Meer info
 

30/09/57 ADR 2013 - Bijlage A
Europees Verdrag van 30 september 1957 betreffende het internationaal vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (ADR)

Hoofdstuk 4.1 Gebruik van de verpakkingen, de grote recipiënten voor losgestort vervoer (IBC's) en de grote verpakkingen

OPMERKING: De verpakkingen, met inbegrip van de IBC's en de grote verpakkingen, waarvan de merktekens overeenkomen met 6.1.3, 6.2.2.7, 6.2.2.8, 6.3.1, 6.5.2 of 6.6.3, maar die goedgekeurd werden in een land dat geen ADR-Verdragsstaat is, mogen eveneens gebruikt worden voor het vervoer volgens het ADR.
4.1.1 Algemene bepalingen met betrekking tot het verpakken van gevaarlijke goederen in verpakkingen, met inbegrip van IBC's en grote verpakkingen
OPMERKING: De algemene bepalingen van onderhavige afdeling zijn slechts van toepassing op het verpakken van goederen van de klassen 2, 6.2 en 7 onder de voorwaarden die in 4.1.8.2 (klasse 6.2, UN 2814 en UN 2900), 4.1.9.1.5 (klasse 7) en in de pertinente verpakkingsinstructies van 4.1.4 (P201, P207 en LP200 voor klasse 2 en P620, P621, P622, IBC620, LP621 en LP622 voor klasse 6.2) aangegeven zijn.
4.1.1.1
De gevaarlijke goederen moeten verpakt worden in verpakkingen (met inbegrip van de IBC's en de grote verpakkingen) van goede kwaliteit. Deze verpakkingen moeten sterk genoeg zijn om te weerstaan aan de normale schokken en belastingen tijdens het vervoer, meer in het bijzonder bij de overslag tussen vervoersmiddelen of tussen vervoersmiddelen en stapelplaatsen en bij het wegnemen van de palet of oververpakking voor een daaropvolgende manuele of mechanische behandeling. De verpakkingen (met inbegrip van de IBC's en de grote verpakkingen) moeten zodanig vervaardigd en gesloten zijn (wanneer ze klaargemaakt worden voor verzending) dat de trillingen of de temperatuurs-, vochtigheids- of drukveranderingen (bijvoorbeeld te wijten aan de hoogte), die onder normale vervoersomstandigheden kunnen optreden, geen verlies van de inhoud kunnen veroorzaken. De verpakkingen (met inbegrip van de IBC's en de grote verpakkingen) moeten gesloten worden in overeenstemming met de door de fabrikant verstrekte instructies. Tijdens het vervoer mogen er zich op de buitenkant van de verpakkingen, IBC's of grote verpakkingen geen gevaarlijke residu's bevinden. Onderhavige voorschriften zijn, al naargelang van het geval, van toepassing op de nieuwe, herbruikte, gereconditioneerde en gereconstrueerde verpakkingen, op de nieuwe, herbruikte, gerepareerde of gereconstrueerde IBC's en op de nieuwe, herbruikte of gereconstrueerde grote verpakkingen.
4.1.1.2
De gedeelten van de verpakkingen, met inbegrip van de IBC's en de grote verpakkingen, die in rechtstreeks contact komen met de gevaarlijke goederen:
a)
mogen er niet door aangetast of in merkbare mate door verzwakt worden;
b)
mogen er niet op een gevaarlijke wijze mee kunnen reageren, bijvoorbeeld door de rol van katalysator bij een reactie te vervullen of door met de gevaarlijke goederen te reageren; en
c)
mogen geen permeatie van de gevaarlijke goederen toelaten die onder normale vervoersomstandigheden een gevaar kan opleveren.
Indien nodig moeten ze voorzien worden van een geschikte binnenbekleding of een gepaste behandeling ondergaan.
OPMERKING: Zie 4.1.1.21 voor wat betreft de chemische compatibiliteit van de kunststofverpakkingen, met inbegrip van de IBC's, vervaardigd uit polyethyleen.
4.1.1.3 Constructietype

4.1.1.3.1

Tenzij elders in het ADR andersluidende bepalingen voorkomen, moet iedere verpakking (met inbegrip van de IBC's en de grote verpakkingen), op de binnenverpakkingen van de samengestelde verpakkingen na, overeenstemmen met een constructietype dat al naargelang van het geval volgens de voorschriften van de afdelingen 6.1.5, 6.3.5, 6.5.6 of 6.6.5 met succes beproefd werd.

4.1.1.3.2

De verpakkingen, met inbegrip van IBC's en grote verpakkingen, mogen overeenstemmen met één of meerdere constructietypes die aan de nodige beproevingen voldaan hebben en mogen meer dan één mekteken dragen.
4.1.1.4
Wanneer verpakkingen (met inbegrip van de IBC's en de grote verpakkingen) met vloeistoffen gevuld worden dient voldoende vrije ruimte boven de vloeistof te worden gelaten, zodat de uitzetting van de vloeistof, onder invloed van de temperatuursveranderingen die tijdens het vervoer kunnen optreden, geen vrijkomen van vloeistof of blijvende vervorming van de verpakking veroorzaakt. Behalve wanneer uitdrukkelijk anders wordt bepaald, mogen de verpakkingen bij een temperatuur van 55 °C niet helemaal met vloeistof gevuld zijn. In een IBC moet evenwel een voldoende marge worden gelaten om te garanderen dat hij niet tot meer dan 98 % van zijn watercapaciteit gevuld is wanneer de gemiddelde temperatuur van de inhoud 50 °C bedraagt. Behalve wanneer uitdrukkelijk anders wordt bepaald, mag de maximale vullingsgraad bij een vultemperatuur van 15 °C niet meer bedragen dan:
hetzij a)
Kookpunt (of begin van kooktraject) van de stof in °C
< 60
≥ 60 < 100
≥ 100 < 200
≥ 200 < 300
≥ 300
Vullingsgraad in % van de capaciteit van de verpakking
90
92
94
96
98
hetzij b) Vullingsgraad =
98
1 + α (50-tF)
 % van de capaciteit van de verpakking.
In deze formule vertegenwoordigt α de gemiddelde kubische uitzettingscoëfficiënt van de vloeistof tussen 15 °C en 50 °C (dit wil zeggen voor een maximale temperatuursverandering van 35 °C).
α wordt berekend met de formule: α =
d15 – d50
35 × d50
d15 is de densiteit (85) van de vloeistof bij 15 °C en d50 deze bij 50 °C en tF is de gemiddelde vultemperatuur van de vloeistof (in °C).

(85)
De uitdrukking “densiteit” (d) wordt beschouwd als synoniem van “relatieve dichtheid” en wordt overal in onderhavig hoofdstuk gebruikt.
4.1.1.5
De binnenverpakkingen moeten zodanig in de buitenverpakking geplaatst worden dat breuk of doorboring van de binnenverpakkingen of het vrijkomen van hun inhoud in de buitenverpakking in normale vervoersomstandigheden vermeden wordt. De binnenverpakkingen die vloeistoffen bevatten moeten met hun sluiting naar boven verpakt worden en conform de in 5.2.1.10 voorgeschreven oriëntatiemerktekens in de buitenverpakkingen geplaatst worden. De binnenverpakkingen die gemakkelijk kunnen breken of doorboord worden (zoals verpakkingen uit glas, aardewerk, porselein, bepaalde kunststoffen, enz.) moeten in de buitenverpakking vastgezet worden met behulp van geschikte vulmiddelen. Bij een lek mag de inhoud de beschermende eigenschappen van de vulstoffen en van de buitenverpakking niet in merkbare mate wijzigen.

4.1.1.5.1

Indien een buitenverpakking van een samengestelde verpakking of een grote verpakking met succes getest werd met binnenverpakkingen van verschillende types, mogen diverse van deze laatste verpakkingen in deze buitenverpakking of deze grote verpakking samengebracht worden. Voor zover een gelijkwaardig prestatieniveau gehandhaafd blijft, mogen bovendien de volgende wijzigingen aan de binnenverpakkingen aangebracht worden zonder dat het collo aan andere beproevingen moet onderworpen worden:
a)
binnenverpakkingen met dezelfde of kleinere afmetingen mogen gebruikt worden indien:
i)
het concept van de binnenverpakkingen analoog is aan dat van de geteste binnenverpakkingen (bijvoorbeeld: vorm – rond, rechthoekig, enz.);
ii)
het constructiemateriaal van de binnenverpakkingen (glas, kunststof, metaal, enz.) dezelfde of een grotere weerstand bezit tegen stoot- en stapelkrachten als dat van de oorspronkelijk geteste binnenverpakking;
iii)
de binnenverpakkingen dezelfde of kleinere openingen bezitten en het concept van de sluiting analoog is (bijvoorbeeld schroefdop, inschuivend deksel, enz.);
iv)
een voldoende hoeveelheid supplementair opvulmateriaal wordt gebruikt om de lege tussenruimtes op te vullen en om elke noemenswaardige beweging van de binnenverpakkingen te verhinderen;
v)
de oriëntatie van de binnenverpakkingen in de buitenverpakking dezelfde is als in het getest collo;
b)
Men mag een kleiner aantal geteste, of andere in alinea a) hierboven gedefinieerde binnenverpakkingen gebruiken, op voorwaarde dat voldoende opvulmateriaal toegevoegd wordt om de lege ruimte(s) op te vullen en om elke noemenswaardige beweging van de binnenverpakkingen te verhinderen.

4.1.1.5.2

Het gebruik van supplementaire verpakkingen aan de binnenkant van een buitenverpakking (bijvoorbeeld een tussenverpakking of een recipiënt aan de binnenkant van een voorgeschreven binnenverpakking), ter aanvulling van de verpakkingen die voorzien zijn in de verpakkingsinstructies, is toegestaan op voorwaarde dat de pertinente voorschriften vervuld zijn, met inbegrip van deze van paragraaf 4.1.1.3, en op voorwaarde dat in voorkomend geval een geschikt vulmiddel gebruikt wordt om elke verplaatsing aan de binnenkant van de verpakkingen te verhinderen.

4.1.1.5.3

Voor het vervoer van afvalstoffen, met uitzondering van voorwerpen, mogen binnenverpakkingen van verschillende afmetingen en vormen, die vloeistoffen of vaste stoffen bevatten, gezamenlijk worden verpakt in een buitenverpakking, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a)
Het in elke binnenverpakking vervoerde afval is niet ingedeeld in de klassen 1, 2, 6.2 of 7;
b)
In afwijking van 4.1.1.5, 4.1.1.5.1, 4.1.1.5.2, 4.1.1.21, 4.1.3.1 à 4.1.3.5, 4.1.3.7, 4.1.4, 6.1.5.2.1, 6.5.6.1.2 en 6.6.5.2.1:
i)
De buitenverpakking is van een van de volgende types:
1H2, 1A2, 3A2, 3H1, 3H2, 4A of 4H2;
11A, 11H1 of 11H2;
50A of 50H;
ii)
De buitenverpakking heeft de beproevingen voor verpakkingsgroep I doorstaan;
iii)
De buitenverpakking hoeft niet te worden onderworpen aan de beproevingen, voorgeschreven voor verpakkingen die bestemd zijn om vloeistoffen te bevatten, maar zij moet de vloeistoffen onder normale vervoersomstandigheden kunnen vasthouden;
iv)
Er wordt voldoende opvulmateriaal gebruikt om te voorkomen dat de binnenverpakkingen onder normale vervoersomstandigheden sterk verschuiven;
v)
Indien de buitenverpakking binnenverpakkingen bevat die gemakkelijk kunnen breken, zoals binnenverpakkingen van glas, porselein of aardewerk, of niet-lekdichte binnenverpakkingen, bevat de buitenverpakking een middel om de vrije vloeistof die tijdens het vervoer uit de binnenverpakkingen kan ontsnappen, vast te houden, bijvoorbeeld absorberend materiaal of een ander even doeltreffend middel;
vi)
In het geval van een buitenverpakking van polyethyleen wordt het bewijs van voldoende chemische compatibiliteit geacht te zijn geleverd als de chemische compatibiliteit van het buitenverpakkingsmateriaal met alle in 6.1.6.1 beschreven referentievloeistoffen is geverifieerd in het kader van een typemodelproef beproeving/prototype? en goedkeuring voor verpakkingen van hetzelfde materiaal met code 1H1 of 3H1;
c)
Afhankelijk van het afval dat in elke binnenverpakking is geïdentificeerd, worden de binnenverpakkingen alleen gezamenlijk in een geschikte buitenverpakking verpakt door opgeleid en bevoegd personeel in overeenstemming met 1.3.2.2, waarbij gebruik wordt gemaakt van instructies of procedures die overeenstemming waarborgen met 4.1.1.6 en de bepalingen voor gezamenlijke verpakking van 4.1.10.4;
d)
Afval dat zich in eenzelfde buitenverpakking bevindt, wordt ingedeeld in de meest geschikte rubriek. Indien nodig kunnen meerdere rubrieken worden gebruikt. In afwijkingen van 5.1.4 komen de enige markering en etikettering op de buitenverpakking overeen met de aan de buitenverpakking toegekende rubrieken.
4.1.1.6
Gevaarlijke goederen mogen niet samen met andere gevaarlijke of niet-gevaarlijke goederen in éénzelfde buitenverpakking of grote verpakking verpakt worden indien ze er op een gevaarlijke wijze mee kunnen reageren door het veroorzaken van:
a)
een verbranding en/of een aanzienlijke warmteontwikkeling;
b)
de uitwaseming van brandbare, verstikkende, oxiderende of giftige gassen;
c)
de vorming van bijtende stoffen; of
d)
de vorming van onstabiele stoffen.
OPMERKING: Zie 4.1.10 voor de bijzondere bepalingen met betrekking tot de gezamenlijke verpakking.
4.1.1.7
De sluiting van verpakkingen, die bevochtigde of verdunde stoffen bevatten, moet dusdanig zijn dat het vloeistofpercentage (water, oplosmiddel of flegmatiseermiddel) tijdens het vervoer niet tot onder de voorgeschreven limieten daalt.

4.1.1.7.1

Indien op een IBC twee of meer afsluitinrichtingen in serie geplaatst zijn, moet deze die zich het dichtst bij de vervoerde stof bevindt eerst worden gesloten.
4.1.1.8
Indien in een collo een overdruk kan ontstaan doordat de vervoerde stof gassen ontwikkelt (tengevolge van een temperatuurstijging of andere oorzaken), mag de verpakking of de IBC van een ontgassingsinrichting voorzien zijn; dit op voorwaarde dat het vrijgekomen gas geen enkel gevaar oplevert, bijvoorbeeld omwille van zijn giftigheid, ontvlambaarheid of vrijkomende hoeveelheid.
Een ontgassingsinrichting moet geïnstalleerd worden indien een gevaarlijke overdruk kan ontstaan omwille van de normale ontbinding van stoffen. De ontgassingsinrichting moet ontworpen zijn om de lekkage van vloeistof en het binnendringen van vreemde stoffen te vermijden onder normale vervoersomstandigheden, waarbij de verpakking of de IBC in de voor het vervoer bedoelde stand geplaatst is.
OPMERKING: De aanwezigheid van ontgassingsinrichtingen op de colli is niet toegestaan voor het luchtvervoer.

4.1.1.8.1

Binnenverpakkingen mogen maar met vloeistoffen gevuld worden indien deze verpakkingen een voldoende weerstand bezitten tegen de inwendige druk die zich onder normale vervoersomstandigheden kan ontwikkelen.
4.1.1.9
De nieuwe, gereconstrueerde of herbruikte verpakkingen (met inbegrip van de IBC's en de grote verpakkingen) of de gereconditioneerde verpakkingen, de gerepareerde IBC's en de routineonderhouden IBC's moeten de beproevingen, die al naargelang van het geval in de afdelingen 6.1.5, 6.3.5, 6.5.6 en 6.6.5 voorgeschreven zijn, met goed gevolg kunnen doorstaan. Alvorens gevuld en ten vervoer aangeboden te worden, moet iedere verpakking (met inbegrip van een IBC en een grote verpakking) gecontroleerd worden, waarbij geen corrosie, contaminatie of andere beschadigingen mogen vastgesteld worden; tevens moet bij elke IBC de goede werking van zijn eventuele bedrijfsuitrusting nagezien worden. Elke verpakking met tekens die op een verzwakking t.o.v. het goedgekeurd constructietype wijzen mag niet meer worden gebruikt of moet zodanig worden gereconditioneerd dat ze de beproevingen voor het constructietype kan doorstaan. Elke IBC met tekens die op een verzwakking t.o.v. het goedgekeurd constructietype wijzen mag niet meer worden gebruikt of moet zodanig worden gerepareerd of een routineonderhouden ondergaan dat hij de beproevingen voor het constructietype kan doorstaan.
4.1.1.10
Vloeistoffen mogen slechts worden geladen in verpakkingen (met inbegrip van de IBC's) die een voldoende weerstand bieden aan de inwendige druk die zich in normale vervoersomstandigheden kan ontwikkelen. Verpakkingen en IBC's waarop de respectievelijk in 6.1.3.1 d) en 6.5.2.2.1 voorgeschreven hydraulische beproevingsdruk vermeld staat, mogen slechts gevuld worden met vloeistoffen waarvan de dampspanning:
a)
dusdanig is dat de totale manometrische druk in de verpakking of de IBC bij 55 °C (dampspanning van de vervatte stof + partiële druk van de lucht of andere inerte gassen -100 kPa), bepaald op basis van de maximale vullingsgraad overeenkomstig onderafdeling 4.1.4.4 en een vultemperatuur van 15 °C, niet meer bedraagt dan 2/3 van de vermelde beproevingsdruk;
b)
bij 50 °C lager is dan 4/7 van de som van de vermelde beproevingsdruk en 100 kPa;
c)
bij 55 °C lager is dan 2/3 van de som van de vermelde beproevingsdruk en 100 kPa.
De IBC's die bestemd zijn voor het vervoer van vloeistoffen mogen niet gebruikt worden voor het vervoer van vloeistoffen met een dampspanning van meer dan 110 kPa (1,1 bar) bij 50 °C of 130 kPa (1,3 bar) bij 55 °C.
VOORBEELDEN VAN OP DE VERPAKKING (MET INBEGRIP VAN DE IBC's) TE VERMELDEN BEPROEVINGSDRUKKEN, WAARDEN BEREKEND VOLGENS 4.1.1.10 c)
UN-nummer
Naam
Klasse
Verpakkingsgroep
Vp55(kPa)
(Vp55 × 1,5) (kPa)
(Vp55 × 1,5) – 100(kPa)
Minimaal vereiste beproevingsdruk (manometerdruk) volgens 6.1.5.5.4 c) (kPa)
Op de verpakking te vermelden minimale beproevingsdruk (manometerdruk) (kPa)
2056
Tetrahydrofuran
3
II
70
105
5
100
100
2247
n-Decaan
3
III
1,4
2,1
–97,9
100
100
1593
Dichloormethaan
6.1
III
164
246
146
146
150
1155
Diëthylether
3
I
199
299
199
199
250
OPMERKINGEN:
1. Voor zuivere vloeistoffen kan de dampspanning bij 55 °C (Vp55) dikwijls verkregen worden uit tabellen in de wetenschappelijke literatuur.
 
2. De in de tabel opgegeven minimale beproevingsdrukken zijn deze die uitsluitend door toepassing van de vermeldingen in 4.1.1.10 c) bekomen worden, wat beduidt dat de aangegeven beproevingsdruk anderhalve keer groter moet zijn dan de dampspanning bij 55 °C, min 100 kPa. Wanneer bijvoorbeeld de beproevingsdruk van normaal decaan overeenkomstig de bepalingen van 6.1.5.5.4 a) vastgesteld wordt, kan de minimale beproevingsdruk die moet vermeld worden kleiner zijn.
 
4. Voor diëthylether is de door 6.1.5.5.5 voorgeschreven minimale beproevingsdruk 250 kPa.
4.1.1.11
De ongereinigde lege verpakkingen (met inbegrip van de lege IBC's en grote verpakkingen), die een gevaarlijk goed hebben bevat, zijn onderworpen aan dezelfde voorschriften als toen ze gevuld waren, tenzij gepaste maatregelen werden getroffen om de mogelijke gevaren uit te sluiten.
OPMERKING: Wanneer dergelijke verpakkingen vervoerd worden voor eliminatie, recycling of terugwinning van hun materiaal, mogen ze eveneens vervoerd worden onder het UN-nummer 3509 op voorwaarde dat de bepalingen van bijzondere bepaling 663 vervuld zijn.
4.1.1.12
Elke in hoofdstuk 6.1 gespecificeerde verpakking die bestemd is om vloeistoffen te bevatten moet met goed gevolg een gepaste dichtheidsbeproeving ondergaan. Deze beproeving maakt deel uit van een kwaliteitsborgingsprogramma zoals bepaald in 6.1.1.4, die de geschiktheid aantoont om te voldoen aan het beproevingsniveau dat aangegeven is in 6.1.5.4.3:
a)
alvorens ze voor het eerst voor het vervoer wordt gebruikt;
b)
alvorens ze na reconstructie of reconditionering (in het geval van een verpakking), opnieuw voor het vervoer wordt gebruikt.
Het is niet nodig dat de verpakkingen bij deze beproeving voorzien zijn van hun eigen sluitingen. Het binnenrecipiënt van composietverpakkingen mag zonder de buitenverpakking beproefd worden, indien zulks de resultaten van de beproeving niet beïnvloedt. Deze beproeving is niet vereist voor:
de binnenverpakkingen van samengestelde verpakkingen of van grote verpakkingen;
de binnenrecipiënten van composietverpakkingen (glas, porselein of aardewerk) die overeenkomstig 6.1.3.1 (a) (ii) voorzien zijn van de vermelding “RID/ADR”;
de lichte metalen verpakkingen die overeenkomstig 6.1.3.1 (a) (ii) voorzien zijn van de vermelding “RID/ADR”.
4.1.1.13
De verpakkingen (met inbegrip van de IBC's), gebruikt voor vaste stoffen die vloeibaar kunnen worden bij temperaturen die tijdens het vervoer mogelijk voorkomen, moeten deze stof ook in vloeibare toestand kunnen vervatten.
4.1.1.14
De verpakkingen (met inbegrip van de IBC's), gebruikt voor poedervormige of korrelvormige stoffen, moeten stofdicht zijn of voorzien worden van een voering.
4.1.1.15
Voor zover de bevoegde overheid geen afwijking heeft toegestaan, mogen de vaten uit kunststof, de jerrycans uit kunststof, de IBC's uit stijve kunststof en de composiet-IBC's met binnenrecipiënten uit kunststof gedurende ten hoogste vijf jaar voor het vervoer van gevaarlijke stoffen gebruikt worden (te rekenen vanaf de fabricagedatum van de verpakking), tenzij een kortere gebruiksduur is voorgeschreven omwille van de aard van de te vervoeren stoffen.
OPMERKING: Voor composiet-IBC's verwijst deze gebruiksduur naar de fabricagedatum van het binnenrecipiënt.
4.1.1.16
Wanneer ijs als koelmiddel gebruikt wordt, mag het de integriteit van de verpakking niet aantasten.
4.1.1.17
(Afgeschaft)
4.1.1.18 Ontplofbare stoffen en voorwerpen, zelfontledende stoffen en organische peroxides
Tenzij het ADR uitdrukkelijk anders bepaalt moeten de verpakkingen (met inbegrip van de IBC's en de grote verpakkingen) die gebruikt worden voor goederen van klasse 1, zelfontledende stoffen van klasse 4.1 of organische peroxides van klasse 5.2 voldoen aan de bepalingen die van toepassing zijn voor de groep stoffen met middelmatige gevaarsgraad (verpakkingsgroep II).
4.1.1.19 Gebruik van bergingsverpakkingen en grote bergingsverpakkingen

4.1.1.19.1

Colli die beschadigd zijn, tekortkomingen vertonen, lekken of niet conform zijn, of gevaarlijke goederen die uit hun verpakking vrijgekomen of weggelekt zijn, mogen vervoerd worden in bergingsverpakkingen, vermeld in 6.1.5.1.11 en in grote bergingsverpakkingen vermeld in 6.6.5.1.9. Deze mogelijkheid sluit het gebruik niet uit van verpakkingen, van IBC's van het type 11A of van grote verpakkingen, met grotere afmetingen en van een gepast type en beproevingsniveau, in overeenstemming met de bepalingen van 4.1.1.19.2 en 4.1.1.19.3.

4.1.1.19.2

Gepaste maatregelen moeten genomen worden om overmatige verplaatsingen van de beschadigde of lekkende colli in de bergingsverpakking of in de grote bergingsverpakking te verhinderen; indien het om vloeistoffen gaat moet een voldoende hoeveelheid absorberend materiaal toegevoegd worden om alle vrije vloeistof te elimineren.

4.1.1.19.3

Gepaste maatregelen moeten genomen worden om elke gevaarlijke drukstijging te verhinderen.
4.1.1.20 Gebruik van bergingsdrukrecipiënten

4.1.1.20.1

In het geval van beschadigde, defecte, lekkende of niet-conforme drukrecipiënten, mogen bergingsdrukrecipiënten die conform zijn aan 6.2.3.11 gebruikt worden.
OPMERKING: Een bergingsdrukrecipient mag als oververpakking gebruikt worden conform 5.1.2. Wanneer het gebruikt wordt als oververpakking, moeten de merktekens conform 5.1.2.1 in plaats van 5.2.1.3. zijn.

4.1.1.20.2

Drukrecipiënten moeten in bergingsdrukrecipiënten van een geschikte grootte geplaatst worden. Verschillende drukrecipiënt dat aldus geplaatst wordt, is beperkt tot een watercapaciteit van 1000 liter. Verschillende drukrecipiënten mogen in hetzelfde bergingsdrukrecipient geplaatst worden op voorwaarde dat de inhouden bekend zijn en deze niet gevaarlijk met elkaar reageren (zie 4.1.1.6). In dit geval mag de totale som van de watercapaciteit van de geplaatste drukrecipiënten 3.000 liter niet overschrijden. Gepaste maatregelen moeten genomen worden om verplaatsingen van de drukrecipiënten in het bergingsdrukrecipient te voorkomen b.v. door compartimentering, beveiliging of opvulling.

4.1.1.20.3

Een drukrecipiënt mag enkel in een bergingsdrukrecipient geplaatst worden als:
(a)
het bergingsdrukrecipient voldoet aan 6.2.3.11 en een kopie van het keuringscertificaat beschikbaar is;
(b)
de delen van het bergingsdrukrecipiënt die in contact komen of die mogelijks in rechtstreeks contact kunnen komen met de gevaarlijke goederen zullen niet aangetast of verzwakt worden door deze gevaarlijke goederen en zullen geen gevaarlijk effect hebben (b.v. als katalisator bij een reactie of door te reageren met de gevaarlijke goederen); en
(c)
de inhoud van de omsloten drukrecipiënt(en) beperkt is in druk en volume zodanig dat, als deze volledig leeglopen in het bergingsdrukrecipiënt, de druk in het bergingsdrukrecipiënt op 65°C de testdruk van het bergingsdrukrecipiënt (voor gassen, zie verpakkingsinstruktie P200 (3) in 4.1.4.1) niet overschreidt. De vermindering van de bruikbare watercapaciteit van het berginsdrukrecipiënt, b.v. door een uitrusting of opvulling, moet in rekening gebracht worden

4.1.1.20.4

De officiële vervoersnaam, het UN nummer voorafgegaan door de letters “UN” en de voor colli in hoofdstuk 5.2 voorgeschreven etiketten die van toepassing zijn op het vervoer van de gevaarlijke goederen die zich in de drukrecipiënt(en) bevinden, moeten ook op het bergingsdrukrecipiënt worden aangebracht.

4.1.1.20.5

Bergingsdrukrecipiënten moeten na elk gebruik zowel inwendig als uitwendig gereinigd, ontgast en visueel geïnspecteerd worden. Zij moeten periodiek geïnspecteerd en getest worden conform 6.2.3.5 en dit minstens één keer om de vijf jaar.
4.1.1.21 Aantonen van de chemische compatibiliteit van de verpakkingen uit kunststof, met inbegrip van de IBC's, via de assimilatie van de vulstoffen met de standaardvloeistoffen

4.1.1.21.1 Toepassingsgebied

Voor de in 6.1.5.2.6 gedefinieerde verpakkingen uit polyethyleen en voor de in 6.5.6.3.5 gedefinieerde IBC's uit polyethyleen mag de chemische compatibiliteit met de vulstoffen aangetoond worden door deze laatsten te assimileren met de standaardvloeistoffen volgens de in 4.1.1.21.3 tot en met 4.1.1.21.5 beschreven procedure en de in 4.1.1.21.6 voorkomende lijst te gebruiken; hiebij onderverstaan dat de desbetreffende constructietypes met deze standaardvloeistoffen beproefd werden overeenkomstig 6.1.5 of 6.5.6, dat rekening gehouden is met 6.1.6 en dat de voorwaarden van 4.1.1.21.2 vervuld zijn. Wanneer een assimilatie overeenkomstig onderstaande onderafdeling niet mogelijk is, moet de chemische compatibiliteit aangetoond worden aan de hand van beproevingen op het constructietype overeenkomstig 6.1.5.2.5 of aan de hand van laboratoriumproeven overeenkomstig 6.1.5.2.7 voor de verpakkingen en overeenkomstig 6.5.6.3.3 of 6.5.6.3.6 voorde IBC's.
OPMERKING: Los van de bepalingen van onderhavige onderafdeling is het gebruik van verpakkingen en IBC's voor een welbepaald vulgoed onderworpen aan de beperkingen van tabel A van hoofdstuk 3.2 en aan de verpakkingsinstructies van hoofdstuk 4.1.

4.1.1.21.2 Voorwaarden

De densiteiten van de vulstoffen mogen niet groter zijn dan deze die dienen om de hoogte te bepalen bij de valproef die overeenkomstig 6.1.5.3.5 of 6.5.6.9.4 wordt uitgevoerd, en om de massa te bepalen bij de stapelproef die overeenkomstig 6.1.5.6 of – in voorkomend geval -overeenkomstig 6.5.6.6 met de geassimileerde standaardvloeistof(fen) wordt uitgevoerd. De dampspanningen van de vulstoffen bij 50 °C of bij 55 °C mogen niet groter zijn dan deze die dienen om de druk te bepalen bij de inwendige (hydraulische) drukproef die overeenkomstig 6.1.5.5.4 of 6.5.6.8.4.2 met de geassimileerde standaardvloeistof(fen) wordt uitgevoerd. Wanneer de vulstoffen geassimileerd zijn met een mengsel van standaardvloeistoffen, mogen de overeenkomstige waarden van de vulstoffen niet groter zijn dan de minimale waarden van de geassimileerde standaardvloeistoffen die bekomen worden uit de toegepaste valhoogtes, stapelmassa's en inwendige beproevingsdrukken.
Voorbeeld UN 1736 benzoylchloride is geassimileerd met het mengsel van standaardvloeistoffen “mengsel van koolwaterstoffen en oppervlakte-actieve oplossing”. Benzoylchloride heeft een dampspanning van 0,34 kPa bij 50 °C en een densiteit van ongeveer 1,2. De niveaus waarop de beproevingen op het constructietype van vaten en jerrycans uit kunststof worden uitgevoerd stemmen vaak overeen met de minimaal vereiste niveaus. In de praktijk betekent dit dat de stapelproef vaak uitgevoerd wordt met een opgestapelde massa die slechts rekening houdt met een densiteit van 1 voor het “mengsel van koolwaterstoffen” en met een densiteit van 1,2 voor de “oppervlakte-actieve oplossing” (zie de definitie van de standaardvloeistoffen in 6.1.6). Daaruit volgt dat de chemische compatibiliteit van de aldus beproefde constructietypes niet aangetoond zou zijn voor benzoylchloride, omwille van het ontoereikend niveau van de beproevingen op het constructietype met de standaardvloeistof “mengsel van koolwaterstoffen”. (Aangezien in de meeste gevallen de druk die bij de hydraulische drukproef wordt toegepast niet lager is dan 100 kPa, zou de dampspanning van benzoylchloride krachtens 4.1.1.10 afgedekt zijn door dit beproevingsniveau).
Alle componenten van een vulstof (die een oplossing, een mengsel of een preparaat kan zijn), zoals oppervlakte-actieve agens in detergenten en ontsmettingsmiddelen, moeten in beschouwing genomen worden bij de assimilatieprocedure, of ze nu gevaarlijk zijn of niet.

