Meer info
 

30/09/57 ADR 2013 - Bijlage A
Europees Verdrag van 30 september 1957 betreffende het internationaal vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (ADR)

2.2.2.1 Criteria

2.2.2.1.1

De hoofding van klasse 2 omvat de zuivere gassen, de gasmengsels, de mengsels van één of meerdere gassen met één of meerdere andere stoffen en de voorwerpen die dergelijke stoffen bevatten.
Onder gassen worden stoffen verstaan die:
a)
bij 50 °C een dampspanning hebben die hoger is dan 300 kPa (3 bar); of
b)
bij 20 °C en de normale druk van 101,3 kPa volledig gasvormig zijn.
OPMERKINGEN:
1. UN 1052 FLUORWATERSTOF is desalniettemin ingedeeld bij klasse 8.
 
2. Een zuiver gas mag andere bestanddelen bevatten, afkomstig van het productieproces of toegevoegd om de stabiliteit van het product te handhaven, op voorwaarde dat de concentratie van deze bestanddelen er de classificatie of de vervoersvoorwaarden, zoals vulverhouding, vuldruk of beproevingsdruk, niet van wijzigt.
 
3. De n.e.g.-rubrieken die in 2.2.2.3 opgesomd zijn kunnen zowel zuivere gassen als gasmengsels omvatten.

2.2.2.1.2

De stoffen en voorwerpen van klasse 2 zijn als volgt onderverdeeld:
1.
Samengeperst gas: een gas dat, wanneer het onder druk verpakt is voor het transport, volledig gasvormig is bij − 50 °C; deze categorie omvat alle gassen met een kritische temperatuur lager dan of gelijk aan − 50 °C;
2.
Vloeibaar gemaakt gas: een gas dat, wanneer het onder druk verpakt is voor het transport, gedeeltelijk vloeibaar is bij temperaturen boven – 50 °C. Men maakt onderscheid tussen:
Bij hoge druk vloeibaar gemaakt gas: een gas met een kritische temperatuur hoger dan − 50 °C en ten hoogste + 65 °C; en
Bij lage druk vloeibaar gemaakt gas: een gas met een kritische temperatuur hoger dan + 65 °C;
3.
Sterk gekoeld, vloeibaar gemaakt gas: een gas dat, wanneer het verpakt is voor het transport, gedeeltelijk vloeibaar is omwille van zijn lage temperatuur;
4.
Opgelost gas: een gas dat, wanneer het onder druk verpakt is voor het transport, opgelost is in een oplosmiddel dat zich in de vloeistoffase bevindt;
5.
Spuitbussen en kleine recipiënten met gas onder druk (gaspatronen);
6.
Andere voorwerpen die gas onderdruk bevatten;
7.
Gassen die niet onder druk staan en aan bijzondere voorschriften onderworpen zijn (gasmonsters).
8.
Chemische stoffen onder druk: vloeistoffen, pasta's of poeders, onder druk gezet door middel van een drijfgas, dat voldoet aan de definitie van een samengeperst of vloeibaar gemaakt gas of een mengsel daarvan.
9.
Geadsorbeerd gas: een gas dat, wanneer het verpakt is voor het transport, geadsorbeerd wordt op een poreus vast materiaal, resulterend in een interne druk in het recipiënt die lager is dan 101,3 kPa bij 20 °C en lager is dan 300 kPa bij 50 °C.

2.2.2.1.3

Op grond van hun gevaarseigenschappen worden de stoffen en voorwerpen van de klasse 2, met uitzondering van de spuitbussen en chemische stoffen onder druk, ondergebracht bij één van de volgende groepen:
A
verstikkend
O
oxiderend
F
brandbaar
T
giftig
TF
giftig, brandbaar
TC
giftig, bijtend
TO
giftig, oxiderend
TFC
giftig, brandbaar, bijtend
TOC
giftig, oxiderend, bijtend
Bezitten gassen of gasmengsels volgens de criteria gevaarlijke eigenschappen die verbonden zijn aan meer dan één groep, dan hebben de groepen met de letter T in hun aanduiding voorrang op alle andere groepen. De groepen met de letter F in hun aanduiding hebben voorrang op de met de letter A of O aangeduide groepen.
OPMERKINGEN:
1. In de Modelvoorschriften van de VN, in de IMDG Code en in de Technische instructies van de ICAO zijn de gassen op grond van hun overheersend gevaar bij één van de volgende drie subklassen ingedeeld:
Subklasse 2.1:
brandbare gassen (stemt overeen met de met een hoofdletter F aangeduide groepen);
Subklasse 2.2:
niet brandbare, niet giftige gassen (stemt overeen met de met een hoofdletter A of O aangeduide groepen);
Subklasse 2.3:
giftige gassen (stemt overeen met de met een hoofdletter T aangeduide groepen (d.w.z. T, TF, TC, TO, TFC en TOC).
 
