten aangebracht worden indien ze na deze datum gereconstrueerd of gerepareerd worden. De IBC's die gebouwd, gereconstrueerd of gerepareerd zijn tussen 1 januari 2011 en 31 december 2016, die het merkteken van de maximaal toegelaten stapellast dragen conform de tot 31 december 2014 van toepassing zijnde bepalingen van 6.5.2.2.2, mogen verder gebruikt worden.
1.6.1.16 tot en met 1.6.1.19
(Afgeschaft)
1.6.1.20
(Afgeschaft)
1.6.1.21
(Afgeschaft)
1.6.1.22
(Afgeschaft)
1.6.1.23
Brandblusapparaten die vóór 1 juli 2011 vervaardigd zijn volgens de tot en met 31 december 2010 geldende voorschriften van 8.1.4.3 mogen verder gebruikt worden.
1.6.1.24
(Afgeschaft)
1.6.1.25
(Afgeschaft)
1.6.1.26
De grote verpakkingen die vóór 1 januari 2014 werden gebouwd of gereconstrueerd , maar die niet beantwoorden aan de bepalingen van 6.6.3.1 met betrekking tot de hoogte van de letters, cijfers en symbolen die vanaf 1 juli 2013 in voege treden, mogen verder worden gebruikt. Op grote verpakkingen die vóór 1 januari 2015 gefabriceerd of gereconstrueerd zijn is het niet vereist om het merkteken met betrekking tot de maximale toegelaten stapellast overeenkomstig 6.6.3.3 aan te brengen. Dergelijke verpakkingen die niet voorzien zijn van het merkteken overeenkomstig 6.6.3.3 mogen nog na 31 december 2014 gebruikt worden. Op grote verpakkingen die na deze datum gereconstrueerd worden, moet wel het merkteken overeenkomstig 6.6.3.3 aangebracht worden. De grote verpakkingen die gebouwd of gereconstrueerd zijn tussen 1 januari 2011 en 31 december 2016, die het merkteken van de maximaal toegelaten stapellast dragen conform de tot 31 december 2014 van toepassing zijnde bepalingen van 6.6.3.3, mogen verder gebruikt worden.
1.6.1.27
Omsluitingsmiddelen die in uitrusting of in machines geïntegreerd zijn en die brandbare vloeistoffen bevatten van de UN-nummers 1202, 1203, 1223, 1268, 1863 en 3475, die vóór 1 juli 2013 werden gebouwd en die niet beantwoorden aan paragraaf a) van de bijzondere bepaling 363 van hoofdstuk 3.3 van toepassing vanaf 1 januari 2013, mogen nog gebruikt worden.
1.6.1.28
(Afgeschaft)
1.6.1.29
De lithiumcellen en -batterijen die vervaardigd werden overeenkomstig een type dat beantwoordt aan de bepalingen van de onderafdeling 38.3 van de derde herziene editie van het Handboek van testen en criteria, Amendement 1 of van elke latere herziene editie, evenals de amendementen die van toepassing zijn op de datum waarop het type werd beproefd, mogen nog worden vervoerd, tenzij het anders in het ADR bepaald wordt.
De lithiumcellen en -batterijen die vervaardigd werden vóór 1 juli 2003 en die beantwoorden aan de bepalingen van de derde herziene editie van het Handboek van testen en criteria, kunnen nog vervoerd worden op voorwaarde dat alle andere toepasselijke bepalingen gerespecteerd worden.
1.6.1.30
(Afgeschaft)
1.6.1.31
(Afgeschaft)
1.6.1.32
(Afgeschaft)
1.6.1.33
Het is niet nodig om op de elektrische dubbellaagse condensatoren van UN 3499 die vervaardigd werden vóór 1 januari 2014, het merkteken met de capaciteit voor energieopslag in Wh zoals vereist door alinea e) van de bijzondere bepaling 361 van hoofdstuk 3.3, aan te brengen.
1.6.1.34
Het is niet nodig om op de elektrische asymmetrische condensatoren van UN 3508 die vervaardigd werden vóór 1 januari 2016, het merkteken met de capaciteit voor energieopslag in Wh zoals vereist door alinea c) van de bijzondere bepaling 372 van hoofdstuk 3.3, aan te brengen.
1.6.1.35
(Afgeschaft)
1.6.1.36
(Afgeschaft)
1.6.1.37
(Voorbehouden)
1.6.1.38
(Afgeschaft)
1.6.1.39
(Afgeschaft)
1.6.1.40
(Afgeschaft)
1.6.1.41
(Afgeschaft)
1.6.1.42
(Afgeschaft)
1.6.1.43
De voertuigen die ingeschreven zijn of in werking gesteld zijn voor 1 juli 2017, zoals gedefinieerd in bijzondere bepalingen 388 en 669 van hoofdstuk 3.3 en hun uitrusting die bestemd is voor een gebruik tijdens het vervoer en die conform zijn aan de voorschriften van het ADR zoals dit van toepassing is tot 31 december 2016, maar die lithiumcellen en -batterijen bevatten die niet conform aan de bepalingen van 2.2.9.1.7.1 mogen nog verder vervoerd worden als lading volgens de voorschriften van bijzondere bepaling 666 van hoofdstuk 3.3.
1.6.1.44
(Afgeschaft)
1.6.1.45
Verdragsstaten mogen tot 31 december 2020 scholingscertificaten voor veiligheidsadviseurs uitgeven die conform zijn met het model van toepassing tot 31 december 2018, in de plaats van diegene conform de voorschriften in 1.8.3.18 van toepassing vanaf 1 januari 2019. Dergelijke certificaten mogen verder gebruikt worden tot aan het einde van hun vijfjarige geldigheidsperiode.
1.6.1.46
(Afgeschaft)
1.6.1.47
(Afgeschaft)
1.6.1.48
Keuringsdocumenten, voor de voertuigen die bepaalde gevaarlijke goederen vervoeren, conform het model van 9.1.3.5, van toepassing tot 31 december 2020, uitgegeven voor 1 juli 2021, mogen nog verder gebruikt worden.
1.6.1.49
Het in figuur 5.2.1.9.2 afgebeelde merkteken dat van toepassing is tot en met 31 december 2022 mag nog verder gebruikt worden tot en met 31 december 2026.
1.6.1.50
Voor voorwerpen die beantwoorden aan de definitie voor SLAGPIJPJES, ELEKTRONISCH zoals omschreven in de verklarende woordenlijst van 2.2.1.4, en toegewezen aan UN nrs. 0511, 0512 en 0513, mogen de rubrieken voor SLAGPIJPJES; ELEKTRISCH (UN-nrs. 0030, 0255 en 0456) nog verder gebruikt worden tot en met 30 juni 2025.
1.6.1.51
Lijmen, verf en verfverwante producten, drukinkt en drukinktverwante producten en harsoplossingen die in overeenstemming met 2.2.9.1.10.6 ten gevolge van 2.2.9.1.10.5
(17)
toegewezen werden aan UN 3082 milieugevaarlijke vloeistoffen, n.e.g., verpakkingsgroep III en die 0,025% of meer van de volgende stoffen bevatten, alleen of in combinatie:
- –
- 4,5 – dichloor – 2 – octy12H – isothiazool – 3 – one (DCOIT)
- –
- octhilinon (OIT); en
- –
- zinkpyrithion (ZnPT);
mogen tot en met 30 juni 2027 vervoerd worden in verpakkingen uit staal, aluminium, een ander metaal dan staal of aluminium, of kunststof, die niet beantwoorden aan de voorschriften van 4.1.1.3, wanneer ze vervoerd worden in hoeveelheden van maximum 30 liter per verpakking en wel als volgt:
- a)
- als gepalletiseerde ladingen, in palletboxen of als andere eenheidsladingen, bvb. afzonderlijke verpakkingen geplaatst of gestapeld op een pallet en vastgemaakt door middel van riemen, krimpfolie, een rekbare hoes of andere gepaste middelen; of
- b)
- als binnenverpakkingen van samengestelde verpakkingen met een maximale netto-massa van ten hoogste 40 kg.
1.6.1.52
Binnenrecipiënten van samengestelde IBC's die vóór 1 juli 2021 zijn vervaardigd overeenkomstig de tot en met 31 december 2020 geldende voorschriften van 6.5.2.2.4, maar die niet voldoen aan de vanaf 1 januari 2021 geldende voorschriften van 6.5.2.2.4 betreffende markeringen op binnenhouders die niet gemakkelijk toegankelijk zijn voor inspectie vanwege het ontwerp van de uitwendig omhulsel, mogen verder worden gebruikt tot het verstrijken van hun gebruiksperiode zoals bepaald in 4.1.1.15.
1.6.1.53
(Afgeschaft)
1.6.1.54
De kuipen die worden gebruikt voor het vervoer van gesmolten aluminium van UN-nummer 3257 en die vóór 1 juli 2025 zijn gebouwd en goedgekeurd in overeenstemming met de bepalingen van de nationale wetgeving, maar die niet voldoen aan de vanaf 1 januari 2025 geldende constructie- en goedkeuringsvoorschriften van PA11 van 7.3.3.2.7, mogen nog worden gebruikt met goedkeuring van de bevoegde autoriteiten van de landen waarin ze worden gebruikt.
1.6.1.55
Stoffen met UN-nummer 1835 of 3560 mogen tot 31 december 2026 worden vervoerd in overeenstemming met de classificatiebepalingen en vervoersvoorwaarden van het ADR die van toepassing zijn op UN 1835 TETRAMETYLAMMONIUM HYDROXIDE OPLOSSING tot 31 december 2024.
1.6.1.56
Stoffen met UN-nummer 3423 mogen tot 31 december 2026 worden vervoerd in overeenstemming met de classificatiebepalingen en vervoersvoorwaarden van het ADR die van toepassing zijn tot 31 december 2024.
1.6.1.57
Verpakkingen die vóór 1 januari 2027 zijn gefabriceerd en die niet voldoen aan de voorschriften van 6.1.3.1 met betrekking tot het aanbrengen van merktekens op niet-verwijderbare elementen die vanaf 1 januari 2025 van toepassing zijn, mogen nog worden gebruikt.
(17)
|
Gedelegeerde verordening van de Commissie (EU) 2020/1182 van 19 mei 2020, met het oog op aanpassing aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang, tot wijziging van deel 3 van Bijlage VI van het Reglement (EC) nr. 1272/2008 van het Europese Parlement en de Raad voor de classificatie, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels (vijftiende aanpassing aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang (APT) aan het CLP), van toepassing vanaf 1 maart 2022.
|
1.6.2 Drukrecipiënten en recipiënten voor klasse 2
1.6.2.1
De recipiënten die vóór 1 januari 1997 gebouwd werden, niet beantwoorden aan de vanaf 1 januari 1997 geldende voorschriften van het ADR, maar volgens de tot 31 december 1996 geldende voorschriften van het ADR wel tot het vervoer toegelaten waren, mogen na dit tijdstip verder gebruikt worden indien ze voldoen aan de voorschriften voor de periodieke beproevingen van de verpakkingsinstructies P200 en P203.
1.6.2.2
(Afgeschaft)
1.6.2.3
De recipiënten die bestemd zijn voor het vervoer van de stoffen van klasse 2 en die vóór 1 januari 2003 gebouwd werden, mogen na deze datum van de merktekens blijven voorzien zijn die beantwoorden aan de voorschriften die tot en met 31 december 2002 van kracht waren.
1.6.2.4
De drukrecipiënten die ontworpen en gebouwd werden overeenkomstig technische codes die niet meer erkend zijn volgens 6.2.5, mogen verder gebruikt worden.
1.6.2.5
De drukrecipiënten en hun sluitingen, die ontworpen en gebouwd werden volgens normen die van toepassing waren op het ogenblik van hun bouw (zie 6.2.4) conform de op dat ogenblik van toepassing zijnde bepalingen van het ADR, mogen verder gebruikt worden tenzij dit gebruik beperkt wordt door een specifieke overgangsmaatregel.
1.6.2.6
De drukrecipiënten voor de andere stoffen dan die van klasse 2, die gebouwd werden vóór 1 juli 2009 volgens de voorschriften van 4.1.4.4 die tot en met 31 december 2008 van kracht waren maar die niet voldoen aan de met ingang van 1 januari 2009 geldende voorschriften van 4.1.3.6, mogen verder gebruikt worden op voorwaarde dat de tot en met 31 december 2008 van kracht zijnde voorschriften van 4.1.4.4 nageleefd worden.
1.6.2.7
(Afgeschaft)
1.6.2.8
(Afgeschaft)
1.6.2.9
De bepalingen van bijzonder verpakkingsvoorschrift v van verpakkingsinstructie P200 (10) in 4.1.4.1 dat tot 31 december 2010 van toepassing was, mogen door de Verdragspartijen toegepast worden op de flessen die voor 1 januari 2015 vervaardigd worden.
1.6.2.10
De voor het vervoer van gassen van UN-nummers 1011, 1075, 1965, 1969 of 1978 bestemde hervulbare gelaste stalen flessen, waarvoorde bevoegde overheid van het land of van de landen waar het vervoer plaatsvindt een interval van 15 jaar tussen de periodieke onderzoeken toegestaan heeft overeenkomstig bijzonder verpakkingsvoorschrift v van verpakkingsinstructie P200 (10) in 4.1.4.1 zoals dat tot 31 december 2010 van toepassing was, mogen blijven periodiek onderzocht worden overeenkomstig de onderhavige bepalingen.
1.6.2.11
De gaspatronen die voor 1 januari 2013 vervaardigd en voor het vervoer klaargemaakt werden en waarvoor de voorschriften van 1.8.6, 1.8.7 of 1.8.8 betreffende de overeenstemmingsbeoordeling van de gaspatronen niet werden toegepast, mogen na deze datum blijven vervoerd worden, op voorwaarde dat alle andere pertinente bepalingen van het ADR nageleefd worden.
1.6.2.12
De bergingsdrukrecipiënten mogen nog tot 31 december 2013 verder ontworpen en goedgekeurd worden in overeenstemming met de nationale reglementen. De bergingsdrukrecipiënten die vóór 1 januari 2014 ontworpen en goedgekeurd werden in overeenstemming met de nationale reglementen mogen verder gebruikt worden mits goedkeuring van de bevoegde overheden van de landen waar ze gebruikt worden.
1.6.2.13
De vóór 1 juli 2013 vervaardigde flessenbatterijen, die niet gemarkeerd zijn in overeenstemming met de bepalingen van 6.2.3.9.7.2 en 6.2.3.9.7.3 zoals die van toepassing zijn vanaf 1 januari 2013 of van 6.2.3.9.7.2 zoals die van toepassing zijn vanaf 1 januari 2015, mogen gebruikt worden tot de volgende periodieke controle die moet plaatsvinden na 1 juli 2015.
1.6.2.14
De flessen gebouwd vóór 1 januari 2016 in overeenstemming met de bepalingen van 6.2.3 en de specificatie die goedgekeurd werd door de bevoegde overheden van de landen van vervoer en gebruik, maar die niet gebouwd werden conform de norm ISO 11513:2011 of de norm ISO 9809-1:2010 zoals voorgeschreven in de verpakkingsinstructie P208 (1) van 4.1.4.1, mogen verder gebruikt worden voor het vervoer van geadsorbeerde gassen op voorwaarde dat de algemene verpakkingsvoorschriften van 4.1.6.1 gerespecteerd worden.
1.6.2.15
De flessenbatterijen die periodiek gecontroleerd zijn vóór 1 juli 2015 en die niet gemarkeerd zijn overeenkomstig de bepalingen van 6.2.3.9.7.3 zoals die van toepassing zijn vanaf 1 januari 2015, mogen gebruikt worden tot de volgende periodieke controle die moet plaatsvinden na 1 juli 2015.
1.6.2.16
(Afgeschaft)
1.6.2.17
(Afgeschaft)
1.6.2.18
Gesloten cryogene recipiënten vervaardigd vóór 1 juli 2023 en die onderworpen zijn aan de initiële inspectie- en beproevingsvoorschriften van 6.2.1.5.2 die van toepassing zijn tot en met 31 december 2022, maar die echter niet voldoen aan de voorschriften van 6.2.1.5.2 betreffende de initiële inspectie en beproeving van toepassing vanaf 1 januari 2023, mogen nog verder gebruikt worden.
1.6.2.19
Acetyleenflessen vervaardigd vóór 1 juli 2023 die niet gekenmerkt zijn in overeenstemming met 6.2.2.7.3 (k) of (l) van toepassing vanaf 1 januari 2023, mogen nog verder gebruikt worden tot de volgende periodieke inspectie en beproeving na 1 juli 2023.
1.6.2.20
Sluitingen van hervulbare drukrecipiënten vervaardigd vóór 1 juli 2023 die niet gekenmerkt zijn in overeenstemming met 6.2.2.11 of 6.2.3.9.8 van toepassing vanaf 1 januari 2023 mogen nog verder gebruikt worden.
1.6.2.21
(Afgeschaft)
1.6.2.22
(Afgeschaft)
1.6.2.23
De vereisten van Opmerking 3 bij 6.2.1.6.1, die van toepassing zijn tot 31 december 2024, mogen nog tot 31 december 2026 toegepast worden.
1.6.2.24
Voor het vervoer van gassen van de UN-nummers 1006, 1013, 1046 en 1066 in flessen waarin het product van de beproevingsdruk en de inhoud niet groter is dan 15,2 MPa-l (152 bar-l), mogen de tot en met 31 december 2024 geldende bepalingen van bijzondere bepaling 653 van hoofdstuk 3.3 nog tot en met 31 december 2026 worden toegepast.
1.6.3 Vaste tanks (tankvoertuigen), afneembare tanks en batterijvoertuigen
1.6.3.1
De vaste tanks (tankvoertuigen), afneembare tanks en batterijvoertuigen, die vóór de invoering van de met ingang van 1 oktober 1978 geldende voorschriften werden gebouwd, mogen verder worden gebruikt indien de uitrusting van de houder voldoet aan de voorschriften van hoofdstuk 6.8. De wanddikte van de houders (met uitzondering van de houders bestemd voor het vervoer van de sterk gekoelde, vloeibare gassen van klasse 2) moet ten minste beantwoorden aan een berekeningsdruk van 0,4 MPa (4 bar) (manometerdruk) voor zacht staal of 200 kPa (2 bar) (manometerdruk) voor aluminium en aluminiumlegeringen. Voor houders die geen cirkelvormige doorsnede bezitten, wordt de diameter van de cirkel die dezelfde oppervlakte bezit als de werkelijke dwarsdoorsnede van de tank als basis bij de berekening genomen.
1.6.3.2
De periodieke controle op vaste tanks (tankvoertuigen), afneembare tanks en batterijvoertuigen, die op basis van die de overgangsmaatregelen in dienst worden gehouden, moeten uitgevoerd worden overeenkomstig de bepalingen van 6.8.2.4 en 6.8.3.4 en de desbetreffende bijzondere bepalingen eigen aan de verschillende klassen. Voor houders van aluminium en van aluminiumlegeringen is een beproevingsdruk van 200 kPa (2 bar) (manometerdruk) voldoende, op voorwaarde dat de vroegere bepalingen geen hogere beproevingsdruk voorschreven.
1.6.3.3
De vaste tanks (tankvoertuigen), afneembare tanks en batterijvoertuigen die voldoen aan de overgangsbepalingen van 1.6.3.1 en 1.6.3.2, mogen nog tot 30 september 1993 verder gebruikt worden voor het vervoer van de gevaarlijke goederen waarvoor zij werden goedgekeurd. Deze overgangsperiode is niet van toepassing op vaste tanks (tankvoertuigen), afneembare tanks en batterijvoertuigen, die bestemd zijn voor het vervoer van stoffen van klasse 2, en al evenmin op vaste tanks (tankvoertuigen), afneembare tanks en batterijvoertuigen waarvan de wanddikte en de uitrusting voldoen aan de voorschriften van hoofdstuk 6.8.
1.6.3.4
- a)
- De vaste tanks (tankvoertuigen), afneembare tanks en batterijvoertuigen, die vóór 1 mei 1985 werden gebouwd volgens de ADR-voorschriften die tussen 1 oktober 1978 en 30 april 1985 van kracht waren maar die niet beantwoorden aan de bepalingen die vanaf 1 mei 1985 in voege traden, mogen na deze datum verder worden gebruikt.
- b)
- De vaste tanks (tankvoertuigen), afneembare tanks en batterijvoertuigen, die gebouwd werden tussen 1 mei 1985 en de datum van het van kracht worden van de voorschriften die vanaf 1 januari 1988 ingevoerd zijn, mogen – als ze niet beantwoorden aan deze voorschriften – toch verder gebruikt worden na deze datum indien ze gebouwd werden volgens de ADR-bepalingen die toen van kracht waren.
1.6.3.5
De vaste tanks (tankvoertuigen), afneembare tanks en batterijvoertuigen, die gebouwd werden vóór 1 januari 1993 volgens de voorschriften die tot en met 31 december 1992 van kracht waren maar die niet voldoen aan de met ingang van 1 januari 1993 geldende voorschriften, mogen verder gebruikt worden.
1.6.3.6
- a)
- De vaste tanks (tankvoertuigen), afneembare tanks en batterijvoertuigen die gebouwd werden tussen 1 januari 1978 en 31 december 1984 moeten – indien ze na 31 december 2004 gebruikt worden – beantwoorden aan de vanaf 1 januari 1990 van toepassing zijnde bepalingen van randnummer 211127 (5) betreffende de wanddikte en de bescherming tegen beschadiging.
- b)
- De vaste tanks (tankvoertuigen), afneembare tanks en batterijvoertuigen, die gebouwd werden tussen 1 januari 1985 en 31 december 1989 moeten – indien ze na 31 december 2010 gebruikt worden – beantwoorden aan de vanaf 1 januari 1990 van toepassing zijnde bepalingen van randnummer 211127 (5) betreffende de wanddikte en de bescherming tegen beschadiging
1.6.3.7
De vaste tanks (tankvoertuigen), afneembare tanks en batterijvoertuigen, die gebouwd werden vóór 1 januari 1999 volgens de voorschriften die tot en met 31 december 1998 van kracht waren maar die niet voldoen aan de met ingang van 1 januari 1999 geldende voorschriften, mogen verder gebruikt worden.
1.6.3.8
Wanneer omwille van aanpassingen aan het ADR bepaalde officiële vervoersnamen van de gassen gewijzigd werden, is het niet nodig om de benamingen op de plaat of op de houder zelf (zie 6.8.3.5.2 of 6.8.3.5.3) te wijzigen, op voorwaarde dat de benamingen van de gassen op de vaste tanks (tankvoertuigen), afneembare tanks en batterijvoertuigen of op de platen [zie 6.8.3.5.6 (b) of (c)] aangepast worden bij de eerstvolgende periodieke controle.
1.6.3.9
(Voorbehouden)
1.6.3.10
(Voorbehouden)
1.6.3.11
De vaste tanks (tankvoertuigen) en afneembare tanks, die voor 1 januari 1997 gebouwd werden volgens de tot en met 31 december 1996 van kracht zijnde voorschriften maar die evenwel niet beantwoorden aan de voorschriften van randnummers 211332 en 211333 die vanaf 1 januari 1997 van toepassing zijn, mogen nog verder worden gebruikt.
1.6.3.12
(Voorbehouden)
1.6.3.13
(Voorbehouden)
1.6.3.14
(Voorbehouden)
1.6.3.15
(Afgeschaft)
1.6.3.16
Voor vaste tanks (tankvoertuigen), afneembare tanks en batterijvoertuigen, die voor 1 januari 2007 gebouwd werden en die niet voldoen aan de voorschriften van 4.3.2, 6.8.2.3, 6.8.2.4 en 6.8.3.4 betreffende het tankdossier, moet het bijhouden van de gegevens voor het tankdossier ten laatste bij de eerstvolgende periodieke controle die na 30 juni 2007 werd uitgevoerd beginnen.
1.6.3.17
(Afgeschaft)
1.6.3.18
De vaste tanks (tankvoertuigen), afneembare tanks en batterijvoertuigen, die voor 1 januari 2003 gebouwd werden volgens de tot en met 30 juni 2001 van kracht zijnde voorschriften maar die niet voldoen aan de voorschriften die vanaf 1 juli 2001 van toepassing zijn, mogen verder gebruikt worden op voorwaarde dat de toewijzing van de relevante tankcode werd uitgevoerd.
1.6.3.19
De vaste tanks (tankvoertuigen) en de afneembare tanks die vóór 1 januari 2003 gebouwd werden volgens de tot en met 31 december 2002 van kracht zijnde voorschriften van 6.8.2.1.21, maar die niet voldoen aan de voorschriften die vanaf 1 januari 2003 van toepassing zijn, mogen verder gebruikt worden.
1.6.3.20
De vaste tanks (tankvoertuigen) en de afneembare tanks die voor 1 juli 2003 gebouwd werden volgens de tot en met 31 december 2002 van kracht zijnde voorschriften, maar die niet voldoen aan de voorschriften van 6.8.2.1.7, van toepassing vanaf 1 januari 2003, en van bijzondere bepaling TE15 van 6.8.4 b), van toepassing van 1 januari 2003 tot 31 december 2006, mogen verder gebruikt worden.
1.6.3.21
(Afgeschaft)
1.6.3.22 tot en met 1.6.3.24
(Voorbehouden)
1.6.3.25
(Afgeschaft)
1.6.3.26
De vaste tanks (tankvoertuigen) en afneembare tanks die voor 1 januari 2007 gebouwd werden volgens de tot en met 31 december 2006 van kracht zijnde voorschriften, maar die evenwel niet beantwoorden aan de vanaf 1 januari 2007 van toepassing zijnde voorschriften betreffende het markeren met de uitwendige berekeningsdruk conform 6.8.2.5.1, mogen verder worden gebruikt.