4.1.1.21.3 Assimilatieprocedure

Om de vulstoffen te assimileren met de stoffen of de groepen van stoffen die in de lijsten van 4.1.1.21.6 voorkomen, moeten de volgende stappen ondernomen worden (zie ook het schema van afbeelding 4.1.1.21.1):
a)
de vulstof classificeren volgens de procedures en criteria van deel 2 (bepaling van het UN-nummer en van de verpakkingsgroep);
b)
naar dat UN-nummer gaan in kolom (1) van tabel 4.1.1.21.6, indien het daar voorkomt;
c)
indien er meerdere rubrieken zijn voor dit UN-nummer, de rij kiezen die qua verpakkingsgroep, concentratie, vlampunt, aanwezigheid van niet-gevaarlijke componenten, enz. overeenstemt; dit met behulp van de informatie die in de kolommen (2a), (2b) en (4) voorkomt.
Indien dit niet mogelijk is moet de chemische compatibiliteit aangetoond worden overeenkomstig 6.1.5.2.5 of 6.1.5.2.7 voorde verpakkingen en overeenkomstig 6.5.6.3.3 of 6.5.6.3.6 voorde IBC's (zie evenwel 4.1.1.21.4 in het geval van oplossingen in water);
d)
de chemische compatibiliteit aantonen overeenkomstig 6.1.5.2.5 of 6.1.5.2.7 voor de verpakkingen en overeenkomstig 6.5.6.3.3 of 6.5.6.3.6 voor de IBC's, indien het UN-nummer en de verpakkingsgroep van de vulstof [die overeenkomstig alinea a) bepaald werden] niet voorkomen in de lijst van de geassimileerde stoffen;
e)
de “regel die geldt voor collectieve rubrieken” toepassen zoals beschreven in 4.1.1.21.5, indien zulks aangegeven is in kolom (5) van de gekozen rij;
f)
er van uitgaan dat de chemische compatibiliteit van de vulstof aangetoond is, rekening houdend met 4.1.1.21.1 en 4.1.1.21.2, indien er een standaardvloeistof of een mengsel van standaardvloeistoffen mee geassimileerd is in kolom (5) en indien het constructietype goedgekeurd is voor deze standaard vloeistoffen).
Afbeelding 4.1.1.21.1: Schema voor het assimileren van de vulstoffen met de standaardvloeistoffen

4.1.1.21.4 Oplossingen in water

De oplossingen in water van stoffen en groepen van stoffen, die overeenkomstig 4.1.1.21.3 geassimileerd zijn met welbepaalde standaard vloeistoffen, kunnen ook met deze laatste geassimileerd worden indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a)
de oplossing in water kan overeenkomstig de criteria van 2.1.3.3 ingedeeld worden bij hetzelfde UN-nummer als de stof die in de lijst voorkomt, en
b)
de oplossing in water is in de lijst van de geassimileerde stoffen van 4.1.1.21.6 elders niet als dusdanig met name genoemd, en
c)
tussen de gevaarlijke stof en het oplosmiddel water vindt geen enkele chemische reactie plaats.
Voorbeeld: Oplossingen in water van UN 1120 tert-butanol:
zuiver tert-butanol zelf is geassimileerd met de standaardvloeistof “azijnzuur” in de lijst van de geassimileerde stoffen;
de oplossingen in water van tert-butanol kunnen op basis van 2.1.3.3 ingedeeld worden bij de rubriek UN 1120 BUTANOLEN, omdat hun eigenschappen niet verschillen van deze van de rubrieken van de zuivere stoffen voor wat de klasse, de verpakkingsgroep(en) en de fysische toestand betreft. Bovendien is de rubriek “1120 BUTANOLEN” niet uitdrukkelijk voorbehouden voor de zuivere stoffen en zijn de oplossingen in water van deze stoffen in tabel A van hoofdstuk 3.2 of in de lijst van de geassimileerde stoffen niet elders als dusdanig met name genoemd;
UN 1120 BUTANOLEN reageert niet met water onder normale vervoersomstandigheden.
Bijgevolg mogen de oplossingen van UN 1120 tert-butanol in water geassimileerd worden met de standaardvloeistof “azijnzuur”.

4.1.1.21.5 Regel die geldt voor collectieve rubrieken

Om de vulstoffen te assimileren waarvoor “Regel die geldt voor collectieve rubrieken” is aangegeven in kolom (5), moeten de volgende stappen ondernomen worden en dienen de volgende voorwaarden vervuld te zijn (zie ook het schema van afbeelding 4.1.1.21.2):
a)
de assimilatieprocedure overeenkomstig 4.1.1.21.3 toepassen voor iedere gevaarlijke component van de oplossing, van het mengsel of van het preparaat, rekening houdend met de voorwaarden van 4.1.1.21.2. Bij algemene rubrieken is het toegelaten om geen rekening te houden met de componenten waarvan geweten is dat ze niet schadelijk zijn voor polyethyleen met hoge moleculaire massa (bijvoorbeeld de vaste pigmenten in UN 1263 VERF of VERF-VERWANTE PRODUCTEN).
b)
een oplossing, mengsel of preparaat mag niet geassimileerd worden met een standaardvloeistof indien:
i)
het UN-nummer en de verpakkingsgroep van een of meerdere gevaarlijke componenten niet voorkomen in de lijst van de geassimileerde stoffen, of
ii)
voor een of meerdere gevaarlijke componenten in kolom (5) van de lijst van de geassimileerde stoffen “Regel die geldt voor collectieve rubrieken” is aangegeven, of
iii)
de classificatiecode van een of meerdere gevaarlijke componenten verschilt van die van de oplossing, het mengsel of het preparaat (met uitzondering van UN 2059 NITROCELLULOSE, OPLOSSING, BRANDBAAR).
c)
er van uitgaan dat de chemische compatibiliteit van de oplossing, het mengsel of het preparaat aangetoond is, rekening houdend met 4.1.1.21.1 en 4.1.1.21.2, indien alle gevaarlijke componenten in de lijst van de geassimileerde stoffen voorkomen, de classificatiecodes van alle gevaarlijke componenten overeenstemmen met de clasificatiecode van de oplossing, het mengsel of het preparaat zelf, en alle gevaarlijke componenten in kolom (5) geassimileerd zijn met dezelfde standaardvloeistof of met hetzelfde mengsel van standaardvloeistoffen;
d)
er van uitgaan dat de chemische compatibiliteit aangetoond is voor een van de volgende mengsels van standaard vloeistoffen, rekening houdend met 4.1.1.21.1 en 4.1.1.21.2, indien alle gevaarlijke componenten in de lijst van de geassimileerde stoffen voorkomen, de classificatiecodes van alle gevaarlijke componenten overeenstemmen met de clasificatiecode van de oplossing, het mengsel of het preparaat zelf, maar verschillende standaardvloeistoffen aangegeven zijn in kolom (5):
i)
water/salpeterzuur 55 %, met uitzondering van de anorganische zuren met classificatiecode C1, die geassimileerd worden met de standaardvloeistof “water”;
ii)
water/oppervlakte-actieve oplossing;
iii)
water/azijnzuur;
iv)
water/ mengsel van koolwaterstoffen;
v)
water/ n-butylacetaat-verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat.
e)
Binnen het toepassingsgebied van onderhavige regel wordt er van uitgegaan dat de chemische compatibiliteit niet aangetoond is voor de andere mengsels van standaardvloeistoffen dan die welke in d) opgesomd zijn en voor alle in b) gespecificeerde gevallen. In deze gevallen moet de chemische compatibiliteit met andere middelen aangetoond worden [zie 4.1.1.21.3 d)]
Voorbeeld 1: Mengsel van UN 1940 THIOGLYCOLZUUR (50 %) en UN 2531 METHACRYLZUUR, GESTABILISEERD (50 %); classificatie van het mengsel: UN 3265 BIJTENDE ZURE ORGANISCHE VLOEISTOF, N.E.G.
De UN-nummers van de componenten en het UN-nummer van het mengsel komen voor in de lijst van de geassimileerde stoffen.
De componenten en het mengsel hebben dezelfde classificatiecode: C3.
UN 1940 THIOGLYCOLZUUR is geassimileerd met de standaardvloeistof “azijnzuur” en UN 2531 METHACRYLZUUR, GESTABILISEERD is geassimileerd met de standaardvloeistof “n-butylacetaat / verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat”. Volgens alinea d) is dit geen toelaatbaar mengsel van standaardvloeistoffen. De chemische compatibiliteit van het mengsel moet met andere middelen aangetoond worden.
Voorbeeld 2: Mengsel van UN 1793 ISOPROPYLFOSFAAT (50 %) en UN 1803 FENOLSULFONZUUR, VLOEIBAAR (50 %); classificatie van het mengsel: UN 3265 BIJTENDE ZURE ORGANISCHE VLOEISTOF, N.E.G.
De UN-nummers van de componenten en het UN-nummer van het mengsel komen voor in de lijst van de geassimileerde stoffen.
De componenten en het mengsel hebben dezelfde classificatiecode: C3.
UN 1793 ISOPROPYLFOSFAAT is geassimileerd met de standaardvloeistof “oppervlakte-actieve oplossing” en UN 1803 FENOLSULFONZUUR, VLOEIBAAR is geassimileerd met de standaardvloeistof “water”. Volgens alinea d) is dit een van de toelaatbare mengsels van standaardvloeistoffen. Dus kan men er van uitgaan dat de chemische compatibiliteit voor dit mengsel aangetoond is, op voorwaarde dat het constructietype van de verpakking goedgekeurd is voor de standaardvloeistoffen “oppervlakte-actieve oplossing” en “water”.
Afbeelding 4.1.1.21.2: Schema dat de “Regel die geldt voor collectieve rubrieken” weergeeft
Toelaatbare mengsels van standaardvloeistoffen:
water/salpeterzuur (55 %), met uitzondering van de anorganische zuren met classificatiecode C1, die geassimileerd worden met de standaardvloeistof “water”;
water / oppervlakte-actieve oplossing;
water / azijnzuur;
water / mengsel van koolwaterstoffen;
water / n-butylacetaat-verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat.

4.1.1.21.6 Lijst van de geassimileerde stoffen

In de onderstaande tabel (lijst van de geassimileerde stoffen) zijn de gevaarlijke stoffen gerangschikt in de numerieke volgorde van hun UN-nummer. Over het algemeen stemt elke rij overeen met een gevaarlijke stof, vermits aan elke individuele rubriek of aan elke collectieve rubriek een specifiek UN-nummer toegewezen is. Voor éénzelfde UN-nummer kunnen echter meerdere opeenvolgende rijen gebruikt worden indien de stoffen die er bij ingedeeld zijn verschillende namen hebben (bijvoorbeeld de verschillende isomeren van een groep stoffen) of verschillende chemische eigenschappen, fysische eigenschappen en/of vervoersvoorwaarden. In die gevallen is de individuele of collectieve rubriek binnen een welbepaalde verpakkingsgroep te vinden op de laatste van deze opeenvolgende rijen.
De kolommen (1) tot en met (4) van tabel 4.1.1.21.6 dienen – op basis van een gelijkaardige structuur als deze van tabel A in hoofdstuk 3.2 – om de stof te identificeren voor de doeleinden van onderhavige onderafdeling,. De laatste kolom geeft de standaardvloeistoffen aan waarmee de stof geassimileerd mag worden.
Verklarende noten voor iedere kolom:
Kolom (1) UN-nummer
Bevat het UN-nummer:
van de gevaarlijke stof, indien aan deze stof een eigen specifiek UN-nummer is toegekend, of
van de collectieve rubriek bij dewelke de niet met name genoemde gevaarlijke stoffen overeenkomstig de criteria (“beslissingsdiagrammen”) van deel 2 ingedeeld werden.
Kolom (2a) Officiële vervoersnaam of technische benaming
Bevat de naam van de stof, de naam van de individuele rubriek die meerdere isomeren kan omvatten, of de naam van de collectieve rubriek zelf.
De aangegeven naam kan verschillen van de van toepassing zijnde officiële vervoersnaam.
Kolom (2b) Beschrijving
Bevat een beschrijvende tekst die toelaat om het toepassingsgebied van de rubriek te preciseren, indien de classificatie, de vervoersvoorwaarden en/of de chemische compatibiliteit van de stof kunnen variëren.
Kolom (3a) Klasse
Bevat het nummer van de klasse waarvan de hoofding beantwoordt aan de gevaarlijke stof. Dit klassenummer wordt overeenkomstig de procedures en criteria van deel 2 toegekend.
Kolom (3b) Classificatiecode
Bevat de classificatiecode van de gevaarlijke stof, die overeenkomstig de procedures en criteria van deel 2 wordt toegekend.
Kolom (4) Verpakkingsgroep
Bevat de verpakkingsgroep(en) (I, II of III) die aan de gevaarlijke stof zijn toegekend. Deze verpakkingsgroepen worden toegekend op basis van de procedures en criteria van deel 2. Aan bepaalde stoffen wordt geen verpakkingsgroep toegekend.
Kolom (5) Standaardvloeistof
Ofwel geeft deze kolom ten titel van preciese informatie hetzij een standaardvloeistof, hetzij een mengsel van standaardvloeistoffen waarmee de stof kan geassimileerd worden, ofwel bevat ze een verwijzing naar de regel die geldt voorde collectieve rubrieken in 4.1.1.21.5.
Tabel 4.1.1.21.6: Lijst van de geassimileerde stoffen
UN-nr.
Officiële vervoersnaam of technische benaming
3.1.2
Beschrijving
3.1.2
klasse
2.2
Classificatiecode
2.2
Verpakkingsgroep
2.1.1.3
Standaardvloeistof
(1)
(2a)
(2b)
(3a)
(3b)
(4)
(5)
1090
Aceton
 
3
F1
II
Mengsel van koolwaterstoffen
OPMERKING: enkel aanwendbaar wanneer aangetoond is dat de permeabiliteit van de verpakking ten opzichte van het te vervoeren product van een aanvaardbaar niveau is
1093
Acrylnitril, gestabiliseerd
 
3
FT1
I
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
1104
Amylacetaten
zuivere isomeren en mengsels van isomeren
3
F1
III
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
1105
Pentanolen
zuivere isomeren en mengsels van isomeren
3
F1
II/III
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
1106
Amylaminen
zuivere isomeren en mengsels van isomeren
3
FC
II/III
Mengsel van koolwaterstoffen en oppervlakte-actieve oplossing
1109
Amylformaten
zuivere isomeren en mengsels van isomeren
3
F1
III
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
1120
Butanolen
zuivere isomeren en mengsels van isomeren
3
F1
II/III
Azijnzuur
1123
Butylacetaten
zuivere isomeren en mengsels van isomeren
3
F1
II/III
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
1125
n-Butylamine
 
3
FC
II
Mengsel van koolwaterstoffen en oppervlakte-actieve oplossing
1128
n-Butylformiaat
 
3
F1
II
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
1129
Butyraldehyde
 
3
F1
II
Mengsel van koolwaterstoffen
1133
Lijmen
bevatten een brandbare vloeistof
3
F1
I/II/III
Regel die geldt voor collectieve rubrieken
1139
Beschermlak, oplossing
oppervlaktebehandelingen of lakken, gebruikt voor industriële of andere doeleinden, zoals grondlagen voor voertuigkoetswerken, bekledingen voor tonnen en vaten
3
F1
I/II/III
Regel die geldt voor collectieve rubrieken
1145
Cyclohexaan
 
3
F1
II
Mengsel van koolwaterstoffen
1146
Cyclopentaan
 
3
F1
II
Mengsel van koolwaterstoffen
1153
Ethyleenglycoldiethyl ether
 
3
F1
III
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat en mengsel van koolwaterstoffen
1154
Diethylamine
 
3
FC
II
Mengsel van koolwaterstoffen en oppervlakte-actieve oplossing
1158
Diisopropylamine
 
3
FC
II
Mengsel van koolwaterstoffen en oppervlakte-actieve oplossing
1160
Dimethylamine, oplossing in water
 
3
FC
II
Mengsel van koolwaterstoffen en oppervlakte-actieve oplossing
1165
Dioxaan
 
3
F1
II
Mengsel van koolwaterstoffen
1169
Extracten, aromatisch, vloeibaar
 
3
F1
II/III
Regel die geldt voor collectieve rubrieken
1170
Ethanol of ethanol, oplossing
oplossing in water
3
F1
II/III
Azijnzuur
1171
Ethyleenglycolmonoethylether
 
3
F1
III
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat en mengsel van koolwaterstoffen
1172
Ethyleenglycolmonoethyl-etheracetaat
 
3
F1
III
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat en mengsel van koolwaterstoffen
1173
Ethylacetaat
 
3
F1
II
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
1177
Ethyl butylacetaat
 
3
F1
III
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
1178
2-Ethylbutyraldehyde
 
3
F1
II
Mengsel van koolwaterstoffen
1180
Ethylbutyraat
 
3
F1
III
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
1188
Ethyleenglycolmonomethylether
 
3
F1
III
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat en mengsel van koolwaterstoffen
1189
Ethyleenglycolmonomethyletheracetaat
 
3
F1
III
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat en mengsel van koolwaterstoffen
1190
Ethylformiaat
 
3
F1
II
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
1191
Octylaldehyden
zuivere isomeren en mengsels van isomeren
3
F1
III
Mengsel van koolwaterstoffen
1192
Ethyllactaat
 
3
F1
III
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
1195
Ethylpropionaat
 
3
F1
II
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
1197
Extracten,vloeibaar, smaakstoffen
 
3
F1
II/III
Regel die geldt voor collectieve rubrieken
1198
Formaldehyde, oplossing, brandbaar
oplossing in water, vlampunt begrepen tussen 23 °C en 61 °C
3
FC
III
Azijnzuur
1202
Dieselolie
overeenkomstig norm EN 590:2013 + A1:2017 of met een vlampunt niet hoger dan 100 °C
3
F1
III
Mengsel van koolwaterstoffen
1202
Gasolie
vlampunt niet hoger dan 100 °C
3
F1
III
Mengsel van koolwaterstoffen
1202
Stookolie, licht
extra licht
3
F1
III
Mengsel van koolwaterstoffen
1202
Stookolie, licht
overeenkomstig norm EN 590:20013 + A1:2017 of met een vlampunt niet hoger dan 100 °C
3
F1
III
Mengsel van koolwaterstoffen
1203
Benzine
 
3
F1
II
Mengsel van koolwaterstoffen
1206
Heptanen
zuivere isomeren en mengsels van isomeren
3
F1
II
Mengsel van koolwaterstoffen
1207
Hexaldehyde
n-Hexaldehyde
3
F1
III
Mengsel van koolwaterstoffen
1208
Hexanen
zuivere isomeren en mengsels van isomeren
3
F1
II
Mengsel van koolwaterstoffen
1210
Drukinkt of Drukinktverwante produkten
brandbaar, waaronder begrepen drukinktverdunners en drukinktoplosmiddelen
3
F1
I/II/III
Regel die geldt voor collectieve rubrieken
1212
Isobutanol (isobutylalcohol)
 
3
F1
III
Azijnzuur
1213
Isobutylacetaat
 
3
F1
II
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
1214
Isobutylamine
 
3
FC
II
Mengsel van koolwaterstoffen en oppervlakte-actieve oplossing
1216
Isooctenen
zuivere isomeren en mengsels van isomeren
3
F1
II
Mengsel van koolwaterstoffen
1219
Isopropylalcohol (isopropanol)
 
3
F1
II
Azijnzuur
1220
Isopropylacetaat
 
3
F1
II
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
1221
Isopropylamine
 
3
FC
I
Mengsel van koolwaterstoffen en oppervlakte-actieve oplossing
1223
Kerosine
 
3
F1
III
Mengsel van koolwaterstoffen
1224
3,3-Dimethyl-2-butanon
 
3
F1
II
Mengsel van koolwaterstoffen
1224
Ketonen, vloeibaar, n.e.g.
 
3
F1
ll/lll
Regel die geldt voor collectieve rubrieken
1230
Methanol
 
3
FT1
II
Azijnzuur
1231
Methylacetaat
 
3
F1
II
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
1233
Methylamylacetaat
 
3
F1
III
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
1235
Methylamine, oplossing in water
 
3
FC
II
Mengsel van koolwaterstoffen en oppervlakte-actieve oplossing
1237
Methyl butyraat
 
3
F1
II
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
1247
Methyl methacrylaat, monomeer, gestabiliseerd
 
3
F1
II
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
1248
Methylpropionaat
 
3
F1
II
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
1262
Octanen
zuivere isomeren en mengsels van isomeren
3
F1
II
Mengsel van koolwaterstoffen
1263
Verf of Verf-verwante producten
met inbegrip van verf, lakverf, email, beits, schellakoplossing, vernis, polijstmiddel, vloeibaar plamuur en vloeibare lakbasis of met inbegrip van verdunners en oplosmiddelen voor verven
3
F1
I/II/III
Regel die geldt voor collectieve rubrieken
1265
Pentanen
n-Pentaan
3
F1
II
Mengsel van koolwaterstoffen
1266
Parfumerieproducten
met brandbare oplosmiddelen
3
F1
II/III
Regel die geldt voor collectieve rubrieken
1268
Steenkoolteerbenzine
dampspanning bij 50 °C niet hoger dan 110 kPa
3
F1
II
Mengsel van koolwaterstoffen
1268
Aardoliedestillaten, n.e.g. of Aardolieproducten, n.e.g.
 
3
F1
I/II/III
Regel die geldt voor collectieve rubrieken
1274
n-Propanol (n-Propylalcohol)
 
3
F1
II/III
Azijnzuur
1275
Propionaldehyde
 
3
F1
II
Mengsel van koolwaterstoffen
1276
n-Propylacetaat
 
3
F1
II
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
1277
Propylamine
n-Propylamine
3
FC
II
Mengsel van koolwaterstoffen en oppervlakte-actieve oplossing
1281
Propylformiaten
zuivere isomeren en mengsels van isomeren
3
F1
II
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
1282
Pyridine
 
3
F1
II
Mengsel van koolwaterstoffen
1286
Harsolie
 
3
F1
II/III
Regel die geldt voor collectieve rubrieken
1287
Rubbersolutie
 
3
F1
II/III
Regel die geldt voor collectieve rubrieken
1296
Triethylamine
 
3
FC
II
Mengsel van koolwaterstoffen en oppervlakte-actieve oplossing
1297
Trimethylamine, oplossing in water
niet meer dan 50 massage. trimethylamine
3
FC
I/II/III
Mengsel van koolwaterstoffen en oppervlakte-actieve oplossing
1301
Vinylacetaat, gestabiliseerd
 
3
F1
II
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
1306
Houtconserveringsmiddel en, vloeibaar
 
3
F1
II/III
Regel die geldt voor collectieve rubrieken
1547
Aniline
 
6.1
T1
II
Azijnzuur
1590
Dichlooranilinen, vloeibaar
zuivere isomeren en mengsels van isomeren
6.1
T1
II
Azijnzuur
1602
Kleurstof, vloeibaar, giftig, n.e.g. of Tussen product voor kleurstof, vloeibaar, giftig, n.e.g.
 
6.1
T1
I/II/III
Regel die geldt voor collectieve rubrieken
1604
Ethyleendiamine
 
8
CF1
II
Mengsel van koolwaterstoffen en oppervlakte-actieve oplossing
1715
Azijnzuuranhydride
 
8
CF1
II
Azijnzuur
1717
Acetylchloride
 
3
FC
II
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
1718
Butylfosfaat
 
8
C3
III
Oppervlakte-actieve oplossing
1719
Waterstofsulfide
oplossing in water
8
C5
III
Azijnzuur
1719
Bijtende alkalische vloeistof, n.e.g.
anorganisch
8
C5
II/III
Regel die geldt voor collectieve rubrieken
1730
Antimoonpentachloride, vloeibaar
zuiver
8
C1
II
Water
1736
Benzoylchloride
 
8
C3
II
Mengsel van koolwaterstoffen en oppervlakte-actieve oplossing
1750
Chloorazijnzuur, oplossing
oplossing in water
6.1
TC1
II
Azijnzuur
1750
Chloorazijnzuur, oplossing
mengsels van mono- en dichloorazijnzuur
6.1
TC1
II
Azijnzuur
1752
Chlooracetylchloride
 
6.1
TC1
I
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
1755
Chroomzuur, oplossing
oplossing in water, met niet meer dan 30 % chroomzuur
8
C1
II/III
Salpeterzuur
1760
Cyanamide
oplossing in water, met niet meer dan 50 % cyanamide
8
C9
II
Water
1760
O.O-Diethyl-dithiofosforzuur
 
8
C9
II
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
1760
O.O-Diisopropyl-dithiofosforzuur
 
8
C9
II
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
1760
O.O-Di-n-propyl-dithiofosforzuur
 
8
C9
II
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
1760
Bijtende vloeistof, n.e.g.
vlampunt hoger dan 61 °C
8
C9
I/II/III
Regel die geldt voor collectieve rubrieken
1761
Koperethyleendiamine, oplossing
oplossing in water
8
CT1
II/III
Mengsel van koolwaterstoffen en oppervlakte-actieve oplossing
1764
Dichloorazijnzuur
 
8
C3
II
Azijnzuur
1775
Fluorboorzuur
oplossing in water, met niet meer dan 50 % fluorboorzuur
8
C1
II
Water
1778
Silicofluorwaterstofzuur
 
8
C1
II
Water
1779
Mierezuur met meer dan 85 massa- % zuur
 
8
CF1
II
Azijnzuur
1783
Hexamethyleendiamine, oplossing
oplossing in water
8
C7
II/III
Mengsel van koolwaterstoffen en oppervlakte-actieve oplossing
1787
Joodwaterstofzuur
oplossing in water
8
C1
II/III
Water
1788
Broomwaterstofzuur
oplossing in water
8
C1
II/III
Water
1789
Chloorwaterstofzuur (zoutzuur)
oplossing in water van niet meer dan 38 %
8
C1
II/III
Water
1790
Waterstoffluoride
met niet meer dan 60 % waterstoffluoride
8
CT1
II
Water toegelaten gebruiksduur: niet meer dan 2 jaar
1791
Hypochloriet, oplossing
oplossing in water die oppervlakte-actieve agens bevat zoals gebruikelijk in de handel
8
C9
II/III
Salpeterzuur en oppervlakte-actieve oplossing (*)
1791
Hypochloriet, oplossing
oplossing in water
8
C9
II/I
Salpeterzuur (*)
1793
Isopropylfosfaat
 
8
C3
III
Oppervlakte-actieve oplossing
1802
Perchloorzuur
oplossing in water, met niet meer dan 50 massa- % zuur
8
CO1
II
Water
1803
Fenolsulfonzuur, vloeibaar
mengsel van isomeren
8
C3
II
Water
1805
Fosforzuur, vloeibaar
 
8
C1
III
Water
1814
Kaliumhydroxide, oplossing
oplossing in water
8
C5
II/III
Water
1824
Natriumhydroxide, oplossing
oplossing in water
8
C5
II/III
Water
1830
Zwavelzuur
met meer dan 51 % zuiver zuur
8
C1
II
Water
1832
Zwavelzuur, afgewerkt
chemisch stabiel
8
C1
II
Water
1833
Zwaveligzuur
 
8
C1
II
Water
1835
Tetramethylammonium-hydroxide, oplossing
oplossing in water, vlampunt hoger dan 61 °C
8
C7
II
Water
1840
Zinkchloride, oplossing
oplossing in water
8
C1
III
Water
1848
Propionzuur met ten minste 10 massa- %, maar minder dan 90 massa- % zuur
 
8
C3
III
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
1862
Ethylcrotonaat
 
3
F1
II
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
1863
Brandstof voor straalvliegtuigen
 
3
F1
I/II/III
Mengsel van koolwaterstoffen
1866
Hars, oplossing
brandbaar
3
F1
I/II/III
Regel die geldt voor collectieve rubrieken
1902
Diisooctylfosfaat
 
8
C3
III
Oppervlakte-actieve oplossing
1906
Afvalzwavelzuur
 
8
C1
II
Salpeterzuur
1908
Chloriet, oplossing
oplossing in water
8
C9
II/III
Azijnzuur
1914
Butylpropionaten
 
3
F1
III
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
1915
Cyclohexanon
 
3
F1
III
Mengsel van koolwaterstoffen
1917
Ethylacrylaat, gestabiliseerd
 
3
F1
II
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
1919
Methylacrylaat, gestabiliseerd
 
3
F1
II
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
1920
Nonanen
zuivere isomeren en mengsels van isomeren, vlampunt begrepen tussen 23 °C en 61 °C
3
F1
III
Mengsel van koolwaterstoffen
1935
Cyanide, oplossing, n.e.g.
anorganisch
6.1
T4
I/II/III
Water
1940
Thioglycolzuur
 
8
C3
II
Azijnzuur
1986
Alcoholen, brandbaar, giftig, n.e.g.
 
3
FT1
I/II/III
Regel die geldt voor collectieve rubrieken
1987
Cyclohexanol
technisch zuiver
3
F1
III
Azijnzuur
1987
Alcoholen, n.e.g.
 
3
F1
II/III
Regel die geldt voor collectieve rubrieken
1988
Aldehyden, brandbaar, giftig, n.e.g.
 
3
FT1
I/II/III
Regel die geldt voor collectieve rubrieken
1989
Aldehyden, n.e.g.
 
3
F1
I/II/III
Regel die geldt voor collectieve rubrieken
1992
2,6-cis-Dimethylmorfoline
 
3
FT1
III
Mengsel van koolwaterstoffen
1992
Brandbare vloeistof, giftig, n.e.g.
 
3
FT1
I/II/III
Regel die geldt voor collectieve rubrieken
1993
Vinylester van propionzuur
 
3
F1
II
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
1993
(1 -Methoxy-2-propyl)acetaat
 
3
F1
III
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
1993
Brandbare vloeistof, n.e.g.
 
3
F1
I/II/III
Regel die geldt voor collectieve rubrieken
2014
Waterstofperoxide, oplossing in water
met ten minste 20 % en niet meer dan 60 % waterstofperoxide, zo nodig gestabiliseerd
5.1
OC1
II
Salpeterzuur
2022
Cresylzuur
vloeibaar mengsel dat cresolen, xylenolen en methylfenolen bevat
6.1
TC1
II
Azijnzuur
2030
Hydrazine, oplossing in water
met ten minste 37 massa- % en niet meer dan 64 massa- % hydrazine
8
CT1
II
Water
2030
Hydrazinehydraat
oplossing in water met 64 % hydrazine
8
CT1
II
Water
2031
Salpeterzuur
met uitzondering van roodrokend salpeterzuur met niet meer dan 55 % zuur
8
COI
II
Salpeterzuur
2045
Isobutyraldehyde
 
3
F1
II
Mengsel van koolwaterstoffen
2050
Diisobutyleen, isomere verbindingen
 
3
F1
II
Mengsel van koolwaterstoffen
2053
Methylisobutylcarbinol
 
3
F1
III
Azijnzuur
2054
Morfoline
 
8
CF1
I
Mengsel van koolwaterstoffen
2057
Tri propyleen
 
3
F1
II/III
Mengsel van koolwaterstoffen
2058
Valeraldehyde
zuivere isomeren en isomere mengsels
3
F1
II
Mengsel van koolwaterstoffen
2059
Nitrocellulose, oplossing, brandbaar
 
3
D
I/II/III
Regel die geldt voor collectieve rubrieken: in afwijking van de gebruikelijke procedure mag deze regel toegepast worden op de oplosmiddelen van classificatiecode F1
2075
Chloraal, watervrij, gestabiliseerd
 
6.1
T1
II
Oppervlakte-actieve oplossing
2076
Cresolen, vloeibaar
zuivere isomeren en isomere mengsels
6.1
TC1
II
Azijnzuur
2078
2,4-Tolueendiisocyanaat
vloeibaar
6.1
T1
II
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
2079
Diethyleentriamine
 
8
C7
II
Mengsel van koolwaterstoffen
2209
Formaldehyde, oplossing
oplossing in water, met 37 % formaldehyde; methanolgehalte: 8 tot 10 %
8
C9
III
Azijnzuur
2209
Formaldehyde, oplossing
oplossing in water, met ten minste 25 % formaldehyde
8
C9
III
Water
2218
Acrylzuur, gestabiliseerd
 
8
CF1
II
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
2227
n-Butylmethacrylaat, gestabiliseerd
 
3
F1
III
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
2235
Chloorbenzylchloriden,
vloeibaar
para-Chloorbenzylchloride
6.1
T2
III
Mengsel van koolwaterstoffen
2241
Cycloheptaan
 
3
F1
II
Mengsel van koolwaterstoffen
2242
Cyclohepteen
 
3
F1
II
Mengsel van koolwaterstoffen
2243
Cyclohexylacetaat
 
3
F1
III
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
2244
Cyclopentanol
 
3
F1
III
Azijnzuur
2245
Cyclopentanon
 
3
F1
III
Mengsel van koolwaterstoffen
2247
n-Decaan
 
3
F1
III
Mengsel van koolwaterstoffen
2248
Di-n-butylamine
 
8
CF1
II
Mengsel van koolwaterstoffen
2258
1,2-Propyleendiamine
 
8
CF1
II
Mengsel van koolwaterstoffen en oppervlakte-actieve oplossing
2259
Triethyleentetramine
 
8
C7
II
Water
2260
Tripropylamine
 
3
FC
III
Mengsel van koolwaterstoffen en oppervlakte-actieve oplossing
2263
Dimethylcyclohexanen
zuivere isomeren en isomere mengsels
3
F1
II
Mengsel van koolwaterstoffen
2264
N,N-Dimethylcyclohexylamine
 
8
CF1
II
Mengsel van koolwaterstoffen en oppervlakte-actieve oplossing
2265
N,N-Dimethylformamide
 
3
F1
III
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
2266
N,N-Dimethylpropylamine
 
3
FC
II
Mengsel van koolwaterstoffen en oppervlakte-actieve oplossing
2269
3,3”-lminobispropylamine
 
8
C7
III
Mengsel van koolwaterstoffen en oppervlakte-actieve oplossing
2270
Ethylamine, oplossing in water
met ten minste 50 massa- % en niet meer dan 70 massa- % ethylamine, vlampunt lager dan 23 °C, bijtend of in mindere mate bijtend
3
FC
II
Mengsel van koolwaterstoffen en oppervlakte-actieve oplossing
2275
2-Ethylbutanol
 
3
F1
III
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
2276
2-Ethylhexylamine
 
3
FC
III
Mengsel van koolwaterstoffen en oppervlakte-actieve oplossing
2277
Ethylmethacrylaat, gestabiliseerd
 
3
F1
II
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
2278
n-Hepteen
 
3
F1
II
Mengsel van koolwaterstoffen
2282
Hexanolen
zuivere isomeren en mengsels van isomeren
3
F1
III
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
2283
Isobutylmethacrylaat, gestabiliseerd
 
3
F1
III
n-Butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
2286
Pentamethylheptaan
 
3
F1
III
Mengsel van koolwaterstoffen
2287
Isoheptenen
 
3
F1
II
Mengsel van koolwaterstoffen
2288
Isohexenen
 
3
F1
II
Mengsel van koolwaterstoffen
2289
Isoforondiamine
 
8
C7
III
Mengsel van koolwaterstoffen en oppervlakte-actieve oplossing
2293
4-Methoxy-4-methylpentaan-2-on
 
3
F1
III
Mengsel van koolwaterstoffen
2296
Methylcyclohexaan
 
3
F1
II
Mengsel van koolwaterstoffen
2297
Methylcyclohexanon
zuivere isomeren en mengsels van isomeren
3
F1
III
Mengsel van koolwaterstoffen
2298
Methylcyclopentaan
 
3
F1
II
Mengsel van koolwaterstoffen
2302
5-Methylhexaan-2-on
 
3
F1
III
Mengsel van koolwaterstoffen
2308
Nitrosylzwavelzuur, vloeibaar
 
8
C1
II
Water
2309
Octadienen
 
3
F1
II
Mengsel van koolwaterstoffen
2313
Picolinen
zuivere isomeren en mengsels van isomeren
3
F1
III
Mengsel van koolwaterstoffen
2317
Natriumkoper(l)cyanide, oplossing
oplossing in water
6.1
T4
I
Water
2320
Tetraethyleenpentamine
 