2. De kleine recipiënten met gas (UN-nummer 2037) moeten op grond van het gevaar van hun inhoud bij de groepen A tot en met TOC ingedeeld worden. Zie 2.2.2.1.6 voor de spuitbussen (UN-nummer 1950). Zie 2.2.2.1.7 voor chemische stoffen onder druk (UN nummers 3500 tot en met 3505).
 
3. De bijtende gassen worden als giftig aanzien en zijn derhalve bij de groepen TC, TFC of TOC ingedeeld.

2.2.2.1.4

Wanneer een mengsel van klasse 2, dat met name genoemd is in tabel A van hoofdstuk 3.2, beantwoordt aan andere in 2.2.2.1.2 en 2.2.2.1.5 opgesomde criteria, is dit mengsel overeenkomstig deze criteria te classificeren en bij een gepaste n.e.g.-rubriek in te delen.

2.2.2.1.5

De stoffen en voorwerpen van klasse 2, met uitzondering van de spuitbussen en chemische stoffen onder druk, die niet met name genoemd zijn in tabel A van hoofdstuk 3.2 worden overeenkomstig 2.2.2.1.2 en 2.2.2.1.3 ingedeeld bij een in 2.2.2.3 vermelde collectieve rubriek. De volgende criteria zijn van toepassing:
Verstikkende gassen
Niet oxiderende, niet brandbare en niet giftige gassen, die de normalerwijze in de atmosfeer aanwezige zuurstof verdunnen of verdringen.
Brandbare gassen
Gassen die bij een temperatuur van 20 °C en de normale druk van 101,3 kPa:
a)
brandbaar zijn wanneer ze in een verhouding van ten hoogste 13 volume- % met lucht worden vermengd; of
b)
een explosiegebied met lucht van ten minste 12 % bezitten, ongeacht hun onderste explosiegrens.
De brandbaarheid moet met behulp van beproevingen of via berekeningen vastgesteld worden, volgens de door de ISO aangenomen methodes (zie ISO-norm 10156:2010).
Indien onvoldoende gegevens beschikbaar zijn om deze methodes te kunnen toepassen mag gebruik gemaakt worden van gelijkwaardige beproevingsmethodes, die door de bevoegde overheid van het land van herkomst erkend zijn.
Indien het land van herkomst geen Partij bij het ADR is, moeten deze methodes goedgekeurd worden door de bevoegde overheid van het eerste land dat door het vervoer wordt aangedaan en Partij is bij het ADR.
Oxiderende gassen
Gassen die, over het algemeen door het aanbrengen van zuurstof, de verbranding van andere stoffen in hogere mate dan lucht kunnen veroorzaken of versnellen. Het zijn zuivere gassen of gasmengsels waarvan het oxiderend vermogen, vastgesteld volgens een in de ISO-norm 10156:1996 of in de ISO-norm 10156-2:2005 gedefinieerde methode, groter is dan 23,5 %.
Giftige gassen
OPMERKING: De gassen die geheel of gedeeltelijk aan de giftigheidscriteria voldoen omwille van hun bijtende eigenschappen, moeten als giftig gerangschikt worden. Zie ook de criteria onder de hoofding “Bijtende gassen” voor het mogelijk nevengevaar van bijtende werking.
Gassen,
a)
waarvan bekend is dat zij dermate giftig of bijtend voor de mens zijn dat zij een gevaar voor de gezondheid betekenen; of
b)
waarvan wordt aangenomen dat zij giftig of bijtend voor de mens zijn, omdat hun LC50-waarde voor de acute giftigheid 5000 ml/m3 (ppm) of minder is wanneer ze aan de proeven uitgevoerd conform 2.2.61.1 worden onderworpen.
Voor de indeling van gasmengsels (met inbegrip van dampen van stoffen van andere klassen) kan de volgende formule gebruikt worden:
waarin:
f1 = molaire fractie van de i-de component van het mengsel;
Ti = giftigheidsindex van de i-de component van het mengsel.
Ti is gelijk aan de LC50-waarde die in verpakkingsinstructie P200 van 4.1.4.1 is aangegeven. Indien de LC50-waarde niet in verpakkingsinstructie P200 van 4.1.4.1 voorkomt, dient de in de wetenschappelijke literatuur voorhanden zijnde LC50-waarde te worden gebruikt.
Is de LC50-waarde niet bekend, dan wordt de giftigheidsindex berekend aan de hand van de laagste LC50-waarde van stoffen met gelijksoortige fysiologische en chemische eigenschappen, of door het uitvoeren van proeven indien zulks de enige practische mogelijkheid is.
Bijtende gassen
De gassen of gasmengsels die uitsluitend omwille van hun bijtende werking aan de giftigheidscriteria voldoen, zijn als giftig met bijtende werking als nevengevaarte rangschikken.
Een gasmengsel dat als giftig wordt beschouwd omwille van het gecombineerd effect van zijn bijtende werking en zijn giftigheid, bezit een bijtende werking als nevengevaar indien op grond van menselijke ervaring bekend is dat het een vernietigende uitwerking heeft op de huid, de ogen of de slijmvliezen, of indien de volgens de volgende formule berekende LC50-waarde van de bijtende componenten van het mengsel 5000 ml/m3 (ppm) of minder bedraagt:
waarin:
fci = molaire fractie van de i-de bijtende component van het mengsel;
Tci = giftigheidsindex van de i-de bijtende component van het mengsel. TCi is gelijk aan de LC50-waarde die in verpakkingsinstructie P200 van 4.1.4.1 is aangegeven. Indien de LC50-waarde niet in verpakkingsinstructie P200 van 4.1.4.1 voorkomt, dient de in de wetenschappelijke literatuur voorhanden zijnde LC50-waarde te worden gebruikt.
Is de LC50-waarde niet bekend, dan wordt de giftigheidsindex berekend aan de hand van de laagste LC50-waarde van stoffen met gelijksoortige fysiologische en chemische eigenschappen, of door het uitvoeren van proeven indien zulks de enige practische mogelijkheid is.