1.6.3.27 tot en met 1.6.3.29
(Voorbehouden)
1.6.3.30
De vaste vacüumtanks voor afvalstoffen (tankvoertuigen) en de afneembare vacüumtanks voor afvalstoffen die voor 1 juli 2005 gebouwd werden volgens de tot en met 31 december 2004 van kracht zijnde voorschriften, maar die niet voldoen aan de voorschriften van 6.10.3.9 die vanaf 1 januari 2005 van toepassing zijn, mogen verder gebruikt worden.
1.6.3.31
De vaste tanks (tankvoertuigen), afneembare tanks en tanks die elementen zijn van batterijvoertuigen, die ontworpen en gebouwd werden volgens een technische code die op het ogenblik van hun constructie erkend was overeenkomstig de op dat ogenblik van toepassing zijnde bepalingen van 6.8.2.7, mogen verder gebruikt worden.
1.6.3.32
De vaste tanks (tankvoertuigen) en de afneembare tanks die vóór 1 januari 2007 gebouwd werden volgens de tot en met 31 december 2006 van kracht zijnde voorschriften, uitgerust met mangatdeksels die beantwoorden aan de bepalingen van de norm EN 13317:2002 waarnaar verwezen werd in de tabel van de tot en met 31 december 2006 van toepassing zijnde onderafdeling 6.8.2.6, met inbegrip van deze van de afbeelding en van tabel B.2 in bijlage B van de voornoemde norm die niet meer aanvaard worden vanaf 1 januari 2007, of waarvan het materiaal niet beantwoordt aan de voorschriften van paragraaf 5.2 van de norm EN 13094:2004, mogen verder gebruikt worden.
1.6.3.33
(Voorbehouden)
1.6.3.34
In weerwil van de bepalingen van 4.3.2.2.4 mogen vaste tanks (tankvoertuigen) of afneembare tanks, die bestemd zijn voor het vervoer van vloeibaar gemaakte gassen of sterk gekoelde vloeibaar gemaakte gassen en die beantwoorden aan de van toepassing zijnde constructievoorschriften van het ADR maar die voor 1 juli 2009 door middel van schotten of slingerschotten in afdelingen met een capaciteit van meer dan 7500 liter onderverdeeld werden, nog steeds tot meer dan 20 % en minder dan 80 % van hun capaciteit gevuld worden.
1.6.3.35
(Afgeschaft)
1.6.3.36
De vaste tanks (tankvoertuigen) bestemd voor het vervoer van brandbare en niet giftige vloeibaar gemaakte gassen, die voor 1 juli 2011 gebouwd werden en die uitgerust zijn met terugslagkleppen in plaats van inwendige afsluiters en die niet voldoen aan de voorschriften van 6.8.3.2.3, mogen verder gebruikt worden.
1.6.3.37
(Afgeschaft)
1.6.3.38
De vaste tanks (tankvoertuigen), mobiele tanks en batterijvoertuigen, die ontworpen en gebouwd werden volgens normen die van toepassing waren op het ogenblik van hun bouw (zie 6.8.2.6 en 6.8.3.6) conform de op dat ogenblik van toepassing zijnde bepalingen van het ADR, mogen verder gebruikt worden tenzij dit gebruik beperkt wordt door een specifieke overgangsmaatregel.
1.6.3.39
De vaste tanks (tankvoertuigen) en afneembare tanks die voor 1 juli 2011 gebouwd werden volgens de tot en met 31 december 2010 van kracht zijnde voorschriften, maar die evenwel niet beantwoorden aan de voorschriften van de derde paragraaf van 6.8.2.2.3 betreffende de positie van de “flame traps” of “flame arresters”, mogen verder worden gebruikt.
1.6.3.40
(Afgeschaft)
1.6.3.41
Vaste tanks (tankvoertuigen) en afneembare tanks, die gebouwd werden vóór 1 juli 2013 volgens de voorschriften die tot en met 31 december 2012 van kracht waren, maar die niet voldoen aan de met ingang van 1 januari 2013 geldende voorschriften van 6.8.2.5.2 of 6.8.3.5.6 met betrekking tot het markeren, mogen verder gemarkeerd worden volgens de tot 31 december 2012 van toepassing zijnde voorschriften en dit tot de volgende periodieke beproeving na 1 juli 2013.
1.6.3.42
(Afgeschaft)
1.6.3.43
De vaste tanks (tankwagens) en de afneembare tanks die gebouwd werden vóór 1 januari 2012 volgens de voorschriften die tot en met 31 december 2012 van kracht waren maar die niet voldoen aan de met ingang van 1 januari 2011 geldende voorschriften van 6.8.2.6 betreffende de normen EN 14432:2006 en EN 14433:2006, mogen verder gebruikt worden.
1.6.3.44
De vaste tanks (tankvoertuigen) en de afneembare tanks die bestemd zijn voor het vervoer van de UN-nummers 1202, 1203, 1223, 3475 en vliegtuigbrandstof ingedeeld bij de UN-nummers 1268 of 1863, die uitgerust zijn met inrichtingen voor additieven, die ontworpen en gebouwd zijn vóór 1 juli 2015 in overeenstemming met nationale bepalingen, maar die evenwel niet in overeenstemming zijn met de voorschriften betreffende de constructie, de goedkeuring en de beproevingen van de bijzondere bepaling 664 van hoofdstuk 3.3 zoals die van toepassing is vanaf 1 januari 2015, kunnen slechts gebruikt worden met het akkoord van de bevoegde autoriteit van het land in dewelke ze worden gebruikt.
1.6.3.45
(Voorbehouden)
1.6.3.46
De vaste tanks (tankvoertuigen) en de afneembare tanks die gebouwd zijn voor 1 juli 2017 volgens de voorschriften zoals die van toepassing zijn tot 31 december 2016, maar die nochtans niet conform zijn aan de voorschriften van 6.8.2.1.23 zoals die van toepassing zijn vanaf 1 januari 2017, mogen nog verder worden gebruikt.
1.6.3.47
De vaste tanks (tankvoertuigen) en afneembare tanks gebouwd vóór 1 juli 2019 die uitgerust zijn met veiligheidskleppen die voldoen aan de tot en met 31 december 2018 van kracht zijnde voorschriften, maar die niet voldoen aan de voorschriften van de laatste paragraaf van 6.8.3.2.9 betreffende hun ontwerp of bescherming van toepassing vanaf 1 juli 2019, mogen verder worden gebruikt tot de volgende intermediaire of periodieke beproeving na 1 januari 2021.
1.6.3.48
Niettegenstaande de voorschriften van de bijzondere bepaling TU42 van 4.3.5 van toepassing vanaf 1 januari 2019 mogen de vaste tanks (tankvoertuigen) en afneembare tanks met een houder gebouwd uit aluminiumlegering, inclusief diegene met een beschermende bekleding, die vóór 1 januari 2019 gebruikt werden voor het vervoer van stoffen met een pH-waarde van minder dan 5,0 of meer dan 8,0, verder worden gebruikt voor het vervoer van dergelijke stoffen tot en met 31 december 2026.
1.6.3.49
De vaste tanks (tankvoertuigen) en afneembare tanks gebouwd vóór 1 juli 2019 in overeenstemming met de tot en met 31 december 2018 van kracht zijnde voorschriften, maar die niet conform zijn met de voorschriften van 6.8.2.2.10 betreffende de barstdruk van de breekplaat van toepassing vanaf 1 januari 2019, mogen verder worden gebruikt.
1.6.3.50
De vaste tanks (tankvoertuigen) en afneembare tanks gebouwd vóór 1 juli 2019 in overeenstemming met de tot en met 31 december 2018 van kracht zijnde voorschriften van 6.8.2.2.3, maar die niet conform zijn met de voorschriften van de laatste paragraaf van 6.8.2.2.3 betreffende vlamvertragers op be- en ontluchtingsinrichtingen van toepassing vanaf 1 januari 2019, mogen verder worden gebruikt.
1.6.3.51
De vaste tanks (tankvoertuigen) en afneembare tanks gebouwd vóór 1 juli 2019 in overeenstemming met de tot en met 31 december 2018 van kracht zijnde voorschriften, maar die niet conform zijn met de voorschriften van 6.8.2.1.23 betreffende de controle van de lasnaden van de tankbodem van toepassing vanaf 1 januari 2019, mogen verder worden gebruikt.
1.6.3.52
De vaste tanks (tankwagens) en de afneembare tanks gebouwd vóór 1 juli 2019 in overeenstemming met de tot en met 31 december 2018 van kracht zijnde voorschriften, maar die niet conform zijn met de voorschriften van 6.8.2.2.11 van toepassing vanaf 1 januari 2019, mogen verder gebruikt worden.
1.6.3.53
De certificaten voor de goedkeuring van het prototype van de vaste tanks (tankvoertuigen), de afneembare tanks en batterijvoertuigen die vóór 1 juli 2019 in overeenstemming met de tot en met 31 december 2018 van kracht zijnde voorschriften van 6.8.2.3.1 uitgegeven werden, maar die niet conform zijn met de voorschriften van 6.8.2.3.1 met betrekking tot het kenteken gebruikt voor de voertuigen in het internationaal wegverkeer
(19)
van de staat waar de goedkeuring werd verleend en het registratienummer, van toepassing vanaf 1 januari 2019, mogen verder gebruikt worden.
1.6.3.54
De door de bevoegde overheid gebruikte procedures voor de erkenning van deskundigen die werkzaamheden uitvoeren met betrekking tot vaste tanks (tankvoertuigen) en afneembare tanks bestemd voor het vervoer van andere stoffen dan deze waarop de bepalingen TA4 en TT9 van 6.8.4 van toepassing zijn, en die beantwoorden aan de voorschriften van hoofdstuk 6.8 die van kracht waren tot en met 31 december 2022, maar die niet beantwoorden aan de voorschriften van 1.8.6 die vanaf 1 januari 2023 van toepassing zijn op controle-instellingen, mogen nog verder gebruikt worden tot en met 31 december 2032.
OPMERKING: De term “deskundige” werd vervangen door de term “controle-instelling”.
1.6.3.55
Goedkeuringscertificaten van het type van vaste tanks (tankvoertuigen) en afneembare tanks bestemd voor het vervoer van andere stoffen dan deze waarvoor TA4 en TT9 van 6.8.4 van toepassing zijn, die vóór 1 juli 2023 afgeleverd werden in overeenstemming met hoofdstuk 6.8 en die niet beantwoorden aan 1.8.7 zoals van toepassing vanaf 1 januari 2023, mogen nog verder gebruikt worden tot op het einde van hun geldigheid.
1.6.3.56
Vaste tanks (tankvoertuigen) en afneembare tanks die vóór 1 juli 2033 gebouwd worden in overeenstemming met de tot en met 31 december 2022 van kracht zijnde voorschriften van hoofdstuk 6.9, maar die niet beantwoorden aan de voorschriften van hoofdstuk 6.13 die vanaf 1 januari 2023 van toepassing zijn, mogen nog verder gebruikt worden.
1.6.3.57
Vaste tanks (tankvoertuigen) en afneembare tanks die vóór 1 januari 2024 gebouwd worden in overeenstemming met de tot en met 31 december 2022 van kracht zijnde voorschriften, maar die niet beantwoorden aan de voorschriften betreffende het aanbrengen van veiligheidskleppen volgens 6.8.3.2.9 die vanaf 1 januari 2023 van toepassing zijn, mogen nog verder gebruikt worden.
1.6.3.58
(Voorbehouden)
1.6.3.59
Vaste tanks (tankwagens) en afneembare tanks die vóór 1 juli 2023 zijn gebouwd volgens de tot en met 31 december 2022 geldende voorschriften, maar die niet voldoen aan de vanaf 1 januari 2023 geldende voorschriften van de bijzondere bepaling TE26 van 6.8.4 b), mogen verder worden gebruikt.
1.6.3.60
Voor vaste tanks (tankwagens) en afneembare tanks die reeds zijn uitgerust met veiligheidskleppen die voldoen aan de vanaf 1 januari 2023 geldende voorschriften van 6.8.3.2.9, behoeven de in 6.8.3.2.9.6 voorgeschreven opschriften pas bij de volgende tussentijdse of periodieke keuring na 31 december 2023 te worden aangebracht.
1.6.3.61
Vaste tanks (tankwagens) en afneembare tanks die vóór 1 juli 2025 zijn gebouwd volgens de tot en met 31 december 2024 geldende voorschriften, maar die niet voldoen aan de met ingang van 1 januari 2025 geldende voorschriften van 6.8.2.2.11, mogen gebruikt blijven worden.
1.6.3.62 tot 1.6.3.99
(Voorbehouden)
(19)
|
Kenteken van de staat van inschrijving dat gebruikt wordt op auto's en aanhangwagens in het internationaal wegverkeer, bijvoorbeeld krachtens het Verdrag van Genève inzake het wegverkeer van 1949 of krachtens het Verdrag van Wenen inzake het wegverkeer van 1968.
|
1.6.3.100 Tanks uit met glasvezel versterkte kunststof
1.6.3.100.1
De tanks uit met glasvezel versterkte kunststof die voor 1 juli 2002 gebouwd werden in overeenstemming met een voor 1 juli 2001 goedgekeurd prototype en overeenkomstig de tot en met 30 juni 2001 geldende voorschriften van aanhangsel B.1c, mogen verder gebruikt worden tot het einde van hun levensduur, op voorwaarde dat alle voorschriften die tot en met 30 juni 2001 van kracht waren nageleefd werden en zullen blijven nageleefd worden. Vanaf 1 juli 2001 mag echter geen enkel nieuw prototype goedgekeurd worden volgens de bepalingen die tot en met 30 juni 2001 van kracht waren.
1.6.3.100.2
De tanks uit met glasvezel versterkte kuntstof die voor 1 juli 2021 gebouwd werden in overeenstemming met de voorschriften die van toepassing zijn tot 31 december 2020, maar die niet conform zijn met de voorschriften betreffende de markering van de tankcode van 6.9.6.1, toepasbaar vanaf 1 januari 2021 tot 31 december 2022, of met 6.13.6.1, toepasbaar vanaf 1 januari 2023, mogen de markering die in overeenstemming is met de voorschriften die toepasbaar zijn tot 31 december 2020 verder dragen tot de volgende periodieke controle die dient te gebeuren na 1 juli 2021.
1.6.4 Tankcontainers, mobiele tanks en MEGC's
1.6.4.1
De tankcontainers die gebouwd werden vóór 1 januari 1988 volgens de voorschriften die tot en met 31 december 1987 van kracht waren maar die niet voldoen aan de met ingang van 1 januari 1988 geldende voorschriften, mogen verder gebruikt worden.
1.6.4.2
De tankcontainers die gebouwd werden vóór 1 januari 1993 volgens de voorschriften die tot en met 31 december 1992 van kracht waren maar die niet voldoen aan de met ingang van 1 januari 1993 geldende voorschriften, mogen verder gebruikt worden.
1.6.4.3
De tankcontainers die gebouwd werden vóór 1 januari 1999 volgens de voorschriften die tot en met 31 december 1998 van kracht waren maar die niet voldoen aan de met ingang van 1 januari 1999 geldende voorschriften, mogen verder gebruikt worden.
1.6.4.4
(Voorbehouden).
1.6.4.5
Wanneer omwille van aanpassingen aan het ADR bepaalde officiële vervoersnamen van de gassen gewijzigd werden, is het niet nodig om de benamingen op de plaat of op de houder zelf (zie 6.8.3.5.2 of 6.8.3.5.3) te wijzigen, op voorwaarde dat de benamingen van de gassen op de tankcontainers en MEGC's of op de platen [zie 6.8.3.5.6 (b) of (c)] aangepast worden bij de eerstvolgende periodieke controle.
1.6.4.6
De tankcontainers die voor 1 januari 2007 gebouwd werden volgens de tot en met 31 december 2006 van kracht zijnde voorschriften, maar die evenwel niet beantwoorden aan de vanaf 1 januari 2007 van toepassing zijnde voorschriften betreffende het markeren met de uitwendige berekeningsdruk conform 6.8.2.5.1, mogen verder worden gebruikt.
1.6.4.7
De tankcontainers die voor 1 januari 1997 gebouwd werden volgens de tot en met 31 december 1996 van kracht zijnde voorschriften maar die evenwel niet beantwoorden aan de voorschriften van randnummers 212332 en 212333 die vanaf 1 januari 1997 van toepassing zijn, mogen nog verder worden gebruikt.
1.6.4.8
(Voorbehouden).
1.6.4.9
De tankcontainers en MEGC's, die ontworpen en gebouwd werden overeenkomstig een technische code, dewelke op het ogenblik van hun bouw conform de op dat moment van kracht zijnde bepalingen van 6.8.2.7 erkend was, mogen verder gebruikt worden.
1.6.4.10
(Voorbehouden)
1.6.4.11
(Voorbehouden)
1.6.4.12
De tankcontainers die voor 1 januari 2003 gebouwd werden volgens de tot en met 30 juni 2001 van kracht zijnde voorschriften maar die niet voldoen aan de voorschriften die vanaf 1 juli 2001 van toepassing zijn, mogen verder gebruikt worden.
Ze moeten evenwel gemarkeerd worden met de relevante tankcode en, in voorkomend geval, met de relevante alfanumerische codes van alle bijzondere bepalingen met TC en TE overeenkomstig 6.8.4.
1.6.4.13
De tankcontainers die voor 1 juli 2003 gebouwd werden volgens de tot en met 31 december 2002 van kracht zijnde voorschriften, maar die niet voldoen aan de voorschriften van 6.8.2.1.7, van toepassing vanaf 1 januari 2003, en van bijzondere bepaling TE15 van 6.8.4 b), van toepassing van 1 januari 2003 tot 31 december 2006, mogen verder gebruikt worden.
1.6.4.14
(Voorbehouden).
1.6.4.15
(Afgeschaft)
1.6.4.16
(Afgeschaft)
1.6.4.17
(Afgeschaft)
1.6.4.18
Voorde tankcontainers en MEGC's die voor 1 januari 2007 gebouwd werden en die niet voldoen aan de voorschriften van 4.3.2, 6.8.2.3, 6.8.2.4 en 6.8.3.4 betreffende het tankdossier, moet het bijhouden van de gegevens voor het tankdossier ten laatste bij de eerstvolgende periodieke controle die na 30 juni 2007 werd uitgevoerd beginnen.
1.6.4.19
(Afgeschaft)
1.6.4.20
De vacüumtankcontainers voor afvalstoffen die voor 1 juli 2005 gebouwd werden volgens de tot en met 31 december 2004 van kracht zijnde voorschriften, maar die niet voldoen aan de voorschriften van 6.10.3.9 die vanaf 1 januari 2005 van toepassing zijn, mogen verder gebruikt worden.
1.6.4.21 tot en met 1.6.4.29
(Voorbehouden)
1.6.4.30
De mobiele tanks en “UN”-MEGC's die niet voldoen aan de vanaf 1 januari 2007 van toepassing zijnde ontwerpvoorschriften, maar die gebouwd werden conform een goedkeuringscertificaat voor het prototype dat voor 1 januari 2008 werd afgeleverd, mogen verder worden gebruikt.
1.6.4.31
(Afgeschaft)
1.6.4.32
(Afgeschaft)
1.6.4.33
In weerwil van de bepalingen van 4.3.2.2.4 mogen tankcontainers, die bestemd zijn voor het vervoer van vloeibaar gemaakte gassen of sterk gekoelde vloeibaar gemaakte gassen en die beantwoorden aan de van toepassing zijnde constructievoorschriften van het ADR maar die voor 1 juli 2009 door middel van schotten of slingerschotten in afdelingen met een capaciteit van meer dan 7500 liter onderverdeeld werden, nog steeds tot meer dan 20 % en minder dan 80 % van hun capaciteit gevuld worden.
1.6.4.34
(Afgeschaft)
1.6.4.35
(Afgeschaft)
1.6.4.36
(Afgeschaft)
1.6.4.37
De voor 1 januari 2012 gebouwde mobiele tanks en MEGC's, die beantwoorden aan de tot en met 31 december 2010 van toepassing zijnde voorschriften betreffende het merkteken van, al naargelang het geval, 6.7.2.20.1, 6.7.3.16.1, 6.7.4.15.1 of 6.7.5.13.1, mogen verder gebruikt worden indien ze beantwoorden aan alle andere pertinente bepalingen van het vanaf 1 januari 2011 van toepassing zijnde ADR, in voorkomend geval met inbegrip van de bepaling van 6.7.2.20.1 g) betreffende de plaatsing van het symbool “S” op de plaat wanneer de houder of het compartiment door middel van slingerschotten in afdelingen met een capaciteit van ten hoogste 7500 liter onderverdeeld is.
1.6.4.38
(Afgeschaft)
1.6.4.39
De tankcontainers en MEGC's, die ontworpen en gebouwd werden volgens normen die van toepassing waren op het ogenblik van hun bouw (zie 6.8.2.6 en 6.8.3.6) conform de op dat ogenblik van toepassing zijnde bepalingen van het ADR, mogen verder gebruikt worden tenzij dit gebruik beperkt wordt door een specifieke overgangsmaatregel.
1.6.4.40
De tankcontainers die voor 1 juli 2011 gebouwd werden volgens de tot en met 31 december 2010 van kracht zijnde voorschriften van 6.8.2.2.3, maar die evenwel niet beantwoorden aan de voorschriften van de derde paragraaf van 6.8.2.2.3 betreffende de positie van de “flame traps” of “flame arresters”, mogen verder worden gebruikt.
1.6.4.41
(Afgeschaft)
1.6.4.42
Tankcontainers die gebouwd werden vóór 1 juli 2013 volgens de voorschriften die tot en met 31 december 2012 van kracht waren, maar die niet voldoen aan de met ingang van 1 januari 2013 geldende voorschriften van 6.8.2.5.2 of 6.8.3.5.6 met betrekking tot het markeren, mogen verder gemarkeerd worden volgens de tot 31 december 2012 van toepassing zijnde voorschriften en dit tot de volgende periodieke beproeving na 1 juli 2013.
1.6.4.43
Het is niet nodig dat mobiele tanks en MEGC's die vóór 1 januari 2014 werden gebouwd, voldoen aan de voorschriften van 6.7.2.13.1 f), 6.7.3.9.1 e), 6.7.4.8.1 e) en 6.7.5.6.1 d) met betrekking tot het markeren van de drukontlastingsinrichting.
1.6.4.44
(Afgeschaft)
1.6.4.45
(Afgeschaft)
1.6.4.46
Tankcontainers die gebouwd werden vóór 1 januari 2012 volgens de voorschriften die tot en met 31 december 2012 van krachtwaren maar die niet voldoen aan de met ingang van 1 januari 2011 geldende voorschriften van 6.8.2.6 betreffende de normen EN 14432:2006 en EN 14433:2006, mogen verder gebruikt worden.
1.6.4.47
Tankcontainers die bestemd zijn voor het vervoer van sterk gekoelde vloeibaar gemaakte gassen die gebouwd zijn voor 1 juli 2017 conform de voorschriften zoals die van toepassing zijn tot 31 december 2016, maar die niet voldoen aan de voorschriften van 6.8.3.4.10, 6.8.3.4.11 en 6.8.3.5.4 zoals die van toepassing zijn vanaf 1 januari 2017, kunnen verder worden gebruikt tot de volgende controle vanaf 1 juli 2017. Conform aan de bepalingen van 4.3.3.5 en van 5.4.1.2.2 d) mag de reële verblijfstijd geschat worden zonder gebruik te maken van de referentieverblijfstijd.
1.6.4.48
Tankcontainers die gebouwd zijn voor 1 juli 2017 conform de voorschriften zoals die van toepassing zijn tot 31 december 2016, maar die niet voldoen aan de voorschriften van 6.8.2.1.23, zoals die van toepassing zijn vanaf 1 januari 2017, mogen verder worden gebruikt.
1.6.4.49
Tankcontainers gebouwd vóór 1 juli 2019 die uitgerust zijn met veiligheidskleppen die voldoen aan de tot en met 31 december 2018 van kracht zijnde voorschriften, maar die niet voldoen aan de voorschriften van de laatste paragraaf van 6.8.3.2.9 betreffende hun ontwerp of bescherming van toepassing vanaf 1 juli 2019, mogen verder worden gebruikt tot de volgende intermediaire of periodieke beproeving na 1 januari 2021.
1.6.4.50
Niettegenstaande de voorschriften van de bijzondere bepaling TU42 van 4.3.5 van toepassing vanaf 1 januari 2019 mogen tankcontainers met een houder gebouwd uit een aluminiumlegering, inclusief diegene met een beschermende bekleding, die vóór 1 januari 2019 gebruikt werden voor het vervoer van stoffen met een pH-waarde van minder dan 5,0 of meer dan 8,0, verder worden gebruikt voor het vervoer van dergelijke stoffen tot en met 31 december 2026.
1.6.4.51
Tankcontainers gebouwd vóór 1 juli 2019 in overeenstemming met de tot en met 31 december 2018 van kracht zijnde voorschriften, maar die niet conform zijn met de voorschriften van 6.8.2.2.10 betreffende de barstdruk van de breekplaat van toepassing vanaf 1 januari 2019, mogen verder worden gebruikt.
1.6.4.52
Tankcontainers gebouwd vóór 1 juli 2019 in overeenstemming met de tot en met 31 december 2018 van kracht zijnde voorschriften van 6.8.2.2.3, maar die niet conform zijn met de voorschriften van de laatste paragraaf van 6.8.2.2.3 betreffende vlamvertragers op be- en ontluchtingsinrichtingen van toepassing vanaf 1 januari 2019, mogen verder worden gebruikt.
1.6.4.53
Tankcontainers gebouwd vóór 1 juli 2019 in overeenstemming met de tot en met 31 december 2018 van kracht zijnde voorschriften, maar die niet conform zijn met de voorschriften van 6.8.2.1.23 betreffende de controle van de lasnaden van de tankbodem van toepassing vanaf 1 januari 2019, mogen verder worden gebruikt.