8
C7
III
Mengsel van koolwaterstoffen en oppervlakte-actieve oplossing
2324
Triisobutyleen
mengsel van C12-monoolefinen, vlampunt begrepen tussen 23 °C en 61 °C
3
F1
III
Mengsel van koolwaterstoffen
2326
Trimethylcyclohexylamine
 
8
C7
III
Mengsel van koolwaterstoffen en oppervlakte-actieve oplossing
2327
Trimethylhexamethyleen-diaminen
zuivere isomeren en mengsels van isomeren
8
C7
III
Mengsel van koolwaterstoffen en oppervlakte-actieve oplossing
2330
Undecaan
 
3
F1
III
Mengsel van koolwaterstoffen
2336
Allylformiaat
 
3
FT1
I
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
2348
Butylacrylaten, gestabiliseerd
zuivere isomeren en mengsels van isomeren
3
F1
III
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
2357
Cyclohexylamine
vlampunt begrepen tussen 23 °C en 61 °C
8
CF1
II
Mengsel van koolwaterstoffen en oppervlakte-actieve oplossing
2361
Diisobutylamine
 
3
FC
III
Mengsel van koolwaterstoffen en oppervlakte-actieve oplossing
2366
Diethylcarbonaat
 
3
F1
III
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
2367
alfa-Methylvaleraldehyde
 
3
F1
II
Mengsel van koolwaterstoffen
2370
Hexeen-1
 
3
F1
II
Mengsel van koolwaterstoffen
2372
1,2-Bis-(dimethylamino)-ethaan
 
3
F1
II
Mengsel van koolwaterstoffen en oppervlakte-actieve oplossing
2379
1,3-Dimethylbutylamine
 
3
FC
II
Mengsel van koolwaterstoffen en oppervlakte-actieve oplossing
2383
Dipropylamine
 
3
FC
II
Mengsel van koolwaterstoffen en oppervlakte-actieve oplossing
2385
Ethylisobutyraat
 
3
F1
II
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
2393
Isobutylformiaat
 
3
F1
II
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
2394
Isobutylpropionaat
vlampunt begrepen tussen 23 °C en 61 °C
3
F1
III
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
2396
Methacrylaldehyde, gestabiliseerd
 
3
FT1
II
Mengsel van koolwaterstoffen
2400
Methylisovaleraat
 
3
F1
II
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
2401
Piperidine
 
8
CF1
I
Mengsel van koolwaterstoffen en oppervlakte-actieve oplossing
2403
Isopropenylacetaat
 
3
F1
II
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
2405
Isopropylbutyraat
 
3
F1
III
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
2406
Isopropylisobutyraat
 
3
F1
II
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
2409
Isopropylpropionaat
 
3
F1
II
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
2410
1,2,3,6-Tetrahydropyridine
 
3
F1
II
Mengsel van koolwaterstoffen
2427
Kaliumchloraat, oplossing in water
 
5.1
01
II/III
Water
2428
Natriumchloraat, oplossing in water
 
5.1
01
II/III
Water
2429
Calciumchloraat, oplossing in water
 
5.1
01
II/III
Water
2436
Thioazijnzuur
 
3
F1
II
Azijnzuur
2457
2,3-Dimethylbutaan
 
3
F1
II
Mengsel van koolwaterstoffen
2491
Ethanolamine
 
8
C7
III
Oppervlakte-actieve oplossing
2491
Ethanolamine, oplossing
oplossing in water
8
C7
III
Oppervlakte-actieve oplossing
2496
Propionzuuranhydride
 
8
C3
III
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
2524
Ethylorthoformiaat
 
3
F1
III
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
2526
Furfurylamine
 
3
FC
III
Mengsel van koolwaterstoffen en oppervlakte-actieve oplossing
2527
Isobutylacrylaat, gestabiliseerd
 
3
F1
III
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
2528
Isobutylisobutyraat
 
3
F1
III
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
2529
Isoboterzuur
 
3
FC
III
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
2531
Methacrylzuur, gestabiliseerd
 
8
C3
II
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
2542
Tributylamine
 
6.1
T1
II
Mengsel van koolwaterstoffen
2560
2-Methylpentanol-2
 
3
F1
III
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
2564
Trichloorazijnzuur, oplossing
oplossing in water
8
C3
II/III
Azijnzuur
2565
Dicyclohexylamine
 
8
C7
III
Mengsel van koolwaterstoffen en oppervlakte-actieve oplossing
2571
Ethylzwavelzuur
 
8
C3
II
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
2571
Alkylzwavelzuren
 
8
C3
II
Regel die geldt voor collectieve rubrieken
2580
Aluminiumbromide, oplossing
oplossing in water
8
C1
III
Water
2581
Aluminiumchloride, oplossing
oplossing in water
8
C1
III
Water
2582
Ijzer(lll)chloride, oplossing
oplossing in water
8
C1
III
Water
2584
Methaansulfonzuur
met meer dan 5 % vrij zwavelzuur, vloeibaar
8
C1
II
Water
2584
Alkylsulfonzuren, vloeibaar
met meer dan 5 % vrij zwavelzuur
8
C1
II
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
2584
Benzeensulfonzuur
met meer dan 5 % vrij zwavelzuur
8
C1
II
Water
2584
Tolueensulfonzuren
met meer dan 5 % vrij zwavelzuur
8
C1
II
Water
2584
Arylsulfonzuren, vloeibaar
met meer dan 5 % vrij zwavelzuur
8
C1
II
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
2586
Methaansulfonzuur
met niet meer dan 5 % vrij zwavelzuur, vloeibaar
8
C3
III
Water
2586
Alkylsulfonzuren, vloeibaar
met niet meer dan 5 % vrij zwavelzuur
8
C3
III
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
2586
Benzeensulfonzuur
met niet meer dan 5 % vrij zwavelzuur
8
C3
III
Water
2586
Tolueensulfonzuren
met niet meer dan 5 % vrij zwavelzuur
8
C3
III
Water
2586
Arylsulfonzuren, vloeibaar
met niet meer dan 5 % vrij zwavelzuur
8
C3
III
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
2610
Triallylamine
 
3
FC
III
Mengsel van koolwaterstoffen en oppervlakte-actieve oplossing
2614
Methylallylalcohol
 
3
F1
III
Azijnzuur
2617
Methylcyclohexanolen
zuivere isomeren en mengsels van isomeren, vlampunt begrepen tussen 23 °C en 61 °C
3
F1
III
Azijnzuur
2619
Benzyldimethylamine
 
8
CF1
II
Mengsel van koolwaterstoffen en oppervlakte-actieve oplossing
2620
Amylbutyraten
zuivere isomeren en mengsels van isomeren, vlampunt begrepen tussen 23 °C en 61 °C
3
F1
III
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
2622
Glycidaldehyde
vlampunt lager dan 23 °C
3
FT1
II
Mengsel van koolwaterstoffen
2626
Cloorzuur, oplossing in water
met niet meer dan 10 % chloorzuur
5.1
01
II
Salpeterzuur
2656
Chinoline
vlampunt hoger dan 61 °C
6.1
T1
III
Water
2672
Ammoniak, oplossing
in water, met een densiteit bij 15 °C tussen 0,880 en 0,957 en met meer dan 10 % maar niet meer dan 35 % ammoniak
8
C5
III
Water
2683
Ammoniumsulfide, oplossing
oplossing in water, vlampunt begrepen tussen 23 °C en 61 °C
8
CFT
II
Azijnzuur
2684
3-(Diethylamino)-propylamine
 
3
FC
III
Mengsel van koolwaterstoffen en oppervlakte-actieve oplossing
2685
N,N-Diethylethyleendiamine
 
8
CF1
II
Mengsel van koolwaterstoffen en oppervlakte-actieve oplossing
2693
Waterstofsulfieten, oplossing in water, n.e.g.
anorganisch
8
C1
III
Water
2707
Dimethyldioxanen
zuivere isomeren en mengsels van isomeren
3
F1
II/III
Mengsel van koolwaterstoffen
2733
Aminen, brandbaar, bijtend , n.e.g. of Polyaminen, brandbaar, bijtend, n.e.g.
 
3
FC
I/II/III
Mengsel van koolwaterstoffen en oppervlakte-actieve oplossing
2734
Di-sec-butylamine
 
8
CF1
II
Mengsel van koolwaterstoffen
2734
Aminen, vloeibaar, bijtend, brandbaar, n.e.g. of Polyaminen, vloeibaar, bijtend, brandbaar, n.e.g.
 
8
CF1
I/II
Mengsel van koolwaterstoffen en oppervlakte-actieve oplossing
2735
Aminen, vloeibaar, bijtend, n.e.g. of Polyaminen, vloeibaar, bijtend, n.e.g.
 
8
C7
I/II/III
Mengsel van koolwaterstoffen en oppervlakte-actieve oplossing
2739
Boterzuuranhydride
 
8
C3
III
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
2789
Ijsazijn of Azijnzuur, oplossing
oplossing in water, met meer dan 80 massa- % zuur
8
CF1
II
Azijnzuur
2790
Azijnzuur, oplossing
oplossing in water, met meer dan 10 massa- % maar niet meer dan 80 massa- % zuur
8
C3
II/III
Azijnzuur
2796
Zwavelzuur
met niet meer dan 51 % zuiver zuur
8
C1
II
Water
2797
Accumulatorvloeistof, alkalisch (Elektrolyt voor batterijen alkalisch)
Kalium/Natriumhydroxide, oplossing in water
8
C5
II
Water
2810
2-Chloor-6-fluorbenzyl-chloride
gestabiliseerd
6.1
T1
III
Mengsel van koolwaterstoffen
2810
2-Fenylethanol
 
6.1
T1
III
Azijnzuur
2810
Ethyleenglycolmonohexyl-ether
 
6.1
T1
III
Azijnzuur
2810
Giftige organische vloeistof, n.e.g.
 
6.1
T1
I/II/III
Regel die geldt voor collectieve rubrieken
2815
N-Aminoethylpiperazine
 
8
CT1
III
Mengsel van koolwaterstoffen en oppervlakte-actieve oplossing
2818
Ammoniumpolysulfide, oplossing
oplossing in water
8
CT1
II/III
Azijnzuur
2819
Amylfosfaat
 
8
C3
III
Oppervlakte-actieve oplossing
2820
Boterzuur
n-Boterzuur
8
C3
III
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
2821
Fenol, oplossing
oplossing in water, giftig, niet-alkalisch
6.1
T1
II/III
Azijnzuur
2829
Capronzuur
n-Capronzuur
8
C3
III
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
2837
Waterstofsulfaten, oplossing in water
 
8
C1
II/III
Water
2838
Vinylbutyraat, gestabiliseerd
 
3
F1
II
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
2841
Di-n-amylamine
 
3
FT1
III
Mengsel van koolwaterstoffen en oppervlakte-actieve oplossing
2850
Tetrapropyleen (Propyleentetrameer)
mengsel van C12-monoolefinen, vlampunt begrepen tussen 23 °C en 61 °C
3
F1
III
Mengsel van koolwaterstoffen
2873
Dibutylaminoethanol
N,N-Di-n-butylamino-ethanol
6.1
T1
III
Azijnzuur
2874
Furfurylalcohol
 
6.1
T1
III
Azijnzuur
2920
O.O-Diethyl-dithiofosforzuur
vlampunt begrepen tussen 23 °C en 61 °C
8
CF1
II
Oppervlakte-actieve oplossing
2920
0,0-Dimethyl-dithiofosforzuur
vlampunt begrepen tussen 23 °C en 61 °C
8
CF1
II
Oppervlakte-actieve oplossing
2920
Waterstofbromide
oplossing in ijsazijn van
33 %
8
CF1
II
Oppervlakte-actieve oplossing
2920
Tetramethylammonium-hydroxide
oplossing in water, vlampunt begrepen tussen 23 °C en 61 °C
8
CF1
II
Water
2920
Bijtende vloeistof, brandbaar, n.e.g.
 
8
CF1
I/II
Regel die geldt voor collectieve rubrieken
2922
Ammoniumsulfide
oplossing in water, vlampunt hoger dan 61 °C
8
CT1
II
Water
2922
Cresolen
alkalische oplossing in water, mengsel van natrium- en kaliumcresolaat
8
CT1
II
Azijnzuur
2922
Fenol
alkalische oplossing in water, mengsel van natrium- en kaliumfenolaat
8
CT1
II
Azijnzuur
2922
Natriumwaterstoffluoride
oplossing in water
8
CT1
III
Water
2922
Bijtende vloeistof, giftig, n.e.g.
 
8
CT1
I/II/III
Regel die geldt voor collectieve rubrieken
2924
Brandbare vloeistof, bijtend, n.e.g.
in mindere mate bijtend
3
FC
I/II/III
Regel die geldt voor collectieve rubrieken
2927
Giftige organische vloeistof, bijtend, n.e.g.
 
6.1
TC1
I/II
Regel die geldt voor collectieve rubrieken
2933
Methyl 2-chloorpropionaat
 
3
F1
III
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
2934
Isopropyl 2-chloorpropionaat
 
3
F1
III
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
2935
Ethyl 2-chloorpropionaat
 
3
F1
III
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
2936
Thiomelkzuur
 
6.1
T1
II
Azijnzuur
2941
Fluoroaniiinen
zuivere isomeren en mengsels van isomeren
6.1
T1
III
Azijnzuur
2943
Tetrahydrofurfurylamine
 
3
F1
III
Mengsel van koolwaterstoffen
2945
N-Methylbutylamine
 
3
FC
II
Mengsel van koolwaterstoffen en oppervlakte-actieve oplossing
2946
2-Amino-5-diethylamino-pentaan
 
6.1
T1
III
Mengsel van koolwaterstoffen en oppervlakte-actieve oplossing
2947
Isopropylchlooracetaat
 
3
F1
III
n-Butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
2984
Waterstofperoxide, oplossing in water
met ten minste 8 % en minder dan 20 % waterstofperoxide, zo nodig gestabiliseerd
5.1
01
III
Salpeterzuur
3056
n-Heptaldehyde
 
3
F1
III
Mengsel van koolwaterstoffen
3065
Alcoholische dranken
met meer dan 24 volume- % alcohol
3
F1
II/III
Azijnzuur
3066
Verf of Verfverwante producten
met inbegrip van verf, lakverf, email, beits, schellakoplossing, vernis, polijstmiddel, vloeibaar plamuur en vloeibare lakbasis of met inbegrip van verdunners en oplosmiddelen voor verven
8
C9
II/III
Regel die geldt voor collectieve rubrieken
3079
Methacrylnitril, gestabiliseerd
 
6.1
TF1
I
n-Butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
3082
sec-Alcohol(C6-C-i7 )-poly-(3-6)ethoxylaat
 
9
M6
III
n-Butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat en mengsel van koolwaterstoffen
3082
Alcohol(C12-C15)-poly-(1-3) ethoxylaat
 
9
M6
III
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat en mengsel van koolwaterstoffen
3082
Alcohol(Ci3-Ci5)-poly-(1-6) ethoxylaat
 
9
M6
III
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat en mengsel van koolwaterstoffen
3082
JP-5 brandstof voor straalvliegtuigen
vlampunt hoger dan 61 °C
9
M6
III
Mengsel van koolwaterstoffen
3082
JP-7 brandstof voor straalvliegtuigen
vlampunt hoger dan 61 °C
9
M6
III
Mengsel van koolwaterstoffen
3082
Steenkoolteer
vlampunt hoger dan 61 °C
9
M6
III
Mengsel van koolwaterstoffen
3082
Steenkoolteerbenzine
vlampunt hoger dan 61 °C
9
M6
III
Mengsel van koolwaterstoffen
3082
Creosoot, vervaardigd uit steenkoolteer
vlampunt hoger dan 61 °C
9
M6
III
Mengsel van koolwaterstoffen
3082
Creosoot, vervaardigd uit houtteer
vlampunt hoger dan 61 °C
9
M6
III
Mengsel van koolwaterstoffen
3082
Cresyldifenylfosfaat
 
9
M6
III
Oppervlakte-actieve oplossing
3082
Decylacrylaat
 
9
M6
III
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat en mengsel van koolwaterstoffen
3082
Diisobutylftalaat
 
9
M6
III
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat en mengsel van koolwaterstoffen
3082
Di-n-butylftalaat
 
9
M6
III
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat en mengsel van koolwaterstoffen
3082
Koolwaterstoffen
vloeibaar, vlampunt hoge dan 61 °C, milieugevaarlijk
9
M6
III
Regel die geldt voor collectieve rubrieken
3082
Isodecyldifenylfosfaat
 
9
M6
III
Oppervlakte-actieve oplossing
3082
Methylnaftalenen
mengsel van isomeren, vloeibaar
9
M6
III
Mengsel van koolwaterstoffen
3082
Triarylfosfaten
n.e.g.
9
M6
III
Oppervlakte-actieve oplossing
3082
Tricresylfosfaat
met niet meer dan 3 % ortho-isomeer
9
M6
III
Oppervlakte-actieve oplossing
3082
Trixylenylfosfaat
 
9
M6
III
Oppervlakte-actieve oplossing
3082
Zinkalkyldithiofosfaat
C3-C14
9
M6
III
Oppervlakte-actieve oplossing
3082
Zinkaryldithiofosfaat
C7-C16
9
M6
III
Oppervlakte-actieve oplossing
3082
Milieugevaarlijke vloeistof, n.e.g.
 
9
M6
III
Regel die geldt voor collectieve rubrieken
3099
Oxiderende vloeistof, giftig, n.e.g.
 
5.1
OT1
I/II/III
Regel die geldt voor collectieve rubrieken
3101
3103
3105
3107
3109
3111
3113
3115
3117
3119
Organisch peroxide van type B, C, D, E of F, vloeibaar of Organisch peroxide van type B, C, D, E or F, vloeibaar, met temperatuurbeheersing
 
5.2
P1
 
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat en mengsel van koolwaterstoffen en salpeterzuur (**)
3145
Butylfenolen
vloeibaar, n.e.g.
8
C3
I/II/III
Azijnzuur
3145
Alkylfenolen, vloeibaar, n.e.g.
met inbegrip van de C2 tot C12 homologen
8
C3
I/II/III
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
3149
Waterstofperoxide en peroxyazijnzuur, mengsel, gestabiliseerd
met azijnzuur (UN 2790), zwavelzuur (UN 2796) en/of fosforzuur (UN 1805), wateren niet meer dan 5 % peroxyazijnzuur
5.1
OC1
II
Oppervlakte-actieve oplossing en salpeterzuur
3210
Anorganische chloraten, oplossing in water, n.e.g.
 
5.1
01
II/III
Water
3211
Anorganische perchloraten, oplossing in water, n.e.g.
 
5.1
01
II/III
Water
3213
Anorganische bromaten, oplossing in water, n.e.g.
 
5.1
01
II/III
Water
3214
Anorganische permanganaten, oplossing in water, n.e.g.
 
5.1
01
II
Water
3216
Anorganische persulfaten oplossing in water, n.e.g.
 
5.1
01
III
Oppervlakte-actieve oplossing
3218
Anorganische nitraten, oplossing in water, n.e.g.
 
5.1
01
II/III
Water
3219
Anorganische nitrieten, oplossing in water, n.e.g.
 
5.1
01
II/III
Water
3264
Koperchloride
oplossing in water, in mindere mate bijtend
8
C1
III
Water
3264
Hydroxylaminesulfaat
oplossing in water van 25 %
8
C1
III
Water
3264
Fosforzuur
oplossing in water
8
C1
III
Water
3264
Bijtende zure anorganische vloeistof, n.e.g.
vlampunt hoger dan 61 °C
8
C1
I/II/III
Regel die geldt voor collectieve rubrieken; is niet van toepassing op mengsels waarvan de componenten bij de UN-nummers 1830, 1832, 1906 en 2308 voorkomen
3265
Methoxyazijnzuur
 
8
C3
I
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
3265
Allylbarnsteenzuuranhydride
 
8
C3
II
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat oppervlakte-actieve oplossing
3265
Dithioglycolzuur
 
8
C3
II
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
3265
Butylfosfaat
mengsel van mono- en dibutylfosfaat
8
C3
III
Oppervlakte-actieve oplossing
3265
Caprylzuur
 
8
C3
III
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
3265
Isovalerylzuur
 
8
C3
III
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
3265
Pelargonzuur
 
8
C3
III
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
3265
Wijnsteenzuur
 
8
C3
III
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
3265
Valerylzuur
 
8
C3
III
Azijnzuur
3265
Bijtende zure organische vloeistof, n.e.g.
vlampunt hoger dan 61 °C
8
C3
I/II/III
Regel die geldt voor collectieve rubrieken
3266
Natriumhydrogeniumsulfide
oplossing in water
8
C5
II
Azijnzuur
3266
Natriumsulfide
oplossing in water, in mindere mate bijtend
8
C5
III
Azijnzuur
3266
Bijtende basische anorganische vloeistof, n.e.g.
vlampunt hoger dan 61 °C
8
C5
I/II/III
Regel die geldt voor collectieve rubrieken
3267
2,2”-(Butylimino)-bisethanol
 
8
C7
II
Mengsel van koolwaterstoffen en oppervlakte-actieve oplossing
3267
Bijtende basische organische vloeistof, n.e.g.
vlampunt hoger dan 61 °C
8
C7
I/II/III
Regel die geldt voor collectieve rubrieken
3271
Ethyleenglycol-monobutylether
vlampunt 61 °C
3
F1
III
Azijnzuur
3271
Ethers, n.e.g.
 
3
F1
II/III
Regel die geldt voor collectieve rubrieken
3272
Tert-butylester van acryl-zuur
 
3
F1
II
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
3272
Isobutylpropionaat
vlampunt lager dan 23 °C
3
F1
II
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
3272
Methylvaleraat
 
3
F1
II
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
3272
Trimethyl-ortho-formiaat
 
3
F1
II
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
3272
Ethylvaleraat
 
3
F1
III
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
3272
Isobutylisovaleraat
 
3
F1
III
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
3272
n-Amylpropionaat
 
3
F1
III
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
3272
n-Butylbutyraat
 
3
F1
III
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
3272
Methyllactaat
 
3
F1
III
n-butylacetaat/ verzadigde oppervlakte-actieve oplossing van n-butylacetaat
3272
Esters, n.e.g.
 
3
F1
II/III
Regel die geldt voor collectieve rubrieken
3287
Natriumnitriet
oplossing in water van 40 %
6.1
T4
III
Water
3287
Giftige anorganische vloeistof, n.e.g.
 
6.1
T4
I/II/III
Regel die geldt voor collectieve rubrieken
3291
Ziekenhuisafval, ongespecifieerd, n.e.g.
vloeibaar
6.2
13
 
Water
3293
Hydrazine, oplossing in water
met niet meer dan 37 massa- % hydrazine
6.1
T4
III
Water
3295
Heptenen
n.e.g.
3
F1
II
Mengsel van koolwaterstoffen
3295
Nonanen
vlampunt lager dan 23 °C
3
F1
II
Mengsel van koolwaterstoffen
3295
Decanen
n.e.g.
3
F1
III
Mengsel van koolwaterstoffen
3295
1,2,3-Trimethyl benzeen
 
3
F1
III
Mengsel van koolwaterstoffen
3295
Koolwaterstoffen, vloeibaar, n.e.g.
 
3
F1
I/II/III
Regel die geldt voor collectieve rubrieken
3405
Bariumchloraat, oplossing
oplossing in water
5.1
OT1
II/III
Water
3406
Bariumperchloraat, oplossing
oplossing in water
5.1
OT1
II/III
Water
3408
Loodperchloraat, oplossing
oplossing in water
5.1
OT1
II/III
Water
3413
Kaliumcyanide, oplossing
oplossing in water
6.1
T4
I/II/III
Water
3414
Natriumcyanide, oplossing
oplossing in water
6.1
T4
I/II/III
Water
3415
Natriumfluoride, oplossing
oplossing in water
6.1
T4
III
Water
3422
Kaliumfluoride, oplossing
oplossing in water
6.1
T4
III
Water
(*)
Voor UN 1791: De test mag enkel uitgevoerd worden met een ontluchtingsinstallatie. Indien de test uitgevoerd wordt met salpeterzuur als standaardvloeistof, moet een ontluchtingsinstallatie en een dichting gebruikt worden die weerstaan aan het zuur. Indien de test uitgevoerd wordt met oplossingen van hypochloriet is het gebruik van ontluchtingsinstallaties en dichtingen van hetzelfde ontwerptype, die weerstaan aan het hypochloriet (bijvoorbeeld uit siliconenrubber) maar niet aan salpeterzuur, ook toegestaan.
(**)
Voor de UN-nummers 3101, 3103, 3105, 3107, 3109, 3111, 3113, 3115, 3117, 3119 (tert-butylhydroperoxide met meer dan 40 % peroxide en de peroxyzuren zijn uitgesloten): alle organische peroxides die technisch zuiver zijn, of die opgelost zijn in oplosmiddelen die – voor wat hun compatibiliteit betreft – in de onderstaande lijst door de standaardvloeistof “mengstel van koolwaterstoffen” afgedekt zijn. De compatibiliteit van de ontluchtingsinrichtingen en van de dichtingen met de organische peroxides mag aan de hand van laboratoriumproeven met salpeterzuur geverifieerd worden, los van de beproevingen op het constructietype.

4.1.1.21.7

In afwijking van 4.1.1.21.1 mogen vloeibare afvalstoffen die zijn ingedeeld overeenkomstig 2.1.3.5.5 in polyethyleenverpakkingen worden geplaatst, op voorwaarde dat deze verpakkingen de beproevingen met alle referentievloeistoffen, beschreven in 6.1.6.1, hebben doorstaan. De verpakkingen moeten voldoen aan het beproevingsniveau van de verpakkingsgroep zoals toegewezen overeenkomstig 2.1.3.5.5.
In afwijking van 4.1.1.15 moet, op basis van de kennis over de samenstelling van het vloeibare afval, in geval van aanwezigheid van stoffen die de polyethyleenverpakking kunnen verzwakken (bijvoorbeeld bepaalde chloorverbindingen), de toegestane gebruiksduur van deze verpakking tweeënhalf jaar bedragen, te rekenen vanaf de datum van fabricage.
4.1.2 Bijkomende algemene bepalingen met betrekking tot het gebruik van de IBC's

4.1.2.1

Wanneer IBC's worden gebruikt voor het vervoer van vloeistoffen met een vlampunt van ten hoogste 60 °C (gesloten kroes) of van poedervormige stoffen die stofexplosies kunnen veroorzaken, moeten maatregelen worden getroffen om gevaarlijke electrostatische ontladingen tijdens het vullen of het ledigen te voorkomen.

4.1.2.2

Elke metalen IBC, IBC uit stijve kunststof en composiet-IBC moet aan de relevante beproevingen en inspecties conform 6.5.4.4 of 6.5.4.5 onderworpen worden:
voordat hij in dienst wordt gesteld;
vervolgens met intervallen van ten hoogste twee en een half en vijfjaar, al naargelang van het geval;
na reparatie of reconstructie, voordat hij opnieuw voor het vervoer wordt gebruikt.
Een IBC mag – na de vervaldatum van de geldigheid van de laatste periodieke beproeving of inspectie – niet meer gevuld en voor het vervoer aangeboden worden. Een IBC die gevuld werd vóór de vervaldatum van de geldigheid van de laatste periodieke beproeving en de laatste periodieke inspectie, mag evenwel gedurende ten hoogste drie maand na deze datum vervoerd worden. Een IBC mag bovendien na de vervaldatum van de geldigheid van de laatste periodieke beproeving en de laatste periodieke inspectie vervoerd worden:
a)
na te zijn geledigd, maar voor de reiniging, om onderworpen te worden aan de voorgeschreven beproeving of inspectie alvorens opnieuw gevuld te worden;
b)
gedurende ten ten hoogste zes maand na de vervaldatum van de geldigheid van de laatste periodieke beproeving of de laatste periodieke inspectie – behalve wanneer de bevoegde overheid iets anders toestaat – om de terugkeer mogelijk te maken van gevaarlijke goederen of residu's voor hun eliminatie of recyclage volgens de regels.
OPMERKING: Zie 5.4.1.1.11 voor de vermelding in het vervoerdocument.

4.1.2.3

De IBC's van het type 31HZ2 moeten tot ten minste 80 % van de capaciteit van het uitwendig omhulsel gevuld worden.

4.1.2.4

Behalve wanneer het geregeld onderhoud van een metalen IBC, een IBC uit stijve kunststof, een composiet-IBC of een flexibele IBC uitgevoerd wordt door de eigenaar van de IBC wiens naam of erkend symbool er duurzaam op aangebracht is, evenals de naam van de Staat waaronder hij ressorteert, dient de partij die het geregeld onderhoud uitvoert in de nabijheid van het “UN”-prototypemerkteken van de fabrikant een duurzaam merk op de IBC aan te brengen, dat het volgende aangeeft:
a)
de Staat waarin het geregeld onderhoud werd uitgevoerd; en
b)
de naam of het erkend symbool van de partij die het geregeld onderhoud heeft uitgevoerd.
4.1.3 Algemene bepalingen met betrekking tot de verpakkingsinstructies
4.1.3.1
De verpakkingsinstructies die van toepassing zijn op de gevaarlijke goederen van de klassen 1 tot en met 9 worden in afdeling 4.1.4 gespecificeerd. Ze zijn opgedeeld in drie onderafdelingen, in functie van het verpakkingstype waarop ze van toepassing zijn:
onderafdeling 4.1.4.1:
voor de andere verpakkingen dan de IBC's en de grote verpakkingen; deze verpakkingsinstructies zijn gekenmerkt door middel van een alfanumerische code die begint met de letter “P” of “R” indien het gaat om een verpakking die eigen is aan het RID en het ADR;
onderafdeling 4.1.4.2:
voor de IBC's; deze instructies zijn gekenmerkt door middel van een alfanumerische code die begint met de letters “IBC”;
onderafdeling 4.1.4.3:
voor de grote verpakkingen; deze instructies zijn gekenmerkt door middel van een alfanumerische code die begint met de letters “LP”.
De verpakkingsinstructies geven over het algemeen aan dat – al naargelang het geval – de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1, 4.1.2 en/of 4.1.3 van toepassing zijn. Ze kunnen ook – al naargelang het geval – de conformiteit met de bijzondere bepalingen van de afdelingen 4.1.5, 4.1.6, 4.1.7, 4.1.8 of 4.1.9 voorschrijven. In de verpakkingsinstructie zelf kunnen ook bijzondere verpakkingsvoorschriften gespecificeerd worden die van toepassing zijn voor welbepaalde stoffen of voorwerpen. Deze zijn ook gekenmerkt door middel van een alfanumerische code die begint met de letters:
“PP”
voor de andere verpakkingen dan de IBC's en de grote verpakkingen, of “RR” wanneer het bijzondere verpakkingsvoorschriften betreft die specifiek zijn aan het RID en het ADR;
“B”
voor de IBC's, of “BB” wanneer het bijzondere verpakkingsvoorschriften betreft die specifiek zijn aan het RID en het ADR; en
“L”
voor de grote verpakkingen of “LL” als het gaat over bijzondere verpakkingsvoorschriften die specifiek zijn aan het RID en aan het ADR.
Behalve wanneer elders uitdrukkelijk anders wordt bepaald, moet elke verpakking beantwoorden aan de van toepassing zijnde voorschriften van deel 6. De verpakkingsinstructies geven over het algemeen geen richtlijnen met betrekking tot de compatibiliteit en de gebruiker mag zijn verpakking niet kiezen zonder na te gaan of de stof compatibel is met het gekozen verpakkingsmateriaal (glazen recipiënten zijn bijvoorbeeld niet geschikt voor de meeste fluoriden). Wanneer in de verpakkingsinstructies glazen recipiënten toegelaten worden, zijn de verpallingen uit porselein en aardewerk dat ook.
4.1.3.2
Kolom (8) van tabel A in hoofdstuk 3.2 geeft voor ieder voorwerp of iedere stof de te gebruiken verpakkingsinstructie(s) aan. In kolom (9a) worden de bijzondere verpakkingsvoorschriften aangegeven die van toepassing zijn voor welbepaalde stoffen of voorwerpen, en in kolom (9b) de bepalingen met betrekking tot de gezamenlijke verpakking (zie 4.1.10).
4.1.3.3
Elke verpakkingsinstructie vermeldt in voorkomend geval de toegelaten enkelvoudige of samengestelde verpakkingen. Bij de samengestelde verpakkingen worden de toegelaten binnen- en buitenverpakkingen aangegeven en – in voorkomend geval – de maximaal toegelaten hoeveelheid voor iedere binnen- of buitenverpakking. De maximale netto massa en de maximale capaciteit zijn gedefinieerd in 1.2.1. Wanneer verpakkingen die niet noodzakelijk moeten voldoen aan de voorschriften van 4.1.1.3 (bijvoorbeeld kisten, paletten) toegestaan zijn in een verpakkingsinstructie of de bijzondere bepalingen vermeld in tabel A van hoofdstuk 3.2, zijn deze verpakkingen niet onderwerpen aan de massa- of volumelimieten die in het algemeen van toepassing zijn op verpakkingen die voldoen aan de voorschriften van hoofdstuk 6.1, tenzij anders aangegeven in de relevante verpakkingsinstructie of bijzondere bepaling.
4.1.3.4
De volgende verpakkingen mogen niet gebruikt worden wanneer de vervoerde stoffen tijdens het vervoer vloeibaar kunnen worden:
Verpakkingen
Vaten:
1D en 1G
Kisten:
4A, 4B, 4N, 4C1, 4C2, 4D, 4F, 4G, 4H1 en 4H2
Zakken:
5L1, 5L2, 5L3, 5H1, 5H2, 5H3, 5H4, 5M1 en 5M2
Composietverpakkingen:
6HC, 6HD2, 6HG1, 6HG2, 6HD1, 6PC, 6PD1, 6PD2, 6PG1, 6PG2 en 6PH1
Grote verpakkingen
Uit soepele kunststof:
51H (buitenverpakking).
IBC's
Voor de stoffen die ingedeeld zijn bij verpakkingsgroep I: de IBC's van alle types
Voor de stoffen die ingedeeld zijn bij verpakkingsgroepen II en III:
Hout:
11C, 11D en 11F
Karton:
11G
Soepele:
13H1, 13H2, 13H3, 13H4, 13H5, 13L1, 13L2, 13L3, 13L4, 13M1 en 13M2
Composiet:
11HZ2 en 21HZ2
Voor de toepassing van onderhavige paragraaf worden de stoffen en de mengsels van stoffen met een smeltpunt van ten hoogste 45 °C aanzien als vaste stoffen die tijdens het vervoer vloeibaar kunnen worden.
4.1.3.5
Wanneer de verpakkingsinstructies van dit hoofdstuk het gebruik van een welbepaald type verpakking toestaan (bijvoorbeeld 4G; 1A2), mogen de verpakkingen die voorzien zijn van dezelfde verpakkingscode, gevolgd door de overeenkomstig de voorschriften van deel 6 aangebrachte letters “V”, “U” of “W (bijvoorbeeld 4GV, 4GU of 4GW; 1A2V, 1A2U of 1A2W), ook gebruikt worden; dit indien ze voldoen aan dezelfde voorwaarden en beperkingen als deze die conform de overeenkomstige verpakkingsinstructies van toepassing zijn op het gebruik van dit type verpakking. Een samengestelde verpakking die gemarkeerd is met “4GV” mag bijvoorbeeld gebruikt worden wanneer een andere, met “4G” gemarkeerde samengestelde verpakking toegelaten is, op voorwaarde dat de voorschriften van de overeenkomstige verpakkingsinstructie betreffende het type binnenverpakking en de limieten qua hoeveelheid nageleefd worden.
4.1.3.6 Drukrecipiënten voor vloeistoffen en vaste stoffen

4.1.3.6.1

Tenzij wanneer in het ADR uitdrukkelijk anders is aangegeven, zijn de drukrecipiënten die voldoen aan:
a)
de toepasselijke voorschriften van hoofdstuk 6.2; of
b)
de door het land van fabricage toegepaste nationale of internationale normen met betrekking tot het ontwerp, de constructie, de beproevingen, de fabricage en de inspectie, op voorwaarde dat de bepalingen van 4.1.3.6 nageleefd worden en dat – voor de flessen, cylinders, drukvaten, flessen batterijen en bergingsdrukrecipiënten uit metaal – de constructie zodanig is dat de minimale barstverhouding (de barstdruk gedeeld door de beproevingsdruk):
(i)
1,50 bedraagt voor de hervulbare drukrecipiënten;
(ii)
2,00 bedraagt voorde niet-hervulbare drukrecipiënten,
toegelaten voor het vervoer van alle andere vloeistoffen of vaste stoffen dan de ontplofbare stoffen, de thermisch instabiele stoffen, de organische peroxides, de zelfontledende stoffen, de stoffen die door een scheikundige reactie een gevoelige drukverhoging in de verpakking kunnen veroorzaken en de radioactieve stoffen (tenzij deze die toegelaten zijn in 4.1.9).
Deze onderafdeling is niet van toepassing op de stoffen die in tabel 3 van verpakkingsinstructie P200 in 4.1.4.1 vermeld worden.

