Meer info
 

30/09/57 ADR 2013 - Bijlage A
Europees Verdrag van 30 september 1957 betreffende het internationaal vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (ADR)

2.2.8 Klasse 8 Bijtende stoffen (corrosieve stoffen)
OPMERKING: Voor de huidige sectie verstaat men onder “stof” een substantie, een mengeling of een legering.
2.2.8.1 Definitie, algemene bepalingen en criteria

2.2.8.1.1

Bijtende stoffen zijn stoffen die door een chemische reactie onomkeerbare schade veroorzaken aan de huid of die, wanneer ze via een lek vrijkomen, andere goederen of het voor vervoer gebruikte materiaal ernstig kunnen beschadigen of zelfs vernietigen. De stoffen die slechts een bijtende vloeistof vormen in aanwezigheid van water of die door inwerking van de luchtvochtigheid bijtende dampen of nevels ontwikkelen worden eveneens door de titel van onderhavige klasse beoogd.

2.2.8.1.2

De bepalingen betreffende de klassifcatie van de bijtende stoffen voor de huid zijn terug te vinden in 2.2.8.1.4. De huidcorrosie refereert naar onomkeerbare huidletsels, namelijk een zichtbare necrose doorheen de epidermis en in de dermis voorzaakt na een bloodstelling aan de stof.

2.2.8.1.3

De vloeistoffen en vaste stoffen die vatbaar zijn om te smelten tijdens het transport en die niet beschouwd worden als bijtend voor de huid, moeten echter toch nog beschouwd worden als potentieel bijtend voor bepaalde metalen oppervlakten, in overeenstemming met de criteria van 2.2.8.1.5.3 c) ii).

2.2.8.1.4

Algemene bepalingen betreffende de classificatie

2.2.8.1.4.1

De stoffen en voorwerpen van klasse 8 zijn als volgt onderverdeeld:
C1 -C11
Bijtende stoffen zonder bijkomend gevaar en voorwerpen die dergelijke stoffen bevatten
 
C1-C4
Stoffen met zuur karakter
 
 
C1
anorganisch, vloeibaar
 
 
C2
anorganisch, vast
 
 
C3
organisch, vloeibaar
 
 
C4
organisch, vast
 
C5-C8
Stoffen met basisch karakter
 
 
C5
anorganisch, vloeibaar
 
 
C6
anorganisch, vast
 
 
C7
organisch, vloeibaar
 
 
C8
organisch, vast
 
C9-C10
Andere bijtende stoffen
 
 
C9
vloeibaar
 
 
C10
vast
 
C11
Voorwerpen
CF
Bijtende stoffen, brandbaar
 
CF1
vloeibaar
 
CF2
vast
CS
Bijtende stoffen, voor zelfverhitting vatbaar
 
CS1
vloeibaar
 
CS2
vast
CW
Bijtende stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen
 
CW1
vloeibaar
 
CW2
vast
CO
Bijtende stoffen, oxiderend
 
C01
vloeibaar
 
C02
vast
CT
Bijtende stoffen, giftig en voorwerpen die dergelijke stoffen bevatten
 
CT1
vloeibaar
 
CT2
vast
 
CT3
Voorwerpen
CFT
Bijtende stoffen, brandbare vloeistof, giftig
COT
Bijtende stoffen, oxiderend, giftig

2.2.8.1.4.2

Afhankelijk van de mate waarin ze gevaarlijk zijn voor het vervoer, moeten de stoffen van de klasse 8 ingedeeld worden bij drie verpakkingsgroepen, volgens de volgende criteria:
a)
Verpakkingsgroep I: zeer gevaarlijke stoffen;
b)
Verpakkingsgroep II: middelmatig gevaarlijke stoffen;
c)
Verpakkingsgroep III: in mindere mate gevaarlijke stoffen;

2.2.8.1.4.3

De indeling van stoffen in tabel A van hoodstuk 3.2 bij de verpakkingsgroepen van de klasse 8 is gebaseerd op de opgedane ervaring, waarbij rekening wordt gehouden met bijkomende factoren zoals het gevaar bij inademen (zie 2.2.8.1.5) en de reactiviteit met water (met inbegrip van de vorming van gevaarlijke ontbindingsproducten).