1.6.4.54
Tankcontainers gebouwd vóór 1 juli 2019 in overeenstemming met de tot en met 31 december 2018 van kracht zijnde voorschriften, maar die niet conform zijn met de voorschriften van 6.8.2.2.11 van toepassing vanaf 1 januari 2019, mogen verder gebruikt worden.
1.6.4.55
(Voorbehouden)
1.6.4.56
Tankcontainers die niet beantwoorden aan de voorschriften van 6.8.3.4.6 (b) van toepassing vanaf 1 januari 2023, mogen nog verder gebruikt worden indien een tussentijdse keuring uitgevoerd wordt ten laatste 6 jaar na elke periodieke keuring die plaatsvindt na 1 juli 2023.
1.6.4.57
Met uitzondering van het tweede streepje van de tweede paragraaf van 6.8.1.5, mogen de door de bevoegde overheid gebruikte procedures voor de erkenning van deskundigen die werkzaamheden uitvoeren met betrekking tot tankcontainers bestemd voor het vervoer van andere stoffen dan deze waarop TA4 en TT9 van 6.8.4 van toepassing zijn, en die beantwoorden aan de voorschriften van hoofdstuk 6.8 die van kracht waren tot en met 31 december 2022, maar die niet voldoen aan de voorschriften van 1.8.6 die vanaf 1 januari 2023 van toepassing zijn op controle-instellingen, nog verder gebruikt worden tot en met 31 december 2032.
OPMERKING: De term “deskundige” werd vervangen door de term “controle-instelling”.
1.6.4.58
goedkeuringscertificaten van het type van tankcontainers bestemd voor het vervoer van andere stoffen dan deze waarop TA4 en TT9 van 6.8.4 van toepassing zijn, die vóór 1 juli 2023 afgeleverd werden in overeenstemming met hoofdstuk 6.8 en die niet beantwoorden aan 1.8.7 zoals van toepassing vanaf 1 januari 2023, mogen nog verder gebruikt worden tot op het einde van hun geldigheid.
1.6.4.59
Tankcontainers in vezelversterkte kunststof die vóór 1 juli 2033 volgens de tot en met 31 december 2022 geldende voorschriften van hoofdstuk 6.9 zijn gebouwd, mogen gebruikt blijven worden volgens de tot en met 31 december 2022 geldende bepalingen van hoofdstuk 4.4.
1.6.4.60
Tankcontainers die vóór 1 januari 2024 gebouwd werden in overeenstemming met de tot en met 31 december 2022 van kracht zijnde voorschriften, maar die niet beantwoorden aan de voorschriften betreffende het aanbrengen van veiligheidskleppen volgens 6.8.3.2.9 die vanaf 1 januari 2023 van toepassing zijn, mogen nog verder gebruikt worden.
1.6.4.61
Tankcontainers die vóór 1 juli 2023 zijn gebouwd volgens de tot en met 31 december 2022 geldende voorschriften, maar die niet voldoen aan de vanaf 1 januari 2023 geldende voorschriften van 6.8.2.2.4, tweede en derde lid, mogen verder worden gebruikt.
1.6.4.62
Zeer grote tankcontainers die vóór 1 juli 2023 zijn gebouwd volgens de tot en met 31 december 2022 geldende voorschriften, maar die niet voldoen aan de vanaf 1 januari 2023 geldende voorschriften van 6.8.2.1.18, derde alinea, betreffende de minimumdikte van de wand, mogen verder worden gebruikt.
1.6.4.63
Tankcontainers die vóór 1 juli 2023 zijn gebouwd volgens de tot en met 31 december 2022 geldende voorschriften, maar die niet voldoen aan de vanaf 1 januari 2023 geldende voorschriften van de bijzondere bepaling TE26 van 6.8.4 b), mogen verder worden gebruikt.
1.6.4.64
Voor tankcontainers die reeds zijn uitgerust met veiligheidskleppen die voldoen aan de vanaf 1 januari 2023 geldende eisen van 6.8.3.2.9, behoeven de in 6.8.3.2.9.6 voorgeschreven opschriften pas bij de volgende tussentijdse of periodieke keuring na 31 december 2023 te worden aangebracht.
1.6.4.65
Tankcontainers die vóór 1 juli 2025 zijn gebouwd volgens de tot en met 31 december 2024 geldende voorschriften, maar die niet voldoen aan de voorschriften van 6.8.2.2.11 toepasbaar vanaf 1 januari 2025, mogen verder worden gebruikt.
1.6.4.66
De mobiele tanks die vóór 1 juli 2027 zijn gebouwd volgens de tot en met 31 december 2024 geldende voorschriften, maar die niet voldoen aan de voorschriften van 6.7.4.15.1 i)iv) toepasbaar vanaf 1 januari 2025, mogen verder worden gebruikt.
1.6.5 Voertuigen
1.6.5.1
(Voorbehouden)
1.6.5.2
(Voorbehouden)
1.6.5.3
(Voorbehouden)
1.6.5.4
Voor wat betreft de constructie van de AT voertuigen, zullen de tot 31 december 2024 in voege zijnde voorschriften van deel 9 verder gebruikt mogen worden tot 31 december 2026.
1.6.5.5
De vóór 1 januari 2003 ingeschreven of in dienst gestelde voertuigen, waarvan de elektrische uitrusting niet voldoet aan de voorschriften van 9.2.2, 9.3.7 of 9.7.8 maar wel aan de voorschriften die tot en met 30 juni 2001 van toepassing waren, mogen verder gebruikt worden.
1.6.5.6
(Afgeschaft)
1.6.5.7
De complete of gecompleteerde voertuigen die voor 31 december 2002 het voorwerp hebben uitgemaakt van een typehomologatie overeenkomstig UN-Reglement nr. 105
(21)
, zoals gewijzigd door reeks 01 van amendementen, of overeenkomstig de overeenstemmende bepalingen van Richtlijn 98/91/EG
(22)
en die niet beantwoorden aan de voorschriften van hoofdstuk 9.2 maar wel aan de tot en met 30 juni 2001 van kracht zijnde voorschriften met betrekking tot de constructie van het basisvoertuig (randnummers 220 100 tot en met 220 540 van bijlage B.2), mogen verder goedgekeurd en gebruikt worden op voorwaarde dat ze voor het eerst ingeschreven of in dienst gesteld werden voor 1 juli 2003.
1.6.5.8
De EX/II- en EX/III-voertuigen, die voor het eerst goedgekeurd werden voor 1 juli 2005 en die beantwoorden aan de tot en met 31 december 2004 van kracht zijnde voorschriften van deel 9 maar niet aan de voorschriften die vanaf 1 januari 2005 van kracht zijn, mogen verder gebruikt worden.
1.6.5.9
De tankvoertuigen, met vaste tanks met een capaciteit van meer dan 3 m3 bestemd voor het vervoer van vloeibare of gesmolten gevaarlijke goederen en beproefd bij een druk van ten minste 4 bar, die niet voldoen aan de voorschriften van 9.7.5.2 en vóór 1 juli 2004 voor het eerst ingeschreven zijn (of in dienst gesteld indien de inschrijving niet verplicht is), mogen verder gebruikt worden.
1.6.5.10
De goedkeuringscertificaten die beantwoorden aan het model van 9.1.3.5 dat tot en met 31 december 2006 van toepassing was, en deze die beantwoorden aan het model van 9.1.3.5 dat van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2008 van toepassing was, mogen verder gebruikt worden. De goedkeuringscertificaten die beantwoorden aan het model van 9.1.3.5 zoals dat van toepassing was van 1 januari 2009 tot 31 december 2014, mogen verder gebruikt worden.
1.6.5.11
De MEMU die gebouwd en goedgekeurd werden voor 1 januari 2009 volgens de bepalingen van een nationale wetgeving, maar die niet beantwoorden aan de vanaf 1 januari 2009 van kracht zijnde voorschriften betreffende de bouw en goedkeuring, mogen gebruikt worden met de goedkeuring van de bevoegde overheden van de landen waarin ze worden gebezigd.
1.6.5.12
De vóór 1 april 2012 ingeschreven of in dienst gestelde EX/MI en FL-voertuigen, waarvan de elektrische connectoren niet beantwoorden aan de voorschriften van 9.2.2.6.3, maar wel aan de voorschriften die tot en met 31 december 2010 van toepassing waren, mogen verder gebruikt worden.
1.6.5.13
De vóór 1 juli 1995 voor het eerst ingeschreven aanhangwagens (of in dienst gesteld indien de inschrijving niet verplicht is), die uitgerust zijn met een antiblokkeer-remsysteem dat overeenstemt met UN-reglement nr. 13, serie van amendementen 06, maar dat niet beantwoordt aan de technische voorschriften van categorie A van het antiblokkeer-remsysteem, mogen verder gebruikt worden.
1.6.5.14
MEMU's die goedgekeurd werden vóór 1 januari 2013 volgens de bepalingen van het tot 31 december 2012 van toepassing zijnde ADR, maar die niet beantwoorden aan de vanaf 1 januari 2013 van kracht zijnde voorschriften van 6.12.2.1.2 of 6.12.3.2.2, mogen verder worden gebruikt.
1.6.5.15
Met betrekking tot de bepalingen van deel 9, mogen de voertuigen die voor een eerste keer ingeschreven of in gebruik genomen zijn vóór 1 november 2014 en die gehomologeerd zijn overeenkomstig de bepalingen van de richtlijnen die afgeschaft zijn door de Verordening (EG) 661/2009
(23)
, nog verder worden gebruikt
1.6.5.16
De EX/II, EX/III, FL en OX-voertuigen die ingeschreven zijn voor 1 juli 2017 en uitgerust zijn met brandstofreservoirs die niet gehomologeerd zijn conform de bepalingen van UN-reglement nr. 34, mogen nog verder worden gebruikt.
1.6.5.17
De voertuigen die voor de eerste keer ingeschreven zijn of in werking gesteld zijn voor 1 april 2018 en die niet beantwoorden aan de voorschriften van 9.2.2.8.5 of de normen ISO 6722-1:2011 + Cor 1:2012 of ISO 6722-2:2013 voor de leidingen van 9.2.2.2.1, maar die beantwoorden aan de bepalingen zoals die van toepassing zijn tot 31 december 2016, mogen nog verder worden gebruikt.
1.6.5.18
De voertuigen die voor de eerste keer ingeschreven zijn of in werking gesteld zijn voor 1 april 2018 en die goedgekeurd zijn als OX-voertuig, mogen nog verder worden gebruikt voor het vervoer van de stoffen met UN-nummer 2015.
1.6.5.19
Voor wat betreft de jaarlijkse technische controle van voertuigen die voor de eerste keer ingeschreven zijn of in werking gesteld zijn voor 1 april 2018 en specifiek goedgekeurd zijn als OX-voertuig, mogen de voorschriften van deel 9 zoals die van toepassing zijn tot 31 december 2016, nog verder worden gebruikt.
1.6.5.20
De goedkeuringscertificaten van OX-voertuigen die conform zijn aan het model van 9.1.3.5 zoals dit van toepassing is tot 31 december 2016, mogen nog verder worden gebruikt.
1.6.5.21
(Afgeschaft)
1.6.5.22
De voertuigen die voor de eerste keer ingeschreven zijn (of voor de eerste keer in omloop gebracht worden als de inschrijving niet verplicht is) voor 1 januari 2021 en die in overeenstemming zijn met de voorschriften van 9.7.3 zoals die van toepassing zijn tot 31 december 2018, maar die niet in overeenstemming zijn met de voorschriften van 9.7.3 zoals die van toepassing zijn vanaf 1 januari 2019, mogen nog verder worden gebruikt.
1.6.5.23
De EX/III voertuigen die voor het eerst ingeschreven of in dienst gesteld worden voor 1 januari 2027, volgens de voorschriften van 9.7.9.2, van toepassing tot 31 december 2022, maar die niet voldoen aan de voorschriften van 9.7.9.2, van toepassing vanaf 1 januari 2023, mogen verder gebruikt worden.
1.6.5.24
De FL voertuigen die voor het eerst ingeschreven of in dienst gesteld worden voor 1 januari 2027, die niet voldoen aan de voorschriften van 9.7.9.1, van toepassing vanaf 1 januari 2023, mogen verder gebruikt worden.
1.6.5.25
De FL voertuigen die voor het eerst ingeschreven of in dienst gesteld worden voor 1 januari 2027, die niet voldoen aan de voorschriften van 9.7.9.2, van toepassing vanaf 1 januari 2023, mogen verder gebruikt worden.
1.6.5.26
De voertuigen die voor het eerst ingeschreven of in dienst gesteld worden (indien de inschrijving niet verplicht is) voor 1 januari 2027, die goedgekeurd zijn als AT voertuig, maar niet voldoen aan de voorschriften van 9.2.4.2 met betrekking tot de brandstoftanks, mogen verder gebruikt worden.
1.6.5.27
De voertuigen die voor het eerst ingeschreven of in dienst gesteld worden (indien de inschrijving niet verplicht is) voor 1 januari 2027, die goedgekeurd zijn als AT voertuig, maar niet voldoen aan de voorschriften van 9.2.4.4.2 met betrekking tot de evaluatie van het oplaadbare elektrische energieopslagsysteem, mogen verder gebruikt worden.
1.6.5.28
De voertuigen die voor het eerst ingeschreven of in dienst gesteld worden (indien de inschrijving niet verplicht is) voor 1 januari 2027, die goedgekeurd zijn als AT voertuig, maar niet voldoen aan de voorschriften van 9.2.4.3.1 met betrekking tot de aandrijvingen, mogen verder gebruikt worden.
(21)
|
UN-Reglement nr. 105 (“Uniform provisions concerning the approval of vehicles intended for the carriage of dangerous goods with regard to their specific constructional features).
|
(22)
|
Richtlijn 98/91/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 1998 betreffende motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan bestemd voor het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg en tot wijziging van Richtlijn 70/156/EEG betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen nr. L011 van 16.01.1999, p. 0025-0036).
|
(23)
|
Verordening (EG) 661/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende typegoedkeuringsvoorschriften voor de algemene veiligheid van motorvoertuigen, aanhangwagens daarvan en daarvoor bestemde systemen, onderdelen en technische eenheden (Publicatieblad L 200 van 31 juli 2009, p. 1).
|
1.6.6 Klasse 7
1.6.6.1 Colli die geen goedkeuring van de bevoegde overheid voor het model van collo vereisen op grond van de uitgaven van 1985, 1985 (herwerkte versie 1990), 1996, 1996 (herziene versie), 1996 (herwerkte versie 2003), 2005, 2009 of 2012 van de IAEA Regulations for the Safe Transport of Radioactive Material
Colli die geen goedkeuring door de bevoegde overheid vereisen (de uitgezonderde colli, de colli van type IP-1, IP-2 en IP-3 en de colli van type A) dienen integraal te voldoen aan de voorschriften van het RID, behalve dat:
- a)
- Colli die voldoen aan de vereisten van de uitgaven 1985 en 1985 (herwerkte versie 1990) van de IAEA Regulations for the Safe Transport of Radioactive Material:
- i)
- mogen verder vervoerd worden op voorwaarde dat zij zijn klaargemaakt voor het vervoer vóór 31 december 2003 en zij onderworpen zijn aan de voorschriften van 1.6.6.2.3, indien van toepassing; of:
- ii)
- mogen verder gebruikt worden wanneer aan volgende voorwaarden wordt voldaan:
- –
- zij niet ontworpen zijn om uraniumhexafluoride te bevatten;
- –
- de toepasselijke voorschriften uit 1.7.3 worden toegepast;
- –
- de grenswaarden voor activiteit en classificatie in 2.2.7 worden toegepast;
- –
- de voorschriften en de controles voor transport in de delen 1,3,4,5 en 7 worden toegepast;
- –
- de verpakking niet werd vervaardigd of gewijzigd na 31 december 2003.
- b)
- Colli die voldoen aan de vereisten van de uitgaven 1996, 1996 (herziene versie), 1996 (herwerkte versie 2003), 2005, 2009 en 2012 van de IAEA Regulations for the Safe Transport of Radioactive Material:
- i)
- mogen verder vervoerd worden op voorwaarde dat zij zijn klaargemaakt voor het vervoer vóór 31 december 2025 en zij onderworpen zijn aan de voorschriften van 1.6.6.2.3, indien van toepassing; of:
- ii)
- mogen verder gebruikt worden wanneer aan volgende voorwaarden wordt voldaan:
- –
- de toepasselijke voorschriften uit 1.7.3 worden toegepast;
- –
- de grenswaarden voor activiteit en classificatie in 2.2.7 worden toegepast;
- –
- de voorschriften en de controles voor transport van de delen 1,3,4,5 en 7 worden toegepast;
- –
- de verpakking niet werd vervaardigd of gewijzigd na 31 december 2025.
1.6.6.2 Modellen van collo goedgekeurd op grond van de uitgaven van 1985, 1985 (herwerkte versie 1990), 1996, 1996 (herziene versie), 1996 (herwerkte versie 2003), 2005, 2009 of 2012 van de IAEA Regulations for the Safe Transport of Radioactive Material
1.6.6.2.1
Colli waarvan het model dient goedgekeurd te worden door de bevoegde overheid dienen integraal te voldoen aan de voorschriften van het RID, behalve dat:
- a)
- De verpakkingen, die gebouwd werden volgens een model dat door de bevoegde overheid is goedgekeurd op grond van de bepalingen van de edities 1985 of 1985 (herwerkte versie 1990) van de IAEA Regulations for the Safe Transport of Radioactive Material mogen verder gebruikt worden wanneer aan volgende voorwaarden wordt voldaan:
- i)
- Het model van collo onderworpen is aan een multilaterale goedkeuring;
- ii)
- De voorschriften van 1.7.3 worden toegepast;
- iii)
- De grenswaarden voor activiteit en classificatie uit 2.2.7 worden toegepast;
- iv)
- De voorschriften en de controles voor transport van de delen 1,3,4,5 en 7 worden toegepast;
- v)
- (Voorbehouden)
- b)
- De verpakkingen, die gebouwd werden volgens een model dat door de bevoegde overheid is goedgekeurd op grond van de bepalingen van de edities 1996, 1996 (herziene versie), 1996 (herwerkte versie 2003), 2005, 2009 en 2012 van de IAEA Regulations for the Safe Transport of Radioactive Material mogen verder gebruikt worden wanneer aan volgende voorwaarden wordt voldaan:
- i)
- Het model van collo is onderworpen aan een multilaterale goedkeuring na 31 december 2025;
- ii)
- De voorschriften van 1.7.3 worden toegepast;
- iii)
- De grenswaarden voor activiteit en classificatie uit 2.2.7 worden toegepast;
- iv)
- De voorschriften en de controles voor transport van de delen 1,3,4,5 en 7 worden toegepast.
1.6.6.2.2
Het is niet toegestaan nieuwe verpakkingen te beginnen bouwen naar een model dat werd ontworpen volgens de bepalingen van de edities 1985 of 1985 (herwerking van 1990) van de IAEA Regulations for the Safe Transport of Radioactive Material.
1.6.6.2.3
Het is niet toegestaan nieuwe verpakkingen te beginnen bouwen naar een model dat werd ontworpen volgens de bepalingen van de edities 1996, 1996 (herziene versie), 1996 (herwerkte versie 2003), 2005, 2009 en 2012 van de IAEA Regulations for the Safe Transport of Radioactive Material na 31 december 2028.
1.6.6.3 Colli uitgezonderd van de vereisten voor splijtbaar materiaal uit de 2011 en 2013 edities van het ADR (2009 Editie van de IAEA Regulations for safe Transport of Radioactive Material)
Verpakkingen bevattende splijtbaar materiaal dewelke zijn uitgezonderd van de classificatie als “SPLIJTBAAR” volgens 2.2.7.2.3.5 a) i) of uit de 2011 en 2013 edities van het ADR (par. 417 a) i) of iii) van de 2009 Editie van de IAEA Regulation for the Safe Transport of Radioactibe Material) die klaargemaakt zijn voor transport voor 31 december 2014, kunnen blijven worden getransporteerd en blijven geclassificeerd als niet-splijtbaar of splijtbaar uitgezonderd, op voorwaarde dat de limieten uit tabel 2.2.7.2.3.5 van deze edities toegepast worden op het voertuig. Het transport zal worden uitgevoerd onder exclusief gebruik.
1.6.6.4 Radioactieve stoffen in speciale vorm, goedgekeurd op grond van de edities 1985, 1985 (herwerkte versie 1990), 1996, 1996 (herziene versie), 1996 (herwerkte versie 2003), 2005, 2009 of 2012 van de IAEA Regulations for the Safe Transport of Radioactive Material
De radioactieve stoffen in speciale vorm geproduceerd volgens een model dat door een bevoegde overheid unilateraal werd goedgekeurd op grond van de edities 1985, 1985 (herwerkte versie 1990), 1996, 1996 (herziene versie), 1996 (herwerkte versie 2003), 2005, 2009 of 2012 van de IAEA Regulations for the Safe Transport of Radioactive Material mogen verder gebruikt worden indien ze voldoen aan het verplicht management systeem overeenkomstig de toepasselijke voorschriften van 1.7.3. Nieuwe productie van radioactieve stoffen in speciale vorm ontworpen volgens een model dat door een bevoegde overheid unilateraal werd goedgekeurd op grond van de edities 1985 of 1985 (herwerkte versie 1990) van de IAEA Regulations for the Safe Transport of Radioactive Material is niet toegestaan. Nieuwe productie van radioactieve stoffen in speciale vorm ontworpen volgens een model dat door een bevoegde overheid unilateraal werd goedgekeurd op grond van de edities 1996, 1996 (herziene versie), 1996 (herwerkte versie 2003), 2005, 2009 of 2012 van de IAEA Regulations for the Safe Transport of Radioactive Material mag niet gestart worden na 31 december 2025.
Hoofdstuk 1.7 Algemene bepalingen voor radioactieve stoffen
1.7.1 Toepassingsgebied
|
1. Bij een nucleaire of radiologische noodsituatie tijdens het vervoer van radioactieve stoffen dienen de door de bevoegde nationale en/of internationale instellingen opgelegde voorzieningen nageleefd te worden teneinde personen, eigendommen en het milieu te beschermen. De noodprocedures moeten opgesteld in overeenstemming met de nationale en/of internationale vereisten en op een consistente en gecoördineerde manier met de nationale en/of internationale noodmaatregelen.
|
|
2. De noodprocedures moeten gebaseerd zijn op een graduele aanpak en rekening houden met de geïdentificeerde gevaren en hun potentiële gevolgen, met inbegrip van het ontstaan van andere gevaarlijke stoffen als resultaat van de reactie tussen de inhoud van een zending en de omgeving bij een nucleaire of radiologische noodsituatie. Geschikte aanbevelingen dienaangaande zijn vervat in volgende documenten “Preparedness and Response for a Nuclear or Radiological Emergency”, IAEA Safety Standards Series No. GSR Part 7, IAEA, Vienna (2015); Criteria for Use in Preparedness and Response for a Nuclear or Radiological Emergency”, IAEA Safety Standards Series No. GSG-2, IAEA, Vienna (2011); “Arrangements for Preparedness for a Nuclear or Radiological Emergency”, IAEA Safety Standard Series No. GS-G- 2.1, IAEA, Vienna (2007); and ““Arrangements for the Termination of a Nuclear or Radiological Emergency”, IAEA Safety Standard Series No. GSG-11, IAEA, Vienna (2018).
|
1.7.1.1
Het ADR stelt veiligheidsnormen vast die het mogelijk maken de stralings-, de criticaliteits- en de thermische gevaren, waaraan personen, bezittingen en het milieu worden blootgesteld door het feit van het vervoer van radioactieve stoffen, op een aanvaardbaar niveau te beheersen. Het ADR is gebaseerd op de editie van 2018 van de IAEA Regulations for the Safe Transport of Radioactive Material. Het verklarend materiaal is opgenomen in het document “Advisory Material for the IAEA Regulations for the Safe Transport of Radioactive Material (2018 edition)”, IAEA Safety Standard Series SSG-26 (Rev. 1), IAEA, Wenen (2018).
1.7.1.2
Het ADR heeft tot doel om voorschriften vast te leggen waaraan moet voldaan worden om de veiligheid te verzekeren en om personen, bezittingen en het milieu te beschermen tegen de schadelijke effecten van ioniserende straling gedurende het vervoer van radioactieve stoffen. Deze bescherming wordt verzekerd door:
- a)
- de omsluiting van de radioactieve inhoud;
- b)
- het beheersen van het uitwendige dosistempo;
- c)
- het voorkomen van de kriticaliteit;
- d)
- het voorkomen van beschadigingen veroorzaakt door de warmte.
Aan deze vereisten wordt voldaan: ten eerste, door toepassing van inhoudslimieten voor colli en de voertuigen, evenals de prestatienormen die toegepast worden op de constructietypes van colli, aan te passen aan het gevaar dat uitgaat van de radioactieve inhoud; ten tweede, door voorwaarden op te leggen voor het ontwerp en het gebruik van de colli en voor het onderhoud van de verpakkingen, rekening houdend met de aard van de radioactieve inhoud; ten derde, door administratieve controles, in voorkomend geval met inbegrip van een goedkeuring door de bevoegde overheden; tenslotte, bijkomende bescherming wordt verzekerd door regelingen te treffen betreffende de noodplanning teneinde personen, bezittingen en het milieu te beschermen.