2.2.2.1.6 Spuitbussen

De spuitbussen (UN-nummer 1950) worden op grond van hun gevaarseigenschappen ondergebracht bij één van de volgende groepen:
A
verstikkend
O
oxiderend
F
brandbaar
T
giftig
C
bijtend
CO
bijtend, oxiderend;
FC
brandbaar, bijtend;
TF
giftig, brandbaar;
TC
giftig, bijtend;
TO
giftig, oxiderend;
TFC
giftig, brandbaar, bijtend;
TOC
giftig, oxiderend, bijtend.
De klassificatie hangt af van de aard van de inhoud van de spuitbus.
OPMERKING: De gassen die beantwoorden aan de definitie van giftige gassen volgens 2.2.2.1.5 en gassen die geïdentificeerd zijn als “Wordt aanzien als een pyrofoor gas” door voetnoot c van Tabel 2 van verpakkingsinstructie P200 van 4.1.4.1 mogen niet gebruikt worden als drijfgassen in spuitbussen. Spuitbussen waarvan de inhoud beantwoordt aan de criteria van verpakkingsgroep I inzake giftigheid of corrosiviteit zijn niet toegelaten tot het vervoer (zie ook 2.2.2.2.2).
Onderstaande criteria zijn van toepassing:
a)
er wordt ingedeeld bij groep A wanneer de inhoud niet beantwoordt aan de criteria voor indeling bij om het even welke andere groep overeenkomstig onderstaande alineas b) tot en met f);
b)
er wordt ingedeeld bij groep O wanneer de spuitbus een oxiderend gas bevat overeenkomstig 2.2.2.1.5;
c)
er wordt ingedeeld bij groep F wanneer de inhoud ten minste 85 massa- % brandbare componenten bevat en wanneer de chemische verbrandingswarmte ten minste gelijk is aan 30 kJ/g.
Er wordt niet ingedeeld bij groep F wanneer de inhoud ten hoogste 1 massa- % brandbare componenten bevat en wanneer de verbrandingswarmte lager is dan 20 kJ/g.
Anders moet de spuitbus op brandbaarheid getest worden conform de in afdeling 31 van deel III van het handboek van testen en criteria beschreven beproevingen. De uiterst brandbare en de brandbare spuitbussen moeten bij groep F ingedeeld worden.
OPMERKING: Brandbare componenten zijn brandbare vloeistoffen, brandbare vaste stoffen of brandbare gassen of gasmengsels zoals gedefinieerd in het handboek van testen en criteria, deel III, onderafdeling 31.1.3, opmerking 1 tot en met 3. De pyrofore stoffen, de voor zelfverhitting vatbare stoffen en de stoffen die in contact met water reageren zijn niet in deze omschrijving inbegrepen. De chemische verbrandingswarmte dient via een van de volgende methodes bepaald te worden: ASTM D 240, ISO/FDIS 13943: 1999 (E/F) 86.1 tot en met 86.3 of NFPA 30B.
d)
er wordt ingedeeld bij groep T wanneer de andere inhoud dan het drijfgas, die uit de spuitbus gedreven wordt, ingedeeld is bij klasse 6.1, verpakkingsgroep II of III;
e)
er wordt ingedeeld bij groep C wanneer de andere inhoud dan het drijfgas, die uit de spuitbus gedreven wordt, beantwoordt aan de criteria van klasse 8, verpakkingsgroep II of III;
f)
wanneer aan de criteria van meer dan één van de groepen O, F, T en C is voldaan, wordt er, al naargelang van het geval, ingedeeld bij de groepen CO, FC, TF, TC, TO, TFC of TOC.