2.2.8.1.4.4

De nieuwe stoffen kunnen worden ingedeeld in de verpakkingsgroepen, gebaseerd op de contacttijd die nodig is om onomkeerbare schade aan het intacte huidweefsel te veroorzaken volgens de criteria van 2.2.8.1.5. Voor de mengsels kunnen als alternatief de criteria van 2.2.8.1.6 gebruikt worden.

2.2.8.1.4.5

Een stof die voldoet aan de criteria van de klasse 8, en waarvan de giftigheid bij het inademen van stofdeeltjes en mist (CL50) overeenstemt met de verpakkingsgroep I, maar waarvan de giftigheid bij het inslikken en bij de opname via de huid slechts overeenstemt met de verpakkingsgroep III of met een geringere giftigheid, moet ingedeeld worden bij de klasse 8 (zie 2.2.61.1.7.2).

2.2.8.1.5

Indeling bij de verpakkingsgroepen

2.2.8.1.5.1

Omdat ze de informatie verschaffen die in direct verband staan met de huid, moeten de bestaande gegevens – daarin begrepen de gegevens die voortkomen uit éénmalige of herhaalde bloodstelling – betreffende mensen en dieren, in eerste instantie geëvalueerd worden.

2.2.8.1.5.2

Om een stof in te delen bij een verpakkingsgroep in overeenstemming met 2.2.8.1.4.4, moet rekening gehouden worden met de ervaringen opgedaan bij accidentele bloodstellingen. Bij gebrek aan dergelijke ervaringen moet de indeling gebaseerd worden op de resultaten van proefnemingen, overeenkomstig OESO-richtlijnen nrs. 404 (52) , 435 (53) , 431 (54) of 430 (55) , als niet bijtend gedefineerd wordt, mag voor de doeleinden van het ADR als niet bijtend voor de huid aanzien worden zonder dat het nodig is om andere testen uit te voeren. Een stof of een mengsel waarvan bepaald werd dat ze niet bijtend is volgens één van deze richtlijnen of dat niet ingedeeld is volgens richtlijn nr. 439 (56) mag zonder verdere beproevingen voor de doelstellingen van het ADR beschouwd worden als zijnde niet bijtend voor de huid. Indien de test aangeeft dat de stof corrosief is en niet behoort tot verpakkingsgroep I, maar de test niet toelaat om de stof onder te brengen in hetzij verpakkingsgroep II hetzij verpakkingsgroep III, dan moet deze als verpakkingsgroep II beschouwd worden. Wanneer de testresultaten aangeven dat de stof bijtend is maar dat de testmethode het niet toelaat om een onderscheid te maken tussen de verpakkingsgroepen, moet ze – als geen enkele andere uitgevoerde test een andere verpakkingsgroep aangeeft - ingedeeld worden bij verpakkingsgroep I.