4.1.3.6.2

Ieder constructietype van een drukrecipiënt moet goedgekeurd worden door de bevoegde overheid van het land van fabricage, of zoals aangegeven in hoofdstuk 6.2.

4.1.3.6.3

Tenzij wanneer uitdrukkelijk anders is aangegeven, moeten drukrecipiënten gebruikt worden met een minimale beproevingsdruk van 0,6 MPa.

4.1.3.6.4

Tenzij wanneer uitdrukkelijk anders is aangegeven, mogen de drukrecipiënten voorzien zijn van een decompressieinrichting voor noodgevallen die ontworpen is om in geval van overvulling of brand het openbarsten te verhinderen.
De kranen van de drukrecipiënten moeten zodanig ontworpen en vervaardigd zijn dat ze zonder te lekken aan beschadigingen kunnen weerstaan, of op een van de in 4.1.6.8 a) tot en met e) beschreven wijzen beschermd zijn tegen beschadigingen die een ongewilde lekkage van de inhoud van het drukrecipiënt kunnen veroorzaken.

4.1.3.6.5

Het drukrecipiënt mag niet tot meer dan 95 % van zijn capaciteit bij 50 °C gevuld worden. Een voldoende vulmarge (vrije ruimte) moet overgelaten worden om te garanderen dat het drukrecipiënt bij een temperatuur van 55 °C niet volledig met vloeistof gevuld is.

4.1.3.6.6

Tenzij wanneer uitdrukkelijk anders is aangegeven, moeten de drukrecipiënten om de vijfjaar aan een periodieke keuring onderworpen worden. De periodieke keuring dient een uitwendig onderzoek te omvatten, een inwendig onderzoek of een door de bevoegde overheid goedgekeurde alternatieve methode, een drukproef of een evenwaardige niet-destructieve beproevingsmethode die met het akkoord van de bevoegde overheid is ingevoerd, met inbegrip van een nazicht van de hele uitrusting (dichtheid van de afsluiters, decompressieinrichtingen voor noodgevallen of smeltveiligheden bijvoorbeeld). De drukrecipiënten mogen niet gevuld worden na afloop van de geldigheidstermijn van de periodieke keuring, maar ze mogen na die datum wel vervoerd worden. Herstellingen aan de drukrecipiënten moeten voldoen aan de vereisten van 4.1.6.11.

4.1.3.6.7

Voor het vullen moet de verpakker het drukrecipiënt inspecteren en er zich van vergewissen dat het de te vervoeren stof mag bevatten en dat aan alle voorschriften van het ADR is voldaan. Na het vullen van het recipiënt moeten de afsluiters gesloten worden en gedurende het vervoer gesloten blijven. De afzender moet de dichtheid van de sluitingen en van de uitrusting nakijken.

4.1.3.6.8

Hervulbare drukrecipiënten mogen niet gevuld worden met een andere stof dan die welke ze voordien bevatten, tenzij wanneer de nodige handelingen voor de overgang op een ander gebruik werden uitgevoerd.

4.1.3.6.9

De markering van de drukrecipiënten voor vloeistoffen en vaste stoffen conform 4.1.3.6 (niet conform de voorschriften van hoofdstuk 6.2) moet beantwoorden aan de voorschriften van de bevoegde overheid van het land van fabricage.
4.1.3.7
De verpakkingen of de IBC's die niet uitdrukkelijk toegelaten zijn door de van toepassing zijnde verpakkingsinstructie mogen niet gebruikt worden voor het vervoer van een stof of voorwerp, tenzij overeenkomstig afdeling 1.5.1 een tijdelijke afwijking van de onderhavige bepalingen werd overeengekomen tussen Verdragspartijen bij het ADR.
4.1.3.8 Andere onverpakte voorwerpen dan de voorwerpen van klasse 1

4.1.3.8.1

Wanneer grote en robuuste voorwerpen niet verpakt kunnen worden volgens de voorschriften van hoofdstuk 6.1 of 6.6 en ze leeg, niet gereinigd en onverpakt vervoerd moeten worden, kan de bevoegde overheid van het land van oorsprong (87) een dergelijk vervoer goedkeuren. Daarbij moet ze rekening houden met het feit dat:
a)
de grote en robuuste voorwerpen voldoende stevig moeten zijn om te weerstaan aan de schokken en belastingen waaraan ze normalerwijze blootgesteld kunnen worden tijdens het vervoer, met inbegrip van de overslag tussen vervoersmiddelen of tussen vervoersmiddelen en stapelplaatsen, en bij het wegnemen van de palet of oververpakking voor een daaropvolgende manuele of mechanische behandeling;
b)
alle sluitingen en openingen derwijze afgedicht moeten worden dat elke lekkage van de inhoud, die onder normale vervoersomstandigheden door de trillingen of de temperatuurs-, vochtigheids- of drukveranderingen (bijvoorbeeld te wijten aan de hoogte) veroorzaakt kan worden, uitgesloten wordt. Er mogen zich geen gevaarlijke residus op de buitenkant van de grote en robuuste voorwerpen bevinden;
c)
de gedeelten van de grote en robuuste voorwerpen die in rechtstreeks contact komen met de gevaarlijke goederen:
i)
er niet aangetast of in merkbare mate verzwakt mogen door worden; en
ii)
geen gevaarlijke werkingen mogen veroorzaken, bijvoorbeeld door de rol van katalysator bij een reactie te vervullen of door met de gevaarlijke goederen te reageren;
d)
de grote en robuuste voorwerpen die vloeistoffen bevatten zodanig geladen en gestuwd moeten worden dat elke lekkage van de inhoud of blijvende vervorming van het voorwerp tijdens het vervoer uitgesloten is;
e)
deze voorwerpen zodanig op onderstellen, in kratten of andere manipulatieinrichtingen of aan de transporteenheid bevestigd moeten worden dat geen speling kan optreden onder normale vervoersvoorwaarden.

4.1.3.8.2

De onverpakte voorwerpen, die door de bevoegde overheid overeenkomstig de bepalingen van 4.1.3.8.1 goedgekeurd werden, zijn onderworpen aan de verzendingsprocedures van deel 5. De afzender van deze voorwerpen moet er zich bovendien van vergewissen dat een copie van de goedkeuring aan het vervoerdocument gehecht is.
OPMERKING: Een groot en robuust voorwerp kan een soepel brandstofreservoir, een militair apparaat, een machine of een toestel zijn, dat gevaarlijke goederen bevat in hoeveelheden die groter zijn dan de beperkte hoeveelheden conform 3.4.6.

(87)
Indien het land van oorsprong geen Verdragspartij is bij het ADR, de bevoegde overheid van de eerste Verdragspartij bij het ADR die door de zending wordt aangedaan.
4.1.4 Lijst van de verpakkingsinstructies
OPMERKING: Ofschoon de nummering die voor de onderstaande verpakkingsinstructies wordt gebruikt dezelfde is als die in de IMDG Code en in de modelvoorschriften van de VN, kunnen toch enkele details verschillen.
4.1.4.1 Verpakkingsinstructies met betrekking tot het gebruik van de verpakkingen (behalve de IBC's en de grote verpakkingen)
P001
VERPAKKINGSINSTRUCTIE (VLOEISTOFFEN)
P001
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:
Samengestelde verpakkingen:
Maximale capaciteit / netto massa (zie 4.1.3.3)
Binnenverpakkingen
Buiten verpakkingen
Verpakkingsgroep I
Verpakkingsgroep II
Verpakkingsgroep III
Uit glas
10/
Vaten
 
 
 
Uit kunststof
30 /
uit staal (1A1, 1A2)
250 kg
400 kg
400 kg
Uit metaal
40 /
uit aluminium (1B1, 1B2)
250 kg
400 kg
400 kg
 
 
uit een ander metaal (1N1, 1N2)
250 kg
400 kg
400 kg
 
 
uit kunststof (1H1, 1H2)
250 kg
400 kg
400 kg
 
 
uit gelamineerd hout (1D)
150 kg
400 kg
400 kg
 
 
uit karton (1G)
75 kg
400 kg
400 kg
 
 
Kisten
 
 
 
 
 
uit staal (4A)
250 kg
400 kg
400 kg
 
 
uit aluminium (4B)
250 kg
400 kg
400 kg
 
 
uit een ander metaal (4N)
250 kg
400 kg
400 kg
 
 
uit massief hout (4C1, 4C2)
150 kg
400 kg
400 kg
 
 
uit gelamineerd hout (4D)
150 kg
400 kg
400 kg
 
 
uit spaanplaat (4F)
75 kg
400 kg
400 kg
 
 
uit karton (4G)
75 kg
400 kg
400 kg
 
 
uit geëxpandeerde kunststof (4H1)
60 kg
60 kg
60 kg
 
 
uit stijve kunststof (4H2)
150 kg
400 kg
400 kg
 
 
Jerrycans
 
 
 
 
 
uit staal (3A1, 3A2)
120 kg
120 kg
120 kg
 
 
uit aluminium (3B1, 3B2)
120 kg
120 kg
120 kg
 
 
uit kunststof (3H1, 3H2)
120 kg
120 kg
120 kg
Enkelvoudige verpakkingen:
Vaten
 
 
 
uit staal met niet-afneembaar deksel (1A1)
250/
450/
450/
uit staal met afneembaar deksel (1A2)
250/ (a)
450/
450/
uit aluminium met niet-afneembaar deksel (1B1)
250/
450/
450/
uit aluminium met afneembaar deksel (1B2)
250/ (a)
450/
450/
uit metaal behalve staal of aluminium met niet-afneembaar deksel (1N1)
250/
450/
450/
uit metaal behalve staal of aluminium met afneembaar deksel (1N2)
250 / (3)
450/
450/
uit kunststof met niet-afneembaar deksel (1H1)
250/
450/
450/
uit kunststof met afneembaar deksel (1H2)
250 l a
450/
450/
Jerrycans
 
 
 
uit staal met niet-afneembaar deksel (3A1)
60/
60/
60/
uit staal met afneembaar deksel (3A2)
60/ (a)
60/
60/
uit aluminium met niet-afneembaar deksel (3B1)
60/
60/
60/
uit aluminium met afneembaar deksel (3B2)
60/ (a)
60/
60/
uit kunststof met niet-afneembaar deksel (3H1)
60/
60/
60/
uit kunststof met afneembaar deksel (3H2)
60/ (a)
60/
60/
 
 
 
Maximale capaciteit / netto massa (zie 4.1.3.3)
Composietverpakkingen:
Verpakkingsgroep I
Verpakkingsgroep II
Verpakkingsgroep III
Recipiënt uit kunststof met een vat uit staal, aluminium of kunststof als buitenverpakking (6HA1, 6HB1, 6HH1)
250/
250/
250/
Recipiënt uit kunststof met een vat uit karton of uit gelamineerd hout als buitenverpakking (6HG1, 6HD1)
120/
250/
250/
Recipiënt uit kunststof met een korf of kist uit staal of aluminium of met een kist uit massief hout, gelamineerd hout, karton of stijve kunststof als buitenverpakking (6HA2, 6HB2, 6HC, 6HD2, 6HG2 of 6HH2)
60/
60/
60/
Recipiënt uit glas met een vat uit staal, aluminium, karton, gelamineerd hout, geëxpandeerde kunststof of stijve kunststof als buitenverpakking (6PA1, 6PB1, 6PG1, 6PD1, 6PH1 of 6PH2) of met een korf of kist uit staal of aluminium, een kist uit massief hout of karton of een rieten korf als buitenverpakking (6PA2, 6PB2, 6PC, 6PG2 of 6PD2)
60/
60/
60/
Drukrecipiënten, indien voldaan wordt aan de algemene bepalingen van 4.1.3.6.
Bijkomende bepaling:
De verpakkingen moeten voorzien zijn van een ontgassingsinrichting voor de stoffen van klasse 3, verpakkingsgroep III, die kleine hoeveelheden koolstofdioxide of stikstof ontwikkelen.
Bijzondere verpakkingsvoorschriften:
PP1
Voor de stoffen met UN-nummers 1133, 1210, 1263 en 1866 en voor de bij UN-nummer 3082 ingedeelde lijmen, drukinken, drukinkt-verwante producten, verven, verf-verwante producten en harsoplossingen, dienen de verpakkingen uit metaal of uit kunststof voor stoffen van verpakkingsgroep II en III in hoeveelheden van ten hoogste 5 liter per verpakking niet te voldoen aan de beproevingen van hoofdstuk 6.1, indien ze als volgt vervoerd worden:
 
 a)  in gepaletiseerde ladingen, in paletkisten of in andere eenheidsladingen, bijvoorbeeld op een palet geplaatste of gestapelde individuele verpakkingen die met behulp van riemen, krimpfolie, een uitrekbare hoes of een andere gepaste methode vastgezet worden; of
 
 b)  als binnenverpakkingen van samengestelde verpakkingen met een netto massa van ten hoogste 40 kg.
PP2
Voor UN-nummer 3065 mogen tonnen uit massief hout met een maximale capaciteit van 250 liter gebruikt worden, die niet beantwoorden aan de bepalingen van hoofdstuk 6.1.
PP4
De verpakkingen voor UN-nummer 1774 moeten voldoen aan het beproevingsniveau van verpakkingsgroep II.
PP5
De verpakkingen voor UN-nummer 1204 moeten zodanig vervaardigd worden dat explosies als gevolg van een verhoging van de inwendige druk verhinderd worden. Flessen, cylinders en drukvaten mogen niet gebruikt worden voor deze stoffen.
PP6
(Afgeschaft).
PP10
De verpakking voor UN-nummer 1791, verpakkingsgroep II, moet voorzien zijn van een ontgassingsinrichting.
PP31
De verpakkingen voor UN-nummer 1131 moeten hermetisch gesloten zijn.
PP33
Voor UN-nummer 1308, verpakkingsgroepen I en II, mogen slechts samengestelde verpakkingen gebruikt worden met een maximale bruto massa van 75 kg.
PP81
De maximale gebruiksduur van de vaten en jerrycans uit kunststof, die als enkelvoudige verpakkingen gebruikt worden voor UN-nummer 1790 met meer dan 60 % maar niet meer dan 85 % fluorwaterstof en voor UN-nummer 2031 met meer dan 55 % salpeterzuur, bedraagt twee jaar te rekenen vanaf de datum van fabricage
PP93
De verpakkingen voor UN-nummers 3532 en 3534 moeten zodanig ontworpen en vervaardigd worden om toe te laten dat het gas of de damp kan ontsnappen om een drukopbouw te vermijden die een breuk van de verpakkingen in het geval van stabilisatieverlies, zou kunnen veroorzaken.
Bijzondere verpakkingsvoorschriften, eigen aan het RID en het ADR
RR2
Verpakkingen met afneembaar deksel zijn niet toegelaten voor UN-nummer 1261.
(a)
Alleen stoffen met een viscositeit van meer dan 2 680 mm2/s zijn toegelaten.
P002
VERPAKKINGSINSTRUCTIE (VASTE STOFFEN)
P002
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:
Samengestelde verpakkingen:
Maximale netto massa (zie 4.1.3.3)
Binnenverpakkingen
Buiten verpakkingen
Verpakkingsgroep I
Verpakkingsgroep II
Verpakkingsgroep III
Uit glas
10 kg
Vaten
 
 
 
Uit kunststof (3)
50 kg
uit staal (1A1, 1A2)
400 kg
400 kg
400 kg
Uit metaal
50 kg
uit aluminium (1B1, 1B2)
400 kg
400 kg
400 kg
Uit papier (a) (b) (c)
50 kg
uit een ander metaal (1N1, 1N2)
400 kg
400 kg
400 kg
Uit karton (a) (b) (c)
50 kg
uit kunststof (1H1, 1H2)
400 kg
400 kg
400 kg
 
 
uit gelamineerd hout (1D)
400 kg
400 kg
400 kg
 
 
uit karton (1G)
400 kg
400 kg
400 kg
 
 
Kisten
 
 
 
 
 
uit staal (4A)
400 kg
400 kg
400 kg
 
 
uit aluminium (4B)
400 kg
400 kg
400 kg
 
 
uit een ander metaal (4N)
400 kg
400 kg
400 kg
 
 
uit massief hout (4C1)
250 kg
400 kg
400 kg
 
 
uit massief hout, met stofdichte wanden (4C2)
250 kg
400 kg
400 kg
 
 
uit gelamineerd hout (4D)
250 kg
400 kg
400 kg
 
 
uit spaanplaat (4F)
125 kg
400 kg
400 kg
 
 
uit karton (4G)
125 kg
400 kg
400 kg
 
 
uit geëxpandeerde kunststof (4H1)
60 kg
60 kg
60 kg
 
 
uit stijve kunststof (4H2)
250 kg
400 kg
400 kg
 
 
Jerrycans
 
 
 
 
 
uit staal (3A1, 3A2)
120 kg
120 kg
120 kg
 
 
uit aluminium (3B1, 3B2)
120 kg
120 kg
120 kg
 
 
uit kunststof (3H1, 3H2)
120 kg
120 kg
120 kg
Enkelvoudige verpakkingen:
Vaten
 
 
 
uit staal (1A1 of 1A2 (d) )
400 kg
400 kg
400 kg
uit aluminium (1B1 of 1B2 (d) )
400 kg
400 kg
400 kg
uit metaal behalve staal of aluminium (1N1 of 1N2 (d) )
400 kg
400 kg
400 kg
uit kunststof (1H1 of 1H2 (d) )
400 kg
400 kg
400 kg
uit karton (1G) (e)
400 kg
400 kg
400 kg
uit gelamineerd hout (1D) (e)
400 kg
400 kg
400 kg
Jerrycans
 
 
 
uit staal (3A1 of 3A2 (d) )
120 kg
120 kg
120 kg
uit aluminium (3B1 of 3B2 (d) )
120 kg
120 kg
120 kg
uit kunststof (3H1 of 3H2 (d) )
120 kg
120 kg
120 kg
Enkelvoudige verpakkingen:
Maximale netto massa (zie 4.1.3.3)
 
Verpakkingsgroep I
Verpakkingsgroep II
Verpakkingsgroep III
Kisten
 
 
 
uit staal (4A) (e)
verboden
400 kg
400 kg
uit aluminium (4B) (e)
verboden
400 kg
400 kg
uit een ander metaal (4N) (e)
verboden
400 kg
400 kg
uit massief hout (4C1) (e)
verboden
400 kg
400 kg
uit gelamineerd hout (4D) (e)
verboden
400 kg
400 kg
uit spaanplaat (4F) (e)
verboden
400 kg
400 kg
uit massief hout, met stofdichte wanden (4C2) (e)
verboden
400 kg
400 kg
uit karton (4G) (e)
verboden
400 kg
400 kg
uit stijve kunststof (4H2) (e)
verboden
400 kg
400 kg
Zakken
 
 
 
zakken (5H3, 5H4, 5L3, 5M2) (e)
verboden
50 kg
50 kg
 
Maximale netto massa (zie 4.1.3.3)
Composietverpakkingen:
Verpakkingsgroep I
Verpakkingsgroep II
Verpakkingsgroep III
Recipiënt uit kunststof met een vat uit staal, aluminium, gelamineerd hout, karton of kunststof als buitenverpakking (6HA1, 6HB1, 6HG1 (e) , 6HD1 (e) of 6HH1)
400 kg
400 kg
400 kg
Recipiënt uit kunststof met een korf of kist uit staal of aluminium of met een kist uit massief hout, gelamineerd hout, karton of stijve kunststof als buitenverpakking (6HA2, 6HB2, 6HC, 6HD2 (e) , 6HG2 (e) of 6HH2)
75 kg
75 kg
75 kg
Recipiënt uit glas met een vat uit staal, aluminium, gelamineerd hout of karton als buitenverpakking (6PA1, 6PB1, 6PD1 (e) of 6PG1 (e) ), of meteen korf of kist uit staal of aluminium, een kist uit massief hout of karton of een rieten korf als buitenverpakking (6PA2, 6PB2, 6PC, 6PG2 (e) of 6PD2 (e) ) of met een buitenverpakking uit geëxpandeerde kunststof of stijve kunststof (6PH1 of 6PH2 e)
75 kg
75 kg
75 kg
Drukrecipiënten, indien voldaan wordt aan de algemene bepalingen van 4.1.3.6.
Bijzondere verpakkingsvoorschriften:
PP6
(Afgeschaft).
PP7
Het celluloid van UN-nummer 2000 mag ook onverpakt als wagenlading in gesloten voertuigen of containers vervoerd worden, op voorwaarde dat het op paletten is geplaatst, omwikkeld met kunststoffolie en vastgezet met geschikte middelen (zoals stalen banden). De bruto massa van een palet mag niet meer dan 1000 kg bedragen.
PP8
De verpakkingen voor UN-nummer 2002 moeten zodanig vervaardigd worden dat explosies als gevolg van een verhoging van de inwendige druk verhinderd worden. Flessen, cylinders en drukvaten mogen niet gebruikt worden voor deze stoffen.
PP9
De verpakkingen voor UN-nummers 3175, 3243 en 3244 moeten overeenstemmen met een constructietype dat met goed gevolg de dichtheidsbeproeving voor verpakkingsgroep II heeft doorstaan. Voor UN-nummer 3175 is de dichtheidsbeproeving niet vereist wanneer de vloeistof volledig geabsorbeerd is in een vast materiaal, dat zelf vervat is in een afgedichte zak.
PP11
De zakken 5H1, 5L1 en 5M1 mogen voor UN-nummer 1309, verpakkingsgroep III en 1362 gebruikt worden indien ze zich in zakken uit kunststof bevinden en gepaletiseerd zijn onder een krimp- of rekfolie.
PP12
De zakken 5H1, 5L1 en 5M1 mogen voor de UN-nummers 1361, 2213 en 3077 gebruikt worden indien ze in gesloten voertuigen of containers vervoerd worden
PP13
Voor de voorwerpen van UN-nummer 2870 zijn enkel samengestelde verpakkingen toegelaten die voldoen aan het beproevingsniveau van verpakkingsgroep I.
PP14
De verpakkingen voor UN-nummers 2211, 2698 en 3314 moeten niet noodzakelijk voldoen aan de beproevingen op de verpakkingen van hoofdstuk 6.1.
PP15
De verpakkingen voor UN-nummers 1324 en 2623 moeten voldoen aan het beproevingsniveau van verpakkingsgroep III.
PP20
Voor UN-nummer 2217 mag men een recipiënt gebruiken dat stofdicht is en niet kan scheuren.
PP30
Voor UN-nummer 2471 zijn binnenverpakkingen uit papier of karton niet toegelaten.
PP34
Voor UN-nummer 2969 (hele zaden) mogen de zakken 5H1, 5L1 en 5M1 gebruikt worden.
PP37
Voor de UN-nummers 2590 en 2212 zijn de zakken 5M1 toegelaten. Alle zakken van om het even welk type moeten vervoerd worden in gesloten voertuigen of containers of in gesloten stijve oververpakkingen geplaatst worden.
PP38
Voor UN-nummer 1309, verpakkingsgroep II zijn zakken enkel toegelaten in gesloten voertuigen of containers.
PP84
Voor UN-nummer 1057 moeten de stijve buitenverpakkingen voldoen aan het beproevingsniveau van verpakkingsgroep II. Ze moeten zodanig ontworpen, gebouwd en geplaatst zijn dat elke beweging, elke ongewilde ontsteking van de apparaten of elk ongewild vrijkomen van brandbaar gas of brandbare vloeistof verhinderd wordt.
 
OPMERKING: Zie bijzondere bepaling 654 in hoofdstuk 3.3 voor gebruikte aanstekers die afzonderlijk ingezameld worden.
PP92
De verpakkingen voor UN-nummers 3531 en 3533 moeten zodanig ontworpen en vervaardigd worden om toe te laten dat het gas of de damp kan ontsnappen om een drukopbouw te vermijden die een breuk van de verpakkingen in het geval van stabilisatieverlies, zou kunnen veroorzaken.
Bijzonder verpakkingsvoorschrift, eigen aan het RID en het ADR
RR5
In weerwil van het bijzonder verpakkingsvoorschrift PP84 volstaat het om te voldoen aan de algemene bepalingen van 4.1.1.1, 4.1.1.2 en 4.1.1.5 tot en met 4.1.1.7 wanneer de brutomassa van de colli niet groter is dan 10 kg.
 
OPMERKING: Zie bijzondere bepaling 654 in hoofdstuk 3.3 voor gebruikte aanstekers die afzonderlijk ingezameld worden.
(a)
Deze binnenverpakkingen moeten stofdicht zijn.
(b)
Deze binnenverpakkingen mogen niet gebruikt worden wanneer de vervoerde stoffen tijdens het vervoer vloeibaar kunnen worden (zie 4.1.3.4).
(c)
Deze binnenverpakkingen mogen niet gebruikt worden voor de stoffen van verpakkingsgroep 1.
(d)
Deze verpakkingen mogen niet gebruikt worden voor stoffen van verpakkingsgroep I die tijdens het vervoer vloeibaar kunnen worden (zie 4.1.3.4).
(e)
Deze verpakkingen mogen niet gebruikt worden voor stoffen die tijdens het vervoer vloeibaar kunnen worden (zie 4.1.3.4).
P003
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P003
De gevaarlijke goederen moeten in geschikte buitenverpakkingen geplaatst worden. De verpakkingen moeten beantwoorden aan de bepalingen van 4.1.1.1, 4.1.1.2, 4.1.1.4 tot en met 4.1.1.8 en 4.1.3, en zodanig ontworpen zijn dat aan de voorschriften met betrekking tot de constructie van afdeling 6.1.4 is voldaan. Men dient buitenverpakkingen te gebruiken die uit een geschikt materiaal vervaardigd zijn, voldoende weerstand bieden en ontworpen zijn in functie van hun inhoud en van het gebruik waarvoor ze bestemd zijn. Wanneer deze verpakkingsinstructie toegepast wordt op het vervoer van voorwerpen of binnenverpakkingen in samengestelde verpakkingen, dient de verpakking zodanig ontworpen en vervaardigd te worden dat het accidenteel vrijkomen van de voorwerpen onder normale vervoersomsctandigheden vermeden wordt.
Bijzondere verpakkingsvoorschriften:
PP16
De accumulatoren (batterijen) van UN-nummer 2800 moeten tegen kortsluiting beschermd zijn en zorgvuldig verpakt zijn in stevige buitenverpakkingen.
 
OPMERKINGEN: 1. Accumulatoren (batterijen) van het gesloten type, die voor de werking van een mechanisch of electronisch apparaat nodig zijn en er een integrerend bestanddeel van vormen, moeten stevig op hun steun bevestigd zijn en tegen beschadigingen en kortsluiting beschermd zijn.
 
2. Zie P801 voor de gebruikte accumulatoren (batterijen) (UN-nummer 2800).
PP17
Voor het UN-nummer 2037 mag de netto massa van de colli niet groter zijn dan 55 kg voor de verpakkingen uit karton of 125 kg voor de andere verpakkingen.
PP19
De stoffen van de UN-nummers 1364 en 1365 mogen in balen vervoerd worden.
PP20
De stoffen van de UN-nummers 1363, 1386, 1408 en 2793 mogen in om het even welk recipiënt vervoerd worden dat stofdicht is en niet kan scheuren.
PP32
De stoffen van de UN-nummers 2857 en 3358 en stevige voorwerpen verzonden onder UN 3164 mogen onverpakt vervoerd worden, in korven of geschikte oververpakkingen.
 
OPMERKING: De netto massa van de toegelaten verpakkingen mag meer dan 400 kg bedragen (zie 4.1.3.3).
PP87
(Afgeschaft)
PP88
(Afgeschaft).
PP90
Voor de UN-nummers 3506 en 3554 moeten binnenvoeringen of zakken gemaakt uit een stevig lek- en doorsteekbestendig materiaal en ondoordringbaar voor kwik of gallium, al naargelang het geval, gebruikt worden. Deze binnenvoeringen of zakken moeten op een zodanige wijze gesloten worden dat er geen lekkage is van het product ongeacht de positie van de verpakking.
PP91
Voor het UN-nummer 1044 mogen de grote brandblusapparaten ook onverpakt vervoerd worden op voorwaarde dat de voorschriften van 4.1.3.8.1 a) tot en met e) vervuld zijn, dat de kranen beschermd zijn door middel van één van de methodes die aangegeven is in 4.1.6.8 a) tot en met d) en dat de andere elementen die gemonteerd zijn op het brandblusapparaat op een dusdanige manier beschermd worden om een accidentele activatie te vermijden. Voor dit bijzonder verpakkingsvoorschrift duidt de term “grote brandblusapparaten” op de brandblusapparaten die beschreven zijn in de alinea's c) tot en met e) van de bijzondere bepaling 225 van hoofdstuk 3.3.
PP96
Voor het UN-nummer 2037 moeten de verpakkingen van tot afval geworden gaspatronen, die volgens bijzondere bepaling 327 van hoofdstuk 3.3 vervoerd worden, afdoende worden geventileerd om de vorming van gevaarlijke atmosferen en een drukopbouw te voorkomen
Bijzondere verpakkingsvoorschriften, eigen aan het RID en het ADR
RR6
Voor het UN-nummer 2037 mag men, in geval van wagenlading, de voorwerpen uit metaal ook als volgt verpakken: de voorwerpen moeten in eenheden op trays gegroepeerd worden en met behulp van een hoes uit gepaste kunststof op hun plaats gehouden worden; deze eenheden dienen op een gepaste wijze op paletten gestapeld en vastgezet te worden.
RR9
Voor het UN-nummer 3509 moeten de verpakkingen niet voldoen aan de voorschriften van paragraaf 4.1.1.3.
 
Er moet gebruik gemaakt worden van verpakkingen die voldoen aan de voorschriften van afdeling 6.1.4, en lekdicht zijn gemaakt of voorzien zijn van een gesloten lekdichte liner of binnenzak die bestand is tegen doorboring.
 
Er mogen flexibele verpakkingen worden gebruikt als de residu's uitsluitend bestaan uit vaste stoffen, die niet vloeibaar kunnen worden bij temperaturen die tijdens het vervoer kunnen optreden. Als er vloeistofresidu's aanwezig zijn, moeten stijve verpakkingen gebruikt worden die van een retentiemiddel voorzien zijn (bvb absorberend materiaal).
 
Voorafgaand aan het vullen en het ten vervoer aanbieden, moet iedere verpakking gecontroleerd worden om ervan verzekerd te zijn dat deze vrij is van corrosie, verontreiniging of andere beschadigingen. Iedere verpakking die tekenen vertoont van verminderde sterkte, mogen niet langer worden gebruikt (kleine deukjes en krasjes worden niet beschouwd als beschadigingen die de sterkte aantast van de verpakking).
 
Verpakkingen bestemd voor het vervoer van afgedankte verpakkingen, leeg, ongereinigd verontreinigd met residu's van klasse 5.1, dienen zodanig vervaardigd of aangepast te zijn, dat de goederen niet in contact kunnen komen met hout of enig ander brandbaar materiaal.
P004
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P004
Deze instructie is van toepassing op de UN-nummers 3473, 3476, 3477, 3478 en 3479.
De volgende verpakkingen zijn toegelaten:
(1)
Voor de patronen voor brandstofcellen, indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1.1, 4.1.1.2, 4.1.1.3, 4.1.1.6 en 4.1.3 is voldaan:
 
Vaten (1A2, 1B2, 1N2, 1H2, 1D, 1G);
 
Kisten (4A, 4B, 4N, 4C1, 4C2, 4D, 4F, 4G, 4H1, 4H2);
 
Jerrycans (3A2, 3B2, 3H2).
 