1.7.1.3
Het ADR is van toepassing op het vervoer van radioactieve stoffen over de weg, met inbegrip van het vervoer dat deel uitmaakt van het gebruik van de radioactieve stoffen. Het vervoer omvat alle handelingen en voorwaarden die in verband staan met de verplaatsing van de radioactieve stoffen, zoals het ontwerp van de verpakkingen, hun bouw, hun onderhoud en hun herstelling, en de voorbereiding, de verzending, het laden, het transport met inbegrip van de tussenopslag in transit, het lossen en de aanneming op de eindbestemming van de ladingen van radioactievestoffen en colli. Een gegradueerde benadering wordt toegepast op de prestatienormen in het ADR die gekarakteriseerd worden door drie algemene strengheidsgraden:
- a)
- voorwaarden voor routinevervoer (geen incident);
- b)
- normale vervoersvoorwaarden (kleine incidenten);
- c)
- ongevalsvoorwaarden voor het vervoer.
1.7.1.4
De bepalingen van het ADR zijn niet van toepassing:
- a)
- radioactieve stoffen die een integraal bestanddeel uitmaken van het vervoermiddel;
- b)
- de radioactieve stoffen die verplaatst worden binnen een inrichting die onderworpen is aan veiligheidsvoorschriften van toepassing in die inrichting, en waarbij voor de verplaatsing geen gebruik wordt gemaakt van openbare wegen of spoorwegen;
- c)
- de radioactieve stoffen die voor diagnose of behandeling in het lichaam van een levende persoon of een levend dier zijn geïmplanteerd of ingebracht;
- d)
- radioactieve stoffen die zich in of op het lichaam van een persoon bevinden die dient vervoerd te worden voor een medische behandeling omdat deze persoon onderworpen werd aan een toevallige of opzettelijke inname van radioactief materiaal of een besmetting
- e)
- de radioactieve stoffen die vervat zijn in verbruiksgoederen die goedgekeurd zijn door de bevoegde overheden, na hun verkoop aan de eindgebruiker;
- f)
- de natuurlijke stoffen en ertsen die natuurlijke radionucliden, die kunnen behandeld zijn, bevatten op voorwaarde dat de activiteitsconcentratie in deze stoffen de waarden, aangegeven in 2.2.7.2.2.1 of berekend conform 2.2.7.2.2.2 (a) en 2.2.2.7.2.2.3 tot en met 2.2.7.7.2.6, geen tien maal overschrijdt. Voor de natuurlijke stoffen en ertsen die natuurlijke radionucliden bevatten die niet in seculair evenwicht zijn, dient de berekening van de activiteitsconcentratie conform 2.2.7.2.2.4 te gebeuren;
- g)
- de niet-radioactieve vaste voorwerpen bij dewelke de hoeveelheden radioactieve stoffen, aanwezig op om het even welk oppervlak, de grenswaarden niet overschrijden die in de definitie van “besmetting” in 2.2.7.1.2 worden vastgelegd.
1.7.1.5 Specifieke bepalingen voor het vervoer van de uitgezonderde colli
1.7.1.5.1
De uitgezonderde colli die radioactieve stoffen in beperkte hoeveelheden, instrumenten, voorwerpen of lege verpakkingen kunnen bevatten zoals aangegeven in 2.2.7.2.4.1, zijn enkel onderworpen aan de volgende bepalingen van de delen 5 tot en met 7:
- a)
- de relevante voorschriften van 5.1.2.1, 5.1.3.2, 5.1.5.2.2, 5.1.5.2.3, 5.1.5.4, 5.2.1.10, 5.4.1.2.5.1 (f) (i) en (ii) 7.5.11 CV33 (3.1), (4.3), (5.1) t.e.m. (5.4) en (6); en
- b)
- de in 6.4.4 aangegeven voorschriften voor uitgezonderde colli;
Behalve wanneer het radioactief materiaal andere gevaarlijke eigenschappen bezit en dient ingedeeld te worden in een andere klasse dan de klasse 7 overeenkomend met de speciale bepalingen 290 en 369 uit hoofdstuk 3.3, in welk geval de bovenvermelde bepalingen a) en b) enkel gelden daar waar ze relevant en een aanvulling op de heersende klasse zijn.
1.7.1.5.2
De uitgezonderde colli zijn onderworpen aan de relevante bepalingen van alle andere delen van het ADR.
1.7.2 Programma van stralingsbescherming
1.7.2.1
Het vervoer van radioactieve stoffen moet beheerd worden door een programma van stralingsbescherming, dat een geheel is van systematische bepalingen met als doel er voor te zorgen dat de maatregelen voor stralingsbescherming behoorlijk in beschouwing genomen worden.
1.7.2.2
De individuele doses moeten lager zijn dan de relevante dosisgrenzen. De bescherming en de veiligheid moeten zodanig geoptimaliseerd worden dat de waarde van de individuele doses, het aantal blootgestelde personen en de waarschijnlijkheid om blootgesteld te worden zo laag als redelijkerwijs mogelijk gehouden wordt, rekening houdend met economische en sociale factoren, onder voorbehoud dat de individuele doses aan dosislimieten onderworpen zijn. Er moet streng en systematisch opgetreden worden, rekening houdend met de wisselwerking tussen het vervoer en andere activiteiten.
1.7.2.3
De aard en de omvang van de maatregelen, die in dit programma moeten uitgevoerd worden, moeten in verhouding staan tot de waarde en de kans op blootstellingen aan stralingen. Het programma moet de bepalingen van 1.7.2.2, 1.7.2.4, 1.7.2.5 en 7.5.11 CV33 (1.1) omvatten. De documentatie met betrekking tot het programma moet op verzoek ter beschikking gesteld worden voor nazicht door de betrokken bevoegde overheid.
1.7.2.4
Wanneer men bij beroepsmatige blootstellingen als gevolg van vervoersactiviteiten van oordeel is dat de effectieve dosis:
- a)
- zich waarschijnlijk situeert tussen 1 mSv en 6 mSv per jaar, moet een programma voor de evaluatie van de doses toegepast worden door middel van een toezicht op de werkplaatsen of een individueel toezicht;
- b)
- waarschijnlijk 6 mSv overschrijdt, moet een individueel toezicht uitgeoefend worden.
Wanneer een individueel toezicht of een toezicht op de werkplaatsen wordt uitgevoerd, moeten gepaste dossiers bijgehouden worden.
OPMERKING: Wanneer men van oordeel is dat bij beroepsmatige blootstellingen als gevolg van vervoersactiviteiten de effectieve dosis naar alle waarschijnlijkheid 1 mSv per jaar niet zal overschrijden, is het niet nodig om speciale arbeidsprocedures toe te passen, over te gaan tot een doorgedreven toezicht, programma's voor de evaluatie van de doses toe te passen of individuele dossiers bij te houden.
1.7.2.5
Werknemers (zie 7.5.11, CV33 Opmerking 3) moeten op een geschikte wijze opgeleid worden inzake de bescherming tegen straling, met inbegrip van de voorzorgsmaatregelen die moeten genomen worden om hun blootstelling tijdens het werk, en de blootstelling van andere personen die de effecten van hun handelingen zouden kunnen ondergaan, te beperken.
1.7.3 Kwaliteitsborging
Een managementsysteem dat gebaseerd is op internationale, nationale of andere normen die aanvaardbaar zijn voor de bevoegde overheid, moet opgesteld en toegepast worden binnen alle activiteiten van het ADR, zoals aangegeven in 1.7.1.3, om de gelijkvormigheid ervan met de geldende bepalingen van het ADR te garanderen. Een verklaring, die aangeeft dat de specificaties van het model volledig werden nageleefd, moet ter beschikking gehouden worden van de bevoegde overheid. De fabrikant, de afzender of de gebruiker moet bereid zijn:
- a)
- middelen ter beschikking te stellen om inspecties gedurende de bouw en het gebruik uit te voeren; en
- b)
- bewijzen aan de bevoegde overheid dat zij in overeenstemming met het ADR zijn.
Wanneer een goedkeuring of een toelating van de bevoegde overheid is vereist, moet deze goedkeuring of toelating rekening houden met, en afhangen van de deugdelijkheid van het managementsysteem.
1.7.4 Speciale regeling
1.7.4.1
Onder speciale regeling worden de door de bevoegde overheid goedgekeurde bepalingen verstaan op grond waarvan de zendingen mogen vervoerd worden die niet voldoen aan alle voorschriften van het ADR die van toepassing zijn op de radioactieve stoffen.
OPMERKING: Een regeling regeling wordt niet beschouwd als een tijdelijke afwijking in de zin van 1.5.1.
1.7.4.2
De zendingen, waarvoor het niet mogelijk is om te voldoen aan om het even welke op de radioactieve stoffen toepasselijke bepaling, mogen slechts onder een speciale regeling vervoerd worden. De bevoegde overheid kan een transportoperatie op grond van een speciale regeling goedkeuren voor een enkele zending of voor een geplande reeks van verscheidene zendingen, nadat ze zich ervan vergewist heeft dat niet kan voldaan worden aan de bepalingen voor de radioactieve stoffen van het ADR en nadat de naleving van de vereiste en in het ADR vastgelegde veiligheidsnormen op een andere wijze is aangetoond. Het algemeen veiligheidsniveau tijdens het vervoer moet ten minste evenwaardig zijn aan het niveau dat zou bereikt worden indien al de geldende voorschriften van het ADR zouden worden nageleefd. Voor internationale zendingen van dit type is een multilaterale goedkeuring vereist.
1.7.5 Radioactieve stoffen met andere gevaarlijke eigenschappen
Teneinde alle geldende bepalingen van het ADR na te leven die van toepassing zijn op de gevaarlijke goederen, moet – naast de eigenschappen van radioactiviteit en splijtbaarheid – in de documentatie, de verpakking, de etikettering, het markeren, het aanbrengen van grote etiketten, de tussenopslag, de scheiding en het vervoer ook rekening gehouden worden met alle nevengevaren van de inhoud van het collo zoals ontplofbaarheid, brandbaarheid, pyroforiteit, chemische giftigheid en corrosiviteit.
1.7.6 Non-conformiteit
1.7.6.1
Wanneer om het even welke limiet van het ADR met betrekking tot het dosistempo of de besmetting niet wordt nageleefd,
- a)
- moet de afzender, vervoerder, bestemmeling of eender welke betrokken partij van het transport van deze non-conformiteit op de hoogte gebracht worden door
- i)
- de vervoerder indien de non-conformiteit vastgesteld werd tijdens het vervoer; of
- ii)
- de bestemmeling indien de non-conformiteit vastgesteld werd bij de ontvangst;
- b)
- moet de afzender, de vervoerder of de bestemmeling (al naargelang het geval):
- i)
- onmiddellijk maatregelen nemen om de gevolgen van de non-conformiteit te verminderen;
- ii)
- de non-conformiteit en haar oorzaken, omstandigheden en gevolgen onderzoeken;
- iii)
- passende maatregelen nemen om te verhelpen aan de oorzaken en omstandigheden die aan de oorsprong van de non-conformiteit liggen en om te verhinderen dat opnieuw omstandigheden optreden die analoog zijn aan die welke aan de oorsprong liggen van de non-conformiteit; en
- iv)
- aan de bevoegde overheid of overheden de oorzaken van de non-conformiteit mededelen evenals de correctieve of preventieve maatregelen die getroffen werden of moeten getroffen worden; en
- c)
- moet de non-conformiteit zo spoedig mogelijk ter kennis gebracht worden van respectievelijk de afzender en de bevoegde overheid of overheden; dit moet onmiddellijk gebeuren wanneer zich een situatie van urgentieblootstelling heeft voorgedaan of bezig is zich voor te doen.
Hoofdstuk 1.8 Controlemaatregelen en andere ondersteunende maatregelen met het oog op de naleving van de veiligheidsvoorschriften
1.8.1 Administratieve controles van de gevaarlijke goederen
1.8.1.1
De bevoegde overheden van de Verdragspartijen kunnen op hun grondgebied en op om het even welk moment ter plekke nagaan of de voorschriften met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke goederen worden nageleefd, met inbegrip – conform 1.10.1.5 – van deze betreffende de beveilinginsmaatregelen.
Deze controles moeten echter uitgevoerd worden zonder dat personen, bezittingen of het milieu in gevaar gebracht worden en zonder dat het wegverkeer aanmerkelijke verstoord wordt.
1.8.1.2
De betrokkenen bij het vervoer van gevaarlijke goederen (hoofdstuk 1.4) moeten, in het kader van hun respectievelijke verplichtingen, aan de bevoegde overheden en hun gemachtigden onverwijld de voorde uitvoering van de controles noodzakelijke inlichtingen verschaffen.
1.8.1.3
De bevoegde overheden kunnen, voor controledoeleinden, ook in de installaties van ondernemingen die bij het vervoer van gevaarlijke goederen betrokken zijn (hoofdstuk 1.4) inspecties uitvoeren, de nodige documenten inzien en monsters van gevaarlijke goederen of verpakkingen nemen voor beproevingsdoeleinden, voor zover dit geen risico voor de veiligheid met zich meebrengt. De betrokkenen bij het vervoer van gevaarlijke goederen (hoofdstuk 1.4) moeten de voertuigen, de voertuigelementen, en de inrichtingen van uitrustingen en van de installatie voor controledoeleinden toegankelijk maken, voor zover dit mogelijk en redelijk is. Ze kunnen, wanneer zij dit nodig achten, een persoon uit de onderneming aanwijzen om de vertegenwoordiger van de bevoegde overheid te begeleiden.
1.8.1.4
Indien de bevoegde overheden vaststellen dat de voorschriften van het ADR niet nageleefd worden, kunnen zij de zending verbieden of het vervoer onderbreken tot aan de vastgestelde gebreken is verholpen of andere passende maatregelen treffen. De immobilisatie kan ter plekke geschieden of op een andere passende plaats, die door de overheid op grond van veiligheidoverwegingen is gekozen. Deze maatregelen mogen het wegverkeer niet bovenmatig verstoren.
1.8.2 Wederzijdse administratieve hulp
1.8.2.1
De Verdragspartijen verschaffen elkaar wederzijds een administratieve hulp bij de tenuitvoerlegging van het ADR.
1.8.2.2
Wanneer een Verdragspartij op haar grondgebied vaststelt dat de veiligheid van het vervoer van gevaarlijke goederen in gevaar wordt gebracht door zeer ernstige of herhaalde inbreuken, gepleegd door een onderneming die haar vestigingsplaats op het grondgebied van een andere Verdragspartij heeft, moet ze deze inbreuken melden aan de bevoegde overheden van deze andere Verdragspartij. De bevoegde overheden van de Verdragspartij op wiens grondgebied zeer ernstige of herhaalde inbreuken werden vastgesteld, kunnen de bevoegde overheden van de Verdragspartij op wiens grondgebied de onderneming gevestigd is verzoeken tegen de overtreder(s) passende maatregelen te nemen. De overdracht van gegevens die op personen betrekking hebben is slechts toegestaan voor zover ze noodzakelijk is voor de vervolging van ernstige of herhaalde inbreuken.
1.8.2.3
De overheden aan wie het verzoek is gericht, delen aan de bevoegde overheden van de Lidstaat op wiens grondgebied de inbreuken werden vastgesteld de maatregelen mee die eventueel tegen de onderneming werden getroffen.
1.8.3 Veiligheidsadviseur
1.8.3.1
Elke onderneming waarvan de activiteiten de verzending of het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg, of de met dit vervoer samenhangende laad-, los-, vul- of verpakkingswerkzaamheden omvatten, moet een of meer veiligheidsadviseurs voor het vervoer van gevaarlijke goederen aanwijzen, hierna “adviseurs” genoemd, die ermee zijn belast te helpen bij de preventie van de aan dit soort activiteiten verbonden gevaren voorde veiligheid van personen, bezittingen of het milieu.
1.8.3.2
De bevoegde overheden van de Verdragspartijen kunnen bepalen dat deze voorschriften niet van toepassing zijn op ondernemingen:
- a)
- (voorbehouden)
- b)
- waarvan de betrokken activiteiten betrekking hebben op beperkte hoeveelheden per transporteenheid, die de in 1.1.3.6, 1.7.1.4 en hoofdstukken 3.3, 3.4 en 3.5 genoemde drempels niet overschrijden; of
- c)
- waarvan de hoofd- of nevenactiviteit niet bestaat in het verzenden of het vervoer van gevaarlijke goederen of met dat vervoer samenhangende verpakkings-, vul-, laad- of loswerkzaamheden, doch die incidenteel binnenlandse verzending of vervoer van gevaarlijke goederen of met dat vervoer samenhangende verpakkings-, vul-, laad- of loswerkzaamheden verrichten die een minimale mate van gevaar of verontreiniging inhouden.
1.8.3.3
De adviseur heeft onder de verantwoordelijkheid van de bedrijfsleider in de eerste plaats tot taak om er, binnen de grenzen van de betrokken activiteiten van de onderneming, met alle mogelijke middelen en maatregelen voor te zorgen dat deze activiteiten gemakkelijker met inachtneming van de toepasselijke reglementering en onder optimale veiligheidsvoorwaarden kunnen plaatsvinden. Zijn aan de activiteiten van de onderneming aangepaste taken zijn in het bijzonder:
- –
- nagaan of de voorschriften betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen worden nageleefd;
- –
- de onderneming van advies dienen bij werkzaamheden die het vervoer van gevaarlijke goederen betreffen;
- –
- een voor de bedrijfsleiding of in voorkomend geval voor een plaatselijke overheid bestemd jaarverslag opstellen over de activiteiten van de onderneming met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke goederen. Deze verslagen worden vijf jaar bewaard en desgewenst ter beschikking gesteld van de nationale overheden;
De taken van de adviseur omvatten daarnaast met name de bestudering van de volgende praktijken en procedures met betrekking tot de betrokken activiteiten:
- –
- de werkwijzen die de naleving van de voorschriften betreffende het identificeren van de vervoerde gevaarlijke goederen tot doel hebben;
- –
- de praktijk van de onderneming betreffende het in aanmerking nemen, bij de aankoop van vervoermiddelen, van eventuele bijzondere behoeften met betrekking tot de vervoerde gevaarlijke goederen;
- –
- de werkwijzen om het voor het vervoer van gevaarlijke goederen of voor het verpakken, het vullen, het laden of lossen gebruikte materieel te controleren;
- –
- het feit dat de betrokken werknemers van de onderneming een passende opleiding hebben ontvangen, inclusief over de wijzigingen in de reglementering, en deze opleiding in hun dossier is opgenomen;
- –
- het opzetten van passende noodprocedures bij eventuele ongevallen of voorvallen die de veiligheid tijdens het vervoer van gevaarlijke goederen of tijdens het verpakken, het vullen, het laden of het lossen in gevaar kunnen brengen;
- –
- het verrichten van analyses en zonodig het opstellen van rapporten over de ongevallen, voorvallen of tijdens het vervoer van gevaarlijke goederen of tijdens het verpakken, het vullen, het laden of het lossen geconstateerde ernstige inbreuken;
- –
- het invoeren van passende maatregelen om herhaling van ongevallen, voorvallen of ernstige inbreuken te voorkomen;
- –
- het in aanmerking nemen van de wettelijke voorschriften en de bijzondere behoeften met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke goederen, voor wat betreft de keuze en het gebruik van onderaannemers of andere tussenpersonen;
- –
- het controleren of het personeel dat aangewezen is voor het verzenden, het vervoer of het verpakken, het vullen, het laden of lossen van gevaarlijke goederen, beschikt over gedetailleerde uitvoeringsprocedures en instructies;
- –
- het invoeren van maatregelen voor de bewustmaking voor de gevaren die verbonden zijn aan het vervoer en aan het verpakken, het vullen, het laden of lossen van gevaarlijke goederen;
- –
- het invoeren van controlemethodes om ervoor te zorgen dat de veiligheidsdocumenten en -uitrustingen die het vervoer moeten begeleiden zich aan boord van de vervoermiddelen bevinden en conform de voorschriften zijn;
- –
- het invoeren van controlemethodes om ervoor te zorgen dat de voorschriften met betrekking tot het verpakken, het vullen, het laden of lossen worden nageleefd;
- –
- het bestaan van het in 1.10.3.2 voorziene beveiligingspan.
1.8.3.4
De functie van adviseur mag door de bedrijfsleider, door een persoon die binnen de onderneming andere taken vervult of door een persoon die niet tot de onderneming behoort worden uitgeoefend, op voorwaarde dat de betrokkene zijn taken als adviseur daadwerkelijk kan vervullen.
1.8.3.5
Elke betrokken onderneming deelt op verzoek de identiteit van haar adviseur mee aan de bevoegde overheid of aan de daartoe door elke Verdragspartij aangewezen instantie.
1.8.3.6
Wanneer zich tijdens het vervoer of tijdens de verpakkings-, vul-, laad- of loswerkzaamheden van de betrokken onderneming een ongeval heeft voorgedaan dat personen in gevaar heeft gebracht of schade heeft veroorzaakt aan bezittingen of het milieu, stelt de adviseur, na alle ter zake dienende inlichtingen te hebben ingewonnen, een voor de bedrijfsleiding of in voorkomend geval voor een plaatselijke overheidsinstantie bestemd ongevallenrapport op. Dit ongevallenrapport mag niet in de plaats komen van door de bedrijfsleiding op te stellen rapporten die krachtens enige andere internationale of nationale wetgeving zouden worden geëist.
1.8.3.7
De adviseur moet houder zijn van een scholingscertificaat dat geldig is voor het wegvervoer. Dit certificaat wordt afgegeven door de bevoegde overheid of de daartoe aangewezen instantie van elke Verdragspartij.
1.8.3.8
Om het certificaat te behalen, moet de kandidaat een opleiding volgen en slagen voor een door de bevoegde overheid van de Verdragspartij erkend examen ter afsluiting van die opleiding.
1.8.3.9
De opleiding heeft in de eerste plaats tot doel de kandidaat-adviseur voldoende kennis te verschaffen over de aan het vervoer, het verpakken, het vullen, het laden of het lossen van gevaarlijke goederen verbonden gevaren en hem een voldoende kennis van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en van de in 1.8.3.3 omschreven taken bij te brengen.
1.8.3.10
De bevoegde overheid of een door deze overheid aangewezen exameninstantie organiseert het examen. De exameninstantie mag geen opleidingsinstelling zijn.
De aanwijzing van de exameninstantie gebeurt schriftelijk. Deze goedkeuring kan een beperkte geldigheidsduur hebben en is gebaseerd op de volgende criteria:
- –
- de bevoegdheid van de exameninstantie;
- –
- de door de exameninstantie voorgestelde specificaties betreffende de wijze van examineren, daarin begrepen, indien noodzakelijk, de infrastructuur en de organisatie van elektronische examens overeenkomstig paragraaf 1.8.3.12.5, als deze moeten worden georganiseerd;
- –
- maatregelen om de onpartijdigheid van de examens te waarborgen;
- –
- de onafhankelijkheid van de instantie tegenover enige natuurlijke of rechtspersoon die adviseurs in dienst heeft.
1.8.3.11
Het examen heeft tot doel na te gaan of de kandidaten over het vereiste kennisniveau beschikken om de taken van veiligheidsadviseur overeenkomstig 1.8.3.3 te vervullen, teneinde het in 1.8.3.7 bedoelde scholingscertificaat te verkrijgen. Het examen moet ten minste betrekking hebben op de volgende onderwerpen:
- a)
- kennis van de soorten gevolgen die kunnen ontstaan bij een ongeval waarbij gevaarlijke goederen betrokken zijn en kennis van de voornaamste oorzaken van ongevallen;
- b)
- nationale bepalingen en bepalingen van internationale overeenkomsten en akkoorden, met name inzake:
- –
- de classificatie van gevaarlijke goederen (de procedure voor de classificatie van oplossingen en mengsels, de structuur van de stoffenlijst, de klassen van gevaarlijke goederen en de beginselen waarop de classificatie berust, de aard van de vervoerde gevaarlijke goederen, de fysico-chemische en toxicologische eigenschappen van de gevaarlijke goederen);
- –
- de algemene bepalingen voor de verpakkingen en de bepalingen voor de tanks (types, codering, het markeren, constructie, beproevingen en eerste en periodieke controles);
- –
- het markeren, (grote) etiketten en oranje signalisatie (het aanbrengen van merktekens en etiketten op colli, aanbrengen en verwijderen van grote etiketten en van de oranje signalisatie);
- –
- de aanduidingen op het vervoerdocument (vereiste inlichtingen);
- –
- de wijze van verzending, de beperkingen inzake verzending (wagenlading, losgestort vervoer, vervoer in IBC’s, vervoer in containers, vervoer in tanks);
- –
- het vervoer van passagiers;
- –
- de samenladingsverboden en voorzorgen bij samenlading;
- –
- het gescheiden houden van goederen;
- –
- het beperken van de vervoerde hoeveelheden en de vrijgestelde hoeveelheden;
- –
- het behandelen en de stuwage (verpakken, vullen – vullingsgraad of vulverhouding, al naargelang het geval –, laden en lossen, stuwen en gescheiden houden);
- –
- het reinigen en/of ontgassen vóór het verpakken, het vullen, het laden en na het lossen;
- –
- de bemanning en de beroepsopleiding;
- –
- de boorddocumenten (vervoersdocument, schriftelijke richtlijnen, keuringsdocument van het voertuig, opleidingsgetuigschrift voor de bestuurders, copie van elke ontheffing of afwijking, overige documenten);
- –
- de schriftelijke richtlijnen (het toepassen van de richtlijnen en beschermingsuitrusting van de bemanning);
- –
- de voorschriften inzake bewaking (stationeren);
- –
- de regels en beperkingen met betrekking tot het verkeer;
- –
- de operationele of onvrijwillige lozingen van verontreinigende stoffen;
- –
- de eisen met betrekking tot het vervoermaterieel.
1.8.3.12 Examen
1.8.3.12.1
Het examen bestaat uit een schriftelijke proef, die met een mondeling examen kan worden aangevuld.