2.2.8.1.5.3

De bijtende stoffen worden ingedeeld in de verpakkingsgroepen volgens de volgende criteria (zie tabel 2.2.8.1.5.3):
a)
De stoffen die binnen een observatieperiode die gaat tot 60 minuten die onmiddellijk volgt op de inwerking van 3 minuten of minder, een onomkeerbaar letsel veroorzaken aan het onbeschadigd huidweefsel, worden ingedeeld bij de verpakkingsgroep I;
b)
De stoffen die binnen een observatieperiode die gaat tot 14 dagen die onmiddellijk volgt na de inwerking van 3 minuten maar minder dan 60 minuten, een onomkeerbaar letsel veroorzaken aan het onbeschadigd huidweefsel, worden ingedeeld bij de verpakkingsgroep II;
c)
Bij de verpakkingsgroep III worden ingedeeld:
i)
de stoffen die een onomkeerbaar letsel veroorzaken aan het onbeschadigd huidweefsel en dit binnen een observatieperiode die gaat tot 14 dagen die onmiddellijk volgt op een inwerking van meer dan 60 minuten maar niet meer dan 4 uur; of
ii)
de stoffen waarvan kan aangenomen worden dat ze geen onomkeerbaar letsel veroorzaken aan het onbeschadigd huidweefsel, maar waarvan de corrosiesnelheid op oppervlakten uit hetzij staal, hetzij aluminium bij een testtemperatuur van 55° C groter is dan 6,25 mm per jaar wanneer de testen op deze twee metalen uitgevoerd worden. Bij testen op staal moet type S235JR+CR (1.0037, respectievelijk St 37-2), S275J2G3+CR (1.0144, respectievelijk St 44-3), ISO 3574, “Unified Numbering System” (UNS) G10200 of SAE 1020 gebruikt worden, en bij testen op aluminium de niet geanodiseerde types 7075-T6 of AZ5GU-T6. Een aanvaardbare test is beschreven in afdeling 37 van deel III van het Handboek testen en criteria.
OPMERKING: Wanneer een eerste test op staal of aluminium aantoont dat de gesteste stof bijtend is, is de volgende test op het ander metaal niet vereist.
Tabel 2.2.8.1.5.3: Samenvattingstabel van de criteria in 2.2.8.1.5.3
Verpakkingsgroep
Blootstellingstijd
Observatieperiode
Effect
I
≤ 3 min
≤ 60 min
Onomkeerbaar letsel aan het onbeschadigd huidweefsel
II
> 3 min ≤ 1 u
≤ 14 d
Onomkeerbaar letsel aan het onbeschadigd huidweefsel
III
> 1 u ≤ 4 u
≤ 14 d
Onomkeerbaar letsel aan het onbeschadigd huidweefsel
III
Corrosiesnelheid op oppervlakten van staal of aluminium bij een testtemperatuur van 55°C is groter dan 6,25 mm per jaar wanneer de testen op deze twee metalen uitgevoerd worden.

2.2.8.1.6

Alternatieve methode voor de indeling bij de verpakkingsgroepen voor mengsels – Stap-voor-stap benadering

2.2.8.1.6.1 Algemene bepalingen

Voor de classificatie van mengsels en voor hun indeling bij een verpakkingsgroep, moet men de informatie bekomen of interpreteren die het mogelijk maken om de criteria toe te passen. Bij de classificatie en indeling bij de verpakkingsgroepen werkt men stap voor stap in functie van de beschikbare informatie voor het mengsel zelf, voor gelijkaardige mengsels of voor de componenten van het mengsel. Het te volgen proces is schematisch weergegeven in de figuur 2.2.8.1.6.1.
Figuur 2.2.8.1.6.1: Stap-voor-stap benadering voor de classificatie en de indeling van bijtende mengsels bij de verpakkingsgroepen