De verpakkingen moeten voldoen aan het beproevingsniveau van verpakkingsgroep II
(2)
Voor de patronen voor brandstofcellen verpakt met apparatuur: stevige buitenverpakkingen die aan de algemene bepalingen van 4.1.1.1, 4.1.1.2, 4.1.1.3, 4.1.1.6 en 4.1.3 voldoen.
 
Wanneer de patronen voor brandstofcellen met apparatuur verpakt worden, moeten deze in binnenverpakkingen verpakt worden of dusdanig met opvulmateriaal of scheidingswand(en) in de buitenverpakking geplaatst worden zodat ze beschermd zijn tegen schade die zou kunnen veroorzaakt worden door de beweging of de plaatsing van de inhoud in de buitenverpakking.
 
De apparatuur moet gezekerd worden tegen beweging in de buitenverpakking.
 
Voor het doel van deze verpakkingsinstructie wordt onder “apparatuur” verstaan: apparaten die de patronen van brandstofcellen waarmee ze verpakt zijn, voor hun werking nodig hebben.
(3)
Voor de patronen voor brandstofcellen vervat in apparatuur: stevige buitenverpakkingen die aan de algemene bepalingen van 4.1.1.1, 4.1.1.2, 4.1.1.3, 4.1.1.6 en 4.1.3 voldoen.
 
Grote stevige apparaten (zie 4.1.3.8) die patronen voor brandstofcellen bevatten mogen onverpakt vervoerd worden. Voor de patronen voor brandstofcellen vervat in apparaten, moet het volledige systeem tegen kortsluitingen en tegen het ongewild in werking stellen beveiligd zijn.
 
OPMERKING: De netto massa van de in paragraaf 2) en 3) toegelaten verpakkingen mag meer dan 400 kg bedragen (zie 4.1.3.3).
P005
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P005
Deze instructie is van toepassing op UN-nummers 3528, 3529 en 3530.
Als de motor of de machine zodanig vervaardigd en ontworpen is dat het retentiemiddel dat de gevaarlijke goederen bevat, een voldoende bescherming biedt, is een buitenverpakking niet vereist.
OPMERKING: De netto massa van de toegelaten verpakkingen mag meer dan 400 kg bedragen (zie 4.1.3.3).
In de andere gevallen, moeten de gevaarlijke goederen die vervat zijn in de motor of de machine verpakt worden in buitenverpakkingen die uit gepast materiaal vervaardigd zijn, die voldoende weerstand bieden en die ontworpen zijn in functie van hun inhoud en het gebruik waarvoor ze bestemd zijn, en voldoen aan de toepasselijke voorschriften van 4.1.1.1, of vastgezet zijn op zodanige wijze dat ze niet losraken onder normale vervoersvoorwaarden (bijvoorbeeld op onderstellen of in kratten of andere geschikte manipulatieinrichtingen).
Bovendien moeten de retentiemiddelen op zodanige manier in de motor of de machine vervat zijn dat, onder normale vervoersvoorwaarden, de risico's op schade aan de retentiemiddelen die gevaarlijke goederen bevatten, vermeden wordt; en op zodanige wijze dat in geval van schade aan de retentiemiddelen die gevaarlijke vloeistoffen bevatten, er geen enkel risico is op het lekken van de gevaarlijke goederen buiten de motor of de machine (om aan deze vereiste te voldoen kan er een lekdichte voering gebruikt worden).
De retentiemiddelen die gevaarlijke goederen bevatten, moeten zodanig geïnstalleerd, gezekerd en vastgezet worden met vulmateriaal dat, onder normale vervoersvoorwaarden, een breuk of een lek vermeden wordt, en dat hun verplaatsing binnen de motor of de machine gecontroleerd wordt. Het vulmateriaal mag niet gevaarlijk reageren met de inhoud van de retentiemiddelen. Een eventueel lek van de inhoud mag de beschermingseigenschappen van het vulmateriaal niet sterk aantasten.
Bijkomende bepaling:
Andere gevaarlijke goederen (bijvoorbeeld batterijen, brandblussers, accumulatoren voor samengeperst gas of veiligheidsinrichtingen) die noodzakelijk zijn voor de werking of het veilig gebruik van de motor of de machine, moeten stevig vastgezet zijn in de motor of de machine.
P006
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P006
Deze instructie is van toepassing op de UN-nummers 3537 tot en met 3548.
1)
De volgende verpakkingen zijn toegelaten, indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:
 
Vaten (1A2, 1B2, 1N2, 1H2, 1D, 1G);
 
Kisten (4A, 4B, 4N, 4C1, 4C2, 4D, 4F, 4G, 4H1, 4H2);
 
Jerrycans (3A2, 3B2, 3H2).
 
De verpakkingen moeten voldoen aan het beproevingsniveau van verpakkingsgroep II.
2)
Bovendien zijn voor robuuste voorwerpen de volgende verpakkingen toegelaten:
 
Stevige buitenverpakkingen die vervaardigd zijn uit geschikte materialen, en die een voldoende weerstand bieden en waarvan het ontwerp aangepast is aan de capaciteit van de verpakking en het voorziene gebruik. De verpakkingen moeten voldoen aan de voorschriften van de paragrafen 4.1.1.1, 4.1.1.2, 4.1.1.8 en 4.1.3. ten einde uit te komen op een beschermingsniveau dat ten minste equivalent is aan hetgene dat bekomen wordt bij het toepassen van hoofdstuk 6.1. De voorwerpen mogen onverpakt of op palletten vervoerd worden wanneer de gevaarlijke goederen op een gelijkwaardige manier beschermd zijn door het voorwerp die ze bevat.
 
OPMERKING: De netto massa van de toegelaten verpakkingen mag meer dan 400 kg bedragen (zie 4.1.3.3)
3)
Bovendien moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:
 
 a)  De recipiënten vervat in voorwerpen, die zelf vloeibare of vaste stoffen bevatten, moeten vervaardigd worden uit een geschikt materiaal en op een zodanige wijzige in het voorwerp worden vastgezet dat breuk of doorboring of vrijkomen van de inhoud in het voorwerp zelf of in de buitenverpakking onder normale vervoersomstandigheden wordt verhinderd;
 
 b)  Recipiënten die vloeistoffen bevatten en uitgerust zijn met sluitingen, moeten op een zodanige wijze verpakt worden dat hun sluitingen correct geörienteerd zijn. Bovendien moeten de recipiënten in overeenstemming zijn met de bepalingen met betrekking tot de interne hydraulische drukproef van 6.1.5.5;
 
 c)  Recipiënten die makkelijk vatbaar zijn voor breuk of doorboring, zoals recipiënten uit glas, porcelein of aardewerk alsook uit bepaalde kunststoffen, moeten correct vastgezet worden. Geen enkel lek van de inhoud mag de beschermingseigenschappen van het voorwerp of van zijn buitenverpakking aanzienlijk verzwakken;
 
 d)  Recipiënten die gassen bevatten en die binnen in een voorwerp geplaatst zijn, moeten voldoen aan de voorschriften van afdeling 4.1.6 en van hoofdstuk 6.2, al naar gelang het geval, of een equivalent beschermingsniveau bieden aan de verpakkingsinstructies P 200 of P 208;
 
 e)  Indien het voorwerp geen enkel recipiënt bevat, moet het de gevaarlijke goederen die het bevat volledig insluiten en elk verlies van deze gevaarlijke goederen verhinderen onder normale vervoersomstandigheden.
4)
De voorwerpen moeten op een zodanige wijze verpakt worden dat elke verplaatsing van de voorwerpen en het ongewild in werking stellen onder normale vervoersomstandigheden wordt verhinderd.
5)
Voorwerpen die prototypen van lithiumcellen of -batterijen of natrium-ion cellen of -batterijen uit de pre-productie bevatten en die worden vervoerd voor beproeving, of lithiumcellen of -batterijen of natrium-ioncellen of -batterijen die worden geproduceerd voor een serie van niet meer dan 100 cellen of batterijen, van een type waarvan niet is aangetoond dat het voldoet aan de voorschriften inzake testen van subsectie 38.3 van deel III van het Handboek van testen en criteria, moeten bovendien aan de volgende voorschriften voldoen:
 
 a)  De verpakkingen moeten voldoen aan de voorschriften van punt 1) van deze verpakkingsinstructie;
 
 b)  Er moeten geschikte maatregelen worden getroffen om de gevolgen van trillingen en schokken zoveel mogelijk te beperken en om elke beweging van het voorwerp in het collo, die het zou kunnen beschadigen en het vervoer gevaarlijk zou kunnen maken, te verhinderen. Wanneer voor deze doeleinden opvulmateriaal wordt gebruikt, moet dit onbrandbaar en elektrisch niet-geleidend zijn;
 
 c)  De niet-brandbaarheid van het opvulmateriaal moet worden beoordeeld in overeenstemming met een norm die erkend is in het land waar de verpakking is ontworpen of vervaardigd;
 
 d)  Het artikel mag onverpakt worden vervoerd onder de voorwaarden die zijn vastgesteld door de bevoegde instantie van een ADR-verdragsstaat, die ook de goedkeuring kan erkennen van de bevoegde instantie van een land dat geen ADR-verdragsstaat is, mits deze goedkeuring is verleend overeenkomstig de toepasselijke procedures uit hoofde van het RID, het ADR, de ADN, de IMDG Code of de Technische Instructies van de ICAO. Aanvullende voorwaarden waarmee rekening kan worden gehouden in het goedkeuringsproces zijn onder andere de volgende:
 
 i)  Het voorwerp moet sterk genoeg zijn om bestand te zijn tegen de schokken en belastingen waaraan het tijdens het vervoer, inclusief het overladen tussen transportvoertuigen of tussen transportvoertuigen en magazijnen, en het verwijderen van een pallet voor daaropvolgende manuele of mechanische behandeling, normaal kan worden blootgesteld;
 
 ii)  Het voorwerp moet op zodanige wijze worden vastgezet op steunwiegen of in kratten of in een andere -inrichting dat het onder normale vervoersomstandigheden geen speling kan vertonen.
P010
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P010
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 voldaan:
Samengestelde verpakkingen:
Binnenverpakkingen
Buitenverpakkingen
Maximale netto massa (zie 4.1.3.3)
uit glas
1 liter
Vaten
 
uit staal
40 liter
uit staal (1A1, 1A2)
400 kg
 
 
uit kunststof (1H1, 1H2)
400 kg
 
 
uit gelamineerd hout (1D)
400 kg
 
 
uit karton (1G)
400 kg
 
 
Kisten
 
 
 
uit staal (4A)
400 kg
 
 
uit massief hout (4C1, 4C2)
400 kg
 
 
uit gelamineerd hout (4D)
400 kg
 
 
uit spaanplaat (4F)
400 kg
 
 
uit karton (4G)
400 kg
 
 
uit geëxpandeerde kunststof (4H1 )
60 kg
 
 
uit stijve kunststof (4H2)
400 kg
Enkelvoudige verpakkingen:
Maximale capaciteit (zie 4.1.3.3)
Vaten
 
uit staal met niet-afneembaar deksel (1A1)
450 liter
Jerrycans
 
uit staal met niet-afneembaar deksel (3A1)
60 liter
Composietverpakkingen
 
Recipiënt uit kunststof met een vat uit staal als buitenverpakking (6HA1 )
250 liter
Stalen drukrecipiënten, indien aan de algemene bepalingen van 4.1.3.6 voldaan is.
 
P099
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P099
Enkel de door de bevoegde overheid voor deze goederen goedgekeurde verpakkingen mogen gebruikt worden. Ofwel moet een exemplaar van de door de bevoegde overheid afgeleverde goedkeuring elke zending vergezellen, ofwel vermeldt het vervoerdocument dat deze verpakkingen goedgekeurd werden door de bevoegde overheid.
P101
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P101
Enkel de verpakkingen goedgekeurd door de bevoegde overheid van het land van herkomst mogen gebruikt worden. Indien het land van herkomst geen Verdragspartij is bij het ADR, moet de verpakking goedgekeurd worden door de bevoegde overheid van het eerste land dat Verdragspartij is bij het ADR en dat door de zending wordt aangedaan. Het kenteken van de Staat waarvoor de bevoegde overheid zijn mandaat uitoefent, gebruikt voor de voertuigen in het internationaal wegverkeer (1) , moet als volgt op het vervoerdocument vermeld worden:
“Verpakking goedgekeurd door de bevoegde overheid van ...” [zie 5.4.1.2.1 e)].
(1)
Kenteken van het Staat van inschrijving dat gebruikt wordt op auto's en aanhangwagens in het internationaal wegverkeer, bijvoorbeeld krachtens het Verdrag van Genève over het Wegverkeer van 1949 of krachtens het Verdrag van Wenen over het Wegverkeer van 1968.
P110 a)
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P110 a)
(VOORBEHOUDEN)
OPMERKING: Deze verpakkingsinstructie is voorzien in de modelvoorschriften van de VN, maar is niet toegelaten voor de transporten die onderworpen zijn aan het ADR.
P110 b)
 
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P110 b)
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 en aan de bijzondere bepalingen van afdeling 4.1.5 is voldaan:
Binnenverpakkingen
Tussenverpakkingen
Buitenverpakkingen
Recipiënten
uit metaal
uit hout
uit geleidend rubber
uit geleidende kunststof
Scheidingsschotten
uit metaal
uit hout
uit kunststof
uit karton
Kisten
uit massief hout, met stofdichte wanden (4C2)
uit gelamineerd hout (4D)
uit spaanplaat (4F)
Zakken
uit geleidend rubber
uit geleidende kunststof
 
 
Bijzondere verpakkingsvoorschriften:
PP42
Voor de UN-nummers 0074, 0113, 0114, 0129, 0130, 0135 en 0224 moet aan de volgende voorwaarden voldaan worden:
 
 a)  De binnenverpakkingen mogen niet meer dan 50 g van de stof bevatten (hoeveelheid die overeenstemt met de droge stof);
 b)  De compartimenten die door de scheidingsschotten gevormd worden mogen niet meer dan één enkele, stevig vastgezette binnenverpakking bevatten;
 c)  Het aantal compartimenten is beperkt tot 25 per buitenverpakking.
P111
 
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P111
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 en aan de bijzondere bepalingen van afdeling 4.1.5 is voldaan:
Binnenverpakkingen
Tussenverpakkingen
Buitenverpakkingen
Zakken
uit waterdicht gemaakt papier
uit kunststof
uit textiel met rubberbekleding
Niet vereist
Kisten
uit staal (4A)
uit aluminium (4B)
uit een ander metaal (4N)
uit massief hout, gewone (4C1)
uit massief hout, met stofdichte wanden (4C2)
uit gelamineerd hout (4D)
uit spaanplaat (4F)
uit karton (4G)
uit geëxpandeerde kunststof (4H1)
uit stijve kunststof (4H2)
Recipiënten
uit hout
Bladen
uit kunststof
uit textiel met rubberbekleding
 
 
Vaten
uit staal (1A1, 1A2)
uit aluminium (1B1, 1B2)
uit een ander metaal (1N1, 1N2)
uit gelamineerd hout (1D)
uit karton (1G)
uit kunststof (1H1, 1H2)
Bijzonder verpakkingsvoorschrift:
PP43
Binnenverpakkingen zijn niet vereist voor UN-nummer 0159 wanneer vaten uit metaal (1A1, 1A2, 1B1, 1B2, 1N1 of 1N2) of uit kunststof (1H1 of 1H2) gebruikt worden als buitenverpakkingen.
P112 a)
 
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P112 a)
(Stoffen van 1.1D, vast, bevochtigd)
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 en aan de bijzondere bepalingen van afdeling 4.1.5 is voldaan:
Binnenverpakkingen
Tussenverpakkingen
Buitenverpakkingen
Zakken
uit papier, meerlagig en waterbestendig
uit kunststof
uit textiel
uit textiel met rubberbekleding
uit geweven kunststof
Zakken
uit kunststof
uit textiel, met bekleding of voering uit kunststof
Kisten
uit staal (4A)
uit aluminium (4B)
uit een ander metaal (4N)
uit massief hout, gewone (4C1)
uit massief hout, met stofdichte wanden (4C2)
uit gelamineerd hout (4D)
uit spaanplaat (4F)
uit karton (4G)
uit geëxpandeerde kunststof (4H1)
uit stijve kunststof (4H2)
Recipiënten
uit metaal
uit kunststof
uit hout
Recipiënten
uit metaal
uit kunststof
uit hout
 
Vaten
uit staal (1A1, 1A2)
uit aluminium (1B1, 1B2)
uit een ander metaal (1N1, 1N2)
uit gelamineerd hout (1D)
uit karton (1G)
uit kunststof (1H1, 1H2)
Bijkomende bepaling:
Tussenverpakkingen zijn niet vereist wanneer lekdichte vaten als buitenverpakkingen gebruikt worden
Bijzondere verpakkingsvoorschriften:
PP26
De verpakkingen voor UN-nummers 0004, 0076, 0078, 0154, 0219 en 0394 mogen geen lood bevatten.
PP45
UN-nummers 0072 en 0226 zijn geen tussenverpakkingen vereist.
P112 b)
 
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P112 b)
(Stoffen van 1.1D, vast, droog, niet poedervormig)
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 en aan de bijzondere bepalingen van afdeling 4.1.5 is voldaan:
Binnenverpakkingen
Tussenverpakkingen
Buitenverpakkingen
Zakken
uit kraftpapier
uit papier, meerlagig en waterbestendig
uit kunststof
uit textiel
uit textiel met rubberbekleding
uit geweven kunststof
Zakken (enkel voor UN 0150)
uit kunststof
uit textiel, met bekleding of voering uit kunststof
Zakken
uit geweven kunststof, stofdicht (5H2)
uit geweven kunststof, waterbestendig (5H3)
uit kunststoffolie (5H4)
uit textiel, stofdicht (5L2)
uit textiel, waterbestendig (5L3)
uit papier, meerlagig en waterbestendig (5M2)
 
 
 
Kisten
uit staal (4A)
uit aluminium (4B)
uit een ander metaal (4N)
uit massief hout, gewone (4C1)
uit massief hout, met stofdichte wanden (4C2)
uit gelamineerd hout (4D)
uit spaanplaat (4F)
uit karton (4G)
uit geëxpandeerde kunststof (4H1)
uit stijve kunststof (4H2)
 
 
 
Vaten
uit staal (1A1, 1A2)
uit aluminium (1B1, 1B2)
uit een ander metaal (1N1, 1N2)
uit gelamineerd hout (1D)
uit karton (1G)
uit kunststof (1H1, 1H2)
Bijzondere verpakkingsvoorschriften:
PP26
De verpakkingen voor UN-nummers 0004, 0076, 0078, 0154, 0216, 0219 en 0386 mogen geen lood bevatten.
PP46
Stofdichte zakken (5H2) en een maximale netto massa van 30 kg zijn aanbevolen voor schilfer- of korrelvormig TNT in droge toestand van UN-nummer 0209.
PP47
Wanneer een zak als buitenverpakking gebruikt wordt zijn voor het UN-nummer 0222 geen binnenverpakkingen vereist.
P112 c)
 
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P112 c)
(Stoffen van 1.1D, vast, droog, poedervormig)
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 en aan de bijzondere bepalingen van afdeling 4.1.5 is voldaan:
Binnenverpakkingen
Tussenverpakkingen
Buitenverpakkingen
Zakken
uit papier, meerlagig en waterbestendig
uit kunststof
uit geweven kunststof
Zakken
uit papier, meerlagig en waterbestendig, met binnenbekleding uit kunststof
Kisten
uit staal (4A)
uit aluminium (4B)
uit een ander metaal (4N)
uit massief hout, gewone (4C1)
uit massief hout, met stofdichte wanden (4C2)
uit gelamineerd hout (4D)
uit spaanplaat (4F)
uit karton (4G)
uit stijve kunststof (4H2)
Recipiënten
uit metaal
uit kunststof
uit hout
Recipiënten
uit karton
uit metaal
uit kunststof
uit hout
Vaten
uit staal (1A1, 1A2)
uit aluminium (1B1, 1B2)
uit een ander metaal (1N1, 1N2)
uit gelamineerd hout (1D)
uit karton (1G)
uit kunststof (1H1, 1H2)
Bijkomende bepalingen:
 1.  Tussenverpakkingen zijn niet vereist wanneer lekdichte vaten als buitenverpakkingen gebruikt worden.
 2.  De verpakkingen moeten stofdicht zijn.
Bijzondere verpakkingsvoorschriften:
PP26
De verpakkingen voor UN-nummers 0004, 0076, 0078, 0154, 0216, 0219 en 0386 mogen geen lood bevatten.
PP46
Stofdichte zakken (5H2) en een maximale netto massa van 30 kg zijn aanbevolen voor schilfer- of korrelvormig TNT in droge toestand van UN-nummer 0209.
PP48
Voor UN-nummer 0504 mogen geen metalen verpakkingen gebruikt worden. Verpakkingen die uit een ander materiaal gemaakt zijn en een kleine hoeveelheid metaal bevatten, zoals bijvoorbeeld metalen sluitingen of andere accessoires uit metaal zoals deze vermeld in 6.1.4, worden niet als metalen verpakkingen beschouwd.
P113
 
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P113
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 en aan de bijzondere bepalingen van afdeling 4.1.5 is voldaan:
Binnenverpakkingen
Tussenverpakkingen
Buitenverpakkingen
Zakken
uit papier
uit kunststof
uit textiel met rubberbekleding
Niet vereist
Kisten
uit staal (4A)
uit aluminium (4B)
uit een ander metaal (1N)
uit massief hout, gewone (4C1)
uit massief hout, met stofdichte wanden (4C2)
uit gelamineerd hout (4D)
uit spaanplaat (4F)
uit karton (4G)
uit stijve kunststof (4H2)
Recipiënten
uit karton
uit metaal
uit kunststof
uit hout
 
Vaten
uit staal (1A1, 1A2)
uit aluminium (1B1, 1B2)
uit een ander metaal (1N1, 1N2)
uit gelamineerd hout (1D)
uit karton (1G)
uit kunststof (1H1, 1H2)
Bijkomende bepaling:
De verpakkingen moeten stofdicht zijn.
Bijzondere verpakkingsvoorschriften:
PP49
Voor de UN-nummers 0094 en 0305 mag een binnenverpakking niet meer dan 50 g van de stof bevatten.
PP50
Indien vaten als buitenverpakking gebruikt worden, zijn voor UN 0027 geen binnenverpakkingen vereist.
PP51
Voor UN-nummer 0028 mogen bladen kraftpapier of geparaffineerd papier als binnenverpakkingen gebruikt worden.
P114 a)
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P114 a)
(Bevochtigde vaste stof)
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 en aan de bijzondere bepalingen van afdeling 4.1.5 is voldaan:
Binnenverpakkingen
Tussenverpakkingen
Buitenverpakkingen
Zakken
uit kunststof
uit textiel
uit geweven kunststof
Zakken
uit kunststof
uit textiel, met bekleding of voering uit kunststof
Kisten
uit staal (4A)
uit ander metaal dan staal of aluminium (4N)
uit massief hout, gewone (4C1)
uit massief hout, met stofdichte wanden (4C2)
uit gelamineerd hout (4D)
uit spaanplaat (4F)
uit karton (4G)
uit stijve kunststof (4H2)
Recipiënten
uit metaal
uit kunststof
uit hout
Recipiënten
uit metaal
uit kunststof
Separatieschotten
uit hout
Vaten
uit staal (1A1, 1A2)
uit aluminium (1B1, 1B2)
uit een ander metaal (1N1, 1N2)
uit gelamineerd hout (1D)
uit karton (1G)
uit kunststof (1H1, 1H2)
Bijkomende bepaling:
 1.  Wanneer lekdichte vaten met afneembaar deksel als buitenverpakkingen gebruikt worden zijn geen tussenverpakkingen vereist.
Bijzondere verpakkingsvoorschriften:
PP26
De verpakkingen voor UN-nummers 0077, 0132, 0234, 0235 en 0236 mogen geen lood bevatten.
PP43
Indien vaten uit metaal (1A1, 1A2, 1B1, 1B2, 1N1 of 1N2) of uit kunststof (1H1, 1H2) als buitenverpakking gebruikt worden, zijn voor UN-nummer 0342 geen binnenverpakkingen vereist.
P114 b)
 
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P114 b)
(droge vaste stof)
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 en aan de bijzondere bepalingen van afdeling 4.1.5 is voldaan:
Binnenverpakkingen
Tussenverpakkingen
Buitenverpakkingen
Zakken
uit kraftpapier
uit kunststof
uit textiel, stofdicht
uit geweven kunststof, stofdicht
Niet vereist
Kisten
uit massief hout, gewone (4C1)
uit massief hout, met stofdichte wanden (4C2)
uit gelamineerd hout (4D)
uit spaanplaat (4F)
uit karton (4G)
Recipiënten
uit karton
uit metaal
uit papier
uit kunststof
uit geweven kunststof, stofdicht
uit hout
Vaten
uit staal (1A1, 1A2)
uit aluminium (1B1, 1B2)
uit een ander metaal (1N1, 1N2)
uit gelamineerd hout (1D)
uit karton (1G)
uit kunststof (1H1, 1H2)
Bijzondere verpakkingsvoorschriften:
PP26
De verpakkingen voor UN-nummers 0077, 0132, 0234, 0235 en 0236 mogen geen lood bevatten.
PP48
Voor UN-nummers 0508 en 0509 mogen geen metalen verpakkingen gebruikt worden. Verpakkingen die uit een ander materiaal gemaakt zijn en een kleine hoeveelheid metaal bevatten, zoals bijvoorbeeld metalen sluitingen of andere accessoires uit metaal zoals deze vermeld in 6.1.4, worden niet als metalen verpakkingen beschouwd.
PP50
Indien vaten als buitenverpakking gebruikt worden, zijn voor de UN-nummers 0160, 0161 en 0508 geen binnenverpakkingen nodig.
PP52
Indien metalen vaten (1A1, 1A2, 1B1, 1B2, 1N1 of 1N2) als buitenverpakking gebruikt worden voor de UN-nummers 0160 en 0161 moeten de metalen verpakkingen zodanig gebouwd zijn dat ontploffingsgevaar, door de toename van de inwendige druk ten gevolge van in- of uitwendige oorzaken, verhinderd wordt.
P115
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P115
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 en aan de bijzondere bepalingen van afdeling 4.1.5 is voldaan:
Binnenverpakkingen
Tussenverpakkingen
Buitenverpakkingen
Recipiënten
uit kunststof
uit hout
Zakken
uit kunststof in metalen recipiënten
Kisten
uit massief hout, gewone (4C1)
uit massief hout, met stofdichte wanden (4C2)
uit gelamineerd hout (4D)
uit spaanplaat (4F)
Vaten
uit metaal
Recipiënten
uit hout
Vaten
uit staal (1A1, 1A2)
uit aluminium (1B1, 1B2)
uit een ander metaal (1N1, 1N2)
uit gelamineerd hout (1D)
uit karton (1G)
uit kunststof (1H1, 1H2)
Bijzondere verpakkingsvoorschriften:
PP45
Voor UN-nummer 0144 zijn geen tussenverpakkingen vereist.
PP53
Indien kisten als buitenverpakking gebruikt worden voor de UN-nummers 0075, 0143, 0495 en 0497, moeten de binnenverpakkingen door middel van capsules en schroefstoppen afgesloten zijn en mogen ze niet meer dan 5 liter capaciteit hebben. De binnenverpakkingen moeten door onbrandbaar en absorberend buffermateriaal omgeven zijn. De hoeveelheid absorberend buffermateriaal moet voldoende zijn om de vervatte vloeistof volledig te absorberen. Metalen recipiënten moeten met behulp van buffermateriaal ten opzichte van mekaar vastgezet worden. De netto massa voortdrijvende stof is beperkt tot 30 kg per collo wanneer de buitenverpakkingen kisten zijn.
PP54
Indien kisten als buitenverpakking gebruikt worden voor de UN-nummers 0075, 0143, 0495 en 0497 en de tussenverpakkingen vaten zijn, moeten deze laatste door een voldoende hoeveelheid onbrandbaar buffermateriaal omgeven zijn om de vervatte vloeistof volledig te absorberen. In plaats van de binnen- en tussenverpakking mag een combinatieverpakking gebruikt worden die bestaat uit een kunststofrecipiënt in een metalen vat. Het netto volume voortdrijvende stof mag niet groter zijn dan 120 liter per collo.
PP55
Voor UN-nummer 0144 moet absorberend buffermateriaal tussengevoegd worden.
PP56
Voor UN-nummer 0144 mogen metalen recipiënten als binnenverpakking gebruikt worden.
PP57
Wanneer voor de UN-nummers 0075, 0143, 0495 en 0497 kisten als buitenverpakking gebruikt worden moeten de tussenverpakkingen zakken zijn.
PP58
Wanneer voor de UN-nummers 0075, 0143, 0495 en 0497 vaten als buitenverpakking gebruikt worden moeten de tussenverpakkingen ook vaten zijn.
PP59
Voor UN-nummer 0144 mogen kisten uit karton (4G) als buitenverpakking gebruikt worden.
PP60
Vaten uit aluminium (1B1, 1B2) en vaten uit een ander metaal dan staal en aluminium (1N1, 1N2) mogen niet gebruikt worden voor UN 0144.
P116
 
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P116
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 en aan de bijzondere bepalingen van afdeling 4.1.5 is voldaan:
Binnenverpakkingen
Tussenverpakkingen
Buitenverpakkingen
Zakken
uit papier, waterbestendig en oliebestendig
uit kunststof
uit textiel, met bekleding of voering uit kunststof
uit geweven kunststof, stofdicht
Niet vereist
Zakken
uit geweven kunststof (5H1, 5H2, 5H3)
uit papier, meerlagig en waterbestendig (5M2)
uit kunststoffolie (5H4)
uit textiel, stofdicht (5L2)
uit textiel, waterbestendig (5L3)
Recipiënten
uit karton, waterbestendig
uit metaal
uit kunststof
uit hout, stofdicht
Kisten
uit staal (4A)
uit aluminium (4B)
uit een ander metaal (4N)
uit massief hout, gewone (4C1)
uit massief hout, met stofdichte wanden (4C2)
uit gelamineerd hout (4D)
uit spaanplaat (4F)
uit karton (4G)
uit stijve kunststof (4H2)
Bladen
uit papier, waterbestendig
uit geparaffineerd papier
uit kunststof
Vaten
uit staal (1A1, 1A2)
uit aluminium (1B1, 1B2)
uit een ander metaal (1N1, 1N2)
uit gelamineerd hout (1D)
uit karton (1G)
uit kunststof (1H1, 1H2)
Jerrycans
uit staal (3A1, 3A2)
uit kunststof (3H1, 3H2)
Bijzondere verpakkingsvoorschriften:
PP61
Wanneer lekdichte vaten met afneembaar deksel als buitenverpakking gebruikt worden, zijn voor de UN-nummers 0082, 0241, 0331 en 0332 geen binnenverpakkingen vereist.
PP62
Wanneer de ontplofbare stof vervat is in een materiaal dat ondoorlaatbaar is voor vloeistoffen, zijn voor de UN-nummers 0082, 0241, 0331 en 0332 geen binnenverpakkingen vereist.
PP63
Wanneer UN-nummer 0081 vervat is in stijve kunststof die ondoorlaatbaar is voor stikstofesters, zijn geen binnenverpakkingen vereist.
PP64
Wanneer zakken (5H2, 5H3 of 5H4) als buitenverpakking gebruikt worden, zijn voor UN-nummer 0331 geen binnenverpakkingen vereist.
PP65
(Afgeschaft)
PP66
Voor UN-nummer 0081 mogen geen zakken als buitenverpakkingen gebruikt worden.
P130
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P130
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 en aan de bijzondere bepalingen van afdeling 4.1.5 is voldaan:
Binnenverpakkingen
Tussenverpakkingen
Buitenverpakkingen
Niet vereist
Niet vereist
Kisten
uit staal (4A)
uit aluminium (4B)
uit een ander metaal (4N)
uit massief hout, gewone (4C1)
uit massief hout, met stofdichte wanden (4C2)
uit gelamineerd hout (4D)
uit spaanplaat (4F)
uit karton (4G)
uit geëxpandeerde kunststof (4H1)
uit stijve kunststof (4H2)
Vaten
uit staal (1A1, 1A2)
uit aluminium (1B1, 1B2)
uit een ander metaal (1N1, 1N2)
uit gelamineerd hout (1D)
uit karton (1G)
uit kunststof (1H1, 1H2)
Bijzonder verpakkingsvoorschrift:
PP67
Onderstaande bepalingen zijn van toepassing op de UN- nummers 0006, 0009, 0010, 0015, 0016, 0018, 0019, 0034, 0035, 0038, 0039, 0048, 0056, 0137, 0138, 0168, 0169, 0171, 0181, 0182, 0183, 0186, 0221, 0243, 0244, 0245, 0246, 0254, 0280, 0281, 0286, 0287, 0297, 0299, 0300, 0301, 0303, 0321, 0328, 0329, 0344, 0345, 0346, 0347, 0362, 0363, 0370, 0412, 0424, 0425, 0434, 0435, 0436, 0437, 0438, 0451, 0488, 0502 en 0510:
 
Normaal voor militair gebruik bestemde grote en robuuste ontplofbare voorwerpen die geen inleimiddelen bevatten of waarvan de inleimiddelen voorzien zijn van ten minste twee doeltreffende veiligheidsvoorzieningen, mogen zonder verpakking vervoerd worden. Indien deze voorwerpen voorzien zijn van voortdrijvende ladingen of zelfaandrijvend zijn, moeten hun ontstekingssystemen beschermd zijn tegen stimulantia die onder normale vervoersvoorwaarden kunnen voorkomen. Wanneer de resultaten van de beproevingen van testserie 4 op een onverpakt voorwerp negatief zijn komt het transport van deze voorwerpen zonder verpakking in aanmerking. Dergelijke onverpakte voorwerpen mogen op onderstellen bevestigd worden of in kratten of andere geschikte manipulatieinrichtingen geplaatst zijn.
 