1.8.3.12.2
De bevoegde overheid of een door deze overheid aangewezen exameninstantie moet toezicht houden op alle examens. Elke mogelijkheid tot manipulatie of fraude moet zo veel mogelijk worden uitgesloten. De authentificatie van de kandidaat moet verzekerd worden. Bij de schriftelijke proef is het gebruik van andere documenten dan de internationale of nationale reglementeringen verboden. Alle examendocumenten moeten geregistreerd en bewaard worden onder de vorm van een print-out of in een elektronisch bestand.
1.8.3.12.3
Electronische media mogen enkel gebruikt worden indien ze door de exameninstelling worden geleverd. De kandidaad mag onder geen beding bijkomende gegevens in het electronisch medium invoeren; hij mag enkel antwoorden op de gestelde vragen.
1.8.3.12.4
De schriftelijke proef bestaat uit twee delen:
- a)
- Aan de kandidaat wordt een vragenlijst voorgelegd. Deze bestaat uit ten minste 20 open vragen, die ten minste betrekking hebben op de in de lijst van 1.8.3.11 vermelde onderwerpen. Het is evenwel mogelijk meerkeuzevragen te gebruiken. In dat geval tellen twee meerkeuzevragen als één open vraag. Bij de onderwerpen moet bijzondere aandacht worden besteed aan de volgende onderwerpen:
- –
- algemene preventie- en veiligheidsmaatregelen;
- –
- classificatie van gevaarlijke goederen;
- –
- algemene voorschriften voor verpakkingen, tanks, tankcontainers, tankvoertuigen, enz.;
- –
- merktekens, grote etiketten en gevaaretiketten;
- –
- vermeldingen in het vervoersdocument;
- –
- behandelen en stuwen;
- –
- beroepsopleiding van de bemanning;
- –
- boorddocumenten en vervoerscertificaten;
- –
- eisen met betrekking tot het vervoermaterieel.
- b)
- Elke kandidaat voert een analyse van een specifiek geval uit dat betrekking heeft op de in 1.8.3.3 genoemde taken van de adviseur, teneinde aan te tonen dat hij in staat is om de taken van een adviseur te vervullen.
1.8.3.12.5
De schriftelijke examens kunnen geheel of gedeeltelijk plaatsvinden onder elektronische vorm waarbij de antwoorden geregistreerd en geëvalueerd worden via elektronische gegevensverwerking (electronic data processing (EDP)), voor zover de volgende voorwaarden vervuld zijn:
- a)
- De hardware en software moeten gecontroleerd en goedgekeurd worden door de bevoegde overheid of een door deze overheid aangewezen exameninstantie;
- b)
- De goede technische werking moet verzekerd worden. De nodige voorzieningen moeten getroffen worden voor wat betreft het vervolg van het examen in geval van het niet functioneren van de apparaten en de toepassingen. Het moet uitgesloten zijn om hulpmiddelen te gebruiken op de invoerapparaten (zoals bijvoorbeeld een elektronische zoekopdracht); de uitrusting die conform 1.8.3.12.3 ter beschikking gesteld wordt, mag het niet mogelijk maken dat kandidaten communiceren met gelijk welk ander apparaat gedurende het examen.
- c)
- De finale invoer door de kandidaten moet worden geregistreerd. De bepaling van de resultaten moet transparant zijn.
1.8.3.13
De Verdragspartijen kunnen bepalen dat de kandidaten die willen werken voor ondernemingen waarvan de bedrijvigheid uitsluitend betrekking heeft op specifieke gevaarlijke goederen, alleen worden geëxamineerd over met die bedrijvigheid samenhangende materies. Die specifieke gevaarlijke goederen zijn:
- –
- klasse 1;
- –
- klasse 2;
- –
- klasse 7;
- –
- klassen 3, 4.1, 4.2, 4.3, 5.1, 5.2, 6.1, 6.2, 8 en 9;
- –
- UN-nummers 1202, 1203, 1223 en 3475, en de vliegtuigbrandstof ingedeeld bij de UN-nummers 1268 of 1863.
In dit geval moet het door 1.8.3.7 voorziene scholingscertificaat duidelijk vermelden dat het alleen geldig is voor de specifieke gevaarlijke goederen, als bedoeld in deze onderafdeling, waarvoor de adviseur is geëxamineerd overeenkomstig de onder 1.8.3.12 bepaalde voorwaarden.
1.8.3.14
De bevoegde overheid of de exameninstantie legt een bestand aan van de examenvragen.
1.8.3.15
Het certificaat overeenkomstig 1.8.3.7 wordt opgesteld conform het model in 1.8.3.18 en wordt door alle Verdragspartijen erkend.
1.8.3.16 Geldigheidsduur en vernieuwing van het certificaat
1.8.3.16.1
Het certificaat is vijf jaar geldig. De geldigheidsduur van het certificaat wordt telkens voor vijfjaar verlengd indien de houder in het jaar dat aan de vervaldatum van zijn certificaat voorafgaat geslaagd is in een examen. Het examen moet erkend zijn door de bevoegde overheid.
1.8.3.16.2
Het doel van het examen is na te gaan of de houder de vereiste kennis bezit om de in 1.8.3.3 beoogde taken uit te voeren. De vereiste kennis is gedefinieerd in 1.8.3.11 b) en moet de wijzigingen omvatten die aan de wetgeving aangebracht werden sinds het verkrijgen van het laatste certificaat. Het examen moet georganiseerd en gesuperviseerd worden volgens de in 1.8.3.10 en 1.8.3.12 tot en met 1.8.3.14 vermelde criteria. Het is evenwel niet nodig dat de houder de in 1.8.3.12.4 b) vermelde analyse van een specifiek geval uitvoert.
1.8.3.17
1.8.3.18 Model van certificaat
Onderafdeling 1.8.3.19 Uitbreiding van het certificaat
Wanneer een veiligheidsadviseur het toepassingsgebied van zijn certificaat uitbreidt gedurende de geldigheidsperiode hiervan, door te voldoen aan de voorschriften van 1.8.3.16.2, dan zal de geldigheidsperiode van het nieuwe certificaat dezelfde blijven als deze van het vorige certificaat.
1.8.4 Lijst van de bevoegde overheden en de door hen aangewezen instanties
De Lidstaten delen aan het secretariaat van de Economische Commissie van de Verenigde Naties voor Europa de adressen mee van de overheden en de door hen aangewezen instanties, die volgens nationaal recht bevoegd zijn voor de toepassing van het ADR; daarbij wordt voor elk geval de betrokken bepaling van het ADR vermeld en de adressen waarnaar de er op betrekking hebbende aanvragen moeten gezonden worden.
Het secretariaat van de Economische Commissie van de Verenigde Naties voor Europa stelt aan de hand van de ontvangen informatie een lijst samen en houdt deze bijgewerkt. Het maakt deze lijst en haar wijzigingen over aan de Lidstaten.
1.8.5 Meldingen van gebeurtenissen met gevaarlijke goederen
1.8.5.1
Indien zich tijdens het laden, het vullen, het vervoer of het lossen van gevaarlijke goederen op het grondgebied van een Verdragspartij een zwaar ongeval of voorval voordoet, moet respectievelijk de belader, de vuiler, de vervoerder, de ontlader of de bestemmeling zich er van vergewissen dat binnen een termijn van één maand na de gebeurtenis aan de bevoegde overheid van de betreffende Verdragspartij een rapport overmaakt wordt dat volgens het in 1.8.5.4 voorgeschreven model is opgemaakt.
1.8.5.2
Deze Verdragspartij maakt van haar kant zo nodig een rapport over aan het secretariaat van de Economische Commissie van de Verenigde Naties voor Europa ter informatie van de andere Verdragspartijen.
1.8.5.3
Een voorval vereist een rapport op basis van 1.8.5.1 wanneer gevaarlijke goederen zijn vrijgekomen, wanneer er een dreigend risico bestaat op productverlies, lichamelijke letsels, materiële schade of bezoedeling van het milieu of wanneer de overheid ingegrepen heeft, en indien aan één of meerdere van de volgende criteria wordt voldaan:
een voorval met lichamelijke letsels is een voorval gedurende hetwelk een overlijden of kwetsuren optreden die rechtstreeks in verband staan met de vervoerde gevaarlijke goederen en waarbij de kwetsuren
- a)
- een intensieve medische behandeling vereisen;
- b)
- een ziekenhuisopname van minstens één dag vereisen; of
- c)
- een arbeidsongeschiktheid van minstens drie opeenvolgende dagen met zich brengen.
“productverlies” komt voor wanneer gevaarlijke goederen vrijgekomen zijn
- a)
- van vervoerscategorie 0 of 1, in hoeveelheden van ten minste 50 kg of 50 liter;
- b)
- van vervoerscategorie 2, in hoeveelheden van ten minste 333 kg of 333 liter;
- c)
- van vervoerscategorie 3 of 4, in hoeveelheden van ten minste 1000 kg of 1000 liter;
Het criterium “productverlies” is ook van toepassing wanneer er een dreigend risico geweest is op productverlies in de bovenvermelde hoeveelheden. Over het algemeen wordt aangenomen dat aan deze voorwaarde voldaan is wanneer omwille van structurele beschadigingen de omsluiting niet meer geschikt is om het transport verder te zetten, of indien voor om het even welke andere reden geen voldoende veiligheidsniveau meer gegarandeerd is (bijvoorbeeld omwille van de vervorming van de tank of container, van het omkantelen van een tank of van de aanwezigheid van een brand in de onmiddellijke nabijheid).
Indien gevaarlijke goederen van klasse 6.2 bij het voorval betrokken zijn, staat de verplichting tot het opmaken van een rapport los van hun hoeveelheid.
Wanneer bij een voorval radioactieve stoffen betrokken zijn, gelden de volgende criteria voor productverlies:
- a)
- elk vrijkomen van radioactieve stoffen buiten de colli;
- b)
- blootstelling die leidt tot een overschrijding van de limieten, vastgelegd in de reglementen met betrekking tot de bescherming van de arbeiders en van het publiek tegen ioniserende stalingen (“Radiation Protection and Safety of Radiation Sources: International Basic Safety Standards Series No. GSR Part 3, IAEA, Wenen (2014)”; of
- c)
- als er redenen zijn om aan te nemen dat er een waarneembare achteruitgang is van om het even welke door een collo verzekerde veiligheidsfunctie (omsluiting, afscherming, thermische bescherming of criticaliteit) die de verpakking ongeschikt gemaakt heeft om het vervoer verder te zetten zonder bijkomende veiligheidsmaatregelen.
OPMERKING: Zie de voorschriften van CV33 (6) in 7.5.11 voor de zendingen die niet kunnen afgeleverd worden.
“Materiële schade of bezoedeling van het milieu” treedt op wanneer gevaarlijke goederen in om het even welke hoeveelheid vrijgekomen zijn en de geschatte schade groter is dan 50.000 Euro. Hierbij wordt geen rekening gehouden met de schade aan de rechtstreeks betrokken transportmiddelen die gevaarlijke goederen bevatten of aan de verkeersinfrastructuur.
“De overheid heeft ingegrepen” wanneer – in het kader van een voorval waarbij gevaarlijke goederen betrokken zijn – de overheid of de urgentiediensten rechtstreeks ingegrepen hebben en men overgegaan is tot de evacuatie van personen of tot het afsluiten van wegen die bestemd zijn voor het verkeer (wegen/spoorwegen) gedurende ten minste drie uur omwille van het gevaar dat uitgaat van de gevaarlijke goederen.
Indien nodig mag de bevoegde overheid bijkomende inlichtingen vragen.
1.8.5.4 Model van rapport betreffende voorvallen die tijdens het vervoer van gevaarlijke goederen plaatsgevonden hebben
1.8.6 Administratieve controles voor de in 1.8.7 en 1.8.8 beoogde activiteiten
OPMERKING 1: Voor de toepassing van deze afdeling verstaat men onder:
- –
-
erkende controle-instelling: een controle-instelling die door de bevoegde overheid erkend is om in overeenstemming met 1.8.6.1 verschillende activiteiten uit te voeren; en
- –
-
gemagtigde controle-instelling: een erkende controle-instelling die gemagtigd werd door een andere bevoegde instantie.
OPMERKING 2: Een controle-instelling kan door de bevoegde overheid aangeduid worden om op te treden als bevoegde overheid (zie de definitie van bevoegde overheid van 1.2.1)
1.8.6.1 Algemene regels
De bevoegde overheid van een Verdragspartij bij het ADR kan controle-instellingen erkennen voor de volgende activiteiten: overeenstemmingsbeoordelingen, periodieke keuringen, tussentijdse keuringen, uitzonderlijke keuringen, controles op de inbedrijfstelling en toelating en toezicht op de interne inspectiedienst zoals van toepassing in hoofdstuk 6.2 en 6.8.
1.8.6.2 Verplichtingen van de bevoegde overheid
1.8.6.2.1
Wanneer de bevoegde overheid een controle-instelling erkent om de in 1.8.6.1 gespecificeerde activiteiten uit te voeren, dan moet de accreditatie van de controle-instelling beantwoorden aan de vereisten van type A van de norm EN ISO/IEC 17020/2012 (behalve artikel 8.1.3).
Wanneer de bevoegde overheid een controle-instelling erkent om in overeenstemming met hoofdstuk 6.2 de periodieke keuringen van drukrecipiënten uit te voeren, moet de accreditatie van de controle-instelling beantwoorden aan de vereisten van type A of B van de norm EN ISO/IEC 17020/2012 (behalve artikel 8.1.3).
De accreditatie moet duidelijk de activiteiten van de goedkeuring dekken.
Wanneer de bevoegde overheid geen controle-instellingen erkent maar deze taken zelf uitvoert, moet ze voldoen aan de bepalingen van 1.8.6.3. Wanneer de bevoegde overheid echter een controle-instelling erkent om als bevoegde overheid op te treden, moet deze controle-instelling geaccrediteerd zijn volgens type A in overeenstemming met EN ISO/IEC 17020:2012 (met uitzondering van artikel 8.1.3).
1.8.6.2.2
Erkenning van de controle-instellingen.
1.8.6.2.2.1
Controle-instellingen van type A moeten naar nationaal recht worden opgericht en een rechtspersoon zijn in de Verdragspartij bij het ADR waar de erkenningsaanvraag wordt ingediend.
Controle-instellingen van type B moeten naar nationaal recht worden opgericht en deel uitmaken van een rechtspersoon die gas levert in de Verdragspartij bij het ADR waar de erkenningsaanvraag wordt ingediend.
1.8.6.2.2.2
De bevoegde overheid moet zich ervan vergewissen dat de controle-instelling voortdurend voldoet aan de voorwaarden van zijn erkenning en moet deze beëindigen als aan deze voorwaarden niet voldaan wordt. In het geval van een schorsing van de accreditatie wordt de erkenning echter alleen opgeschort gedurende de schorsingsperiode van de accreditatie.
1.8.6.2.2.3
Een controle-instelling die een nieuwe activiteit begint kan tijdelijk erkend worden. Vóór de tijdelijke erkenning, moet de bevoegde overheid zich ervan vergewissen dat de controle-instelling voldoet aan de voorschriften van 1.8.6.3.1. Om deze activiteit verder te kunnen zetten moet de controle-instelling in de loop van zijn eerste werkingsjaar geaccrediteerd worden in overeenstemming met de norm ISO/IEC 17020:2012 (behalve artikel 8.1.3)
1.8.6.2.3
Toezicht op de controle-instellingen.
1.8.6.2.3.1
De bevoegde overheid, die een controle-instelling heeft erkend, moet – ongeacht de plaats of de activiteiten uitgevoerd door deze instelling – toezicht verzekeren op de activiteiten van deze instelling, ook ter plaatse. De bevoegde overheid moet de afgeleverde erkenning intrekken of beperken wanneer deze instelling niet langer voldoet aan de erkenning, de voorschriften van 1.8.6.3.1 of de procedures gespecificeerd in de bepalingen van het ADR niet toepast.
OPMERKING: Het toezicht door de controle-instelling op de onderaannemers zoals vermeld in 1.8.6.3.1 moet ook deel uitmaken van het toezicht op de controle-instelling.
1.8.6.2.3.2
Indien zijn erkenning ingetrokken of beperkt wordt of wanneer de controle-instelling haar activiteiten heeft stopgezet, neemt de bevoegde overheid gepaste maatregelen om ervoor te zorgen dat de dossiers behandeld worden door een andere controle-instelling of ter beschikking worden gehouden.
1.8.6.2.4
Informatieverplichtingen
1.8.6.2.4.1
De Verdragspartijen bij het ADR moeten hun nationale procedures betreffende de evaluatie, de erkenning en het toezicht op de controle instellingen publiceren, evenals elke wijziging hieromtrent.
1.8.6.2.4.2
De bevoegde overheid van de Verdragspartij bij het ADR moet een meest recente lijst publiceren van alle controle-instellingen die ze erkend heeft, met inbegrip van de op grond van 1.8.6.2.2.3 tijdelijk erkende controle-instelligen.
Deze lijst moet ten minste de volgende gegevens bevatten:
- a)
- de naam en de adressen van de kantoren van de controle-instelling;
- b)
- het toepassingsgebied waarvoor de controle-instelling erkend is;
- c)
- de bevestiging dat de controle-instelling volgens de norm EN ISO/CEI 17020:2012 (behalve artikel 8.1.3) geaccrediteerd is door de nationale accreditatie-organisatie en dat de accreditatie het toepassingsgebied waarvoor de controle-instelling erkend is dekt;
- d)
- het kenteken of het waarmerk van de controle-instelling zoals voorgeschreven in hoofdstukken 6.2 en 6.8, en het merkteken van elke door de controle-instelling toegelaten interne inspectiedienst.
Een referentie naar deze lijst kan men terugvinden op de website van het secretariaat van de UNECE.
1.8.6.2.4.3
Een door een bevoegde overheid erkende controle-instelling kan door een andere bevoegde overheid worden gemagtigd.
Wanneer een bevoegde overheid een beroep wenst te doen op de diensten van een reeds door een andere bevoegde overheid erkende controle-instelling om namens haar activiteiten te verrichten in verband met de uitvoering van overeenstemmingsbeoordelingen en keuringen, voegt die bevoegde overheid die controle-instelling, het toepassingsgebied van de activiteiten waarvoor zij is gemagtigs, en de bevoegde overheid die haar heeft erkend, toe aan de in 1.8.6.2.4.2 bedoelde lijst en stelt zij het secretariaat van de UNECE daarvan in kennis. Als de erkenning wordt ingetrokken of opgeschort, is de controle-instelling niet langer gemagtigd.
OPMERKING: In dit verband moeten de wederzijdse erkenningsovereenkomsten tussen de Verdragspartijen bij het ADR nageleefd worden.
1.8.6.3 Verplichtingen van de controle-instellingen
1.8.6.3.1
Algemene regels.
De controle-instelling moet:
- a)
- Beschikken over in een organisatiestructuur opgenomen personeel, dat bekwaam, competent en gekwalificeerd is om zijn technische taken naar behoren uit te voeren;
- b)
- Toegang hebben tot de benodigde installaties en uitrustingen;
- c)
- Op een onpartijdige wijze werken en vrij zijn van eender welke invloed die dit zou kunnen verhinderen;
- d)
- De commerciële vertrouwelijkheid garanderen van de zakelijke en andere door exclusieve rechten beschermde activiteiten van de fabrikanten en andere partijen;
- e)
- de eigenlijke controleactiviteiten goed gescheiden houden van andere activiteiten;
- f)
- beschikken over een gedocumenteerd kwaliteitssysteem dat gelijkwaardig is aan dat gedefinieerd in de norm EN ISO/IEC 17020:2012 (behalve artikel 8.1.3
- g)
- er op toezien dat de beproevingen en controles vermeld in de van toepassing zijnde normen en in het ADR, uitgevoerd worden; en
- h)
- Een doeltreffend en adequaat rapporterings- en registratiesysteem hebben dat beantwoord aan 1.8.7 en 1.8.8.
- i)
- vrij zijn van eender welke commerciële of financiële druk en haar personeel niet verlonen in functie van het aantal uitgevoerde keuringen of het resultaat ervan;
- j)
- een verzekering burgerlijke aansprakelijkheid afsluiten die de risico's verbonden aan de uitgevoerde activiteiten dekt;
OPMERKING: Dit is niet nodig indien de Verdragspartij bij het ADR in overeenstemming met de nationale wetgeving haar verantwoordelijkheid opneemt.
- k)
- Beschikken over personeel dat verantwoordelijk is voor het uitvoeren van de keuringen dat:
- –
- niet rechtstreeks betrokken mag zijn bij het ontwerp, de fabricage, de levering, de installatie, de aankoop, het bezit, het gebruik of het onderhoud van het te keuren materieel (drukrecipiënten, tanks, batterijvoertuigen of MEGC's);
- –
- opgeleid moet zijn in alle aspecten van de activiteiten waarvoor de controle-instelling erkend werd;
- –
- moet beschikken over voldoende kennis, technische vaardigheden en voldoende inzicht betreffende de van toepassing zijnde voorschriften, normen en relevante bepalingen van deel 4 en 6;
- –
- moet in staat zijn van certificaten, registraties en rapporten waaruit blijkt dat de evaluaties uitgevoerd werden, op te stellen
- –
- gebonden is aan het beroepsgeheim voor wat betreft de informatie waarvan ze kennis nemen bij het uitvoeren van hun taken of elke bepaling van de nationale wetgeving die daarop van kracht is, behalve voor wat betreft de bevoegde overheid van de Verdragspartij bij het ADR waar haar activiteiten worden uitgevoerd. Op vraag van andere controle-instellingen kan, voor zover dit nodig is, informatie uitgewisseld worden voor het uitvoeren van controles en beproevingen.
Aan bovenstaande eisen wordt geacht te zijn voldaan indien geaccrediteerd volgens de norm EN ISO/IEC 17020:2012 (met uitzondering van artikel 8.1.3).
1.8.6.3.2
Operationele verplichtingen.
1.8.6.3.2.1
De bevoegde overheid of de controle-instelling moet de overeenstemmingssbeoordelingen, de periodieke keuringen, de tussentijdse keuringen, de uitzonderlijke keuringen en de controles op de inbedrijfstelling uitvoeren op een geproportioneerde wijze en zo het opleggen van onnodige taken vermijden. De bevoegde overheid of de controle-instelling moet bij het uitoefenen van zijn activiteiten rekening houden met de grootte, de sector en de structuur van de betrokken bedrijven, de graad van complexiteit van de technologie en de aard van de serieproductie
1.8.6.3.2.2
De bevoegde overheid of de controle-instelling moet de striktheidsgraad en het niveau van bescherming respecteren die vereist zijn voor de overeenstemming met de van toepassing zijnde voorschriften van deel 4 en 6.
1.8.6.3.2.3
Wanneer een bevoegde overheid of een controle-instelling vaststelt dat de in deel 4 of 6 opgenomen voorschriften niet nageleefd worden door de fabrikant, moet zij van de fabrikant eisen dat hij de gepaste corrigerende maatregelen neemt, en mag zij geen goedkeuringscertificaat voor het type of initieel controle- of beproevingsattest afleveren totdat de gepaste corrigerende maatregelen in werking gesteld werden.
1.8.6.3.3
Delegatie van controle taken.
OPMERKING: De volgende bepalingen zijn enkel van toepassing op controle-instellingen van type A. Voor controle instellingen van type B is het niet toegelaten om activiteiten waarvoor zij erkend zijn te delegeren. Voor de interne inspectiediensten, zie 1.8.7.7.2.
1.8.6.3.3.1
Wanneer een controle-instelling een beroep doet op de diensten van een onderaannemer voor het uitvoeren van specifieke taken in het kader van haar activiteiten, moet de controle-instelling deze onderaannemer evalueren en opvolgen of moet hij afzonderlijk geaccrediteerd zijn. In het geval van een afzonderlijke accreditatie moet de onderaannemer passend geaccrediteerd zijn overeenkomstig de norm EN ISO/IEC 17025:2017 (behalve artikel 8.1.3) of de norm EN ISO/IEC 17020:2012 (behalve artikel 8.1.3) als onafhankelijk en onpartijdig beproevingslaboratorium of als onafhankelijke en onpartijdige controle-instelling om de taken verbonden aan de beproevingen te kunnen uitvoeren in overeenstemming met zijn accreditatie. De controle-instelling moet er zich van vergewissen dat deze onderaannemer aan de eisen die voor de aan haar toevertrouwde taken vastgesteld zijn beantwoordt met hetzelfde niveau van deskundigheid en veiligheid als opgelegd voor de controle-instelling (zie 1.8.6.3.1) en ze moet hierop toezicht houden. De controle-instelling moet de bevoegde overheid op de hoogte houden van hogervermelde maatregelen.
1.8.6.3.3.2
De controle-instelling moet de volledige verantwoordelijkheid op zich nemen voor de taken uitgevoerd door dergelijke onderaannemers, om het even waar deze die taken uitvoeren.
1.8.6.3.3.3
Een controle-instelling van type A mag slecht een deel van elk van zijn activiteiten delegeren. In alle gevallen moeten de beoordeling en het afleveren van de certificaten uitgevoerd worden door de controle-instelling zelf.
1.8.6.3.3.4
Activiteiten mogen niet gedelegeerd worden zonder toestemming van de fabrikant, de eigenaar of de exploitant, al naargelang het geval.
1.8.6.3.3.5
De controle-instelling moet de van toepassing zijnde documenten betreffende de beoordeling van de kwalificaties en het werk uitgevoerd door de hierboven vermelde onderaannemers ter beschikking houden van de bevoegde overheid.
1.8.6.3.3
Informatieverplichtingen.