2.2.8.1.6.2 Extrapolatieprincipes

Wanneer het mengsel zelf niet getest werd voor zijn potentieel bijtend gevaar voor de huid, maar wanneer er zowel voor de individuele componenten als voor gelijkaardig geteste mengsels voldoende gegevens beschikbaar zijn die het mogelijk maken om het mengsel te klassificeren en het bij een verpakkingsgroep in te delen, gebruikt men deze gegevens in overeenstemming met de volgende extrapolatieprincipes. Op deze wijze maakt het classificatieproces op maximale wijze gebruik van de beschikbare gegevens om de gevaren van het mengsel te karakteriseren.
a)
Verdunning: Als een getest mengsel verdund wordt met een verdunner die niet beantwoordt aan de criteria van de klasse 8 en die de verpakkingsgroep van de andere componenten niet wijzigt, dan kan het nieuw verdunde mengsel ingedeeld worden bij dezelfde verpakkingsgroep als het intiteel geteste mengsel;
OPMERKING: In bepaalde gevallen kan het verdunnen van een mengsel of een stof leiden tot een stijging van de bijtenden eigenschappen. In dat geval mag het extrapolatieprincipe niet gebruikt worden.
b)
Karakteristieken van het fabricatiebatch: wanneer het geproduceerd wordt door of onder de controle van dezelfde fabricant, kan het bijtend karakter van de huid van een getest fabricatiebatch van een mengsel beschouwd worden als substantieel gelijkaardig aan dat van een niet getest fabricatiebatch van hetzelfde commercieel product, behalve als er een reden is om aan te nemen dat er een significante variatie bestaat die het bijtend gevaar voor de huid van het geteste fabricatiebatch had kunnen wijzigen. Als dit het geval is, moet er een nieuwe klassifcatie uitgevoerd worden;
c)
Concentratie van mengels van de verpakkingsgroep I: als een getest mengsel de criteria van de verpakkingsgroep I vervult en als men de concentratie verhoogt, moet het nieuwe niet geteste mengsel zonder bijkomende testen ingedeeld worden bij de verpakkingsgroep I;
d)
Interpolatie binnen een zelfde verpakkingsgroep: In het geval van drie mengsels (A, B en C) met identieke componenten, waarbij de mengsels A en B getest werden en met betrekking tot het bijtend gevaar voor de huid in dezelfde verpakkingsgroep vallen, en waarbij het niet geteste mengsel C dezelfde componenten van de klasse 8 als de mengsels A en B bevat, maar aan concentraties tussen deze van de componenten van de mengsels A en B, dan mag men aannemen dat het mengsel C tot dezelfde verpakkingsgroep behoort met betrekking tot het bijtend gevaar voor de huid als A en B;
e)
Substantieel gelijkaardige mengsels: In het volgende geval:
i)
Twee mengsels (A + B) en (C + B);
ii)
De concentratie van component B is dezelfde in de twee mengsels;
iii)
De concentratie van component A in het mengsel (A + B) is gelijk aan dat van C in het mengsel (C + B);
iv)
De gegevens over het bijtend gevaar voor de huid van de componenten A en C zijn beschikbaar en substantieel gelijkaardig (dus A en C vallen onder dezelfde verpakkingsgroep met betrekking tot het bijtend gevaar voor de huid en ze hebben geen effect op het bijtend gevaar voor de huid van B).
Als het mengsel (A + B) of (C + B) op basis van experimentele gegevens reeds ingedeeld is, kan het andere mengsel ingedeeld worden bij dezelfde verpakkingsgroep.

2.2.8.1.6.3

Berekeningsmethode gebaseerd op de klassificatie van de stoffen

2.2.8.1.6.3.1

Wanneer een mengsel niet getest werd op zijn potentieel bijtend gevaar voor de huid of wanneer de gegevens voor gelijkaardige mengsels onvoldoende zijn, dan moeten de bijtende eigenschappen van de stoffen van het mengsel in overweging genomen worden voor de klassificatie en de indeling bij de verpakkingsgroepen.
Het gebruik van de berekeningsmethode is slechts toegestaan wanneer er geen synergistische effecten zijn die het mengsel meer bijtend maken dan de som van zijn componenten. Deze beperking is alleen van toepassing als het mengsel ingedeeld is bij de verpakkingsgroep II of III.

2.2.8.1.6.3.2

Bij het gebruik van de berekeningsmethode, dient men rekening te houden met alle componenten van de klasse 8 die in een concentratie van ≥ 1% aanwezig zijn in het mengsel, of in een concentratie van < 1% als het nog altijd relevant is om rekening te houden met deze componenten voor de klassificatie van het mengsel als bijtend voor de huid.