OPMERKING: De netto massa van de toegelaten verpakkingen mag meer dan 400 kg bedragen (zie 4.1.3.3).
P131
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P131
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 en aan de bijzondere bepalingen van afdeling 4.1.5 is voldaan:
Binnenverpakkingen
Tussenverpakkingen
Buitenverpakkingen
Zakken
uit papier
uit kunststof
Niet vereist
Kisten
uit stijve kunststof (4H2)
uit staal (4A)
uit aluminium (4B)
uit een ander metaal (4N)
uit massief hout, gewone (4C1)
uit massief hout, met stofdichte wanden (4C2)
uit gelamineerd hout (4D)
uit spaanplaat (4F)
uit karton (4G)
uit stijve kunststof (4H2)
Recipiënten
uit karton
uit metaal
uit kunststof
uit hout
Spoelen
Vaten
uit staal (1A1, 1A2)
uit aluminium (1B1, 1B2)
uit een ander metaal (1N1, 1N2)
uit gelamineerd hout (1D)
uit karton (1G)
uit kunststof (1H1, 1H2)
Bijzonder verpakkingsvoorschrift:
PP68
De zakken en spoelen mogen niet als binnenverpakkingen gebruikt worden voor de UN-nummers 0029, 0267 en 0455.
P132 a)
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P132 a)
(Voorwerpen die bestaan uit een gesloten omhulsel uit metaal, kunststof of karton dat een detonerende ontplofbare stof bevat, of die bestaan uit een kunststofgebonden detonerende ontplofbare stof)
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 en aan de bijzondere bepalingen van afdeling 4.1.5 is voldaan:
Binnenverpakkingen
Tussenverpakkingen
Buitenverpakkingen
Niet vereist
Niet vereist
Kisten
uit staal (4A)
uit aluminium (4B)
uit een ander metaal (4N)
uit massief hout, gewone (4C1)
uit massief hout, met stofdichte wanden (4C2)
uit gelamineerd hout (4D)
uit spaanplaat (4F)
uit karton (4G)
uit stijve kunststof (4H2)
P132 b)
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P132 b)
(Voorwerpen zonder gesloten omhulsels)
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 en aan de bijzondere bepalingen van afdeling 4.1.5 is voldaan:
Binnenverpakkingen
Tussenverpakkingen
Buitenverpakkingen
Recipiënten
uit karton
uit metaal
uit kunststof
uit hout
Niet vereist
Kisten
uit staal (4A)
uit aluminium (4B)
uit een ander metaal (4N)
uit massief hout, gewone (4C1)
uit massief hout, met stofdichte wanden (4C2)
uit gelamineerd hout (4D)
uit spaanplaat (4F)
uit karton (4G)
uit stijve kunststof (4H2)
Bladen
uit papier
uit kunststof
P133
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P133
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 en aan de bijzondere bepalingen van afdeling 4.1.5 is voldaan:
Binnenverpakkingen
Tussenverpakkingen
Buitenverpakkingen
Recipiënten
uit karton
uit metaal
uit kunststof
uit hout
Recipiënten
uit karton
uit metaal
uit kunststof
uit hout
Kisten
uit staal (4A)
uit aluminium (4B)
uit een ander metaal (4N)
uit massief hout, gewone (4C1)
uit massief hout, met stofdichte wanden (4C2)
uit gelamineerd hout (4D)
uit spaanplaat (4F)
uit karton (4G)
uit stijve kunststof (4H2)
Bakken, voorzien van separatieschotten
uit karton
uit kunststof
uit hout
 
Bijkomende bepaling:
 1.  Enkel wanneer de binnenverpakkingen uit bakken bestaan zijn recipiënten vereist als tussenverpakking.
Bijzonder verpakkingsvoorschrift:
PP69
Voor de UN-nummers 0043, 0212, 0225, 0268 en 0306 mogen geen bakken als binnenverpakkingen gebruikt worden.
P134
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P134
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 en aan de bijzondere bepalingen van afdeling 4.1.5 is voldaan:
Binnenverpakkingen
Tussenverpakkingen
Buitenverpakkingen
Zakken
waterbestendig
Niet vereist
Kisten
uit staal (4A)
uit aluminium (4B)
uit een ander metaal (4N)
uit massief hout, gewone (4C1)
uit massief hout, met stofdichte wanden (4C2)
uit gelamineerd hout (4D)
uit spaanplaat (4F)
uit karton (4G)
uit geëxpandeerde kunststof (4H1)
uit stijve kunststof (4H2)
Recipiënten
uit karton
uit metaal
uit kunststof
uit hout
Bladen
uit golfkarton
Kokers
uit karton
Vaten
uit staal (1A1, 1A2)
uit aluminium (1B1, 1B2)
uit een ander metaal (1N1, 1N2)
uit gelamineerd hout (1D)
uit karton (1G)
uit kunststof (1H1, 1H2)
P135
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P135
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 en aan de bijzondere bepalingen van afdeling 4.1.5 is voldaan:
Binnenverpakkingen
Tussenverpakkingen
Buitenverpakkingen
Zakken
uit papier
uit kunststof
Niet vereist
Kisten
uit staal (4A)
uit aluminium (4B)
uit een ander metaal (4N)
uit massief hout, gewone (4C1)
uit massief hout, met stofdichte wanden (4C2)
uit gelamineerd hout (4D)
uit spaanplaat (4F)
uit karton (4G)
uit geëxpandeerde kunststof (4H1)
uit stijve kunststof (4H2)
Recipiënten
uit karton
uit metaal
uit kunststof
uit hout
Bladen
uit papier
uit kunststof
Vaten
uit staal (1A1, 1A2)
uit aluminium (1B1, 1B2)
uit een ander metaal (1N1, 1N2)
uit gelamineerd hout (1D)
uit karton (1G)
uit kunststof (1H1, 1H2)
Kokers
uit karton
P136
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P136
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 en aan de bijzondere bepalingen van afdeling 4.1.5 is voldaan:
Binnenverpakkingen
Tussenverpakkingen
Buitenverpakkingen
Zakken
uit kunststof
uit textiel
Niet vereist
Kisten
uit staal (4A)
uit aluminium (4B)
uit een ander metaal (4N)
uit massief hout, gewone (4C1)
uit massief hout, met stofdichte wanden (4C2)
uit gelamineerd hout (4D)
uit spaanplaat (4F)
uit karton (4G)
uit stijve kunststof (4H2)
Kisten
uit karton
uit kunststof
uit hout
Separatieschotten in de buitenverpakking
Vaten
uit staal (1A1, 1A2)
uit aluminium (1B1, 1B2)
uit een ander metaal (1N1, 1N2)
uit gelamineerd hout (1D)
uit karton (1G)
uit kunststof (1H1, 1H2)
P137
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P137
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 en aan de bijzondere bepalingen van afdeling 4.1.5 is voldaan:
Binnenverpakkingen
Tussenverpakkingen
Buitenverpakkingen
Zakken
uit kunststof
Niet vereist
Kisten
uit stijve kunststof (4H2)
uit staal (4A)
uit aluminium (4B)
uit een ander metaal (4N)
uit massief hout, gewone (4C1)
uit massief hout, met stofdichte wanden (4C2)
uit gelamineerd hout (4D)
uit spaanplaat (4F)
uit karton (4G)
uit stijve kunststof (4H2)
Kisten
uit karton
uit hout
Kokers
uit karton
uit metaal
uit kunststof
Vaten
uit staal (1A1, 1A2)
uit aluminium (1B1, 1B2)
uit een ander metaal (1N1, 1N2)
uit gelamineerd hout (1D)
uit karton (1G)
uit kunststof (1H1, 1H2)
Separatieschotten in de buitenverpakking
 
 
Bijzonder verpakkingsvoorschrift:
PP70
Wanneer voor de UN-nummers 0059, 0439, 0440 en 0441 de holle ladingen apart verpakt worden, moet de conische uitholling naar onder gericht zijn en moet het collo gemarkeerd worden zoals afgebeeld in figuur 5.2.1.10.1.1 of 5.2.1.10.1.2 Wanneer de holle ladingen paarsgewijs verpakt worden moeten de conische uithollingen naar elkaar toe zijn gericht om het holle ladingeffect (straaleffect) tot een minimum te beperken in geval van een ongewilde inleiding.
P138
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P138
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 en aan de bijzondere bepalingen van afdeling 4.1.5 is voldaan:
Binnenverpakkingen
Tussenverpakkingen
Buitenverpakkingen
Zakken
uit kunststof
Niet vereist
Kisten
uit staal (4A)
uit aluminium (4B)
uit een ander metaal (4N)
uit massief hout, gewone (4C1)
uit massief hout, met stofdichte wanden (4C2)
uit gelamineerd hout (4D)
uit spaanplaat (4F)
uit karton (4G)
uit stijve kunststof (4H2)
Vaten
uit staal (1A1, 1A2)
uit aluminium (1B1, 1B2)
uit een ander metaal (1N1, 1N2)
uit gelamineerd hout (1D)
uit karton (1G)
uit kunststof (1H1, 1H2)
Bijzonder verpakkingsvoorschrift:
Binnenverpakkingen zijn niet vereist indien de uiteinden van de voorwerpen hermetisch afgesloten zijn.
P139
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P139
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 en aan de bijzondere bepalingen van afdeling 4.1.5 is voldaan:
Binnenverpakkingen
Tussenverpakkingen
Buitenverpakkingen
Zakken
uit kunststof
Niet vereist
Kisten
uit staal (4A)
uit aluminium (4B)
uit een ander metaal (4N)
uit massief hout, gewone (4C1)
uit massief hout, met stofdichte wanden (4C2)
uit gelamineerd hout (4D)
uit spaanplaat (4F)
uit karton (4G)
uit stijve kunststof (4H2)
Recipiënten
uit karton
uit metaal
uit kunststof
uit hout
Spoelen
Bladen
uit kraftpapier
uit kunststof
Vaten
uit staal (1A1, 1A2)
uit aluminium (1B1, 1B2)
uit een ander metaal (1N1, 1N2)
uit gelamineerd hout (1D)
uit karton (1G)
uit kunststof (1H1, 1H2)
Bijzondere verpakkingsvoorschriften:
PP71
De uiteinden van het slagsnoer moeten voor de UN-nummers 0065, 0102, 0104, 0289 en 0290 hermetisch afgesloten zijn, bijvoorbeeld met behulp van een stevig bevestigde sluiting, zodat de ontplofbare stof niet kan vrijkomen. De uiteinden van “slagsnoer, buigzaam” moeten stevig vastgemaakt zijn.
PP72
Voor de UN-nummers 0065 en 0289 zijn geen binnenverpakkingen vereist indien deze voorwerpen opgerold zijn.
P140
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P140
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 en aan de bijzondere bepalingen van afdeling 4.1.5 is voldaan:
Binnenverpakkingen
Tussenverpakkingen
Buitenverpakkingen
Zakken
uit kunststof
Niet vereist
Kisten
uit staal (4A)
uit aluminium (4B)
uit een ander metaal (4N)
uit massief hout, gewone (4C1)
uit massief hout, met stofdichte wanden (4C2)
uit gelamineerd hout (4D)
uit spaanplaat (4F)
uit karton (4G)
uit stijve kunststof (4H2)
Recipiënten
uit hout
Spoelen
Bladen
uit kraftpapier
uit kunststof
Vaten
uit staal (1A1, 1A2)
uit aluminium (1B1, 1B2)
uit een ander metaal (1N1, 1N2)
uit gelamineerd hout (1D)
uit karton (1G)
uit kunststof (1H1, 1H2)
Bijzondere verpakkingsvoorschriften:
PP73
Voor UN-nummer 0105 zijn binnenverpakkingen niet vereist indien de uiteinden van de voorwerpen hermetisch afgesloten zijn.
PP74
De verpakking voor UN-nummer 0101 moet stofdicht zijn, behalve wanneer de gezwinde lont zich in een papieren koker bevindt waarvan de beide uiteinden afgedekt zijn met afneembare kappen.
PP75
Kisten of vaten uit staal, aluminium of een ander metaal mogen niet gebruikt worden voor UN-nummer 0101.
P141
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P141
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 en aan de bijzondere bepalingen van afdeling 4.1.5 is voldaan:
Binnenverpakkingen
Tussenverpakkingen
Buitenverpakkingen
Recipiënten
uit karton
uit metaal
uit kunststof
uit hout
Niet vereist
Kisten
uit staal (4A)
uit aluminium (4B)
uit een ander metaal (4N)
uit massief hout, gewone (4C1)
uit massief hout, met stofdichte wanden (4C2)
uit gelamineerd hout (4D)
uit spaanplaat (4F)
uit karton (4G)
uit stijve kunststof (4H2)
Bakken, voorzien van separatieschotten
uit kunststof
uit hout
Separatieschotten in de buitenverpakking
Vaten
uit staal (1A1, 1A2)
uit aluminium (1B1, 1B2)
uit een ander metaal (1N1, 1N2)
uit gelamineerd hout (1D)
uit karton (1G)
uit kunststof (1H1, 1H2)
P142
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P142
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 en aan de bijzondere bepalingen van afdeling 4.1.5 is voldaan:
Binnenverpakkingen
Tussenverpakkingen
Buitenverpakkingen
Zakken
uit papier
uit kunststof
Niet vereist
Kisten
uit staal (4A)
uit aluminium (4B)
uit een ander metaal (4N)
uit massief hout, gewone (4C1)
uit massief hout, met stofdichte wanden (4C2)
uit gelamineerd hout (4D)
uit spaanplaat (4F)
uit karton (4G)
uit stijve kunststof (4H2)
Recipiënten
uit karton
uit metaal
uit kunststof
uit hout
Bladen
uit papier
Bakken, voorzien van separatieschotten
uit kunststof
Vaten
uit staal (1A1, 1A2)
uit aluminium (1B1, 1B2)
uit een ander metaal (1N1, 1N2)
uit gelamineerd hout (1D)
uit karton (1G)
uit kunststof (1H1, 1H2)
P143
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P143
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 en aan de bijzondere bepalingen van afdeling 4.1.5 is voldaan:
Binnenverpakkingen
Tussenverpakkingen
Buitenverpakkingen
Zakken
uit kraftpapier
uit kunststof
uit textiel
uit textiel met rubberbekleding
Niet vereist
Kisten
uit staal (4A)
uit aluminium (4B)
uit een ander metaal (4N)
uit massief hout, gewone (4C1)
uit massief hout, met stofdichte wanden (4C2)
uit gelamineerd hout (4D)
uit spaanplaat (4F)
uit karton (4G)
uit stijve kunststof (4H2)
Recipiënten
uit karton
uit metaal
uit kunststof
uit hout
Bakken, voorzien van separatieschotten
uit kunststof
uit hout
Vaten
uit staal (1A1, 1A2)
uit aluminium (1B1, 1B2)
uit een ander metaal (1N1, 1N2)
uit gelamineerd hout (1D)
uit karton (1G)
uit kunststof (1H1, 1H2)
Bijkomende bepaling:
In plaats van de bovenvermelde binnen- en buitenverpakkingen mogen combinatieverpakkingen (6HH2) (recipiënt uit kunststof met een kist uit stijve kunststof als buitenverpakking) gebruikt worden.
Bijzonder verpakkingsvoorschrift:
PP76
Wanneer recipiënten uit metaal gebruikt worden voor de UN-nummers 0271, 0272, 0415 en 0491, moeten deze zodanig gebouwd zijn dat ontploffingsgevaar, door de toename van de inwendige druk ten gevolge van in- of uitwendige oorzaken, verhinderd wordt.
P144
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P144
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 en aan de bijzondere bepalingen van afdeling 4.1.5 is voldaan:
Binnenverpakkingen
Tussenverpakkingen
Buitenverpakkingen
Recipiënten
uit karton
uit metaal
uit kunststof
uit hout
Niet vereist
Kisten
uit staal (4A)
uit aluminium (4B)
uit een ander metaal (4N)
uit massief hout, gewone (4C1) met metalen voering
uit gelamineerd hout (4D) met metalen voering
uit spaanplaat (4F) met metalen voering
uit geëxpandeerde kunststof (4H1)
uit stijve kunststof (4H2)
Separatieschotten in de buitenverpakking
Vaten
uit staal (1A1, 1A2)
uit aluminium (1B1, 1B2)
uit een ander metaal (1N1, 1N2)
uit kunststof (1H1, 1H2)
Bijzonder verpakkingsvoorschrift:
PP77
De verpakkingen voor de UN-nummers 0248 en 0249 moeten tegen het binnendringen van water beschermd zijn. Wanneer “inrichtingen, door water te activeren” onverpakt vervoerd worden, moeten ze van ten minste twee van elkaar onafhankelijke veiligheidsinrichtingen voorzien worden die het binnendringen van water verhinderen
OPMERKING: De netto massa van de toegelaten verpakkingen mag meer dan 400 kg bedragen (zie 4.1.3.3).
P200
 
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P200
Verpakkingstypes: flessen, cylinders, drukvaten en flessenbatterijen
De flessen, cylinders, drukvaten en flessenbatterijen zijn toegelaten op voorwaarde dat voldaan is aan de bijzondere bepalingen met betrekking tot het verpakken van 4.1.6, aan de hieronder voorkomende bepalingen van de paragrafen (1) tot en met (9) en aan de desbetreffende bijzondere verpakkingsvoorschriften van paragraaf (10) als er naar verwezen wordt in de kolom “bijzondere verpakkingsvoorschriften” van tabel 1, 2 of 3.
Algemeenheden
 (1)  De drukrecipiënten moeten zodanig gesloten en dicht zijn dat het ontsnappen van de gassen is uitgesloten;
 (2)  De drukrecipiënten, die in de tabel opgesomde giftige stoffen bevatten waarvan de LC50 waarde niet groter is dan 200 ml/m3 (ppm), mogen niet voorzien zijn van drukontlastingsinrichtingen. Op de “UN” drukrecipiënten die gebruikt worden voor het vervoer van de UN-nummers 1013 koolstofdioxide (kooldioxide) (koolzuur) en 1070 distikstofoxide (lachgas) moeten drukontlastingsinrichtingen geplaatst worden;
 (3)  De drie hierna volgende tabellen zijn van toepassing op de samengeperste gassen (tabel 1), op de vloeibaar gemaakte gassen en opgeloste gassen (tabel 2) en op de stoffen die niet bij klasse 2 ingedeeld zijn (tabel 3). Deze tabellen vermelden:
 a)  het UN-nummer, de naam en omschrijving en de klassificatiecode van de stof;
 b)  de LC50 waarde van de giftige stoffen;
 c)  de types van drukrecipiënten die toegelaten zijn voor de stof in kwestie, aangegeven door de letter “X”;
 d)  het maximaal interval tussen de beproevingen voor de periodieke onderzoeken van de drukrecipiënten;OPMERKING: Voor de drukrecipiënten uit composietmaterialen is de maximale periodiciteit van de beproevingen 5 jaar. De periodiciteit mag uitgebreid worden tot deze die aangegeven is in tabel 1 en 2 (dit wil zeggen tot 10 jaar) met het akkoord van de bevoegde overheid of van het door de bevoegde overheid aangeduide organisme, die de goedkeuring afgeleverd heeft.
 e)  de minimale beproevingsdruk van de drukrecipiënten;
 f)  de maximale bedrijfsdruk van de drukrecipiënten voor de samengeperste gassen (wanneer geen enkele waarde aangegeven is, mag de bedrijfsdruk tweederde van de beproevingsdruk niet overschrijden) of de maximale vulverhouding in functie van de maximale bedrijfsdruk(ken) voor de vloeibaar gemaakte gassen en voor de opgeloste gassen;
 g)  de bijzondere verpakkingsvoorschriften die eigen zijn aan een bepaalde stof.
Beproevingsdruk, vulverhouding en vulvoorschriften
 (4)  De minimale beproevingsdruk bedraagt 1 MPa (10 bar).
 (5)  In geen enkel geval mogen de drukrecipiënten gevuld worden tot boven de limiet die door de volgende voorschriften wordt toegestaan:
 a)  Voor de samengeperste gassen mag de bedrijfsdruk niet hoger zijn dan twee derden van de beproevingsdruk van de drukrecipiënten. Bijzonder verpakkingsvoorschrift “0” van paragraaf (10) legt beperkingen op aan deze bovenlimiet voor de bedrijfsdruk. De inwendige druk bij 65 °C mag in geen geval de beproevingsdruk overtreffen.
 b)  Voor de bij hoge druk vloeibaar gemaakte gassen moet de maximale vulverhouding zodanig zijn dat de gestabiliseerde druk bij 65 °C de beproevingsdruk van de drukrecipiënten niet overtreft.Behalve wanneer bijzonder voorschrift “0” van paragraaf (10) toepassing is, mogen andere beproevingsdrukken en vullingsgraden gebruikt worden dan deze die aangegeven zijn in de tabel, op voorwaarde dat:
 i)  voldaan wordt aan het criterium van bijzondere bepaling “r” van paragaraaf (10) wanneer dit van toepassing is; of
 ii)  voldaan wordt aan bovenstaand criterium in alle andere gevallen.
Voor de bij hoge druk vloeibaar gemaakte gassen en gasmengsels waarvan de relevante gegevens niet beschikbaar zijn, dient de maximale vulverhouding (FR) als volgt bepaald te worden:FR ≤ 8,5.10-4.dg.Phwaarin: FR = maximale vulverhoudingdg = volumetrische massa van het gas (bij 15 °C en 1 bar) (in kg/m3)Ph = minimale beproevingsdruk (in bar)Indien de volumetrische massa van het gas niet gekend is, moet de maximale vulverhouding als volgt bepaald worden:FR = 
Ph × MM . 10-3
R × 338
waarin: FR = maximale vulverhoudingPh = minimale beproevingsdruk (in bar)MM = moleculaire massa (in g/mol)R = 8,31451.10-2 bar.l.mol-1.K-1 (gasconstante)Voor gasmengsels moet gebruik gemaakt worden van de gemiddelde moleculaire massa, op basis van de volumetrische concentraties van de verschillende componenten).
 c)  Voor de bij lage druk vloeibaar gemaakte gassen is de maximaal toelaatbare massa van het vulgoed per liter watercapaciteit gelijk aan 0,95 maal de volumetrische massa van de vloeistoffase bij 50 °C; bovendien mag de vloeistoffase tot 60 °C het drukrecipiënt niet volledig vullen. De beproevingsdruk van het drukrecipiënt moet ten minste gelijk zijn aan de dampspanning (absolute druk) van de vloeistof bij 65 °C minus 100 kPa (1 bar).Voor de bij lage druk vloeibaar gemaakte gassen en gasmengsels waarvan de relevante gegevens niet beschikbaar zijn, dient de maximale vulverhouding als volgt bepaald te worden:FR = (0,0032 × BP – 0,24) × d1
waarin: FR = maximale vulverhouding
BP = kookpunt (in K)
d1 = volumetrische massa van de vloeistof bij zijn kookpunt (in kg/l)
 d)  Zie bijzonder verpakkingsvoorschrift “p” in (10) voor UN-nummer 1001 acetyleen, opgelost (ethyn, opgelost) en UN-nummer 3374 acetyleen zonder oplosmiddel (ethyn zonder oplosmiddel).
 e)  voor vloeibaar gemaakte gassen bijgemengd met samengeperst gas, tellen de twee bestanddelen (namelijk het vloeibaar gemaakte gas en het samengeperst gas) mee voor de berekening van de inwendige druk in het drukrecipiënt.
De maximaal toelaatbare massa per liter waterinhoud mag 0,95 maal de dichtheid van vloeistoffase bij 50 °C niet overschrijden; bovendien mag de vloeistoffase tot 60 °C het drukrecipiënt niet volledig vullen.
Wanneer ze gevuld worden, mag de inwendige druk bij 65 °C de beproevingsdruk van het drukrecipiënt niet overschrijden. Er moet met de dampspanningen en de volumetrische uitzetting van alle stoffen in de drukrecipiënten rekening gehouden worden. Wanneer men niet beschikt over experimentele gegevens, moeten de volgende etappes uitgevoerd worden:
 i)  Berekening van de dampspanning van het vloeibaar gemaakt gas en van de partiële druk van het samengeperst gas bij 15 °C (vultemperatuur);
 ii)  Berekening van de volumetrische uitzetting van de vloeistoffase als gevolg van de toename van de temperatuur van 15 °C naar 65 °C en berekening van het resterende volume voor de gasfase;
 iii)  Berekening van de partiële druk van het samengeperst gas bij 65 °C rekening houdende met de volumetrische uitzetting van vloeistoffase;
Opmerking: De samendrukbaarheidsfactor van samengeperste gassen bij 15 °C en bij 65 °C moet in overweging genomen worden.
 iv)  Berekening van de dampspanning van het vloeibaar gemaakt gas bij 65°C;
 v)  De totale druk is de som van de dampspanning van het vloeibaar gemaakt gas en de partiële druk van het samengeperst gas bij 65 °C;
 vi)  Rekening houden met de oplosbaarheid van het samengeperst gas bij 65 °C in de vloeistoffase.
De proefdruk van het drukrecipiënt mag niet lager zijn dan de berekende totale druk min 100 kPa (1 bar).
Als de oplosbaarheid van het samengeperst gas in de vloeistoffase niet gekend is op het moment van de berekeningen, mag de proefdruk berekend worden zonder rekening te houden met deze parameter.
 (6)  Op voorwaarde dat voldaan wordt aan de algemene voorschriften van de paragrafen (4) en (5) hierboven, mogen andere beproevingsdrukken en andere vulverhoudingen gebruikt worden.
 (7)  a) Het vullen van de drukrecipiënten mag slechts uitgevoerd worden door speciaal uitgeruste centra, die beschikken over gepaste procedures, en door gekwalificeerd personeel.
De procedures moeten volgende controles omvatten:
 i)  van de conformiteit van de recipiënten en toebehoren met het ADR,
 ii)  van hun compatibiliteit met het te vervoeren product,
 iii)  van de afwezigheid van beschadigingen die de veiligheid in het gedrang zouden kunnen brengen,
 iv)  van het naleven van de maximale vulverhouding of vuldruk, al naargelang het geval,
 v)  van de merktekens en identificaties.b) De LPG die gebruikt wordt om de flessen te vullen moet van hoge kwaliteit zijn. Aan deze voorwaarde is voldaan als deze LPG conform is met de beperkingen op corrosiviteit zoals gespecifieerd in de norm ISO 9162:1989.
Periodieke onderzoeken
 8)  De hervulbare drukrecipiënten moeten periodieke onderzoeken ondergaan die respectievelijk volgens de modaliteiten van 6.2.1.6 en 6.2.3.5 uitgevoerd worden,
 9)  Behalve wanneer voor bepaalde stoffen in onderstaande tabel bijzondere voorschriften voorkomen, moeten de periodieke onderzoeken plaatsvinden:
 a)  om de vijf jaar voor de drukrecipiënten die bestemd zijn voor het vervoer van de gassen van de classificatiecodes 1T, 1TF, 1TO, 1TC, 1TFC, 1TOC, 2T, 2TO, 2TF, 2TC, 2TFC, 2TOC, 4A, 4F en 4TC;
 b)  om de vijf jaar voor de drukrecipiënten die bestemd zijn voor het vervoer van stoffen die ingedeeld zijn bij andere klassen;
 c)  om de tien jaar voor de drukrecipiënten die bestemd zijn voor het vervoer van de gassen van de classificatiecodes 1A, 1O, 1F, 2A, 20 en 2F.
Voor de drukrecipiënten uit composietmaterialen is de maximale periodiciteit van de beproevingen 5 jaar. De periodiciteit mag uitgebreid worden tot deze die aangegeven is in tabel 1 en 2 (dit wil zeggen tot 10 jaar) met het akkoord van de bevoegde overheid of van het door de bevoegde overheid aangeduide organisme, die de goedkeuring heeft afgeleverd.
Bijzondere verpakkingsvoorschriften
 10)  Compatibiliteit met het materiaal
 a:  Drukrecipiënten uit aluminiumlegeringen mogen niet gebruikt worden;
 b:  Koperen kranen mogen niet gebruikt worden;
 c:  Metalen gedeelten die in contact komen met de inhoud mogen niet meer dan 65 % koper bevatten;
 d:  Wanneer stalen drukrecipiënten of composiet drukrecipiënten met een binnenbekleding uit staal gebruikt worden mogen enkel deze die het symbool “H” dragen in overeenstemming met 6.2.2.7.4 (p) gebruikt worden.Bepalingen die van toepassing zijn op de giftige stoffen met een LC50 waarde niet groter dan 200 ml/m3 (ppm)
 k:  De uitgangen van de kranen moeten van drukbehoudende stoppen of kappen voorzien zijn die de gasdichtheid van de drukrecipiënten verzekeren, met een schroefdraad die overeenstemt met die aan de uitgangen van de kranen. De drukbehoudende stoppen of kappen dienen uit een materiaal vervaardigd te zijn dat niet aangetast kan worden door de inhoud van het drukrecipiënt.Elke fles van éénzelfde batterij moet met een eigen individuele kraan uitgerust zijn, die tijdens het vervoer gesloten dient te zijn. Na het vullen moet de verzamelleiding geledigd, gepurgeerd en afgesloten worden.De flessenbatterijen die UN 1045 fluor, samengeperst, bevatten, mogen uitgerust zijn met een isolatiekraan per groep van flessen met niet meer dan 150 liter totale watercapaciteit, in plaats van met een isolatiekraan per fles.De aparte flessen en de individuele flessen die deel uitmaken van een flessenbatterij moeten een beproevingsdruk hebben van ten minste 200 bar en minimale wanddiktes van 3,5 mm voor aluminiumlegeringen en 2 mm voor staal. Aparte flessen die niet aan dit voorschrift voldoen moeten vervoerd worden in een stijve buitenverpakking die de flessen en hun toebehoren afdoende beschermt en voldoet aan het beproevingsniveau van verpakkingsgroep I. De drukvaten moeten een minimale wanddikte hebben zoals gespecificeerd door de bevoegde overheid.De drukrecipiënten mogen niet voorzien zijn van een drukontlastingsinrichting.De aparte flessen en de tot een flessenbatterij samengevoegde flessen moeten een maximale watercapaciteit hebben van 85 liter.De kranen moeten in staat zijn om aan de beproevingsdruk van het drukrecipiënt te weerstaan en rechtstreeks met het drukrecipiënt verbonden zijn door middel van conische schroefdraad of andere middelen die beantwoorden aan de voorschriften van de norm ISO 10692-2:2001.De kranen moeten ofwel van het type zijn zonder pakking en met niet-geperforeerd membraan, ofwel van een type dat lekkage doorheen of langsheen de pakking verhindert.Het vervoer in capsules is niet toegelaten.Alle drukrecipiënten moeten na het vullen een dichtheidsbeproeving ondergaan.Bepalingen die eigen zijn aan bepaalde gassen
 l:  UN-nummer 1040, ethyleenoxide, mag ook verpakt worden in hermetisch afgedichte binnenverpakkingen uit glas of metaal, die op een degelijke wijze in kisten uit karton, hout of metaal getast zijn en voldoen aan het beproevingsniveau van verpakkingsgroep I. De maximaal toegelaten hoeveelheid is 30 g voor de glazen binnenverpakkingen en 200 g voor de metalen binnenverpakkingen. Na het vullen dient elke binnenverpakking onderworpen te worden aan een dichtheidsbeproeving in een warmwaterbad; de temperatuur en de duur van de beproeving moeten zodanig zijn dat de inwendige druk de waarde bereikt van de dampspanning van ethyleenoxide bij 55 °C. De maximale netto massa per buitenverpakking mag niet groter zijn dan 2,5 kg.
 m:  De drukrecipiënten moeten gevuld worden tot een bedrijfsdruk die niet groter is dan 5 bar.
 n:  De flessen en de individuele flessen in een flessenbatterij mogen niet meer dan 5 kg gas bevatten. Wanneer flessenbatterijen die UN 1045 fluor, samengeperst bevatten opgedeeld zijn in groepen van flessen conform bijzondere bepaling “k”, mag elke groep niet meer dan 5 kg gas bevatten.
 o:  De in de tabel aangegeven bedrijfsdruk of vulverhouding mag in geen geval overschreden worden.
 p:  Voor UN-nummer 1001 acetyleen, opgelost (ethyn, opgelost) en UN-nummer 3374 acetyleen zonder oplosmiddel (ethyn zonder oplosmiddel) moeten de flessen gevuld worden met een homogene monolithische poreuze materie; de bedrijfsdruk en de hoeveelheid acetyleen mogen de waarden niet overschrijden die in het goedkeuringsdocument voorkomen of al naargelang van het geval in de normen ISO 3807-1:2000 of 3807-2:2000, 3807-2:2000 of 3807:2013.Voor UN-nummer 1001 acetyleen, opgelost (ethyn, opgelost) moeten de flessen de hoeveelheid aceton of geschikt oplosmiddel bevatten die in de goedkeuring is vastgelegd (zie al naargelang van het geval de normen ISO 3807-1:2000, 3807-2:2000 of 3807:2013) ; de flessen die onderling verbonden zijn door middel van een verzamelleiding moeten in verticale stand vervoerd worden.Ook mogen voor UN 1001 acetyleen, opgelost (ethyn, opgelost) flessen die geen “UN”-drukrecipiënten zijn gevuld worden met een niet monolithische poreuze materie ; de bedrijfsdruk, de hoeveelheid acetyleen en de hoeveelheid oplosmiddel mogen de waarden niet overschrijden die in het goedkeuringscertificaat voorgeschreven worden. Het interval tussen de beproevingen voor de periodieke onderzoeken mag niet groter zijn dan vijf jaar.
 q:  Bij drukrecipiënten die bestemd zijn voor het vervoer van pyrofore gassen of van brandbare mengsels van gassen die meer dan 1 % pyrofore bestanddelen bevatten, moeten de uitgangen van de kranen voorzien zijn van stoppen of schroefkappen die de gasdichtheid van de drukrecipiënten verzekeren en die uit een materiaal dienen vervaardigd te zijn dat niet aangetast kan worden door de inhoud van het drukrecipiënt. Indien de drukrecipiënten tot een batterij gebundeld zijn, dient ieder recipiënt voorzien te zijn van een aparte kraan die tijdens het vervoer gesloten moet zijn en dient de uitgang van de kraan van de verzamelleiding voorzien te zijn van een drukbehoudende stop of schroefkap die de gasdichtheid van het drukrecipiënt verzekert. De stoppen of schroefkappen die de gasdichtheid van de drukrecipiënten verzekeren moeten voorzien zijn van schroefdraden die overeenstemmen met die aan de uitgangen van de kranen. Het vervoer in capsules is niet toegelaten.
 r:  De vulverhouding moet voor dit gas zodanig beperkt worden dat de druk niet hoger oploopt dan twee derde van de beproevingsdruk van het drukrecipiënt wanneer een volledige ontbinding plaatsvindt.
 ra:  Dit gas mag onder de volgende voorwaarden ook verpakt worden in capsules:
 a)  de massa van het gas mag niet meer dan 150 g per capsule bedragen;
 b)  de capsules mogen geen gebreken vertonen die een nadelige invloed op hun sterkte kunnen hebben;
 c)  de dichtheid van de sluiting moet gewaarborgd worden door een extra inrichting (overtrek, kap, zegellak, draadlas, enz.) die voorkomt dat de sluiting tijdens het vervoer lekt;
 d)  de capsules moeten in een buitenverpakking van voldoende stevigheid geplaatst worden. Een collo mag niet meer wegen dan 75 kg.
 s:  De drukrecipiënten uit een aluminiumlegering moeten:
 a)  uitsluitend uitgerust zijn met kranen uit messing of roestvrij staal; en
 b)  gezuiverd worden van alle sporen van koolwaterstoffen en mogen niet vervuild worden met olie. De “UN”- drukrecipiënten moeten volgens de norm ISO 11621:1997 gereinigd worden.
 ta  : Andere criteria mogen gebruikt worden voor het vullen van de gelaste stalen flessen die bestemd zijn voor het vervoer van stoffen met UN-nummer 1965:
 a)  mits de bevoegde overheden van de landen waar het transport uitgevoerd wordt er mee instemmen, en
 b)  overeenkomstig de voorschriften van een door de bevoegde overheden erkende nationale technische code of norm.Wanneer de criteria voor het vullen verschillen van die in instructie P200 (5) moet het vervoerdocument de volgende vermelding bevatten: “Vervoer overeenkomstig bijzonder verpakkingsvoorschrift ta van verpakkingsinstructie P200”, evenals de referentietemperatuur die gebruikt werd voor de berekening van de maximale vulverhouding.Periodieke onderzoeken
 u:  Het interval tussen de periodieke beproevingen mag op 10 jaar gebracht worden wanneer de drukrecipiënten uit een aluminiumlegering vervaardigd zijn. Deze afwijking mag enkel toegepast worden op “UN”-drukrecipiënten indien de legering van het drukrecipiënt de in de norm ISO 7866:2012 + Cor 1:2014 gedefinieerde spanningscorrosietest heeft ondergaan.
 ua:  Wanneer de bepalingen van paragraaf (13) van deze verpakkingsinstructie toegepast worden, mag het interval tussen de periodieke beproevingen van gasflessen uit aluminiumlegering en de batterijen van dergelijke gasflessen, op 15 jaar gebracht worden. Dit is niet van toepassing op flessen uit aluminumlegering AA 6351. Voor mengsels mag deze bepaling “ua” toegepast worden op voorwaarde dat deze bepaling ingedeeld wordt bij elk individeel gasmengsel van tabel 1 of 2.
 v:  1) Het interval tussen de periodieke onderzoeken van andere stalen flessen dan de hervulbare gelaste stalen flessen bestemd voor de UN-nummers 1011, 1075, 1965, 1969 of 1978 mag op 15 jaar gebracht worden:
 a)  mits de bevoegde overheid of overheden van het land of van de landen waar de periodieke onderzoek en het vervoer uitgevoerd worden er mee instemmen; en
 b)  overeenkomstig de voorschriften van een door de bevoegde overheden erkende technische code of norm.
 2)  Voorde hervulbaregelastestalen flessen bestemd voor de UN-nummers 1011, 1075, 1965, 1969 of 1978 mag het interval op 15 jaar gebracht worden indien de bepalingen van paragraaf 12) van onderhavige verpakkingsinstructie worden toegepast.
 va:  Wanneer de bepalingen van paragraaf (13) van deze verpakkingsinstructie toegepast worden, mag het interval tussen de periodieke beproevingen van naadloze stalen flessen die uitgerust zijn met restdrukventielen (RPV) (zie OPMERKING hieronder) die vervaardigd en getest zijn in overeenstemming met de norm EN ISO 15996:2005 + A1:2007 of EN ISO 15996:2017, evenals van batterijen bestaande uit naadloze stalen flessen die uitgerust zijn met één of meerdere hoofdkranen die voorzien zijn van restdrukinrichtingen en getest zijn in overeenstemming met de norm EN ISO 15996:2005 + A1:2007 of EN ISO 15996:2017, op 15 jaar gebracht worden. Voor mengsels mag deze bepaling “va” toegepast worden op voorwaarde dat aan elk individueel gas van het mengsel “va” is toegekend in tabel 1 of 2.OPMERKING: Onder “restdrukventiel” (RPV – Residual Pressure Valve) wordt een afsluiter verstaan die een restdrukinrichting omvat die het binnendringen van verontreinigingen verhindert door een positief drukverschil te behouden tussen de druk in de fles en de uitgang van de kraan. Om terugstroom van fluïda van een hogere drukbron in de fles te voorkomen, moet ofwel een “non-retour” (NRV – Non Return Valve) functie geïncorporeerd zijn in de restdrukinrichting of moet er een bijkomende inrichting in de kraan van de fles zijn, zoals bijvoorbeeld een drukontlastingsinrichting.
Voorschriften die van toepassing zijn op de n.e.g.-rubrieken en op de mengsels
 z:  De materialen waaruit de drukrecipiënten en hun uitrustingen vervaardigd zijn moeten compatibel zijn met de inhoud en mogen er niet mee reageren om schadelijke of gevaarlijke verbindingen te vormen.De beproevingsdruk en de maximale vulverhouding moeten berekend worden aan de hand van de gepaste voorschriften die in (5) voorkomen.Giftige stoffen waarvan de LC50 waarde niet groter is dan 200 ml/m3 mogen niet vervoerd worden in cylinders, drukvaten of MEGC's en moeten voldoen aan de voorschriften van het bijzonder verpakkingsvoorschrift “k”. Het mengsel van stikstofmonoxide en distikstoftetroxide (UN-nummer 1975) mag evenwel vervoerd worden in drukvaten.Drukrecipiënten die pyrofore gassen bevatten, of brandbare gasmengsels met meer dan 1 % pyrofore bestanddelen, moeten voldoen aan de voorschriften van het bijzonder verpakkingsvoorschrift “q”.De nodige maatregelen moeten getroffen worden om ieder risico op gevaarlijke reacties (bijvoorbeeld polymerisatie of ontbinding) gedurende het transport uit te sluiten. Indien nodig moet een stabilisator of inhibitor toegevoegd worden.Voor de mengsels die UN 1911 diboraan bevatten moet de vuldruk dusdanig zijn dat de druk niet hoger oploopt dan twee derden van de beproevingsdruk van het drukrecipiënt wanneer het diboraan volledig ontbindt.Voor de andere mengsels die UN 2192 germaan bevatten dan de mengsels met ten hoogste 35 % germaan in waterstof of stikstof of ten hoogste 28 % germaan in helium of argon, moet de vuldruk dusdanig zijn dat de druk niet hoger oploopt dan twee derde van de beproevingsdruk van het drukrecipiënt wanneer het germaan volledig ontbindt.Mengsels van fluor en stikstof waarvan de concentratie fluor minder bedraagd dan 35 volume-% mogen in drukrecipiënten gevuld worden tot een maximaal toegelaten bedrijfsdruk waarvoor de partiële druk van fluor niet meer bedraagd dan 3,1 MPa (31 bar) absolute druk.Bedrijfsdruk (bar) <
31
xf
- 1waarbij xf = concentratie van fluor uitgedrukt in volume-%Mengsels van fluor en inerte gassen waarvan de concentratie fluor minder bedraagd dan 35 volume-% mogen in drukrecipiënten gevuld worden tot een maximaal toegelaten bedrijfsdruk waarvoor de partiële druk van fluor niet meer bedraagd dan 3,1 MPa (31 bar) absolute druk, bij de berekening van de partiële druk moet men ook rekening houden met de gelijkwaardigheidscoëfficiënt van stikstof, bepaald overeenkomstig ISO-norm 10156:2017,Bedrijfsdruk (bar) <
31
xf
(xf + Kk * xk ) - 1.waarbijxf = concentratie van fluor uitgedrukt in volume-%;Kk = gelijkwaardigheidscoëfficiënt van een intert gas ten opzichte van stikstof (gelijkwaardigheidscoëfficiënt van stikstof);xk = concentratie van het inerte gas in volume-%Voor mengsels van fluor en inerte gassen mag de bedrijfsdruk echter niet meer bedragen dan 20 MPa (200bar). De minimale beproevingsdruk van de drukrecipiënten voor mengsels van fluor en inerte gassen wordt vastgelegd op 1,5 maal de bedrijfsdruk of op 20 MPa (200 bar), de hoogste waarde moet gebruikt worden.Voorschriften die van toepassing zijn op stoffen die niet ingedeeld zijn bij klasse 2
 ab:  De drukrecipiënten moeten voldoen aan de volgende voorwaarden:
 (a)  de drukproef moet vergezeld gaan van een inwendig onderzoek van de drukrecipiënten en van een nazicht van de uitrusting;
 (b)  bovendien moet om de twee jaar met behulp van gepaste middelen (bijvoorbeeld ultrasoon) de weerstand tegen corrosie nagekeken worden, evenals de staat van de uitrusting;
 (c)  de wanddikte mag niet kleiner zijn dan 3 mm.
 ac:  De beproevingen en de onderzoeken moeten uitgevoerd worden onder het toezicht van een door de bevoegde overheid erkende expert.
 ad:  De drukrecipiënten moeten voldoen aan de volgende voorwaarden:
 (a)  de drukrecipiënten moeten voor een berekeningsdruk van ten minste 2,1 MPa (21 bar) (manometerdruk) ontworpen zijn;
 (b)  buiten de opschriften voor de hervulbare recipiënten dienen bovendien de volgende vermeldingen leesbaar en duurzaam voor te komen:
 (i)  het UN-nummer en de officiële vervoersnaam van de stof volgens 3.1.2;
 (ii)  de maximaal toelaatbare vulmassa en de tarra van het drukrecipiënt, met inbegrip van de uitrustingen die op het ogenblik van het vullen geïnstalleerd waren, of de bruto-massa.
 (11)  Indien de onderstaande normen toegepast worden, wordt aangenomen dat aan de van toepassing zijnde voorschriften van onderhavige verpakkingsinstructie is voldaan:
Voorschriften die van toepassing zijn
Referentie
Titel van het document
(7)
EN 13365: 2002 + A1: 2005
Transportable gas cylinders – Cylinder bundles for permanent and liquefied gases (excluding acetylene) – Inspection at time of filling
(7)
EN ISO 24431:2016
Gas cylinders – Seamless, welded and composite cylinders for compressed and liquefied gases (excluding acetylene) – Inspection at time of filling
(7) (a)
ISO 10691:2004
Gas cylinders – Refillable welded cylinders for liquefied petroleum gas (LPG) – Procedures for checking before, during and after filling
(7) (a)
ISO 11755:2005
Gas cylinders – Cylinder bundles for compressed and liquefied gases (excluding acetylene) – Inspection at time of filling
(7) (a)
ISO 24431:2006
Gas cylinders – Cylinders for compressed and liquefied gases (excluding acetylene) – Inspection at time of filling
(7) (a) en (10) p
EN ISO 11372:2011
Gas cylinders – Acetylene cylinders – Filling conditions and filling inspection
(7) (a) en (10) p
EN ISO 13088:2012 + A1:2020
Gas cylinders – Acetylene cylinders bundles – Filling conditions and filling inspection
(7) en (10) ta (b)
EN 1439: 2021
LPG equipment and accessories – Procedure for checking transportable refillable LPG cylinders before, during and after filling
(7) en (10) ta (b)
EN 13952:2017
LPG equipment and accessories – Filling operations for LPG cylinders
(7) en (10) ta (b)
EN 14794:2005
LPG equipment and accessories – Transportable refillable aluminium cylinders for liquefied petroleum gas (LPG) – Procedure for checking before, during and after filling
(12) Overeenkomstig bijzonder verpakkingsvoorschrift v 2) van paragraaf (10) kan een interval van 15 jaar tussen de periodieke onderzoeken van hervulbare gelaste stalen flessen toegestaan worden indien de volgende bepalingen worden toegepast:
1.
Algemene bepalingen
1.1
Voor de toepassing van onderhavige paragraaf mag de bevoegde overheid zijn taken en verplichtingen niet delegeren aan Xb-instellingen (controle-instellingen van type B) of aan IS-instellingen (interne inspectiediensten) (zie 6.2.3.6.1 voor de Xb- en IS).
1.2
De eigenaar van de flessen moet aan de bevoegde overheid vragen om hem een interval van 15 jaar tussen de beproevingen toe te staan en moet bewijzen dat aan de voorschriften van de subparagrafen 2, 3 en 4 wordt voldaan..
1.3
De vanaf 1 januari 1999 gebouwde flessen moeten in overeenstemming met de volgende normen gefabriceerd zijn:
 