2.2.2.1.7 Chemische stoffen onder druk

Chemische stoffen onder druk (UN-nummers 3500 tot en met 3505) worden op grond van hun gevaarseigenschappen ondergebracht bij één van de volgende groepen:
A
verstikkend
F
brandbaar
T
giftig
C
bijtend
FC
brandbaar, bijtend;
TF
giftig, brandbaar;
De klassificatie hangt af van de gevaarseigenschappen van de componenten in de verschillende toestanden:
Het drijfgas;
De vloeistof; of
De vaste stof.
OPMERKINGEN:
1. De gassen die beantwoorden aan de definitie van giftige gassen of oxiderende gassen volgens 2.2.2.1.5 en gassen die geïdentificeerd zijn als “Wordt aanzien als een pyrofoor gas” door voetnoot c van Tabel 2 van verpakkingsinstructie P200 van 4.1.4.1 mogen niet gebruikt worden als drijfgassen in chemische stoffen onder druk.
 
2. Chemische stoffen onder druk met een inhoud die voldoet aan de indelingscriteria voor verpakkingsgroep I inzake giftigheid of corrosiviteit of met een inhoud die zowel voldoet aan de indelingscriteria voor verpakkingsgroep II of III inzake giftigheid als aan de indelingscriteria voor verpakkingsgroep II of III inzake corrosiviteit mogen niet aanvaard worden voor vervoer onder deze UN-nummers.
 
3. Chemische stoffen onder druk met componenten die voldoen aan de eigenschappen van klasse 1; vloeibare ontplofbare stoffen in niet explosieve toestand van klasse 3; zelfontledende stoffen en vaste ontplofbare stoffen in niet explosieve toestand van klasse 4.1; klasse 4.2; klasse 4.3; klasse 5.1; klasse 5.2; klasse 6.2; of klasse 7, mogen niet gebruikt worden voor vervoer onder deze UN nummers.
 
4. Een chemische stof onder druk in een spuitbus zal vervoerd worden onder UN- nummer 1950.
De volgende criteria zijn van toepassing:
a)
er wordt ingedeeld bij groep A wanneer de inhoud niet beantwoordt aan de criteria voor indeling bij om het even welke andere groep overeenkomstig onderstaande alineas b) tot en met e) hieronder;
b)
er wordt ingedeeld bij groep F wanneer een van de componenten, hetzij een zuivere stof of een mengsel, als brandbaar moet geklassificeerd worden. Brandbare componenten zijn brandbare vloeistoffen en mengsels van vloeistoffen, brandbare vaste stoffen en mengsels van vaste stoffen of brandbare gassen en mengsels van gassen die voldoen aan de volgende criteria:
i)
een brandbare vloeistof is een vloeistof met een vlampunt van niet hoger dan 93°C;
ii)
een brandbare vaste stof is een vaste stof die voldoet aan de criteria van 2.2.41.1;
iii)
een brandbaar gas is een gas dat voldoet aan de criteria van 2.2.2.1.5;
c)
er wordt ingedeeld bij groep T wanneer de andere inhoud dan het drijfgas ingedeeld is bij klasse 6.1, verpakkingsgroep II of III;
d)
er wordt ingedeeld bij groep C wanneer de andere inhoud dan het drijfgas ingedeeld is bij klasse 8, verpakkingsgroep II of III;
e)
wanneer aan de criteria van twee van de groepen F, T en C is voldaan, wordt er, al naargelang van het geval, ingedeeld bij de groepen FC of TF.