2.2.8.1.6.3.3

Om te bepalen of een mengsel dat bijtende substanties bevat, beschouwd moet worden als een bijtend mengsel en ingedeeld moet worden bij een verpakkingsgroep, moet de berekeningsmethode van het stroomschema van figuur 2.2.8.1.6.3 toegepast worden. Voor deze berekeningsmethode, worden de algemene concentratielimieten toegepast indien de waarde van 1% gebruikt wordt in de eerste stap van de evaluatie van de stoffen voor verpakkingsgroep I, en vervolgens 5% voor de volgende stappen.

2.2.8.1.6.3.4

Wanneer een specifieke concentratielimiet (SCL) aan een stof is toegekend ingevolge zijn opname in tabel A van hoofdstuk 3.2 of in een bijzondere bepaling, moet deze limiet gebruikt worden ter vervanging van de generieke concentratielimieten (GCL). Dit komt voor wanneer in de figuur 2.2.8.1.6.3 de waarde van 1 % gebruikt wordt in de eerste stap van de evaluatie van de stoffen van de verpakkingsgroep I, en vervolgens 5 % voor de volgende stappen.

2.2.8.1.6.3.5

Voor dit doel moet de cumulatieve formule die gebruikt wordt voor iedere stap van de berekening aangepast worden. Dit betekent dat, in voorkomend geval, de generieke concentratielimiet (GCL) moet vervangen worden door de specifieke concentratielimiet die toegekend is aan de stof of aan de betrokken stoffen (SCLi) en dat de aangepaste formule overeenstemt met een gewogen gemiddelde van de verschillende concentratielimieten die toegekend zijn aan de verschillende stoffen die in het mengsel aanwezig zijn:
PGx1
GCL
+
PGx2
SCL2
+ ... +
PGxi
SCLi
≥ 1
waarbij:
PG xi = concentratie van de stof 1, 2 in het mengsel, ingedeeld bij de verpakkingsgroep x (I, II of III)
GCL = generieke concentratielimiet
SCLi = specifieke concentratielimiet die toegekend is aan de stof i
Het criterium voor een verpakkingsgroep is gerespecteerd als het resultaat van de berekening ≥ 1. De te gebruiken generieke concentratielimieten voor de evaluatie bij iedere stap van de berekeningsmethode zijn deze die voorkomen in de figuur 2.2.8.1.6.3.
Toepassingsvoorbeelden van de bovenstaande formule kunnen teruggevonden worden in de onderstaande opmerking.
OPMERKING: Toepassingsvoorbeelden van de bovenstaande formule
Voorbeeld 1: Een mengsel bevat 1 bijtende stof aan een concentratie van 5% en is ingedeeld bij de verpakkingsgroep I zonder specifieke concentratielimiet:
Berekening voor de verpakkingsgroep I:
5
5 (GCL)
= 1 → indelen bij de klasse 8, verpakkingsgroep I.
Voorbeeld 2: Een mengsel bevat drie stoffen die bijtend zijn voor de huid, waarvan er twee (A en B) specifieke concentratielimieten hebben, voor het derde (C) is de generieke concentratielimiet van toepassing. Het is niet noodzakelijk om de rest van het mengsel in overweging te nemen:
Indeling van de stof X van het mengsel bij een verpakkingsgroep binnen de klasse 8
Concentratie (conc) in het mengsel in %
Specifieke concentratielimiet (SCL) voor de verpakkingsgroep I
Specifieke concentratielimiet (SCL) voor de verpakkingsgroep II
Specifieke concentratielimiet (SCL) voor de verpakkingsgroep III
A, indeling bij de verpakkingsgroep I
3
30 %
geen
geen
B, indeling bij de verpakkingsgroep I
2
20 %
10 %
geen
C, indeling bij de verpakkingsgroep III
10
geen
geen
geen
Berekening voor de verpakkingsgroep I:
3 (conc A)
30 (SCL PGI)
+
2 (conc B)
20 (SCL PGI)
= 0,2 < 1
Het criterium voor de verpakkingsgroep I is niet vervuld.
Berekening voor de verpakkingsgroep II:
3 (conc A)
5 (GCL PG II)
+
2 (conc B)
10 (SCL PG II)
= 0,8 < 1
Het criterium voor de verpakkingsgroep II is niet vervuld.
Berekening voor de verpakkingsgroep III:
3 (conc A)
5 (GCL PG III)
+
2 (conc B)
5 (GCL PG III)
+
10 (conc C)
5 (GCL PG III)
= 3 ≥ 1
Het criterium voor de verpakkingsgroep III is vervuld; het mengsel wordt ingedeeld bij de klasse 8, verpakkingsgroep III.
Figuur 2.2.8.1.6.3: Berekeningsmethode

