1.6.2.1
De recipiënten die vóór 1 januari 1997 gebouwd werden, niet beantwoorden aan de vanaf 1 januari 1997 geldende voorschriften van het ADR, maar volgens de tot 31 december 1996 geldende voorschriften van het ADR wel tot het vervoer toegelaten waren, mogen na dit tijdstip verder gebruikt worden indien ze voldoen aan de voorschriften voor de periodieke beproevingen van de verpakkingsinstructies P200 en P203.
1.6.2.2
(Afgeschaft)
1.6.2.3
De recipiënten die bestemd zijn voor het vervoer van de stoffen van klasse 2 en die vóór 1 januari 2003 gebouwd werden, mogen na deze datum van de merktekens blijven voorzien zijn die beantwoorden aan de voorschriften die tot en met 31 december 2002 van kracht waren.
1.6.2.4
De drukrecipiënten die ontworpen en gebouwd werden overeenkomstig technische codes die niet meer erkend zijn volgens 6.2.5, mogen verder gebruikt worden.
1.6.2.5
De drukrecipiënten en hun sluitingen, die ontworpen en gebouwd werden volgens normen die van toepassing waren op het ogenblik van hun bouw (zie 6.2.4) conform de op dat ogenblik van toepassing zijnde bepalingen van het ADR, mogen verder gebruikt worden tenzij dit gebruik beperkt wordt door een specifieke overgangsmaatregel.
1.6.2.6
De drukrecipiënten voor de andere stoffen dan die van klasse 2, die gebouwd werden vóór 1 juli 2009 volgens de voorschriften van 4.1.4.4 die tot en met 31 december 2008 van kracht waren maar die niet voldoen aan de met ingang van 1 januari 2009 geldende voorschriften van 4.1.3.6, mogen verder gebruikt worden op voorwaarde dat de tot en met 31 december 2008 van kracht zijnde voorschriften van 4.1.4.4 nageleefd worden.
1.6.2.7
(Afgeschaft)
1.6.2.8
(Afgeschaft)
1.6.2.9
De bepalingen van bijzonder verpakkingsvoorschrift v van verpakkingsinstructie P200 (10) in 4.1.4.1 dat tot 31 december 2010 van toepassing was, mogen door de Verdragspartijen toegepast worden op de flessen die voor 1 januari 2015 vervaardigd worden.
1.6.2.10
De voor het vervoer van gassen van UN-nummers 1011, 1075, 1965, 1969 of 1978 bestemde hervulbare gelaste stalen flessen, waarvoorde bevoegde overheid van het land of van de landen waar het vervoer plaatsvindt een interval van 15 jaar tussen de periodieke onderzoeken toegestaan heeft overeenkomstig bijzonder verpakkingsvoorschrift v van verpakkingsinstructie P200 (10) in 4.1.4.1 zoals dat tot 31 december 2010 van toepassing was, mogen blijven periodiek onderzocht worden overeenkomstig de onderhavige bepalingen.
1.6.2.11
De gaspatronen die voor 1 januari 2013 vervaardigd en voor het vervoer klaargemaakt werden en waarvoor de voorschriften van 1.8.6, 1.8.7 of 1.8.8 betreffende de overeenstemmingsbeoordeling van de gaspatronen niet werden toegepast, mogen na deze datum blijven vervoerd worden, op voorwaarde dat alle andere pertinente bepalingen van het ADR nageleefd worden.
1.6.2.12
De bergingsdrukrecipiënten mogen nog tot 31 december 2013 verder ontworpen en goedgekeurd worden in overeenstemming met de nationale reglementen. De bergingsdrukrecipiënten die vóór 1 januari 2014 ontworpen en goedgekeurd werden in overeenstemming met de nationale reglementen mogen verder gebruikt worden mits goedkeuring van de bevoegde overheden van de landen waar ze gebruikt worden.
1.6.2.13
De vóór 1 juli 2013 vervaardigde flessenbatterijen, die niet gemarkeerd zijn in overeenstemming met de bepalingen van 6.2.3.9.7.2 en 6.2.3.9.7.3 zoals die van toepassing zijn vanaf 1 januari 2013 of van 6.2.3.9.7.2 zoals die van toepassing zijn vanaf 1 januari 2015, mogen gebruikt worden tot de volgende periodieke controle die moet plaatsvinden na 1 juli 2015.
1.6.2.14
De flessen gebouwd vóór 1 januari 2016 in overeenstemming met de bepalingen van 6.2.3 en de specificatie die goedgekeurd werd door de bevoegde overheden van de landen van vervoer en gebruik, maar die niet gebouwd werden conform de norm ISO 11513:2011 of de norm ISO 9809-1:2010 zoals voorgeschreven in de verpakkingsinstructie P208 (1) van 4.1.4.1, mogen verder gebruikt worden voor het vervoer van geadsorbeerde gassen op voorwaarde dat de algemene verpakkingsvoorschriften van 4.1.6.1 gerespecteerd worden.
1.6.2.15
De flessenbatterijen die periodiek gecontroleerd zijn vóór 1 juli 2015 en die niet gemarkeerd zijn overeenkomstig de bepalingen van 6.2.3.9.7.3 zoals die van toepassing zijn vanaf 1 januari 2015, mogen gebruikt worden tot de volgende periodieke controle die moet plaatsvinden na 1 juli 2015.
1.6.2.16
(Afgeschaft)
1.6.2.17
(Afgeschaft)
1.6.2.18
Gesloten cryogene recipiënten vervaardigd vóór 1 juli 2023 en die onderworpen zijn aan de initiële inspectie- en beproevingsvoorschriften van 6.2.1.5.2 die van toepassing zijn tot en met 31 december 2022, maar die echter niet voldoen aan de voorschriften van 6.2.1.5.2 betreffende de initiële inspectie en beproeving van toepassing vanaf 1 januari 2023, mogen nog verder gebruikt worden.
1.6.2.19
Acetyleenflessen vervaardigd vóór 1 juli 2023 die niet gekenmerkt zijn in overeenstemming met 6.2.2.7.3 (k) of (l) van toepassing vanaf 1 januari 2023, mogen nog verder gebruikt worden tot de volgende periodieke inspectie en beproeving na 1 juli 2023.
1.6.2.20
Sluitingen van hervulbare drukrecipiënten vervaardigd vóór 1 juli 2023 die niet gekenmerkt zijn in overeenstemming met 6.2.2.11 of 6.2.3.9.8 van toepassing vanaf 1 januari 2023 mogen nog verder gebruikt worden.
1.6.2.21
(Afgeschaft)
1.6.2.22
(Afgeschaft)
1.6.2.23
De vereisten van Opmerking 3 bij 6.2.1.6.1, die van toepassing zijn tot 31 december 2024, mogen nog tot 31 december 2026 toegepast worden.
1.6.2.24
Voor het vervoer van gassen van de UN-nummers 1006, 1013, 1046 en 1066 in flessen waarin het product van de beproevingsdruk en de inhoud niet groter is dan 15,2 MPa-l (152 bar-l), mogen de tot en met 31 december 2024 geldende bepalingen van bijzondere bepaling 653 van hoofdstuk 3.3 nog tot en met 31 december 2026 worden toegepast.