Elke controle-instelling moet aan de bevoegde overheid die haar erkend heeft de volgende informatie verstrekken:
- a)
- behalve indien de bepalingen van 1.8.7.2.2.2 van toepassing zijn, elke weigering, beperking, opschorting of intrekking van een goedkeuringscertificaat voor het type;
- b)
- elke omstandigheid die het toepassingsgebied van en de voorwaarden voor de erkenning zoals verleend door de bevoegde overheid beïnvloeden;
- c)
- elke weigering van een keuringsattest;
- d)
- elk verzoek om informatie die ze ontvangen hebben van de bevoegde overheden die toezicht houden op de naleving van deze afdeling met betrekking tot de uitgevoerde activiteiten.
- e)
- op verzoek, de activiteiten uitgevoerd in het toepassingsgebied van hun erkenning, met inbegrip van de gedelegeerde taken;
- f)
- elke toelating, schorsing of intrekking van een interne inspectiedienst
1.8.6.4 Delegatie van controletaken
OPMERKING: De interne inspectiediensten volgens 1.8.7.6 worden niet beoogd door 1.8.6.4.
1.8.6.4.1
Wanneer een controle-instelling beroep doet op de diensten van een andere entiteit (bijvoorbeeld een onderaannemer of een filiaal) om specifieke taken in het kader van de overeenstemmingsbeoordelingen, periodieke keuringen, intermediaire keuringen of uitzonderlijke keuringen uit te voeren, moet deze entiteit in de accreditatie van de controleinstelling inbegrepen zijn of afzonderlijk geaccrediteerd zijn. In het geval van een afzonderlijke accredidatie, moet deze entiteit ofwel passend geaccrediteerd zijn overeenkomstig de norm EN ISO/IEC 17025:2017 (behalve artikel 8.1.3) en door de controle-instelling erkend zijn als onafhankelijk en onpartijdig beproevingslaboratorium om de taken verbonden aan de beproevingen in overeenstemming met zijn accreditatie uit te voeren, ofwel moet deze overeenkomstig de norm EN ISO/IEC 17020:2012 (behalve artikel 8.1.3) geaccrediteerd zijn. De controle-instelling moet zich er van vergewissen dat deze entiteit aan de eisen die voor de haar toevertrouwde taken vastgesteld zijn beantwoordt met hetzelfde niveau van deskundigheid en veiligheid als datgene dat voorgeschreven is voor de controle-instellingen (zie 1.8.6.8) en ze moet er toezicht op houden. De controle-instelling moet de bevoegde overheid op de hoogte houden van bovenvermelde regelingen.
1.8.6.4.2
De controle-instelling moet de volledige verantwoordelijkheid op zich nemen voor de taken die door dergelijke entiteiten uitgeoefend worden, om het even waar deze die taken uitoefenen.
1.8.6.4.3
De controle-instelling mag niet de volledige taak van het beoordelen van de overeenstemming, van het periodiek keuren, van het intermediair keuren of van het uitzonderlijk keuren delegeren. In ieder geval dient de beoordeling en het afleveren van de certificaten door de controleinstelling zelf uitgevoerd te worden.
1.8.6.4.4
Activiteiten mogen niet gedelegeerd worden zonder het akkoord van de aanvrager.
1.8.6.4.5
De controle-instelling moet de relevante documenten met betrekking tot de beoordeling van de kwalificaties en van de door de bovenvermelde entiteiten uitgevoerde werken ter beschikking houden van de bevoegde overheid.
1.8.6.5 Informatieverplichtingen van de controle-instellingen
Elke controle-instelling dient aan de bevoegde overheid die haar erkend heeft de volgende informatie te verstrekken:
- a)
- elke weigering, beperking, schorsing of intrekking van een goedkeuringscertificaat voor het type, behalve wanneer de bepalingen van 1.8.7.2.4 van toepassing zijn;
- b)
- elke omstandigheid die invloed heeft op de draagwijdte van, en de voorwaarden voor de erkenning zoals afgeleverd door de bevoegde overheid;
- c)
- elk verzoek om informatie betreffende de uitgevoerde activiteiten op het gebied van evaluatie van de conformiteit, die ontvangen wordt van bevoegde overheden die de naleving volgens 1.8.1 of 1.8.6.6 monitoren;
- d)
- op aanvraag de activiteiten op het gebied van de evaluatie van de conformiteit, uitgevoerd in het kader van hun erkenning en elke andere uitgevoerde activiteit, met inbegrip van de delegatie van taken.
1.8.6.6
De bevoegde overheid dient de monitoring van de controle-instellingen te verzekeren, en de afgeleverde erkenning intrekken of inperken wanneer ze vaststelt dat een erkende instelling de erkenning en de voorschriften van 1.8.6.8 niet langer nakomt of de in de bepalingen van het ADR vastgelegde procedures niet toepast.
1.8.6.7
Indien haar erkenning ingetrokken of ingeperkt werd of wanneer de controle-instelling zijn activiteiten heeft stopgezet, moet de bevoegde overheid gepaste maatregelen treffen om te verzekeren dat de dossiers door een andere controle-instelling behandeld worden of ter beschikking gehouden worden.
1.8.6.8
De controle-instelling dient:
- a)
- te beschikken over in een organisatiestructuur opgenomen personeel dat bekwaam, opgeleid, competent en gekwalificeerd is om zich op correcte wijze van zijn technische taken te kwijten;
- b)
- te kunnen beschikken over de benodigde installaties en uitrusting;
- c)
- op een onpartijdige wijze te werken en vrij te zijn van invloeden die ze dit zou kunnen beletten;
- d)
- de commerciële vertrouwelijkheid te garanderen van de zakelijke en andere door exclusieve rechten beschermde activiteiten van de fabrikanten en andere partijen;
- e)
- een duidelijke scheiding te handhaven tussen de eigenlijke activiteiten als controle-instelling en deze die daar geen verband mee houden;
- f)
- te beschikken over een gedocumenteerd kwaliteitssysteem;
- g)
- er op toe te zien dat de onderzoeken en beproevingen, die in de van toepassing zijnde norm en in het ADR voorzien zijn, uitgevoerd worden; en
- h)
- een efficiënt en geschikt rapporterings- en registratiesysteem in stand te houden dat beantwoordt aan 1.8.7 en 1.8.8.
De controle-instelling moet daarenboven geaccrediteerd zijn conform de norm EN/ISO/IEC 17020:2012 (behalve artikel 8.1.3), zoals bepaald in 6.2.2.11 en 6.2.3.6 en in de bijzondere bepalingen TA4 en TT9 van 6.8.4.
Een controle-instelling die een nieuwe activiteit begint mag tijdelijk erkend worden. De bevoegde overheid moet er zich voor de tijdelijke aanstelling van vergewissen dat de controleinstelling voldoet aan de voorschriften van de norm EN ISO/IEC 17020:2012 (behalve artikel 8.1.3). De controle-instelling moet geaccrediteerd worden in de loop van haar eerste werkingsjaar om deze nieuwe activiteit verder te kunnen zetten.
1.8.7 De te volgen procedures voor de overeenstemmingsbeoordeling, het afleveren van typegoedkeuringscertificaten en de keuringen
OPMERKING 1: In onderhavige afdeling verstaat men onder “bevoegde instelling” een instelling zoals bedoeld in hoofdstukken 6.2 en 6.8.
OPMERKING 2: In onderhavige afdeling verstaat men onder “fabrikant” de onderneming die voor de bevoegde overheid verantwoordelijk is voor alle aspecten van de overeenstemmings-beoordeling en voor het waarborgen van de overeenstemming van de fabricage en waarvan de naam en het kenmerk voorkomen in de goedkeuring en in de merktekens. Het is niet nodig dat de onderneming rechtstreeks betrokken is bij alle stappen van de vervaardiging van de materialen die onderworpen zijn aan de overeenstemmingsbeoordeling (zie 1.8.7.1.5).
1.8.7.1 Algemene bepalingen
1.8.7.1.1
De procedures van afdeling 1.8.7 moeten toegepast worden zoals voorgeschreven in hoofdstukken 6.2 en 6.8.
Wanneer de bevoegde overheid deze taken zelf uitvoert, dan moet ze zich houden aan de voorschriften van onderhavige afdeling.
1.8.7.1.2
Elke aanvraag voor:
- a)
- de typekeuring in overeenstemming met 1.8.7.2.1;
- b)
- het afleveren van een typegoedkeuringscertificaat in overeenstemming met 1.8.7.2.2;
- c)
- het toezicht op de fabricage in overeenstemming met 1.8.7.3; of
- d)
- de initiële controles en beproevingen in overeenstemming met 1.8.7.4
moet door de fabrikant – al naargelang het geval - gericht worden aan een bevoegde overheid of bij een controle-instelling, en dit in overeenstemming met hoofdstukken 6.2 en 6.8.
Elke aanvraag voor:
- e)
- een controle op de inbedrijfstelling in overstemming met 1.8.7.5; of
- f)
- periodieke keuringen, tussentijdse keuringen of uitzonderlijke keuringen die uitgevoerd moeten worden in overeenstemming met 1.8.7.6
moet door de eigenaar of diens gemachtigde vertegenwoordiger, of door de exploitant of diens gemachtigde vertegenwoordiger, gericht worden aan een bevoegde overheid of een controle-instelling.
Wanneer de interne inspectiedienst bevoegd is voor c), d) of f) is het niet nodig om een aanvraag in te dienen voor c), d) of f).
1.8.7.1.3
De aanvraag moet het volgende bevatten:
- a)
- De naam en het adres van de aanvrager in overeenstemming met 1.8.7.1.2;
- b)
- Een schriftelijke verklaring dat dezelfde aanvraag niet ingediend werd bij een andere bevoegde overheid of controle-instelling;
- c)
- De relevante technische documentatie van 1.8.7.8;
- d)
- de relevante in 1.8.7.7 gespecificeerde technische documentatie;
- e)
- Een verklaring die - al naargelang het geval - de bevoegde overheid of controle-instelling toegang verleent tot fabricatie-, controle-, beproevings- en opslaglocaties voor de overeenstemmingsbeoordeling of de keuring, en hen van alle benodigde informatie voorziet om deze taken te kunnen uitvoeren.
1.8.7.1.4
Wanneer de fabrikant of een testcentrum gemachtgd is om een interne inspectiedienst op te richten in overeenstemming met 6.2.2.12, 6.2.3.6.1, 6.8.1.5.3 b) of 6.8.1.5.4 b), moet hij tot tevredenheid van de controle-instelling aantonen dat de interne inspectiedienst in staat is om controles en beproevingen uit te voeren overeenkomstig 1.8.7.
1.8.7.1.5
Het typegoedkeuringscertificaten, de keuringsattesten en de verslagen van het materieel (drukrecipiënten, tanks, bedrijfsuitrusting, en alle onderdelen, structuur- en bedrijfsuitrusting van batterijvoertuigen of MEGC's), met inbegrip van de technische documentatie, moeten bewaard worden:
- a)
- door de fabrikant gedurende een periode van ten minste 20 jaar, te rekenen vanaf de vervaldatum van de typegoedkeuring;
- b)
- door de bevoegde overheid of de controle-instelling die ze afgeleverd heeft, en dit gedurende een periode van ten minste 20 jaar te rekenen vanaf de datum van afgifte;
- c)
- door de eigenaar of de exploitant gedurende een periode van ten minste 15 maanden nadat het materiaal buiten dienst gesteld werd.
1.8.7.2 Typekeuring en afgifte van het typegoedkeuringscertificaat
1.8.7.2.1
Typekeuring
1.8.7.2.1.1
De fabrikant moet:
- a)
- in het geval van drukrecipiënten representatieve monsters van de beoogde productie ter beschikking stellen van de controle-instelling. De controle-instelling mag bijkomende monsters vragen indien dit nodig is voor het testprogramma;
- b)
- in het geval van tanks, batterijvoertuigen of MEGC's, toegang verlenen tot het prototype voor de beproevingen van dit type;
- c)
- in het geval van bedrijfsuitrusting representatieve monsters van de beoogde productie ter beschikking stellen van de controle-instelling. De controle-instelling mag bijkomende monsters vragen indien dit nodig is voor het testprogramma.
OPMERKING: Men kan rekening houden met de resultaten van beoordelingen en beproevingen volgens andere regelgevingen of normen.
1.8.7.2.1.2
De controle-instelling moet:
- a)
- de technische documentatie gespecificeerd in 1.8.7.8.1 onderzoeken om na te gaan of het ontwerp voldoet aan de relevante bepalingen van het ADR en of het prototype of het lot van prototypes vervaardigd werden in overeenstemming met de technische documentatie en representatief zijn voor het ontwerp;
- b)
- de onderzoeken, testen en de beproevingen uitvoeren of de onderzoeken uitvoeren en de test- en beproevingsomstandigheden controleren en ter plaatse toezicht op uitoefenen, dit zoals voorgeschreven in het ADR en met inbegrip van de van toepassing zijnde normen, om zo vast te stellen dat de bepalingen toegepast en nageleefd werden en dat de door de fabrikant aangewende procedures voldoen aan de voorschriften;
- c)
- het certificaat of de certificaten van de materialen die door de fabricant(en) van de materialen is/zijn afgeleverd nakijken in functie van de relevante bepalingen van het ADR;
- d)
- indien van toepassing, de procedures voor de permanente verbinding van de onderdelen goedkeuren of nakijken of ze al eerder goedgekeurd werden, en verifiëren of het personeel dat de permanente verbinding van de onderdelen en de niet-destructieve beproevingen uitvoert gekwalificeerd of erkend is;
- e)
- samen met de fabrikant de plaatsen afspreken waar de onderzoeken en de vereiste beproevingen uitgevoerd moeten worden.
De controle-instelling levert aan de fabrikant een onderzoeksrapport voor het type af.
1.8.7.2.2
Aflevering van het certificaat van de typegoedkeuring.
De typegoedkeuringen laten de vervaardiging van materieel toe binnen de geldigheidsduur van de goedkeuring.
1.8.7.2.2.1
Wanneer het type voldoet aan alle van toepassing zijnde bepalingen dan moet de bevoegde overheid of de controle-instelling - in overeenstemming met hoofdstuk 6.2 en 6.8 - een typegoedkeuringscertificaat afleveren aan de fabrikant.
Dit certificaat moet hetvolgende bevatten:
- a)
- de naam en het adres van degene die het heeft opgemaakt;
- b)
- de bevoegde overheid in wiens naam het certificaat wordt afgeleverd;
- c)
- de naam en het adres van de fabrikant;
- d)
- een referentie naar de versie van het ADR en de normen die gebruikt werden voor de typekeuring;
- e)
- alle voorschriften die voortvloeien uit de typekeuring;
- f)
- de gegevens nodig voor de identificatie van het type en zijn varianten, zoals gedefinieerd door de relevante normen. De documenten of een lijst die de documenten identificeert, die de gegevens bevatten, dienen opgenomen te worden in de bijlage van het certificaat.
- g)
- de verwijzing naar het (de) typekeuringssrapport(en);
- h)
- de maximale geldigheidsperiode van de typegoedkeuring; en
- i)
- alle specifieke voorschriften in overeenstemming met hoofdstukken 6.2 en 6.8.
1.8.7.2.2.2
De typegoedkeuring heeft een geldigheidsduur van maximaal 10 jaar. Wanneer binnen deze periode de van toepassing zijnde technische vereisten van het ADR dermate gewijzigd werden zodat het goedgekeurde type hier niet meer mee overeenstemt, is de typegoedkeuring niet langer geldig. Wanneer binnen deze periode de datum van intrekking volgens kolom 3) van de tabellen van 6.2.2.1 en 6.2.2.3, of van kolom 5) van de tabellen van 6.2.4.1, 6.8.2.6.1 en 6.8.3.6 van toepassing is, is de typegoedkeuring eveneens niet langer geldig. Ze moet dan ingetrokken worden door de bevoegde overheid of de controle-instelling die het typegoedkeuringscertificaat afgeleverd heeft.
OPMERKING: Voor de uiterste data van intrekking van bestaande typegoedkeuringen zie kolom (5) van de relevante tabellen van 6.2.4.1 en 6.8.2.6.1 of 6.8.3.6 naargelang het geval.
Indien een typegoedkeuring vervallen is of ingetrokken werd, is de vervaardiging van materieel volgens deze goedkeuring niet langer toegelaten.
OPMERKING: De relevante bepalingen betreffende het gebruik, de periodieke keuring en de tussentijdse keuring van het materieel vervat in een typegoedkeuring die vervallen is of ingetrokken werd, blijven van toepassing op materieel dat vervaardigd werd in overeenstemming met deze typegoedkeuring vóór het vervallen of het intrekken ervan, op voorwaarde dat ze nog verder gebruikt mogen worden.
De testresultaten van de vorige typekeuring moeten in aanmerking genomen worden, indien deze tests op de datum van de vernieuwing nog steeds voldoen aan de bepalingen van het ADR, met inbegrip van de normen. Als een typegoedkeuring werd ingetrokken, mag ze niet vernieuwd worden.
OPMERKING: Het onderzoek van het type voor een vernieuwing kan uitgevoerd worden door een andere controle-instelling dan deze die het oorspronkelijke typegoedkeuringsrapport afgeleverd heeft.
Wijzigingen aan een bestaande typegoedkeuring die plaatsvonden tijdens haar geldigheidsperiode (bijvoorbeeld voor drukrecipiënten; kleine wijzigingen zoals het toevoegen van andere afmetingen of volumes die de conformiteit niet beïnvloeden, of voor tanks; zie 6.8.2.3.3) verlengen of veranderen deze geldigheidsduur niet.
1.8.7.2.2.3
In het geval van een wijziging aan materiaal dat een geldige, vervallen of ingetrokken typegoedkeuring heeft, zijn het onderzoek van het type, de beproevingen, de controles en goedkeuringen beperkt tot die delen van het materieel die gewijzigd werden.
De wijziging moet voldoen aan de voorschriften van het ADR die op dat moment van toepassing zijn. Voor alle delen van het materieel die niet beïnvloed worden door de wijziging, blijft de documentatie van de initiële typegoedkeuring geldig.
Een wijziging kan van toepassing zijn op één of meerdere types materiaal omvat door dezelfde typegoedkeuring.
Wanneer het gewijzigde materiaal voldoet aan alle van toepassing zijnde bepalingen moet er door de bevoegde overheid of de controle-instelling van een Verdragspartij bij het ADR aan de eigenaar of de exploitant een bijkomend goedkeuringscertificaat voor de wjiziging afgeleverd worden overeenkomstig hoofdstukken 6.2 en 6.8. Voor tanks, batterijvoertuigen of MEGC's moet een kopie bewaard worden in het tankdossier.
1.8.7.3 Toezicht op de fabricage
1.8.7.3.1
De fabrikant moet alle nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat het fabricageproces beantwoordt aan alle van toepassing zijnde bepalingen van het ADR, alsook aan het typegoedkeuringscertificaat, aan de technische documentatie volgens 1.8.7.8.3, en aan de rapporten.
1.8.7.3.2
Het fabricageproces is onderworpen aan toezicht door de bevoegde instelling
De bevoegde instelling moet:
- a)
- de overeenstemming met de technische documentatie voorgeschreven in 1.8.7.8.3, de van toepassing zijnde bepalingen van het ADR alsook het typegoedkeuringscertificaat en de rapporten nakijken;
- b)
- nakijken of het fabricageproces materialen oplevert die in overeenstemming zijn met de voorschriften en de er op van toepassing zijnde documentatie;
- c)
- de traceerbaarheid van de materialen nakijken en de certificaten van de materialen controleren ten opzichte van de specificaties;
- d)
- indien van toepassing, nakijken of het personeel dat de permanente verbinding van de onderdelen en de niet-destructieve controles uitvoert gekwalificeerd of erkend is;
- e)
- met de fabrikant de plaats overeenkomen waar de vereiste keuringen en testen uitgevoerd moeten worden;
- f)
- een rapport opmaken met daarin de resultaten van de opvolging van de fabricage.
1.8.7.4 Initiële controles en beproevingen
1.8.7.4.1
De fabrikant moet:
- a)
- de in het ADR voorgeschreven merktekens aanbrengen; en
- b)
- de in 1.8.7.8.4 voorgeschreven technische documentatie bezorgen aan de bevoegde instelling.
1.8.7.4.2
De bevoegde instelling moet:
- a)
- de keuringen en de beproevingen uitvoeren of de keuringen uitvoeren en de beproevingsvoorwaarden controleren en er ter plaatse toezicht op uitoefenen, om er zo voor te zorgen dat het materiaal vervaardigd wordt in overeenstemming met de typegoedkeuring en de relevante bepalingen;
- b)
- in functie van de bedrijfsuitrusting, de door de fabrikanten van dergelijke uitrusting verstrekte certificaten nakijken;
- c)
- een initieel controle- en beproevingrapport afleveren met betrekking tot de uitgevoerde beproevingen en nazichten en de geverifieerde technische documentatie;
- d)
- een initieel controle- en beproevingsattest afleveren en haar merkteken aanbrengen wanneer de fabricage voldoet aan de voorschriften; en
- e)
- nakijken of de typegoedkeuring geldig blijft nadat de bepalingen van het ADR (met inbegrip van de referentienormen) van toepassing op de typegoedkeuring gewijzigd werden. Wanneer de typegoedkeuring niet meer geldig is, moet de bevoegde instelling een rapport van weigering opmaken en stelt zij de bevoegde overheid of de controle-instelling die het typegoedkeuringscertificaat heeft afgeleverd hiervan in kennis.
Het in d) beoogde attest en het in c) beoogde rapport kunnen een bepaald aantal items van hetzelfde type dekken (attest of rapport voor een groep van producten).
1.8.7.4.3
Het in 1.8.7.4.2 d) beoogde attest moet tenminste hetvolgende bevatten:
- a)
- de naam en het adres van de controle-instelling - en eventueel - de naam en het adres van de interne inspectiedienst;
- b)
- de naam en het adres van de fabrikant;
- c)
- de plaats van de initieel keuring;
- d)
- een verwijzing naar de versie van het ADR en de normen die gebruikt werden voor de initiële controles en beproevingen;
- e)
- de resultaten van de controles en beproevingen;
- f)
- de gegevens voor de identificatie van de gekeurde producten, tenminste het serienummer of - voor niet-hervulbare flessen - het lotnummer;
- g)
- het typegoedkeuringsnummer; en
- h)
- eventueel een verwijzing naar het toelatingscertificaat van de interne inspectiedienst.
1.8.7.5 Controle op de inbedrijfstelling
1.8.7.5.1
Wanneer de bevoegde overheid een controle op de inbedrijfstelling vereist volgens 6.8.1.5.5, moet de eigenaar of de exploitant een beroep doen op één enkele controle-instelling om de controle op de inbedrijstelling uit te voeren, en moet hij aan deze instelling het typegoedkeuringscertificaat en de technische documentatie gespecificeerd in 1.8.7.8.4 bezorgen.
1.8.7.5.2
De controle-instelling moet de documentatie onderzoeken en:
- a)
- uitwendige controles uitvoeren (bijvoorbeeld het merkteken, de staat)
- b)
- de overeenstemming met het typegoedkeuringscertificaat controleren;
- c)
- de geldigheid controleren van de goedkeuringen van de controle-instellingen die de voorafgaande controles en beproevingen uitgevoerd hebben;
- d)
- controleren of de overgangsmaatregelen van 1.6.3 of 1.6.4 gerespecteerd werden.
1.8.7.5.3
De controle-instelling moet een controlerapport van inbedrijfstelling afleveren dat de resultaten van de beoordeling bevat. De eigenaar of de exploitant moet in staat zijn om dit rapport op verzoek voor te leggen aan de bevoegde overheid die de controle op de inbedrijfstelling vereist, en aan elke controle-instelling die belast is met de daaropvolgende controles en beproevingen.
In het geval van een ongunstige controle op de inbedrijfstelling, moeten de niet-conformiteiten verholpen worden en moet er een nieuwe controle op de inbedrijfstelling met succes uitgevoerd worden vooraleer de tank in gebruik genomen kan worden.
De controle-instelling die belast is met de controle op de inbedrijfstelling moet zijn bevoegde overheid zonder vertraging op de hoogte brengen van elke eventuele weigering.
1.8.7.6 Periodieke keuringen, tussentijdse keuringen en uitzonderlijke keuringen
1.8.7.6.1
De bevoegde instelling moet:
- a)
- de identificatie uitvoeren en de overeenstemming met de documentatie controleren;
- b)
- de controles en de beproevingen uitvoeren of de controles uitvoeren en de omstandigheden van de beproevingen ter plaatse verifiëren en op volgen, om zo na te gaan of de voorschriften voldaan werden;
- c)
- al naargelang het geval, rapporten en attesten afleveren van de resultaten van de controles en de beproevingen, die een bepaald aantal materialen kunnen dekken; en
- d)
- er op toezien dat de vereiste merktekens zijn aangebracht.
1.8.7.6.2
Rapporten van periodieke controles en beproevingen van drukrecipiënten moeten door de eigenaar of de exploitant ten minste bewaard worden tot de volgende periodieke keuring.
OPMERKING: Voor tanks, zie de bepalingen betreffende het tankdossier in 4.3.2.1.7.
1.8.7.7 Toelating en toezicht op de interne inspectiedienst
1.8.7.7.1
Wanneer een interne inspectiedienst gebruikt wordt overeenkomstig 6.2.2.12, 6.2.3.6.1, 6.8.1.5.3 b) of 6.8.1.5.4 b), moet de fabrikant of het testcentrum:
- a)
- een kwaliteitssysteem invoeren voor de interne inspectiedienst, met inbegrip van technische procedures, dat de in 1.8.7.8.6 beschreven controles en beproevingen dekt en dat aan toezicht onderworpen is,
- b)
- de verplichtingen die voortkomen uit het kwaliteitssysteem naleven zoals overeengekomen en ervoor zorgen dat het bevredigend en doeltreffend blijft; en in het bijzonder:
- i)
- opgeleid en bekwaam personeel aanstellen voor de interne inspectiedienst; en
- ii)
- het waarmerk of het kenteken van de controle-instelling zoals voorgeschreven in hoofdstuk 6.2 en 6.8, en indien van toepassing het kenmerk van de interne inspectiedienst, aanbrengen op het materiaal om de traceerbaarheid ervan te verzekeren.