EN 1442; of
 
EN 13322-1;of
 
Punt 1 tot en met 3 van bijlage I van Richtlijn 84/527/EEG van de Raad (2)
 
Zoals van toepassing overeenkomstig de tabel in 6.2.4.
 
Andere flessen die voor 1 januari 2009 in overeenstemming met het ADR gebouwd werden, conform een door de nationale bevoegde overheid erkende technische code, kunnen aanvaard worden voor een interval van 15 jaar tussen de beproevingen indien ze een veiligheidsniveau bezitten dat gelijkwaardig is aan dat van de flessen die beantwoorden aan de bepalingen van het ADR zoals van toepassing op het ogenblik van de aanvraag.
1.4
De eigenaar moet aan de bevoegde overheid documenten overmaken die aantonen dat de flessen overeenstemmen met de bepalingen van subparagraaf 1.3. De bevoegde overheid dient na te zien of deze voorwaarden vervuld zijn.
1.5
De bevoegde overheid dient na te zien of aan de bepalingen van de subparagrafen 2 en 3 is voldaan en of ze correct toegepast zijn. Indien aan alle bepalingen is voldaan staat ze voor de flessen het interval van 15 jaar toe tussen de beproevingen. In deze toelating moeten het beoogd flestype (zoals gespecificeerd in de typegoedkeuring) of de beoogde groep flessen (zie opmerking) duidelijk aangegeven zijn. De toelating moet aan de eigenaar afgeleverd worden; de bevoegde overheid dient er een kopie van bij te houden. De eigenaar moet de documenten bewaren zolang de toelating om de flessen met intervallen van 15 jaar te beproeven blijft gelden.
 
OPMERKING: Een groep flessen wordt afgebakend door de productiedata van identieke flessen gedurende een periode in de loop waarvan de technische inhoud van de pertinente bepalingen van het ADR en van de door de bevoegde overheid erkende technische code niet zijn veranderd. Zo vormen bijvoorbeeld de flessen van éénzelfde ontwerp en volume, die gebouwd werden conform de bepalingen van het ADR zoals die van toepassing waren tussen 1 januari 1985 en 31 december 1988 in combinatie met een door de bevoegde overheid erkende code die gedurende dezelfde periode van toepassing was, een groep flessen in de zin van de bepalingen van onderhavige paragraaf
1.6
De bevoegde overheid dient wanneer het past te controleren of de eigenaar van de flessen handelt in overeenstemming met de bepalingen van het ADR en de verleende toelating, maarten minste om de drie jaar of wanneer wijzigingen aan de procedures werden ingevoerd.
2.
Operationele bepalingen
2.1
De flessen waarvoor een interval van 15 jaar tussen de periodieke beproevingen is toegestaan mogen slechts gevuld worden in vulcentra die een gedocumenteerd kwaliteitssysteem toepassen om te garanderen dat alle bepalingen van paragraaf (7) van onderhavige verpakkingsinstructie, evenals de in de norm EN 1439:2021 (of EN 1439:2017 tot en met 31 december 2024) en EN 13952:2017 gespecificeerde voorschriften en verantwoordelijkheden worden nageleefd en correct worden toegepast.
2.2
De bevoegde overheid dient wanneer het past na te zien of aan deze voorschriften is voldaan, maarten minste om de drie jaar of wanneer wijzigingen aan de procedures werden ingevoerd.
2.3
De eigenaar moet aan de bevoegde overheid documenten overmaken die aantonen dat de vulcentra beantwoorden aan de bepalingen van subparagraaf 2.1.
2.4
Wanneer een vulcentrum zich in een andere Verdragspartij bij het ADR bevindt, moet de eigenaar een bijkomend document overmaken dat aantoont dat dit centrum dienovereenkomstig gecontroleerd wordt door de bevoegde overheid van deze Verdragspartij bij het ADR.
2.5
Om inwendige corrosie te vermijden mogen enkel gassen van hoge kwaliteit, met een zeer laag contaminatiepotentieel, in de flessen ingebracht worden. Aan dit voorschrift is geacht voldaan te zijn indien het corrosiecontaminatiniveau van de gassen conform is met de corrosielimieten zoals gespecifieerd in de norm ISO 9162:1989.
3.
Bepalingen betreffende de kwalificatie en de periodieke onderzoeken
3.1
De flessen van een al in gebruik zijnd type of groep, waarvoor een interval van 15 jaar tussen de periodieke beproevingen is toegestaan en waarop het interval van 15 jaar werd toegepast, moeten onderworpen worden aan een periodiek onderzoek conform 6.2.3.5.
 
OPMERKING: Zie de opmerking in subparagraaf 1.5 voor de definitie van groep flessen.
3.2
Wanneer een met intervallen van 15 jaar beproefde fles tijdens een periodiek onderzoek niet voldoet aan de hydraulische drukproef, bijvoorbeeld door te barsten of te lekken, moet de eigenaar een analyse uitvoeren en een rapport opstellen over de oorzaak van het falen, waarin aangegeven wordt of er andere flessen (bijvoorbeeld van hetzelfde type of van dezelfde groep) door getroffen worden. Indien zulks het geval is moet de eigenaarde bevoegde overheid hiervan op de hoogste stellen. De bevoegde overheid moet dan gepaste maatregelen vastleggen en de bevoegde overheden van alle andere Verdragspartijen bij het ADR dienaangaande informeren.
3.3
Indien inwendige corrosie wordt vastgesteld, zoals gedefinieerd in de toegepaste norm (zie subparagraaf 1.3), moet de fles uit gebruik genomen worden zonder mogelijkheid op het toestaan van een verdere tijdsspanne voor het vullen of vervoer.
3.4
De flessen waarvoor een interval van 15 jaar tussen de periodieke beproevingen is toegestaan mogen uitsluitend uitgerust zijn met kranen die ontworpen en vervaardigd zijn voor een minimale gebruiksduur van vijftien jaar volgens de normen EN 13152:2001 + A1:2003 of EN 13153:2001 + A1:2003, EN ISO 14245:2010, EN ISO 14245:2019, EN ISO 14245:2021 EN ISO15995:2010, EN 15995:2019 of EN ISO 15995:2021. Na een periodiek onderzoek moet een nieuwe kraan op de fles gemonteerd worden, behalve wanneer het gaat om manueel bediende kranen die gereviseerd of gecontroleerd werden volgens de norm EN 14912:2022; deze laatste mogen opnieuw gemonteerd worden indien ze geschikt zijn om gedurend een bijkomende periode van 15 jaar gebruikt te worden. De revisie of de controle mogen slechts uitgevoerd worden door de fabrikant van de kranen, of- volgens zijn technische instructies – door een bedrijf dat gekwalificeerd is voor dit werk en gebruik maakt van een gedocumenteerd kwaliteitssysteem.
4.
Het markeren
 
De flessen waarvoor conform de onderhavige paragraaf een interval van 15 jaar tussen de periodieke onderzoeken is toegestaan, moeten bijkomend in duidelijke en leesbare karakters het merkteken “P15Y” dragen. Dit merkteken moet verwijderd worden wanneer voor de fles niet langer een interval van 15 jaar is toegelaten.
 
OPMERKING: Dit merkteken moet niet aangebracht worden op flessen die vallen onder de overgangsbepaling van 1.6.2.9, 1.6.2.10 of de bepalingen van bijzonder verpakkingsvoorschrift v (1) van paragraaf (10) van onderhavige verpakkingsinstructie.
(13) Overeenkomstig bijzonder verpakkingsvoorschrift ua of va van paragraaf (10) kan een interval van 15 jaar tussen de periodieke onderzoeken van [naadloze stalen flessen en naadloze flessen] uit een aluminiumlegering evenals de batterijen van dergelijke flessen, toegestaan worden indien de volgende bepalingen worden toegepast:
1.
Algemene bepalingen
1.1
Voor de toepassing van onderhavige paragraaf mag de bevoegde overheid zijn taken en verplichtingen niet delegeren aan Xb-instellingen (controle-instellingen van type B) of aan IS (interne inspectiediensten) (zie 6.2.3.6.1 voor Xb- en IS).
1.2
De eigenaar van de flessen of de flessenbatterijen moet aan de bevoegde overheid vragen om hem een interval van 15 jaar toe te staan en moet bewijzen dat aan de voorschriften van de subparagrafen 2, 3 en 4 wordt voldaan.
1.3
De vanaf 1 januari 1999 gebouwde flessen moeten in overeenstemming met de volgende normen vervaardigd zijn:
 
 a)  EN 1964-1 of EN 1964-2; of
 
 b)  EN 1975; of
 
 c)  EN ISO 9809-1 of EN ISO 9809-2; of
 
 d)  EN ISO 7866; of
 
 e)  Punt 1 tot en met 3 van bijlage I van Richtlijn 84/527/EEG (2) en 84/526/EEG (3)
 
zoals van toepassing op het ogenblik van de vervaardiging (zie ook de tabel in 6.2.4.1).
 
Voor andere gasflessen die vóór 1 januari 2009 in overeenstemming met het ADR gebouwd werden, conform een door de nationale bevoegde overheid erkende technische code, kan een interval van 15 jaar tussen de periodieke onderzoeken toegekend worden, indien ze een veiligheidsniveau bezitten dat gelijkwaardig is aan de bepalingen van het ADR van toepassing op het ogenblik van de aanvraag.
 
OPMERKING: Deze bepaling wordt geacht vervuld te zijn als de gasfles geherevalueerd werd in overeenstemming met de procedure voor de herevaluatie van de conformiteitsbeoordeling zoals gedefinieerd in bijlage III van Richtlijn 2010/35/EU van 16 juni 2010 of in bijlage IV, deel II, van de Richtlijn 1999/36/EU van 29 april 1999.
 
Voor de flessen en de flessenbatterijen die het symbool van de UNO voor de verpakkingen, gespecificeerd in 6.2.2.7.2 a) dragen, kan geen interval van 15 jaar tussen de periodieke onderzoeken toegestaan worden.
1.4
De flessenbatterijen moeten op een zodanige manier vervaardigd worden dat er bij contacten tussen de flessen over hun volledige lengte geen externe corrosie veroorzaakt wordt. De klampen en spanbanden moeten zodanig aangebracht worden dat ze het risico op corrosie van de flessen minimaliseren. Het materiaal dat bestemd is om de schokken in de klampen op te nemen, is slechts toegestaan als ze behandeld geweest zijn om waterabsorptie te elimineren. Waterbestendige banden en rubber zijn voorbeelden van geschikte materialen.
1.5
De eigenaar moet aan de bevoegde overheid documenten overmaken die aantonen dat de flessen overeenstemmen met de bepalingen van subparagraaf 1.3. De bevoegde overheid dient na te gaan of deze voorwaarden vervuld zijn.
1.6
De bevoegde overheid dient na te zien of aan de bepalingen van de subparagrafen 2 en 3 is voldaan en of ze correct toegepast zijn. Indien aan alle bepalingen is voldaan staat ze voor de gasflessen of de flessenbatterijen het interval van 15 jaar tussen de periodieke onderzoeken toe. In deze toelating moet de beoogde groep flessen (zie opmerking hieronder) duidelijk aangegeven zijn. De toelating moet aan de eigenaar afgeleverd worden; de bevoegde overheid dient er een kopie van bij te houden. De eigenaar moet de documenten bewaren zolang de toelating om de flessen met intervallen van 15 jaar te beproeven, blijft gelden.
 
OPMERKING: Een groep flessen wordt afgebakend door de productiedata van identieke flessen gedurende een periode in de loop waarvan de technische inhoud van de pertinente bepalingen van het ADR en van de door de bevoegde overheid erkende technische code niet zijn veranderd. Zo vormen bijvoorbeeld de flessen van éénzelfde ontwerp en volume, die gebouwd werden conform de bepalingen van het ADR zoals die van toepassing waren tussen 1 januari 1985 en 31 december 1988 in combinatie met een door de bevoegde overheid erkende code die gedurende dezelfde periode van toepassing was, een groep flessen in de zin van de bepalingen van onderhavige paragraaf.
1.7
De eigenaar moet de overeenstemming met de bepalingen van het ADR en de verleende toelating verzekeren en moet het bewijs ervan kunnen aanbrengen als de bevoegde overheid ernaar vraagt, maar ten minste om de drie jaar of wanneer significante wijzigingen aan de procedures werden aangebracht.
2.
Operationele bepalingen
2.1
De flessen of flessenbatterijen waarvoor een interval van 15 jaar tussen de periodieke onderzoeken is toegestaan, mogen slechts gevuld worden in vulcentra die een gedocumenteerd kwaliteitssysteem toepassen om te garanderen dat alle bepalingen van paragraaf (7) van onderhavige verpakkingsinstructie, evenals de in de norm EN ISO 24431:2016 of EN 13365:2002 gespecificeerde voorschriften en verantwoordelijkheden worden nageleefd en correct worden toegepast. Het kwaliteitssysteem dat conform is aan de normen van de reeks ISO 9000 of gelijkwaardig, moet gecertificeerd worden door een onafhankelijk organisme dat geaccrediteerd en erkend werd door de bevoegde overheid. Het omvat controleprocedures voor en na het vullen, evenals het vulproces van de gasflessen, de flessenbatterijen en de kranen.
2.2
De flessen uit een aluminiumlegering en de batterijen van dergelijke gasflessen zonder restdrukventiel waarvoor een interval van 15 jaar tussen de periodieke onderzoeken is toegestaan, moeten voor elke vulling het voorwerp van een controle uitmaken, in overeenstemming met een gedocumenteerde procedure die ten minste de volgende operaties bevat:
 
 a)  het openen van de kraan van de gasfles of van de hoofdkraan van de flessenbatterij om de restdruk te controleren;
 
 b)  als er gas ontsnapt, kan men de gasfles of de flessenbatterij vullen;
 
 c)  als geen enkel gas ontsnapt, moet men controleren of de inwendige staat van de gasfles of de flessenbatterij niet gecontamineerd is;
 
 d)  als geen enkele contaminatie gedetecteerd wordt, kan men de gasfles of de flessenbatterij vullen;
 
 e)  als er een contaminatie vastgesteld wordt, moet men corrigerende maatregelen nemen.
2.3
De naadloze stalen gasflessen die uitgerust zijn met restdrukventielen en naadloze stalen flessenbatterijen die uitgerust zijn met één of meerdere hoofdkranen die voorzien zijn van restdrukinrichtingen waarvoor een interval van 15 jaar tussen de periodieke onderzoeken is toegestaan, moeten voor elke vulling het voorwerp van een controle uitmaken, dit in overeenstemming met een gedocumenteerde procedure die ten minste de volgende operaties bevat:
 
 a)  het openen van de kraan van de gasfles of van de hoofdkraan van de flessenbatterij om de restdruk te controleren;
 
 b)  als er gas ontsnapt is, kan men de gasfles of de flessenbatterij vullen;
 
 c)  als geen enkel gas ontsnapt, moet men de werking van de restdrukinrichting controleren;
 
 d)  als de controle aantoont dat de restdrukinrichting de druk vastgehouden heeft, kan men de gasfles of de flessenbatterij vullen;
 
 e)  als de controle aantoont dat de restdrukinrichting de druk niet vastgehouden heeft, moet de inwendige staat van de gasfles of de flessenbatterij gecontroleerd worden om te bepalen of er een contaminatie is geweest;
 
 i)  als geen enkele contaminatie gedetecteerd wordt, kan men de gasfles of de flessenbatterij na het vervangen of herstellen van de restdrukinrichting vullen;
 
 ii)  als er een contaminatie vastgesteld wordt, moet men corrigerende maatregelen nemen.
2.4
Om inwendige corrosie te vermijden mogen enkel gassen van hoge kwaliteit, met een zeer lage potentiële contaminatie, in de flessen of de flessenbatterijen gevuld worden. Aan dit voorschrift is geacht voldaan te zijn indien de compabiliteit tussen het gas en het materiaal aanvaardbaar is volgens de normen EN ISO 11114-1:2020 + A1:2023 + A1:2017 en EN ISO 11114-2:2021 en als de kwaliteit van het gas voldoet aan de specificaties van de norm EN ISO 14175:2008 of, voor de gassen die niet onder deze norm vallen, dat de gassen een minimale zuiverheid van 99,5 % per volume en een maximum vochtigheid van 40 ml/ m³ (ppm) bezitten. Voor distikstofoxide moeten de waarden een minimale zuiverheid van 98 % per volume en een maximum vochtigheid van 70 ml/m³ (ppm) bedragen.
2.5
De eigenaar moet verzekeren dat de voorschriften van 2.1 tot en 2.4 vervuld zijn en moet de documenten die dit attesteren kunnen voorleggen als de bevoegde overheid ernaar vraagt, maar ten minste om de drie jaar of wanneer significante wijzigingen aan de procedures werden aangebracht.
2.6
Wanneer een vulcentrum zich in een andere Verdragspartij bij het ADR bevindt, moet de eigenaar, als de bevoegde overheid ernaar vraagt, een bijkomend document overmaken dat aantoont dat dit centrum dienovereenkomstig gecontroleerd wordt door de bevoegde overheid van deze Verdragspartij bij het ADR. Zie ook punt 1.2.
3.
Bepalingen betreffende de kwalificatie en de periodieke onderzoeken
3.1
Voor de gasflessen en flessenbatterijen die reeds in gebruik zijn en die de voorwaarden die vermeld zijn in paragraaf 2 sinds hun laatste periodieke onderzoek tot tevredenheid van de bevoegde overheid vervullen, kan het interval tussen hun periodieke onderzoeken gebracht worden op 15 jaar vanaf de datum van het laatste periodieke onderzoek. Zoniet moet de wijziging van 10 naar 15 jaar gebeuren op het ogenblik van de periodieke onderzoek. Het verslag van de periodieke onderzoek moet aangeven dat deze gasfles of flessenbatterij zoals gepast moet uitgerust worden met een inrichting voor de restdruk. Andere documenten die dit attesteren kunnen door de bevoegde overheid aanvaard worden.
3.2
Wanneer een met intervallen van 15 jaar beproefde fles tijdens een periodiek onderzoek niet voldoet aan de drukproef, door te barsten of te lekken, of wanneer een ernstig falen is vastgesteld tijdens een niet-destructief onderzoek in de loop van een periodieke onderzoek, moet de eigenaar een analyse uitvoeren en een rapport opstellen over de oorzaak van het falen, waarin aangegeven wordt of er andere flessen (bijvoorbeeld van hetzelfde type of van dezelfde groep) door getroffen worden. Indien zulks het geval is moet de eigenaar de bevoegde overheid hiervan op de hoogte stellen. De bevoegde overheid moet dan gepaste maatregelen vastleggen en de bevoegde overheden van alle andere Verdragspartijen bij het ADR dienaangaande informeren.
3.3
Indien inwendige corrosie of een ander falen wordt vastgesteld, zoals gedefinieerd in de normen betreffende de periodieke onderzoeken vermeld in afdeling 6.2.4, moet de fles uit gebruik genomen worden zonder mogelijkheid op het toestaan van een verdere tijdsspanne voor het vullen of vervoer.
3.4
De gasflessen en flessenbatterijen waarvoor een interval van 15 jaar tussen de periodieke onderzoeken is toegestaan, mogen slechts uitgerust zijn met kranen die ontworpen en vervaardigd zijn in overeenstemming met de norm EN 849 of ISO 10297 zoals van toepassing op het moment van hun fabricatie (zie ook de tabel onder 6.2.4.1). Na een periodiek onderzoek moet een nieuwe kraan op de gasfles gemonteerd worden, behalve wanneer het gaat om kranen die opnieuw in orde werden gesteld of gecontroleerd werden volgens de norm EN ISO 22434:2022, deze laatste mogen opnieuw gemonteerd worden.
4.
Het markeren
 
De gasflessen en flessenbatterijen waarvoor overeenkomstig de huidige paragraaf een interval van 15 jaar tussen de periodieke onderzoeken is toegestaan, moeten zoals voorgeschreven is in paragraaf 5.2.1.6 c) de datum (jaar) van het volgend periodiek onderzoek dragen en moeten bovendien bijkomend in duidelijke en leesbare karakters het merkteken “P15Y” dragen. Dit merkteken moet verwijderd worden wanneer voor de gasfles of de flessenbatterij niet langer een interval van 15 jaar is toegelaten voor de periodieke onderzoeken.
(2)
Richtlijn van de Raad van 17 september 1984 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake naadloze stalen gasflessen, gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen nr. L 300 van 19 november 1984.
(3)
Richtlijn van de Raad van 17 september 1984 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid- Staten inzake naadloze gasflessen van niet-gelegeerd aluminium en van een aluminiumlegering, gepuliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen nr. L 300 van 19 november 1984.
P200
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P200
Tabel 1: SAMENGEPERSTE GASSEN
UN-nr.
Naam en omschrijving
klassificatiecode
CL50 (ml/m3)
Flessen
Cylinders
Drukvaten
Flessenbatterijen
Periodiciteit van de beproevingen (jaar) (a)
Beproevingsdruk
(bar) (b)
Maximale bedrijfs druk (bar) (b)
Bijzondere
verpakkingsvoorsch riften
1002
LUCHT (PERSLUCHT)
1A
 