2.2.8.1.7

Wanneer de stoffen van de klasse 8 door het toevoegen van andere stoffen naar andere gevaarscategorieën overgaan dan diegene waartoe de in tabel A van hoofdstuk 3.2 met name genoemde stoffen behoren, dienen deze mengsels of oplossingen ingedeeld te worden bij de rubrieken waartoe ze op basis van hun werkelijk gevaar behoren.
OPMERKING: Zie ook 2.1.3. voor de classificatie van oplossingen en mengsels (zoals preparaten en afvalstoffen).

2.2.8.1.8

Op basis van de criteria van 2.2.8.1.6 kan ook bepaald worden of de aard van een oplossing of mengsel, die met name genoemd is of een met name genoemde stof bevat, dusdanig is dat deze oplossing of dit mengsel niet onderwordpen is aan de voorschriften van onderhavige klasse
OPMERKING: UN 1910 Calciumoxide en UN 2812 Natriumaluminaat, die opgesomd zijn in de modelvoorschriften van de UN, zijn niet onderworpen aan de voorschriften van het ADR.

(52)
OECD Guideline for the testing of chemicals No 404 “Acute Dermal Irritation/Corrosion” 2015.
(53)
OECD Guideline for the testing of chemicals No 435 “In Vitro Membrane Barrier Test Method for Skin Corrosion” 2015.
(54)
OECD Guideline for the testing of chemicals No 431 “In Vitro skin Corrosion: Reconstructed human epidermis (RHE) test method” 2016
(55)
OECD Guideline for the testing of chemicals No 430 “In Vitro Skin Corrosion: Transcutaneous Electrical Resistance Test Method (TER)” 2015
(56)
OECD Guidelines for Testing of Chemicals, No. 439 “In Vitro Skin Irritation: Reconstructed Human Epidermis Test Method” 2015
2.2.8.2 Stoffen die niet tot het vervoer zijn toegelaten

2.2.8.2.1

De chemisch onstabiele stoffen van de klasse 8 mogen slechts voor vervoer aangeboden worden indien alle noodzakelijke voorzorgen werden getroffen die nodig zijn om onder normale vervoersomstandigheden een eventuele gevaarlijke decompositie of gevaarlijke polymerisatie te verhinderen. Voor de voorzorgen die moeten gevolgd worden om een polymerisatie te vermijden, zie bijzondere bepaling 386 van hoofdstuk 3.3. Daartoe moet men er in het bijzonder op toezien dat de recipiënten en de tanks geen enkele stof bevatten die deze reacties kunnen bevorderen.

2.2.8.2.2

De volgende stoffen zijn niet tot het vervoer toegelaten:
UN 1798 MENGSEL VAN SALPETERZUUR EN ZOUTZUUR;
chemisch instabiele mengsels van afvalzwavelzuur;
chemisch instabiele nitreerzuurmengsels of niet-gedenitreerde afgewerkte mengsels van zwavelzuur en salpeterzuur;
oplossingen van perchloorzuur in water, met meer dan 72 massa- % zuiver zuur, of mengsels van perchloorzuur met een andere vloeistof dan water.
2.2.8.3 Lijst van collectieve rubrieken