1.8.7.7.2
De controle-instelling moet op elke locatie een initiële audit uitvoeren. Wanneer deze audit naar tevredenheid is, moet de controle-instelling de bevoegde overheid op de hoogte brengen van de machtiging van de interne inspectiedienst en een toelating afleveren voor een periode van maximaal 3 jaar, aan de volgende bepalingen moeten voldaan worden:
- a)
- deze audit moet op elke locatie uitgevoerd worden om te bevestigen dat de uitgevoerde controles en beproevingen in overeenstemming zijn met de voorschriften van het ADR;
- b)
- de controle-instelling mag de interne inspectiedienst machtigen om - zoals voorgeschreven in hoofdstuk 6.2 en 6.8 - het waarmerk of het kenteken van de controle-instelling aan te brengen op elk goedgekeurd materiaal;
- c)
- de toelating kan verlengd worden na een tevredenstellende audit op elke locatie in het laatste jaar voorafgaand aan de vervaldatum. De nieuwe geldigheidsperiode start op de vervaldatum van de toelating; en
- d)
- de inspecteurs van de controle-instelling die de audits uitvoeren moeten bekwaam zijn om de overeenstemmingsbeoordeling van het materiaal behandeld door het kwaliteitssysteem en het kwaliteitssysteem zelf, uit te voeren; en
- e)
- de interne inspectiedienst moet activiteiten uitvoeren met een frequentie die het vereiste bekwaamheidsniveau verzekerd.
De interne inspectiedienst mag alleen in specifieke gevallen en mits toestemming van de controle-instelling die haar gemachtigd heeft, bepaalde delen van haar activiteiten uitbesteden. De onderaannemer moet bovendien geaccrediteerd zijn overeenkomstig de norm EN ISO/IEC 17025:2017 (behalve artikel 8.1.3) of de norm EN ISO/IEC 17020:2012 (behalve artikel 8.1.3) als onafhankelijk en onpartijdig beproevingslaboratorium of als onafhankelijke en onpartijdige controle-instelling om de taken verbonden aan de beproevingen te kunnen uitvoeren in overeenstemming met zijn accreditatie.
1.8.7.7.3
De toelating moet ten minste de volgende gegevens bevatten:
- a)
- de naam en het adres van de controle-instelling;
- b)
- de naam en het adres van de fabrikant of het testcentrum, en de adressen van alle locaties van de interne inspectiedienst;
- c)
- een verwijzing naar de versie van het ADR die gebruikt werd voor de machtiging van de interne inspectiedienst en naar de normen of naar de overeenkomstig 6.2.5 erkende technische codes die voor de initiële controles en beproevingen of de periodieke keuringen gebruikt werden;
- d)
- een verwijzing naar het oorspronkelijke auditrapport;
- e)
- indien van toepassing, bijkomende gegevens die het mogelijk maken om het werkterrein van de interne inspectiedienst te bepalen (bijvoorbeeld typegoedkeuringen van het materiaal voor de initiële controles en beproevingen);
- f)
- het merkteken van de interne inspectiedienst, indien van toepassing; en
- g)
- de vervaldatum.
1.8.7.7.4
De controle-instelling moet op elke locatie tijdens de duur van de machtiging periodieke audits uitvoeren om ervoor te zorgen dat de interne inspectiedienst het kwaliteitssysteem, met inbegrip van de technische procedures, handhaaft en toepast. De volgende bepalingen moeten voldaan worden:
- a)
- de audits moeten ten laatste elke zes maanden uitgevoerd worden;
- b)
- de controle-instelling mag bijkomende bezoeken, opleidingen, technische aanpassingen of wijzigingen aan het kwaliteitssysteem eisen en de controles en beproevingen die door de interne inspectiedienst uitgevoerd worden beperken of verbieden;
- c)
- de controle-instelling moet elke wijziging aan het kwaliteitssysteem evalueren en beslissen of het gewijzigde kwaliteitssysteem nog voldoet aan de voorschriften van de initiële audit, of dat er een volledig nieuwe evaluatie nodig is;
- d)
- de inspecteurs van de controle-instelling die de audits uitvoeren moeten bekwaam zijn om de overeenstemmingsbeoordeling van het materiaal behandeld door het kwaliteitssysteem en het kwaliteitssysteem zelf, uit te voeren; en
- e)
- de controle-instelling moet aan de fabrikant of het testcentrum – al naargelang het geval – en aan de interne inspectiedienst een auditrapport overmaken en, indien er beproevingen uitgevoerd werden, een beproevingsrapport.
1.8.7.7.5
Wanneer niet wordt voldaan aan de relevante voorschriften moet de controle-instelling erop toezien dat er corrigerende maatregelen genomen worden. Wanneer de corrigerende maatregelen niet op tijd uitgevoerd worden, schorst de controle-instelling de toelating van de interne inspectiedienst om zijn activiteiten uit te voeren, of ze trekt deze in. Het bericht van schorsing of intrekking wordt overgemaakt aan de bevoegde overheid. Aan de fabrikant of aan het testcentrum – al naargelang het geval – en aan de interne inspectiedienst wordt een rapport overgemaakt met daarin gedetailleerd de redenen voor de door de controle-instelling genomen beslissingen.
1.8.7.8 Documenten
De technische documentatie moet toelaten om de overeenstemming met de relevante technische voorschriften te beoordelen.
1.8.7.8.1
Documenten voor de typekeuring.
De fabrikant moet, al naargelang het geval, het volgende overmaken:
- a)
- de lijst van de normen gebruikt voor het ontwerp en de constructie;
- b)
- een beschrijving van het type, inclusief alle varianten;
- c)
- de instructies volgens de relevante kolom van tabel A van hoofdstuk 3.2 of een lijst van de te vervoeren gevaarlijke goederen voor het specifiek bedoelde materieel;
- d)
- één of meer algemene plannen;
- e)
- de gedetailleerde plannen met de afmetingen gebruikt voor de berekeningen , van het materiaal, de bedrijfsuitrusting, de structuuruitrusting, het markeren en de etikettering, die nodig zijn voor het nakijken van de conformiteit;
- f)
- de berekeningen, de resultaten en de conclusies;
- g)
- de lijst van de bedrijfsuitrustingen met de relevante technische gegevens en informatie over de veiligheidsinrichtingen, inclusief de berekening van de afblaascapaciteit indien van toepassing;
- h)
- de lijst van materiaal vereist in de constructienorm, dat gebruikt wordt voor elk deel, onderdeel, bekleding, bedrijfs- en structurele uitrusting en de overeenkomstige materiaalspecificaties of de desbetreffende verklaring van overeenstemming met het ADR;
- i)
- de goedgekeurde kwalificatie van de procedure voor het uitvoeren van permanente verbindingen;
- j)
- de beschrijving van de warmtebehandelingsprocessen; en
- k)
- de procedures, beschrijvingen en rapporten van alle relevante beproevingen voor de typegoedkeuring en voor de constructie vermeld in de normen of in het ADR.
1.8.7.8.2
Documenten voor het afleveren van het typegoedkeuringscertificaat.
De fabrikant moet, al naargelang het geval, het volgende overmaken:
- a)
- de lijst van de normen gebruikt voor het ontwerp en de constructie;
- b)
- een beschrijving van het type, inclusief alle varianten;
- c)
- de instructies volgens de relevante kolom van tabel A van hoofdstuk 3.2 of een lijst van te vervoeren gevaarlijke goederen voor het specifiek bedoelde materieel;
- d)
- één of meerdere algemene plannen;
- e)
- de lijst van materialen die in contact komen met de gevaarlijke goederen;
- f)
- de lijst van de bedrijfsuitrustingen;
- g)
- het rapport van het typeonderzoek ; en
- h)
- op verzoek van de bevoegde overheid of de controle-instelling, andere documenten vermeld in 1.8.7.8.1.
1.8.7.8.3
Documenten voor het opvolgen van de constructie.
De fabrikant moet, al naargelang het geval, het volgende overmaken:
- a)
- de documenten opgesomd in 1.8.7.8.1 en 1.8.7.8.2;
- b)
- een kopie van het typegoedkeuringscertificaat;
- c)
- de constructieprocedures, inclusief de testprocedures;
- d)
- de constructierapporten;
- e)
- de goedgekeurde kwalificaties van het personeel dat de permanente verbindingen uitvoert;
- f)
- de goedgekeurde kwalificaties van het personeel dat de niet-destructieve controles uitvoert;
- g)
- de rapporten van de destructieve testen en de niet-destructieve controles;
- h)
- de registraties van de warmtebehandelingen; en
- i)
- de kalibratierapporten.
1.8.7.8.4
Documenten voor de initiële controles en beproevingen, alsook voor de controle op de inbedrijfstelling.
De fabrikant moet voor de initiële controles en beproevingen, en de eigenaar of exploitant voor de controle op de inbedrijfstelling - al naargelang het geval - het volgende overmaken:
- a)
- de documenten opgesomd in 1.8.7.8.1, 1.8.7.8.2 en 1.8.7.8.3;
- b)
- de materiaalcertificaten voor het materieel en alle onderdelen, met inbegrip van de bedrijfsuitrustingen;
- c)
- de certificaten van conformiteit van de bedrijfsuitrustingen; en
- d)
- een conformiteitsverklaring met inbegrip van de beschrijving van het materiaal en alle sinds de typegoedkeuring aangenomen varianten;
1.8.7.8.5
Documenten voor de periodieke keuringen, tussentijdse keuringen en de uitzonderlijke keuringen.
De eigenaar of de exploitant, of diens gemachtigde vertegenwoordiger moet, al naargelang het geval, het volgende overmaken:
- a)
- voor drukrecipiënten: de documenten die de bijzondere voorschriften specificeren wanneer de normen van toepassing op de constructie en op de periodieke controles en beproevingen dit vereisen;
- b)
- voor tanks:
- i)
- het tankdossier; en
- ii)
- wanneer de controle-instelling er om vraagt, alle relevante documenten vermeld in 1.8.7.8.1 tot en met 1.8.7.8.4.
1.8.7.8.6
Documenten voor het toezicht op de interne inspectiedienst.
De interne inspectiedienst moet, al naargelang het geval, de documentatie met betrekking tot het kwaliteitssysteem overmaken:
- a)
- de organisatiestructuur en de verantwoordelijkheden;
- b)
- de regels met betrekking tot de controles en beproevingen, kwaliteitscontrole, kwaliteitsgarantie en de modus operandi alsook de systematische acties die zullen gebruikt worden;
- c)
- de verklaringen van de kwaliteitsbeoordeling, zoals controlerapporten, beproevingsdata en gegevens betreffende de kalibratie, en de certificaten;
- d)
- de evaluatie van de doeltreffendheid van het kwaliteitssysteem door de directie, op basis van de resultaten van de in overeenstemming met 1.8.7.7 ter plaatse uitgevoerde audits;
- e)
- de procedure die beschrijft hoe aan de eisen van de klant en van de reglementering voldaan wordt;
- f)
- de procedure voor de controle van de documenten en hun herziening:
- g)
- de te volgen procedures voor niet conform materieel: en
- h)
- de opleidingsprogramma's en kwalificatieprocedures voor het desbetreffende personeel.
1.8.8 Procedures voor de overeenstemmingsbeoordeling van gaspatronen
Bij de overeenstemmingsbeoordeling van gaspatronen moet een van de volgende procedures toegepast worden:
- a)
- de procedure van afdeling 1.8.7 voor de drukrecipiënten die geen “UN” drukrecipiënten zijn, met uitzondering van 1.8.7.6; of
- b)
- de procedure van de onderafdelingen 1.8.8.1 tot en met 1.8.8.7.
1.8.8.1 Algemene bepalingen
1.8.8.1.1
Het toezicht op de bouw dient uitgeoefend te worden door een Xa-instelling en de in 6.2.6 voorgeschreven beproevingen moeten hetzij door deze Xa-instelling uitgevoerd worden, hetzij door een IS-instelling die door deze Xa-instelling gemachtigd is; zie 6.2.3.6.1 voor de definitie van de Xa en IS. De overeenstemmingsbeoordeling moet uitgevoerd worden door de bevoegde overheid van een Verdragspartij bij het ADR, haar vertegenwoordiger of de door haar erkende controle-instelling.
1.8.8.1.2
Wanneer 1.8.8 toegepast wordt, moet de aanvrager uitsluitend op eigen verantwoordelijkheid de overeenstemming van de gaspatronen met de bepalingen van 6.2.6 en met alle andere van toepassing zijnde bepalingen van het ADR aantonen, garanderen en verklaren.
1.8.8.1.3
De aanvrager moet:
- a)
- een typekeuring uitvoeren op ieder type gaspatroon (met inbegrip van de te gebruiken materialen en de varianten van dat type, bijvoorbeeld voor wat betreft de volumes, drukken, fabricageschema's , afsluitinrichtingen en afsluiters) overeenkomstig 1.8.8.2;
- b)
- conform 1.8.8.3 een erkend kwaliteitssysteem toepassen voor het ontwerp, de bouw, de controles en de beproevingen;
- c)
- conform 1.8.8.4 een erkend testregime toepassen voor de in 6.2.6 voorgeschreven beproevingen;
- d)
- bij een Xa-instelling van zijn keuze van de Verdragspartij de erkenning aanvragen van zijn kwaliteitssysteem voor het toezicht op de bouw en voor de beproevingen; indien de aanvrager niet in een Verdragspartij gevestigd is, moet hij deze erkenning aanvragen bij een Xa-instelling van een Verdragspartij voor het eerste vervoer in een Verdragspartij;
- e)
- indien de gaspatroon in het laatste stadium door één of meerdere bedrijven geassembleerd wordt uit stukken die vervaardigd werden door de aanvrager, dient deze laatste schriftelijke aanwijzingen te verstrekken over de wijze waarop de gaspatronen geassembleerd en gevuld dienen te worden teneinde te voldoen aan de bepalingen van het onderzoekscertificaat voor het type.
1.8.8.1.4
Wanneer de aanvrager en de bedrijven die gaspatronen volgens de instructies van de aanvrager assembleren of vullen de overeenstemming met de voorschriften van 1.8.7.7 - met uitzondering van 1.8.7.7.1 (d) en 1.8.7.7.2 (b), tot voldoening van de Xa-instelling kunnen aantonen, mogen ze een interne inspectiedienst oprichten die alle, of een gedeelte van de in 6.2.6 voorgeschreven controles en beproevingen mag uitvoeren.
1.8.8.2 Onderzoek van het ontwerptype
1.8.8.2.1
De aanvrager moet een technische documentatie samenstellen voor elk type gaspatroon, met inbegrip van wat de toegepaste technische normen betreft. Indien hij verkiest om een norm toe te passen waar niet naar verwezen wordt in 6.2.6, moet hij een kopie van de toegepaste norm bij de documentatie voegen.
1.8.8.2.2
De aanvrager moet de technische documentatie evenals monsters van het patroontype ter beschikking houden van de Xa-instelling gedurende de productie en daarna gedurende een periode van ten minste vijf jaar, te rekenen vanaf de laatste datum van fabricage van gaspatronen overeenkomstig dat onderzoekscertificaat voor het type.
1.8.8.2.3
De aanvrager moet, na een zorgvuldig onderzoek, een onderzoekscertificaat voor het type opstellen dat geldig is voor een periode van ten hoogste tien jaar. Hij moet dit certificaat bij de documentatie voegen. Dit certificaat machtigt hem om gedurende deze periode gaspatronen van dit type te produceren.
1.8.8.2.4
Indien tijdens deze periode de relevante technische voorschriften van het ADR (met inbegrip van de normen waarnaar verwezen wordt) dermate werden gewijzigd dat het ontwerptype er niet langer mee overeenstemt, dient de aanvrager zijn onderzoekscertificaat voor het type in te trekken en de Xa-instelling hiervan op de hoogte te brengen.
1.8.8.2.5
De aanvrager mag, na een zorgvuldig en volledig onderzoek, het certificaat vernieuwen voor nog een periode van maximaal tien jaar
1.8.8.3 Toezicht op de bouw
1.8.8.3.1
De procedure voor het onderzoek van het ontwerptype evenals het bouwprocédé moeten door de Xa-instelling onderzocht worden om er zich van te vergewissen dat het door de aanvrager gecertificeerd type en het product, zoals vervaardigd, in overeenstemming zijn met de bepalingen van het certificaat van het ontwerptype en de relevante bepalingen van het ADR. Wanneer de bepalingen van 1.8.8.1.3 c) van toepassing zijn, moeten de bedrijven die belast zijn met de assemblage en het vullen deel uitmaken van deze procedure.
1.8.8.3.2
De aanvrager dient alle maatregelen te treffen die nodig zijn om er voor te zorgen dat het bouwprocédé beantwoordt aan de van toepassing zijnde bepalingen van het ADR en van het certificaat voor het type dat hij heeft opgesteld en zijn bijlagen. Wanneer de bepalingen van 1.8.8.1.3 c) van toepassing zijn, moeten de bedrijven die belast zijn met de assemblage en het vullen deel uitmaken van deze procedure.
1.8.8.3.3
De Xa-instelling moet:
- a)
- de overeenstemming van het onderzoek van het ontwerptype van de aanvrager en de overeenstemming van het type gaspatroon met de in 1.8.8.2 voorgeschreven technische documentatie verifiëren;
- b)
- verifiëren of het bouwprocédé uitmondt in producten die beantwoorden aan de er op van toepassing zijnde voorschriften en documentatie; indien de gaspatroon in het laatste stadium door één of meerdere bedrijven geassembleerd wordt uit stukken die vervaardigd werden door de aanvrager, dient de Xa-instelling ook na te zien of de gaspatronen na hun uiteindelijke assemblage en vulling in volle overeenstemming zijn met alle van toepassing zijnde bepalingen en of de aanwijzingen van de aanvrager correct nageleefd worden;
- c)
- verifiëren of het personeel dat de permanente verbindingen van de stukken en de testen uitvoert gekwalificeerd of erkend is;
- d)
- de resultaten van haaronderzoek registreren.
1.8.8.3.4
Indien de bevindingen van de Xa-instelling een niet-conformiteit van het certificaat van het ontwerptype van de aanvrager of van het bouwprocédé aan het licht brengen, moet ze vragen dat gepaste correctieve maatregelen getroffen worden of dat het door de aanvrager opgesteld certificaat wordt ingetrokken.
1.8.8.4 Dichtheidsbeproeving
1.8.8.4.1
De aanvrager en de bedrijven die belast zijn met de uiteindelijke assemblage en het vullen van de gaspatronen overeenkomstig de aanwijzingen van de aanvrager, moeten:
- a)
- de in 6.2.6 voorgeschreven beproevingen uitvoeren;
- b)
- de resultaten van de beproevingen registreren;
- c)
- uitsluitend aan de gaspatronen, die volledig in overeenstemming zijn met de bepalingen van het onderzoek van het ontwerptype en de van toepassing zijnde bepalingen van het ADR en die met goed gevolg de in 6.2.6 voorgeschreven beproevingen ondergaan hebben, een certificaat van overeenstemming afleveren;
- d)
- de in 1.8.8.7 voorgeschreven documentatie bewaren gedurende de productie, en daarna gedurende een periode van ten minste vijf jaar te rekenen vanaf de laatste datum van fabricage van gaspatronen overeenkomstig dat onderzoekscertificaat voor het type, voor controle met onregelmatige intervallen door de Xa-instelling;
- e)
- op de gaspatroon een duurzaam en goed leesbaar merkteken aanbrengen dat het type van de gaspatroon, de naam van de aanvrager en de fabricagedatum of het lotnummer aangeeft; indien door plaatsgebrek het volledig merkteken niet op de mantel van de gaspatroon kan aangebracht worden, moeten ze een duurzaam etiket met deze informatie aan de gaspatroon vastmaken of met de gaspatroon in een binnenverpakking plaatsen.
1.8.8.4.2
De Xa-instelling moet:
- a)
- de benodigde controles en beproevingen uitvoeren met onregelmatige intervallen, maar op zijn minst korte tijd na het begin van de fabricage van een type gaspatroon en daarna ten minste één keer om de drie jaar, teneinde na te gaan of de door de aanvrager toegepaste procedure voor het onderzoek van het ontwerptype, evenals de fabricage en de beproevingen van het product, uitgevoerd werden in overeenstemming met het certificaat van het ontwerptype en de relevante bepalingen;
- b)
- de door de aanvrager overgemaakte certificaten nakijken;
- c)
- de in 6.2.6 voorgeschreven beproevingen uitvoeren of het testprogramma en de interne inspectiedienst voor het uitvoeren van de beproevingen goedkeuren.
1.8.8.4.3
Het certificaat dient ten minste het volgende te bevatten:
- a)
- de naam en het adres van de aanvrager en, indien de assemblage in het laatste stadium niet door de aanvrager uitgevoerd wordt maar door één of meerdere bedrijven overeenkomstig de schriftelijke aanwijzingen van de aanvrager, de naam of namen en het adres of de adressen van deze bedrijven;
- b)
- een verwijzing naar de versie van het ADR en de normen die voor de fabricage en de beproevingen toegepast werden;
- c)
- de resultaten van de controles en beproevingen;
- d)
- de gegevens die in het merkteken moeten voorkomen, voorgeschreven in 1.8.8.4.1 e).
1.8.8.5
1.8.8.6 Toezicht op de interne inspectiedienst
Indien de aanvrager of het bedrijf dat de assemblage of het vullen van de gaspatronen uitvoert een interne inspectiedienst heeft opgericht, moeten de bepalingen van 1.8.7.7 - met uitzondering van 1.8.7.7.1 (b) ii) en 1.8.7.7.2 (b), toegepast worden. Het bedrijf dat de assemblage of het vullen van de gaspatronen uitvoert moet voldoen aan de bepalingen die van toepassing zijn op de aanvrager.
1.8.8.7 Documenten
De bepalingen van 1.8.7.8.1, 1.8.7.8.2, 1.8.7.8.3, 1.8.7.8.4 en 1.8.7.8.6 moeten nageleefd worden.
Hoofdstuk 1.9 Beperkingen in het vervoer door de bevoegde overheden
1.9.1
In toepassing van artikel 4, § 1 van het ADR kan de toegang van gevaarlijke goederen tot het grondgebied van een Verdragspartij aan voorschriften of verbodsbepalingen onderworpen zijn die om andere redenen dan de veiligheid tijdens het vervoer werden uitgevaardigd. Deze voorschriften of verbodsbepalingen moeten op passende wijze bekendgemaakt worden.
1.9.2
Onder voorbehoud van het bepaalde in 1.9.3 mag een Verdragspartij op haar grondgebied bepaalde aanvullende voorschriften, die niet in het ADR opgenomen zijn, van toepassing verklaren op voertuigen die een internationaal vervoer van gevaarlijke goederen over de weg uitvoeren; dit op voorwaarde dat deze voorschriften niet strijdig zijn met artikel 2, paragraaf 2 van het Verdrag, dat ze opgenomen zijn in haar nationale wetgeving en dat ze ook van toepassing zijn op de voertuigen die op het grondgebied van deze Verdragspartij een binnenlands vervoer van gevaarlijke stoffen uitvoeren.
1.9.3
De in 1.9.2 beoogde aanvullende voorschriften zijn:
- a)
- aanvullende veiligheidseisen of beperkingen met betrekking tot de voertuigen die gebruik maken van bepaalde kunstwerken zoals bruggen, de voertuigen die gebruik maken van gecombineerde wijzen van vervoer zoals veerboten of treinen, of de voertuigen die in havens of andere gespecificeerde vervoersterminals aankomen of ze verlaten;
- b)
- voorschriften die de reisweg preciseren die door voertuigen dient gevolgd te worden om commerciële, residentiële of ecologisch kwetsbare gebieden, industriële zones met gevaarlijke installaties of wegen met grote fysische gevaren te vermijden;
- c)
- uitzonderlijke voorschriften die de reisweg of de te volgen regels bij het stationneren van voertuigen met gevaarlijke goederen preciseren in geval van extreme weersomstandigheden, aardbevingen, ongevallen, manifestaties van vakbewegingen, burgeroproer of gewapende opstanden;
- d)
- beperkingen met betrekking tot het verkeer van voertuigen met gevaarlijke stoffen op bepaalde dagen van de week of van het jaar.
1.9.4
De bevoegde overheid van de Verdragspartij die op haar grondgebied aanvullende voorschriften van toepassing verklaart die in de alineas a) tot en met d) van 1.9.3 hierboven beoogd worden, moet deze voorschriften meedelen aan het secretariaat van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties, die de Verdragspartijen hiervan op de hoogte zal brengen.
(27)
(28)
(27)
|
Een algemene leidraad met betrekking tot het berekenen van de risico's bij het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg kan geraadpleegd worden op de internetstek van het secretariaat van de Economische Commissie van de Verenigde Naties voor Europa ( http://www.unece.org/trans/danger/danger.htm).
|
(28)
|
|
1.9.5 Beperkingen in tunnels
OPMERKING: In hoofdstuk 8.6 bevinden zich eveneens bepalingen betreffende beperkingen van de doorgang van voertuigen door wegtunnels
1.9.5.1 Algemene bepalingen
Wanneer ze beperkingen oplegt aan de doorgang door wegtunnels van voertuigen die gevaarlijke goederen vervoeren, moet de bevoegde overheid de wegtunnel indelen bij een van de in 1.9.5.2.2 gedefinieerde categorieën. Daarbij moet rekening gehouden worden met de karakteristieken van de tunnel, met de evaluatie van de risico's waarbij de beschikbaarheid en de geschiktheid van alternatieve reiswegen en vervoersmodi in ogenschouw worden genomen, en met het verkeersmanagement. Éénzelfde tunnel kan ingedeeld worden bij meer dan één tunnelcategorie, in functie bijvoorbeeld van het tijdstip van de dag of van de dag van de week, enz.
1.9.5.2 Vaststelling van de categorieën
1.9.5.2.1
De vaststelling van de categorieën moet gebaseerd zijn op de hypothese dat er in de tunnels drie hoofdgevaren bestaan die een groot aantal slachtoffers kunnen veroorzaken of ernstige schade aan de tunnelstructuur kunnen toebrengen:
- a)
- ontploffingen;
- b)
- het vrijkomen van giftige gassen of van vluchtige giftige vloeistoffen;
- c)
- branden.
1.9.5.2.2
De vijf tunnelcategorieën zijn de volgende:
Tunnelcategorie A:
Geen enkele beperking van het vervoer van gevaarlijke goederen;
Tunnelcategorie B:
Beperking van het vervoer van de gevaarlijke goederen die een zeer grote ontploffing kunnen veroorzaken;
Van de volgende gevaarlijke goederen wordt aangenomen dat ze aan dit criterium voldoen
(31)
:
|
Compatibiliteitsgroepen A en L;
|
|
|
|
Classificatiecode D (UN-nummers 1204, 2059, 3064, 3343, 3357 en 3379);
|
|
Classificatiecode D en DT; en
|
|
Zelfontledende stoffen van type B (UN-nummers 3221, 3222, 3231 en 3232);
|
|
Organische peroxides van type B (UN-nummers 3101, 3102, 3111 en 3112).
|
Wanneer de totale netto massa van ontplofbare stoffen per transporteenheid groter is dan 1000 kg:
|
|
Subklassen 1.1, 1.2 en 1.5 (met uitzondering van de compatibiliteitsgroepen A en L).
|
Wanneer ze in tanks vervoerd worden:
|
|
Classificatiecodes F, TF en TFC;
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Tunnelcategorie C:
Beperking van het vervoer van de gevaarlijke goederen die een zeer grote ontploffing, een grote ontploffing of het vrijkomen van een belangrijke hoeveelheid giftige stoffen kunnen veroorzaken;
Van de volgende gevaarlijke goederen wordt aangenomen dat ze aan dit criterium voldoen
(31)
:
- –
- de gevaarlijke goederen die onderworpen zijn aan beperkingen in tunnels van categorie B; en
- –
- de volgende gevaarlijke goederen:
|
Subklassen 1.1, 1.2 en 1.5 (met uitzondering van de compatibiliteitsgroepen A en L); en
|
|
Subklasse 1.3 (compatibiliteitsgroepen H en J);
|
|
|
Wanneer de netto massa van ontplofbare stoffen per transporteenheid groter is dan 5000 kg:
|
|
Subklasse 1.3 (compatibiliteitsgroepen C en G).
|
Wanneer ze in tanks vervoerd worden:
|
|
Classificatiecodes 2A, 20, 3A en 30, en de classificatiecodes die enkel de letter T bevatten of de lettercombinaties TC, TO en TOC;
|
|
Verpakkingsgroep I voor de classificatiecodes FC, FT1, FT2 en FTC;
|
|
Verpakkingsgroep I, met uitzondering van UN-nummer 1510
|
|
Verpakkingsgroep I voor de classificatiecodes CT1, CFT en COT.
|
Tunnelcategorie D:
Beperking van het vervoer van de gevaarlijke goederen die een zeer grote ontploffing, een grote ontploffing, het vrijkomen van een belangrijke hoeveelheid giftige stoffen of een grote brand kunnen veroorzaken;
Van de volgende gevaarlijke goederen wordt aangenomen dat ze aan dit criterium voldoen
(32)
:
- –
- de gevaarlijke goederen die onderworpen zijn aan beperkingen in tunnels van categorie C; en
- –
- de volgende gevaarlijke goederen:
|
Subklasse 1.3 (compatibiliteitsgroepen C en G);
|
|
Classificatiecodes F, FC, T, TF, TC, TO, TFC en TOC;
|
|
|
|
Zelfontledende stoffen van types C, D, E en F; en
|
|
UN-nummers 2956, 3241, 3242, 3251, 3531, 3532, 3533 en 3534;
|
|
Organische peroxides van types C, D, E en F;
|
|
Verpakkingsgroep I voor de classificatiecodes TF1, TFC en TFW en UN-nummer 3507; en
|
|
Rubrieken van bij inademen giftige stoffen voor dewelke bijzondere bepaling 354 is toegekend in kolom (6) van tabel A in hoofdstuk 3.2 en de rubrieken van bij inademen giftige stoffen van UN-nummers 3381 tot en met 3390;
|
|
Verpakkingsgroep I voor de classificatiecodes CT1, CFT en COT;
|
|
Classificatiecodes M9 en M10.
|
Wanneer ze losgestort of in tanks vervoerd worden:
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Verpakkingsgroep III voorde classificatiecode TF2;
|
|
Verpakkingsgroep I voor de classificatiecodes CF1, CFT en CW1; en
|
|
Verpakkingsgroep II voorde classificatiecodes CF1 en CFT;
|
|
Classificatiecodes M2 en M3.
|
Tunnelcategorie E:
Beperking van het vervoer van alle gevaarlijke goederen met uitzondering van deze goederen waarvoor “(-)” is aangegeven in kolom (15) van tabel A van hoofdstuk 3.2 en van het vervoer van alle gevaarlijke goederen in overeenstemming met de bepalingen van hoofdstuk 3.4, indien de hoeveelheden meer dan 8 ton totale bruto massa per transporteenheid bedragen.
OPMERKING: Voor de gevaarlijke goederen die bij de UN-nummers 2919 en 3331 ingedeeld zijn, kunnen beperkingen van de doorgang door tunnels evenwel deel uitmaken van de speciale regeling die door de bevoegde overheid of overheden op basis van 1.7.4.2 wordt goedgekeurd.
(31)
|
De evaluatie is gebaseerd op de intrinsieke gevaarseigenschappen van de goederen, het omsluitingsmiddel en de vervoerde hoeveelheden.
|
(31)
|
De evaluatie is gebaseerd op de intrinsieke gevaarseigenschappen van de goederen, het omsluitingsmiddel en de vervoerde hoeveelheden.
|
(32)
|
De evaluatie is gebaseerd op de intrinsieke gevaarseigenschappen van de goederen, het omsluitingsmiddel en de vervoerde hoeveelheden.
|
1.9.5.3 Bepalingen betreffende verkeerssignalisatie en de notificatie van de beperkingen
1.9.5.3.1
De Verdragspartijen dienen de verbodsbepalingen en alternatieve reiswegen voor de tunnels aan te geven met behulp van een verkeerssignalisatie.
1.9.5.3.2
De Verdragspartijen kunnen te dien einde de verkeerstekens C, 3h en D, 10a, 10b en 10c gebruiken, conform het Verdrag van Wenen over de verkeerssignalisatie (Wenen, 1968) en de European Agreement supplementing the Convention on Road Signs and Signals (Genève, 1971), geïnterpreteerd overeenkomstig de Resolution on Road Signs and Signals (R.E.2) van de UNECE Inland Transport Committee Principal Working Party on Road Transport, zoals gewijzigd.
1.9.5.3.3
Teneinde de verstaanbaarheid van de verkeerstekens op internationaal niveau te vergemakkelijken, berust de signalisatie die in het Verdrag van Wenen is voorgeschreven op het gebruik van vormen en kleuren die karakteristiek zijn voor elk van de categorieën van verkeerstekens en, in de mate van het mogelijke, eerder op het gebruik van grafische symbolen dan van opschriften. Wanneer de Verdragspartijen het nodig achten om de voorgeschreven verkeerstekens en symbolen te wijzigen, mogen de aangebrachte aanpassingen hun fundamentele karakteristieken niet veranderen. Wanneer de Verdragspartijen het Verdrag van Wenen niet toepassen, kunnen de voorgeschreven verkeerstekens en symbolen veranderd worden, voor zover de veranderingen er de wezenlijke betekenis niet van wijzigen.
1.9.5.3.4
De verkeerssignalisatie die bedoeld is om de toegang tot wegtunnels te ontzeggen aan voertuigen die gevaarlijke goederen vervoeren, moet aangebracht zijn op een plaats waar de keuze voor een alternatieve reisweg nog mogelijk is.
1.9.5.3.5
Wanneer de toegang tot tunnels aan beperkingen onderhevig is of wanneer alternatieve reiswegen voorgeschreven zijn, moeten de verkeerstekens als volgt vervolledigd worden met bijkomende panelen:
geen verkeersteken: geen enkele beperking;
verkeersteken met een bijkomend paneel voorzien van de letter B: van toepassing op de voertuigen die gevaarlijke goederen vervoeren die niet toegelaten zijn in de tunnels van categorie B;
verkeersteken met een bijkomend paneel voorzien van de letter C: van toepassing op de voertuigen die gevaarlijke goederen vervoeren die niet toegelaten zijn in de tunnels van categorie C;
verkeersteken met een bijkomend paneel voorzien van de letter D: van toepassing op de voertuigen die gevaarlijke goederen vervoeren die niet toegelaten zijn in de tunnels van categorie D;
verkeersteken met een bijkomend paneel voorzien van de letter E: van toepassing op de voertuigen die gevaarlijke goederen vervoeren die niet toegelaten zijn in de tunnels van categorie E.
1.9.5.3.6
De tunnelbeperkingen zijn van toepassing op transporteenheden waarvoor een oranje signalisatie conform 5.3.2 is voorgeschreven, met uitzondering van het vervoer van gevaarlijke goederen waarvoor “(-)” is aangegeven in kolom (15) van tabel A van hoofdstuk 3.2. Voor de gevaarlijke goederen die ingedeeld zijn bij de UN-nummers 2919 en 3331, kunnen beperkingen van de doorgang door tunnels evenwel deel uitmaken van de bijzondere regeling die door de bevoegde overheid of overheden op basis van 1.7.4.2 wordt goedgekeurd. Voor de tunnels van de categorie E zijn deze beperkingen eveneens van toepassing op transporteenheden waarvoor een markering conform 3.4.13 is voorgeschreven of die containers vervoeren waarvoor een markering conform 3.4.13 is voorgeschreven.
De tunnelbeperkingen zijn niet van toepassing op de transporteenheden die gevaarlijke goederen vervoeren conform 1.1.3, met uitzondering van de transporteenheden die voorzien zijn van de in 3.4.13 voorgeschreven kenmerking onder voorbehoud van 3.4.14.
1.9.5.3.7
De beperkingen moeten officieel gepubliceerd worden en publiek beschikbaar gesteld. De Verdragspartijen moeten deze beperkingen ter kennis brengen van het secretariaat van de ECE-UNO, die deze informatie publiek toegankelijk zal maken op zijn webstek op het internet.
1.9.5.3.8
Wanneer Verdragspartijen specifieke exploitatiemaatregelen toepassen, ontworpen om de risico's te verminderen en met betrekking tot bepaalde of alle voertuigen die tunnels gebruiken (zoals aangifte voor het binnenrijden of passage in een door begeleidingsvoertuigen geëscorteerd konvooi), moeten deze officieel gepubliceerd worden en publiek beschikbaar gesteld.
Hoofdstuk 1.10 Bepalingen betreffende de beveiliging
OPMERKING: Voor de doeleinden van onderhavig hoofdstuk verstaat men onder “beveiliging” de maatregelen of voorzorgen die dienen getroffen te worden om de diefstal of het oneigenlijk gebruik van gevaarlijke goederen, die personen, eigendommen of het milieu in gevaar kunnen brengen, tot een minimum te herleiden.
1.10.1 Algemene bepalingen
1.10.1.1
Alle personen die betrokken zijn bij het vervoer van gevaarlijke goederen moeten rekening houden met de in onderhavig hoofdstuk opgenomen beveiligingsvoorschriften die tot hun bevoegdheden behoren.
1.10.1.2
De gevaarlijke goederen mogen slechts aan behoorlijk geïdentificeerde vervoerders voor vervoer aangeboden worden.
1.10.1.3
De zones die binnen tijdelijke verblijfsterminals, tijdelijke opslagplaatsen, voertuigdepots, aanlegplaatsen en rangeerstations gebruikt worden voor de tijdelijke opslag van gevaarlijke goederen tijdens het vervoer, moeten correct beveiligd zijn, goed verlicht en – indien mogelijk wanneer zulks aangewezen is – niet toegankelijk voor het publiek.
1.10.1.4
Iedere persoon die tot de bemanning van een voertuig behoort moet, gedurende het vervoer van gevaarlijke goederen, een identiteitsbewijs op zich dragen dat voorzien is van zijn foto.
1.10.1.5
De controles op de veiligheid overeenkomstig 1.8.1 en 7.5.1.1 dienen ook de toepassing van de beveiligingsvoorschriften te omvatten.
1.10.1.6
De bevoegde overheid moet up-to-date bestanden bijhouden van alle in 8.2.1 voorziene opleidingsgetuigschriften voor bestuurders die door haar of door een erkende instelling werden afgeleverd en die nog geldig zijn.
1.10.2 Opleiding inzake beveiliging
1.10.2.1
De in hoofdstuk 1.3 beoogde initiële opleiding en bijscholingsopleiding dienen ook sensibiliseringselementen met betrekking tot de beveiliging te omvatten. De bijscholingscursussen betreffende de beveiliging moeten niet noodzakelijk uitsluitend verband houden met de wijzigingen in de reglementering.
1.10.2.2
De sensibiliseringsopleiding met betrekking tot de beveiliging moet handelen over de aard van de beveiligingsrisico's, de manier om ze te herkenen en de aan te wenden methodes om ze te verkleinen, evenals over de te nemen maatregelen wanneer zich inbreuken op de beveiliging voordoen. Ze dient in voorkomend geval de sensibilisering voor de beveiligingsplannen te omvatten, aangepast aan de verantwoordelijkheden en taken van eenieder bij het implementeren van die plannen.
1.10.2.3
Deze sensibiliseringsopleiding moet aan de personen met een betrekking die te maken heeft met het vervoer van gevaarlijke goederen verstrekt worden bij hun in dienstname, tenzij aangetoond is dat ze die reeds gevolgd hebben. Vervolgens dient ze periodiek aangevuld te worden met een bijscholingsopleiding.
1.10.2.4
Staten van alle gekregen opleidingen met betrekking tot de beveiliging moeten door de werkgever bijgehouden worden en op verzoek ter beschikking gesteld worden van de werknemer of de bevoegde overheid. De staten dienen door de werkgever bewaard te worden gedurende een door de bevoegde overheid vastgestelde periode.
1.10.3 Bepalingen met betrekking tot de gevaarlijke goederen met hoog risico
OPMERKING: In aanvulling op de beveiligingsvoorschriften van het ADR kunnen bevoegde overheden bijkomende beveiligingsvoorschriften opleggen voor andere redenen dan de veiligheid gedurende het vervoer (zie ook Artikel 4, paragraaf 1 van het Akkoord). Om het internationale en multimodale vervoer van ontplofbare stoffen met verschillende veiligheidsmerktekens niet te bemoeilijken, is het aangeraden dat dergelijke merktekens een formaat hebben conform met een internationaal geharmoniseerde standaard (bv. Richtlijn 2008/43/EC van de Europese Commissie).
1.10.3.1 Definitie van de gevaarlijke goederen met hoog risico
1.10.3.1.1
Onder “gevaarlijke goederen met hoog risico” verstaat men de gevaarlijke goederen die het potentieel hebben om misbruikt te worden door terroristen, en die in geval van deze hypothese, het verlies van vele mensenlevens, massale verwoestingen of, in het bijzonder voor de klasse 7, grote socio-economische onrust zouden kunnen veroorzaken.
1.10.3.1.2
De gevaarlijke goederen met hoog risico andere dan klasse 7 zijn deze die in onderstaande tabel 1.10.3.1.2 vermeld staan en in grotere dan de aldaar aangegeven hoeveelheden vervoerd worden.
Tabel 1.10.3.1.2: Lijst van de gevaarlijke goederen met hoog risico
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Ontplofbare stoffen en voorwerpen
|
|
|
|
|
Ontplofbare stoffen en voorwerpen
|
|
|
|
|
Ontplofbare stoffen en voorwerpen van compatibiliteitsgroep C
|
|
|
|
|
Ontplofbare stoffen en voorwerpen van de UN-nummers 0104, 0237, 0255, 0267, 0289, 0361, 0365, 0366, 0440, 0441, 0455, 0456 en 0500, 0500, 0512 en 0513
|
|
|
|
|
Ontplofbare stoffen en voorwerpen
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Brandbare, niet-giftige gassen (classificatiecodes die enkel de letter F of FC bevatten)
|
|
|
|
Giftige gassen (classificatiecodes die de letters T, TF, TC, TO, TFC of TOC bevatten), met uitzondering van de spuitbussen
|
|
|
|
|
|
Brandbare vloeistoffen van de verpakkingsgroepen I en II
|
|
|
|
Vloeibare ontplofbare stoffen in niet explosieve toestand
|
|
|
|
|
|
Ontplofbare stoffen in niet explosieve toestand
|
|
|
|
|
|
Stoffen van verpakkingsgroep I
|
|
|
|
|
|
Stoffen van verpakkingsgroep I
|
|
|
|
|
|
Oxiderende vloeistoffen van verpakkingsgroep I
|
|
|
|
|
Perchloraten, ammoniumnitraat, ammoniumnitraathoudende meststoffen en ammoniumnitraat-emulsie, ammoniumnitraat-suspensie of ammoniumnitraat-gel
|
|
|
|
|
|
Giftige stoffen van verpakkingsgroep I
|
|
|
|
|
|
Infectueuze stoffen van categorie A (UN-nummers 2814 en 2900, met uitzondering van dierlijke stoffen) en medisch afval van categorie A (UN 3549)
|
|
|
|
|
|
Bijtende stoffen van verpakkingsgroep I
|
|
|
|
(a)
|
Niet relevant.
|
(b)
|
De bepalingen van 1.10.3 zijn niet van toepassing, ongeacht de hoeveelheid.
|
(c)
|
Een in deze kolom aangegeven waarde geldt slechts wanneer het vervoer in tanks toegelaten is overeenkomstig kolom (10) of (12) van tabel A in hoofdstuk 3.2. Voor de stoffen die niet in tanks mogen vervoerd worden is de vermelding in deze kolom niet relevant.
|
(d)
|
Een in deze kolom aangegeven waarde geldt slechts wanneer het losgestort vervoer toegelaten is overeenkomstig kolom (10) of (17) van tabel A in hoofdstuk 3.2. Voor de stoffen die niet losgestort mogen vervoerd worden is de vermelding in deze kolom niet relevant.
|
1.10.3.1.3
Voor de gevaarlijke goederen van klasse 7, verstaat men onder radioactieve stoffen met hoog risico deze waarvan de activiteit gelijk is aan of groter is dan een beveiligingsdrempel voor het vervoer van 3000A2 per collo (zie ook 2.2.7.2.2.1), met uitzondering van de radionucliden waarvan de beveiligingsdrempel voor het vervoer in tabel 1.10.3.1.3 wordt vermeld.
Tabel 1.10.3.1.3 Beveiligingsdrempels voor het vervoer van sommige radionucliden
|
|
Beveiligingsdrempel voor het vervoer (TBq)
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
1.10.3.1.4
Voor mengsels van radionucliden bepaalt men of de beveiligingsdrempel werd bereikt of overschreden door de som van de verhoudingen die wordt verkregen door de activiteit van elke radionuclide te delen door de beveiligingsdrempel van het betrokken radionuclide. Als de som van de verhoudingen lager is dan 1, beschouwt men dat de radioactiviteitsdrempel van het mengsel niet bereikt of overschreden werd.
De berekeningen worden uitgevoerd met de volgende formule:
Waarin:
Ai = activiteit van radionuclide i aanwezig in het collo (TBq)
Ti = beveiligingsdrempel voor het vervoer van radionuclide i (TBq)
1.10.3.1.5
Wanneer de radioactieve stof nevengevaren van andere klassen vertoont, moeten de criteria in tabel 1.10.3.1.2 ook in rekening worden gebracht (zie ook 1.7.5).
1.10.3.2 Beveiligingsplannen
1.10.3.2.1
De vervoerders, de afzenders en de andere in 1.4.2 en 1.4.3 vermelde betrokkenen, die bij het vervoer van gevaarlijke goederen met hoog risico (zie tabel 1.10.3.1.2) of van radioactieve stoffen met hoog risico (zie 1.10.3.1.3) betrokken zijn, moeten beveiligingsplannen aannemen, invoeren en naleven die ten minste de in 1.10.3.2.2 vastgelegde elementen omvatten.
1.10.3.2.2
Elk beveiligingsplan moet ten minste de volgende elementen bevatten:
- a)
- specifieke toewijzing van de verantwoordelijkheden op het gebied van de beveiliging aan personen die de benodigde deskundigheid, bekwaamheden en gezag bezitten;
- b)
- bestand van de betrokken gevaarlijke goederen of types van gevaarlijke goederen;
- c)
- evaluatie van de courante operaties en van de beveiligingsrisico's die er uit voortvloeien, in voorkomend geval met inbegrip van de door de vervoersvoorwaarden benodigde haltes, van het omwille van de verkeersomstandigheden noodzakelijk verblijf van de gevaarlijke goederen in de voertuigen, tanks en containers voor, tijdens en na de verplaatsing, en van de tijdelijke tussenopslag van de gevaarlijke goederen om te veranderen van vervoerswijze of van vervoermiddel (overslag);
- d)
- duidelijke opgave van de maatregelen die moeten getroffen worden om de beveiligingsrisico's te verkleinen, aangepast aan de verantwoordelijkheden en taken van de betrokkene, met inbegrip van wat de volgende punten aangaat:
- –
- opleiding;
- –
- beveiligingsbeleid (bijvoorbeeld in verband met de maatregelen bij verhoogde dreiging, de controle bij de aanwerving van werknemers of het toewijzen van bepaalde functies aan werknemers, enz.);
- –
- exploitatiepraktijken (bijvoorbeeld keuze en gebruik van de reisroutes wanneer die reeds gekend zijn, toegangkelijkheid van gevaarlijke goederen in tijdelijke tussenopslag [zoals gedefinieerd in alinea c)], nabijheid van kwetsbare infrastructuur, enz.);
- –
- uitrusting en middelen die gebruikt moeten worden om de beveiligingsrisico's te verkleinen;
- e)
- doeltreffende en up-to-date gebrachte procedures om bedreigingen en schendingen van de beveiliging, evenals incidenten die er verband mee houden, te melden en er het hoofd aan te bieden.
- f)
- procedures om de beveiligingsplannen te evalueren en te testen, en procedures om de plannen periodiek te herzien en up-to-date te brengen;
- g)
- maatregelen die de materiële beveiliging dienen te verzekeren van de informatie in verband met het vervoer die in het beveiligingsplan is opgenomen; en
- h)
- maatregelen die dienen te verzekeren dat de distributie van de informatie in verband met de vervoersoperaties, die in het beveiligingsplan is opgenomen, beperkt blijft tot diegenen die er over dienen te beschikken. Deze maatregelen mogen evenwel niet in de weg staan van de overdracht van informatie die elders in het ADR is voorgeschreven.
OPMERKING: De vervoerders, de afzenders en de bestemmelingen zouden met elkaar en met de bevoegde overheden dienen samen te werken om inlichtingen uit te wisselen met betrekking tot eventuele bedreigingen, gepaste beveiligingsmaatregelen te treffen en te reageren op incidenten die de beveiliging in het gedrang brengen.
1.10.3.3
Toestellen, uitrustingen of procedures voor de beveiliging tegen diefstal van de voertuigen die gevaarlijke goederen met hoog risico (zie tabel 1.10.3.1.2) of radioactieve stoffen met hoog risico (zie 1.10.3.1.3) vervoeren en van hun lading, dienen geïnstalleerd te worden, en er moeten maatregelen getroffen worden die er voor zorgen dat ze op elk moment operationeel en efficiënt zijn. Het aanwenden van deze beschermingsmaatregelen mag de interventies van de hulpdiensten niet in gevaar brengen.
OPMERKING: Wanneer zulks van nut is en de benodigde apparatuur reeds aanwezig is, zou gebruik moeten gemaakt worden van telemetrische systemen of van andere methodes of uitrustingen die toelaten om de verplaatsingen van gevaarlijke goederen met hoog risico (zie tabel 1.10.3.1.2) of radioactieve stoffen met hoog risico (zie 1.10.3.1.3) te volgen.
1.10.4
De voorschriften van 1.10.1, 1.10.2, 1.10.3 en 8.1.2.1 d) zijn ook niet van toepassing wanneer de hoeveelheden die in tanks of losgestort met eenzelfde transporteenheid vervoerd worden niet hoger zijn dan deze voorzien in 1.1.3.6.3 . Daarenboven zijn de voorschriften van onderhavig hoofdstuk niet van toepassing voor het vervoer van UN-nummers 2912 RADIOACTIEVE STOFFEN MET GERINGE SPECIFIEKE ACTIVITEIT (LSA-I) en 2913 RADIOACTIEVE STOFFEN, VOORWERPEN MET BESMETTING AAN HET OPPERVLAK (SCO-I).
1.10.5
Wanneer de bepalingen van de “Convention on Physical Protection of Nuclear Material” (INFCIRC/274/Rev.1, IAEA, Wenen (1980)) en van het rondschrijven van de IAEA betreffende “Nuclear Security Recommendations on Physical Protection of Nuclear Material and Nuclear Facilities” (INFCIRC/225/Rev.5, IAEA, Wenen (2011)), toegepast worden, wordt voor de radioactieve stoffen aangenomen dat aan de bepalingen van onderhavig hoofdstuk is voldaan.