X
X
X
X
10
 
 
ua, va
1006
ARGON
1A
 
X
X
X
X
10
 
 
ua, va
1016
KOOLSTOFMONOXIDE
(KOOLMONOXIDE,
SAMENGEPERST)
1TF
3760
X
X
X
X
5
 
 
u
1023
STADSGAS, SAMENGEPERST
1TF
 
X
X
X
X
5
 
 
 
1045
FLUOR
1TOC
185
X
 
 
X
5
200
30
a, k, n,
0
1046
HELIUM
1A
 
X
X
X
X
10
 
 
ua, va
1049
WATERSTOF
1F
 
X
X
X
X
10
 
 
d, ua, va
1056
KRYPTON
1A
 
X
X
X
X
10
 
 
ua, va
1065
NEON
1A
 
X
X
X
X
10
 
 
ua, va
1066
STIKSTOF, SAMENGEPERST
1A
 
X
X
X
X
10
 
 
ua, va
1071
OLIEGAS (PETROLEUMGAS)
1TF
 
X
X
X
X
5
 
 
 
1072
ZUURSTOF, SAMENGEPERST
1O
 
X
X
X
X
10
 
 
s, ua, va
1612
MENGSEL VAN HEXA-ETHYLTETRAFOSFAAT EN SAMENGEPERST GAS
1T
 
X
X
X
X
5
 
 
z
1660
STIKSTOFMONOXIDE (STIKSTOFOXIDE)
1TOC
115
X
 
 
X
5
225
33
k, o
1953
SAMENGEPERST GAS, GIFTIG, BRANDBAAR, N.E.G.
1TF
≤ 5000
X
X
X
X
5
 
 
z
1954
SAMENGEPERST GAS, BRANDBAAR, N.E.G.
1F
 
X
X
X
X
10
 
 
z, ua, va
1955
SAMENGEPERST GAS, GIFTIG, N.E.G.
1T
≤ 5000
X
X
X
X
5
 
 
z
1956
SAMENGEPERST GAS, N.E.G.
1A
 
X
X
X
X
10
 
 
z, ua, va
1957
DEUTERIUM
1F
 
X
X
X
X
10
 
 
d, ua, va
1964
MENGSEL VAN KOOLWATERSTOFGASSEN, N.E.G.
1F
 
X
X
X
X
10
 
 
z, ua, va
1971
METHAAN, SAMENGEPERST, of AARDGAS, met hoog methaangehalte
1F
 
X
X
X
X
10
 
 
ua, va
2034
MENGSEL VAN WATERSTOF EN METHAAN
1F
 
X
X
X
X
10
 
 
d, ua, va
2190
ZUURSTOFDIFLUORIDE
1TOC
2,6
X
 
 
X
5
200
30
a, k, n,
0
3156
SAMENGEPERST GAS, OXIDEREND, N.E.G.
10
 
X
X
X
X
10
 
 
z, ua, va
3303
SAMENGEPERST GAS, GIFTIG, OXIDEREND, N.E.G.
1TO
≤ 5000
X
X
X
X
5
 
 
z
3304
SAMENGEPERST GAS, GIFTIG, BIJTEND, N.E.G.
1TC
≤ 5000
X
X
X
X
5
 
 
z
3305
SAMENGEPERST GAS, GIFTIG, BRANDBAAR, BIJTEND, N.E.G.
1TFC
≤ 5000
X
X
X
X
5
 
 
z
3306
SAMENGEPERST GAS, GIFTIG, OXIDEREND, BIJTEND, N.E.G.
1TOC
≤ 5000
X
X
X
X
5
 
 
z
(a)
Is niet van toepassing op drukrecipiënten uit composietmateriaal.
(b)
In de gevallen waar het vakje leeg is gelaten mag de bedrijfsdruk niet groter zijn dan twee derden van de beproevingsdruk.
P200
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P200
Tabel 2: VLOEIBAAR GEMAAKTE GASSEN EN OPGELOSTE GASSEN
UN-nr.
Naam en omschrijving
klassificatiecode
CL50 (ml/m3)
Flessen
Cylinders
Drukvaten
Flessen batterijen
Periodiciteit van de beproevingen (jaar) (a)
Beproevingsdruk (bar) (b)
Maximale vulverhouding
Bijzondere verpakkingsvoorschriften
1001
ACETYLEEN, OPGELOST (ETHYN, OPGELOST)
4F
 
X
 
 
X
10
60
 
c, P
1005
AMMONIAK, WATERVRIJ
2TC
4000
X
X
X
X
5
29
0,54
b, ra
1008
BOORTRIFLUORIDE
2TC
864
X
X
X
X
5
225
300
0,715
0,86
a
1009
BROOMTRIFLUORME-THAAN (KOELGAS R 13B1)
2A
 
X
X
X
X
10
42
120
250
1,13
1,44
1,60
ra
ra
ra
1010
BUTADIENEN, GESTABILISEERD (1,2-butadieen), of
2F
 
X
X
X
X
10
10
0,59
ra
 
BUTADIENEN, GESTABILISEERD (1,3-butadieen), of
2F
 
X
X
X
X
10
10
0,55
ra
 
MENGSEL VAN BUTADIENEN EN KOOLWATERSTOFFEN, GESTABILISEERD
2F
 
X
X
X
X
10
10
0,50
ra, v, z
1011
BUTAAN
2F
 
X
X
X
X
10
10
0,52
ra, v
1012
BUTEEN (mengsel van butenen) of
2F
 
X
X
X
X
10
10
0,50
ra, z
 
BUTEEN (1-buteen), of
2F
 
X
X
X
X
10
10
0,53
ra
 
BUTEEN (cis-2-buteen), of
2F
 
X
X
X
X
10
10
0,55
ra
 
BUTEEN (trans-2-buteen)
2F
 
X
X
X
X
10
10
0,54
ra
1013
KOOLSTOFDIOXIDE
(KOOLDIOXIDE)
(KOOLZUUR)
2A
 
X
X
X
X
10
190
250
0,68
0,76
ra, ua, va
ra, ua, va
1017
CHLOOR
2TOC
293
X
X
X
X
5
22
1,25
a, ra
1018
CHLOORDIFLUORME-THAAN (KOELGAS R 22)
2A
 
X
X
X
X
10
27
1,03
ra
1020
CHLOORPENTAFLUOR-ETHAAN (KOELGAS R 115)
2A
 
X
X
X
X
10
25
1,05
ra
1021
1-CHLOOR-1,2,2,2-TETRA-FLUORETHAAN(KOELGAS R124)
2A
 
X
X
X
X
10
11
1,20
ra
1022
CHLOORTRIFLUORME-THAAN (KOELGAS R 13)
2A
 
X
X
X
X
10
100
120
190
250
0,83
0,90
1,04
1,11
ra
ra
ra
ra
1026
DICYAAN
2TF
350
X
X
X
X
5
100
0,70
ra, u
1027
CYCLOPROPAAN
2F
 
X
X
X
X
10
18
0,55
ra
1028
DICHLOORDIFLUORMETHAAN (KOELGAS R 12)
2A
 
X
X
X
X
10
16
1,15
ra
1029
DICHLOORFLUORMETHAAN (KOELGAS R21)
2A
 
X
X
X
X
10
10
1,23
ra
1030
1,1-DIFLUORETHAAN (KOELGAS R 152a)
2F
 
X
X
X
X
10
16
0,79
ra
1032
DIMETHYLAMINE, WATERVRIJ
2F
 
X
X
X
X
10
10
0,59
b, ra
1033
DIMETHYLETHER
2F
 
X
X
X
X
10
18
0,58
ra
1035
ETHAAN
2F
 
X
X
X
X
10
95
120
300
0,25
0,30
0,40
ra
ra
ra
1036
ETHYLAMINE
2F
 
X
X
X
X
10
10
0,61
b, ra
1037
ETHYLCHLORIDE
2F
 
X
X
X
X
10
10
0,80
a, ra
1039
ETHYLMETHYLETHER
2F
 
X
X
X
X
10
10
0,64
ra
1040
ETHYLEENOXIDE of ETHYLEENOXIDE MET STIKSTOF tot een totale druk van ten hoogste 1 MPa (10 bar) bij 50 °C
2TF
2900
X
X
X
X
5
15
0,78
I, ra
1041
MENGSEL VAN ETHYLEENOXIDE EN KOOLSTOFDIOXIDE (MENGSEL VAN ETHYLEENOXIDE EN KOOLDIOXIDE) (MENGSEL VAN ETHYLEENOXIDE EN KOOLZUUR), met meer dan 9 %, maarten hoogste 87 % ethyleenoxide
2F
 
X
X
X
X
10
190
250
0,66
0,75
ra
ra
1043
MESTSTOF, OPLOSSING met niet gebonden ammoniak
4A
 
X
 
X
X
5
 
 
b, z
1048
WATERSTOFBROMIDE, WATERVRIJ (BROOMWATERSTOF, WATERVRIJ)
2TC
2860
X
X
X
X
5
60
1,51
a, d, ra
1050
WATERSTOFCHLORIDE, WATERVRIJ (CHLOORWATERSTOF, WATERVRIJ)
2TC
2810
X
X
X
X
5
100
120
150
200
0,30
0,56
0,67
0,74
a, d, ra
a, d, ra
a, d, ra
a, d, ra
1053
WATERSTOFSULFIDE (ZWAVELWATERSTOF)
2TF
712
X
X
X
X
5
48
0,67
d, ra, u
1055
ISOBUTEEN
2F
 
X
X
X
X
10
10
0,52
ra
1058
VLOEIBAAR GEMAAKTE GASSEN, niet brandbaar, onder een atmosfeer van stikstof, koolstofdioxide (kooldioxide) (koolzuur) of lucht
2A
 
X
X
X
X
10
beproevingsdruk
= 1,5 × bedrijfsdruk
ra
1060
MENGSEL VAN METHYL-ACETHYLEEN EN PROPADIEEN, GESTABILISEERD
2F
 
X
X
X
X
10
 
 
c, ra, z
 
Propadieen met 1 tot en met 4 % methylacethyleen
 
 
X
X
X
X
10
22
0,50
c, ra
 
Mengsel P1
 
 
X
X
X
X
10
30
0,49
c, ra
 
Mengsel P2
 
 
X
X
X
X
10
24
0,47
c, ra
1061
METHYLAMINE, WATERVRIJ
2F
 
X
X
X
X
10
13
0,58
b, ra
1062
METHYLBROMIDE
2T
850
X
X
X
X
5
10
1,51
a
1063
METHYLCHLORIDE (KOELGAS R 40)
2F
 
X
X
X
X
10
17
0,81
a, ra
1064
METHYLMERCAPTAAN
2TF
1350
X
X
X
X
5
10
0,78
d, ra, u
1067
DISTIKSTOFTETROXIDE (STIKSTOFDIOXIDE)
2TOC
115
X
 
X
X
5
10
1,30
k
1069
NITROSYLCHLORIDE
2TC
35
X
 
 
X
5
13
1,10
k, ra
1070
DISTIKSTOFOXIDE
(LACHGAS)
20
 
X
X
X
X
10
180
225
250
0,68
0,74
0,75
ua, va
ua, va
ua, va
1075
PETROLEUMGASSEN, VLOEIBAAR GEMAAKT
2F
 
X
X
X
X
10
 
 
 
1076
FOSGEEN
2TC
5
X
 
X
X
5
20
1,23
k, ra, a
1077
PROPEEN(PROPYLEEN)
2F
 
X
X
X
X
10
27
0,43
ra
1078
KOELGAS, N.E.G.
2A
 
X
X
X
X
10
 
 
ra, z
 
Mengsel F1
 
 
X
X
X
X
10
12
1,23
ra, z
 
Mengsel F2
 
 
X
X
X
X
10
18
1,15
ra, z
 
Mengsel F3
 
 
X
X
X
X
10
29
1,03
ra, z
1079
ZWAVELDIOXIDE
2TC
2520
X
X
X
X
5
12
1,23
ra
1080
ZWAVELHEXAFLUORIDE
2A
 
X
X
X
X
10
70
140
160
1,06
1,34
1,38
ra, ua, va
ra, ua, va
ra, ua, va
1081
TETRAFLUORETHYLEEN, GESTABILISEERD
2F
 
X
X
X
X
10
200
 
m, o, ra
1082
CHLOORTRIFLUORETHYLEEN, GESTABILISEERD (CHLOORTRIFLUORETHEEN, GESTABILISEERD)
(KOELGAS R 1113)
2TF
2000
X
X
X
X
5
19
1,13
ra, u
1083
TRIMETHYLAMINE, WATERVRIJ
2F
 
X
X
X
X
10
10
0,56
b, ra
1085
VINYLBROMIDE, GESTABILISEERD
2F
 
X
X
X
X
10
10
1,37
a, ra
1086
VINYLCHLORIDE, GESTABILISEERD
2F
 
X
X
X
X
10
12
0,81
a, ra
1087
VINYLMETHYLETHER, GESTABILISEERD
2F
 
X
X
X
X
10
10
0,67
ra
1581
MENGSEL VAN
CHLOORPIKRINEEN
METHYLBROMIDE
2T
850
X
X
X
X
5
10
1,51
a
1582
MENGSEL VAN
CHLOORPIKRINEEN
METHYLCHLORIDE
2T
d
X
X
X
X
5
17
0,81
a
1589
CYAANCHLORIDE, GESTABILISEERD (CHLOORCYAAN, GESTABILISEERD)
2TC
80
X
 
 
X
5
20
1,03
k
1741
BOORTRICHLORIDE
2TC
2541
X
X
X
X
5
10
1,19
ra, a
1749
CHLOORTRIFLUORIDE
2TOC
299
X
X
X
X
5
30
1,40
a
1858
HEXAFLUORPROPEEN (KOELGAS R1216)
2A
 
X
X
X
X
10
22
1,11
ra
1859
SILICIUMTETRAFLUORIDE
2TC
922
X
X
X
X
5
200
300
0,74
1,10
a
1860
VINYLFLUORIDE, GESTABILISEERD
2F
 
X
X
X
X
10
250
0,64
a, ra
1911
DIBORAAN
2TF
80
X
 
 
X
5
250
0,07
d, k, o
1912
MENGSEL VAN METHYLCHLORIDE EN DICHLOOR-METHAAN
2F
 
X
X
X
X
10
17
0,81
a, ra
1952
MENGSEL VAN ETHYLEENOXIDE EN KOOLSTOFDIOXIDE (MENGSEL VAN ETHYLEENOXIDE EN KOOLDIOXIDE) (MENGSEL VAN ETHYLEENOXIDE EN KOOLZUUR), metten hoogste 9 % ethyleenoxide
2A
 
X
X
X
X
10
190
250
0,66
0,75
ra
ra
1958
1.2-DICHLOOR-1,1,2,2-TETRAFLUORETHAAN (KOELGAS R114)
2A
 
X
X
X
X
10
10
1,30
ra
1959
1,1-DIFLUORETHYLEEN (1,1-DIFLUORETHEEN) (KOELGAS R 1132a)
2F
 
X
X
X
X
10
250
0,77
ra
1962
ETHYLEEN(ETHEEN)
2F
 
X
X
X
X
10
225
300
0,34
0,38
 
1965
MENGSEL VAN KOOLWATERSTOFGASSEN, VLOEIBAAR GEMAAKT, N.E.G.
2F
 
X
X
X
X
10
 
(b)
ra, ta, v, z
 
MENGSEL A
MENGSEL A01
MENGSEL A02
MENGSEL AO
MENGSEL A1
MENGSEL B1
MENGSEL B2
MENGSEL B
MENGSEL C
 
 
 
 
 
 
10
10
10
10
10
10
10
10
10
10
15
15
15
20
25
25
25
30
0,50
0,49
0,48
0,47
0,46
0,45
0,44
0,43
0,42
ra, ta, v, z
ra, ta, v, z
ra, ta, v, z
ra, ta, v, z
ra, ta, v, z
ra, ta, v, z
ra, ta, v, z
ra, ta, v, z
ra, ta, v, z
1967
INSECTICIDE, GAS, GIFTIG, N.E.G.
2T
 
X
X
X
X
5
 
 
z
1968
INSECTICIDE, GAS, N.E.G.
2A
 
X
X
X
X
10
 
 
ra, z
1969
ISOBUTAAN
2F
 
X
X
X
X
10
10
0,49
ra, v
1973
MENGSEL VAN CHLOORDIFLUORMETHAAN EN CHLOORPENTAFLUORETHAAN met een vast kookpunt, dat ca. 49 % chloordifluormethaan bevat (KOELGAS R 502)
2A
 
X
X
X
X
10
31
1,01
ra
1974
BROOMCHLOORDIFLUORMETHAAN (KOELGAS R12B1)
2A
 
X
X
X
X
10
10
1,61
ra
1975
MENGSEL VAN STIKSTOFMONOXIDE EN DISTIKSTOFTETROXIDE (MENGSEL VAN STIKSTOFMONOXIDE EN STIKSTOFDIOXIDE)
2TOC
115
X
 
X
X
5
 
 
k, z
1976
OCTAFLUORCYCLOBUTAAN (KOELGAS RC 318)
2A
 
X
X
X
X
10
11
1,32
ra
1978
PROPAAN
2F
 
X
X
X
X
10
23
0,43
ra, v
1982
TETRAFLUORMETHAAN (KOELGAS R 14)
2A
 
X
X
X
X
10
200
300
0,71
0,90
 
1983
1-CHLOOR-2,2,2-TRIFLUORETHAAN (KOELGAS R 133a)
2A
 
X
X
X
X
10
10
1,18
ra
1984
TRIFLUORMETHAAN (KOELGAS R 23)
2A
 
X
X
X
X
10
190
250
0,88
0,96
ra
ra
2035
1,1,1-TRIFLUORETHAAN (KOELGAS R 143a)
2F
 
X
X
X
X
10
35
0,73
ra
2036
XENON
2A
 
X
X
X
X
10
130
1,28
 
2044
2,2-DIMETHYLPROPAAN
2F
 
X
X
X
X
10
10
0,53
ra
2073
AMMONIAK, OPLOSSING IN WATER, met een densiteit bij 15 °C lager dan 0,880
4A
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
die meer dan 35 % maar ten hoogste 40 % ammoniak bevat
 
 
X
X
X
X
5
10
0,80
b
 
die meer dan 40 % maar ten hoogste 50 % ammoniak bevat
 
 
X
X
X
X
5
12
0,77
b
2188
ARSEENWATERSTOF (ARSINE)
2TF
178
X
 
 
X
5
42
1,10
d, k
2189
DICHLOORSILAAN
2TFC
314
X
X
X
X
5
10
200
0,90
1,08
a
2191
SULFURYLFLUORIDE
2T
3020
X
X
X
X
5
50
1,10
u
2192
GERMAANWATERSTOF (GERMAAN) (c)
2TF
620
X
X
X
X
5
250
0,064
d, q, r, ra
2193
HEXAFLUORETHAAN (KOELGAS R116)
2A
 
X
X
X
X
10
200
1,13
 
2194
SELEENHEXAFLUORIDE
2TC
50
X
 
 
X
5
36
1,46
k, ra
2195
TELLUURHEXAFLUORIDE
2TC
25
X
 
 
X
5
20
1,00
k, ra
2196
WOLFRAAMHEXAFLUORIDE
2TC
218
X
X
X
X
5
10
3,08
a, ra
2197
WATERSTOFJODIDE, WATERVRIJ (JOODWATERSTOF, WATERVRIJ)
2TC
2860
X
X
X
X
5
23
2,25
a, d, ra
2198
FOSFORPENTAFLUORIDE
2TC
261
X
X
X
X
5
200
300
0,90
1,25
 
2199
FOSFORWATERSTOF (FOSFINE) (c)
2TF
20
X
 
 
X
5
225
250
0,30
0,45
d, k, q, ra
d, k, q, ra
2200
PROPADIEEN, GESTABILISEERD
2F
 
X
X
X
X
10
22
0,50
ra
2202
WATERSTOFSELENIDE, WATERVRIJ (SELEEN-WATERSTOF, WATERVRIJ)
2TF
51
X
 
 
X
5
31
1,60
k
2203
SILICIUMWATERSTOF (SI LAAN) (c)
2F
 
X
X
X
X
10
225 250
0,32 0,36
q q
2204
CARBONYLSULFIDE
2TF
1700
X
X
X
X
5
30
0,87
ra, u
2417
CARBONYLFLUORIDE
2TC
360
X
X
X
X
5
200 300
0,47 0,70
 
2418
ZWAVELTETRAFLUORIDE
2TC
40
X
 
X
 
5
30
0,91
k, ra, a
2419
BROOMTRIFLUORETHYLEEN (BROOMTRIFLUORETHEEN)
2F
 
X
X
X
X
10
10
1,19
ra
2420
HEXAFLUORACETON
2TC
470
X
X
X
X
5
22
1,08
ra
2421
DISTIKSTOFTRIOXIDE
2TOC
VERVOER VERBODEN
2422
OCTAFLUOR-2-BUTEEN (KOELGAS R1318)
2A
 
X
X
X
X
10
12
1,34
ra
2424
OCTAFLUORPROPAAN (KOELGAS R218)
2A
 
X
X
X
X
10
25
1,04
ra
2451
STIKSTOFTRIFLUORIDE
20
 
X
X
X
X
10
200
0,50
 
2452
ETHYLACETHYLEEN, GESTABILISEERD
2F
 
X
X
X
X
10
10
0,57
c, ra
2453
ETHYLFLUORIDE (KOELGAS R161)
2F
 
X
X
X
X
10
30
0,57
ra
2454
METHYLFLUORIDE (KOELGAS R41)
2F
 
X
X
X
X
10
300
0,63
ra
2455
METHYLNITRIET
2A
VERVOER VERBODEN
2517
1-CHLOOR-1.1-DIFLUOR-ETHAAN (KOELGAS R 142 b)
2F
 
X
X
X
X
10
10
0,99
ra
2534
METHYLCHLOORSILAAN
2TFC
2810
X
X
X
X
5
 
 
ra, z
2548
CHLOORPENTAFLUORIDE
2TOC
122
X
 
 
X
5
13
1,49
a, k
2599
AZEOTROPISCH MENGSEL VAN CHLOORTRIFLUOR-METHAAN EN TRIFLUOR-METHAAN, dat ca. 60 % chloortrifluormethaan bevat (KOELGAS R 503)
2A
 
X
X
X
X
10
31
42
100
0,12
0,17
0,64
ra
ra
ra
2601
CYCLOBUTAAN
2F
 
X
X
X
X
10
10
0,63
ra
2602
AZEOTROPISCH MENGSEL VAN DICHLOORDIFLUOR-METHAAN EN 1,1-DIFLUOR-METHAAN dat ca. 74 % dichloordifluormethaan bevat (KOELGAS R 500)
2A
 
X
X
X
X
10
22
1,01
ra
2676
ANTIMOONWATERSTOF (STIBINE)
2TF
178
X
 
 
X
5
200
0,49
k, r, ra
2901
BROOMCHLORIDE
2TOC
290
X
X
X
X
5
10
1,50
a
3057
TRIFLUORACETYLCHLORIDE
2TC
10
X
 
X
X
5
17
1,17
k, ra
3070
MENGSEL VAN ETHYLEEN-OXIDE EN DICHLOORDIFLUORMETHAAN, dat ten hoogste 12,5 % ethyleenoxide bevat
2A
 
X
X
X
X
10
18
1,09
ra
3083
PERCHLORYLFLUORIDE
2TO
770
X
X
X
X
5
33
1,21
u
3153
PERFLUOR(METHYLVINYL) ETHER
2F
 
X
X
X
X
10
20
0,75
ra
3154
PERFLUOR(ETHYLVINYL) ETHER
2F
 
X
X
X
X
10
10
0,98
ra
3157
VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, OXIDEREND, N.E.G.
2O
 
X
X
X
X
10
 
 
z
3159
1,1,1,2-TETRAFLUOR-ETHAAN (KOELGAS R 134a)
2A
 
X
X
X
X
10
18
1,05
ra
3160
VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, GIFTIG, BRANDBAAR, N.E.G.
2TF
≤ 5000
X
X
X
X
5
 
 
ra, z
3161
VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, BRANDBAAR, N.E.G.
2F
 
X
X
X
X
10
 
 
ra, z
3162
VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, GIFTIG, N.E.G.
2T
≤ 5000
X
X
X
X
5
 
 
z
3163
VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, N.E.G.
2A
 
X
X
X
X
10
 
 
ra, z
3220
PENTAFLUORETHAAN (KOELGAS R 125)
2A
 
X
X
X
X
10
49
35
0,95
0,87
ra
ra
3252
DIFLUORMETHAAN (KOELGAS R 32)
2F
 
X
X
X
X
10
48
0,78
ra
3296
HEPTAFLUORPROPAAN (KOELGAS R 227)
2A
 
X
X
X
X
10
13
1,21
ra
3297
MENGSEL VAN ETHYLEENOXIDE EN CHLOORTETRAFLUORETHAAN, dat ten hoogste 8,8 % ethyleenoxide bevat
2A
 
X
X
X
X
10
10
1,16
ra
3298
MENGSEL VAN ETHYLEENOXIDE EN PENTAFLUORETHAAN, dat ten hoogste 7,9 % ethyleenoxide bevat
2A
 
X
X
X
X
10
26
1,02
ra
3299
MENGSEL VAN ETHYLEENOXIDE EN TETRAFLUOR-ETHAAN, dat ten hoogste 5,6 % ethyleenoxide bevat
2A
 
X
X
X
X
10
17
1,03
ra
3300
MENGSEL VAN ETHYLEENOXIDE EN KOOLSTOFDIOXIDE (MENGSEL VAN ETHYLEENOXIDE EN KOOLDIOXIDE) (MENGSEL VAN ETHYLEENOXIDE EN KOOLZUUR), met meer dan 87 % ethyleenoxide
2TF
meer dan 2900
X
X
X
X
5
28
0,73
ra
3307
VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, GIFTIG, OXIDEREND, N.E.G.
2TO
≤ 5000
X
X
X
X
5
 
 
z
3308
VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, GIFTIG, BIJTEND, N.E.G.
2TC
≤ 5000
X
X
X
X
5
 
 
ra, z
3309
VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, GIFTIG, BRANDBAAR, BIJTEND, N.E.G.
2TFC
≤ 5000
X
X
X
X
5
 
 
ra, z
3310
VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, GIFTIG, OXIDEREND, BIJTEND, N.E.G.
2TOC
<5000
X
X
X
X
5
 
 
z
3318
AMMONIAK, OPLOSSING in water, met een densiteit bij 15 °C lager dan 0,880, die meer dan 50 % ammoniak bevat
4TC
 
X
X
X
X
5
 
 
b
3337
KOELGAS R 404A (zeotropisch mengsel van pentafluorethaan, 1,1,1-trifluorethaan en 1,1,1,2-tetrafluorethaan, met ongeveer 44 % pentafluorethaan en 52 % 1,1,1-trifluorethaan)
2A
 
X
X
X
X
10
36
0,82
ra
3338
KOELGAS R 407A (zeotropisch mengsel van difluormethaan, pentafluorethaan en 1,1,1,2-tetrafluorethaan, met ongeveer 20 % difluormethaan en 40 % pentafluorethaan)
2A
 
X
X
X
X
10
32
0,94
ra
3339
KOELGAS R 407B (zeotropisch mengsel van difluormethaan, pentafluorethaan en 1,1,1,2-tetrafluorethaan, met ongeveer 10 % difluormethaan en 70 % pentafluorethaan)
2A
 
X
X
X
X
10
33
0,93
ra
3340
KOELGAS R 407C (zeotropisch mengsel van difluormethaan, pentafluorethaan en 1,1,1,2-tetrafluorethaan, met ongeveer 23 % difluormethaan en 25 % pentafluorethaan)
2A
 
X
X
X
X
10
30
0,95
ra
3354
INSECTICIDE, GAS, BRANDBAAR, N.E.G.
2F
 
X
X
X
X
10
 
 
ra, z
3355
INSECTICIDE, GAS, GIFTIG, BRANDBAAR, N.E.G.
2TF
 
X
X
X
X
5
 
 
ra, z
3374
ACETYLEEN ZONDER OPLOSMIDDEL(ETHYN ZONDER OPLOSMIDDEL)
2F
 
X
 
 
X
5
60
 
c, p
3553
DISILAAN (d)
2F
 
X
X
X
X
10
225
0,39
q
(a)
Is niet van toepassing op drukrecipiënten uit composietmateriaal.
(b)
Voor de gasmengsels van UN-nummer 1965 wordt de maximale vulmassa per liter capaciteit als volgt bekomen:
[grafiek], zie onder de tabel
NOTA: De [onderstaande] grafiek laat toe om de vullingsgraden te bepalen die geschikt zijn voor de mengsels vermeld in 2.2.2.3.
(c)
Wordt aanzien als een pyrofoor gas.
(d)
Wordt aanzien als giftig. De LC50-waarde moet nog bepaald worden.
P200
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P200
Tabel 3: STOFFEN DIE NIET INGEDEELD ZIJN BIJ KLASSE 2
UN-nr.
Naam en omschrijving
Klasse
klassificatiecode
CL50 (m/m3)
Flessen
Cylinders
Drukvaten
Flessenbatterijen
Periodiciteit van de beproevingen (jaar) (a)
Beproevingsdruk (bar) (b)
Maximale vulverhouding
Bijzondere verpakkingsvoorschriften
1051
CYAANWATERSTOF, GESTABILISEERD, met minder dan 3 % water
6.1
TF1
40
X
 
X
X
5
100
0,55
k
1052
FLUORWATERSTOF WATERVRIJ
8
CT1
1307
X
 
X
X
5
10
0,84
ab, ac, a
1745
BROOMPENTAFLUORIDE
5.1
OTC
25
X
 
X
X
5
10
b
k, ab, ad
1746
BROOMTRIFLUORIDE
5.1
OTC
50
X
 
X
X
5
10
b
k, ab, ad
2495
JOODPENTAFLUORIDE
5.1
OTC
120
X
 
X
X
5
10
b
k, ab, ad
(a)
Is niet van toepassing op drukrecipiënten uit composietmateriaal.
(b)
Een vrije ruimte van ten minste 8 volume-% is vereist.
P201
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P201
Deze instructie is van toepassing op de UN-nummers 3167, 3168 en 3169
De volgende verpakkingen zijn toegelaten:
 1)  Flessen en gasrecipiënten die voldoen aan de constructie-, beproevings- en vullingseisen die door de bevoegde overheid goedgekeurd zijn.
 2)  de volgende samengestelde verpakkingen indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:
Buitenverpakkingen:
Vaten (1A1, 1A2.1B1, 1B2, 1N1, 1N2, 1H1, 1H2, 1D, 1G);
Kisten (4A, 4B, 4N, 4C1, 4C2, 4D, 4F, 4G, 4H1, 4H2);
Jerrycans (3A1, 3A2, 3B1, 3B2, 3H1, 3H2).
Binnenverpakkingen:
 a)  voor de niet-giftige gassen: hermetisch gesloten glazen of metalen binnenverpakkingen met een maximale capaciteit van 5 liter per collo;
 b)  voor de giftige gassen: hermetisch gesloten glazen of metalen binnenverpakkingen met een maximale capaciteit van 1 liter per collo.
Verpakkingen moeten voldoen aan het beproevingsniveau van verpakkingsgroep III.
P202 (Voorbehouden)
P203
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P203
Deze instructie is van toepassing op de sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen van klasse 2.
Voorschriften voor de gesloten cryogene recipiënten:
 1)  Er moet voldaan worden aan de bijzondere verpakkingsvoorschriften van 4.1.6.
 2)  Er moet voldaan worden aan de voorschriften van hoofdstuk 6.2.
 3)  De gesloten cryogene recipiënten moeten zodanig geïsoleerd zijn dat zij niet kunnen beslaan met dauw of rijp.
 4)  BeproevingsdrukDe sterk gekoelde vloeistoffen moeten vervat zijn in gesloten cryogene recipiënten die beproefd zijn met de volgende minimale beproevingsdrukken:
 a)  voor de gesloten cryogene recipiënten met vacuumisolatie mag de beproevingsdruk niet lager zijn dan 1,3 keer de maximale inwendige druk van het gevuld recipiënt, tijdens het vullen en het ledigen inbegrepen, vermeerderd met 100 kPa (1 bar);
 b)  voor de andere gesloten cryogene recipiënten mag de beproevingsdruk niet lager zijn dan 1,3 keer de maximale inwendige druk van het gevuld recipiënt, waarbij rekening moet worden gehouden met de druk die tijdens het vullen en het ledigen ontwikkeld wordt.
 5)  VullingVoor de niet-giftige en niet-brandbare sterk gekoelde vloeibaar gemaakte gassen (klassificatiecode 3A en 30) mag – bij de vultemperatuur en bij een druk van 100 kPa (1 bar) – de vloeistoffase niet meer dan 98 % van de (water)capaciteit van het recipiënt innemen.Voor de brandbare sterk gekoelde vloeibaar gemaakte gassen (klassificatiecode 3F) moet het in het recipiënt gevulde gas onder een zodanig peil blijven dat – wanneer de inhoud op een temperatuur zou gebracht worden die de dampspanning gelijk maakt aan de openingsdruk van de drukontspanningsinrichting – de vloeistoffase bij die temperatuur 98 % van de (water)capaciteit van het recipiënt zou innemen.
 6)  DrukontspanningsinrichtingenDe gesloten cryogene recipiënten moeten uitgerust zijn metten minste één drukontspanningsinrichting.
 7)  CompatibiliteitDe materialen die gebruikt worden voor de afdichting van de verbindingsnaden of voor het onderhoud van de sluitingen moeten compatibel zijn met de inhoud van het recipiënt.Bij de recipiënten die bestemd zijn voor het vervoer van oxiderende gassen (classificatiecode 30) mogen die materialen niet op een gevaarlijke wijze reageren met deze gassen.
 8)  Periodieke controles
 a)  De frequentie van de periodieke controles en beproevingen van de drukontlastingsinrichtingen overeenkomstig 6.2.1.6.3 mag niet meer dan 5 jaar bedragen.
 b)  Het interval tussen de periodieke controles en beproevingen van “niet UN” gesloten cryogene recipiënten overeenkomstig 6.2.3.5.2, mag niet meer dan 10 jaar bedragen.
Voorschriften voor de open cryogene recipiënten:Enkel de volgende niet oxiderende sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen van classificatiecode 3A mogen vervoerd worden in open cryogene recipiënten: UN-nummers 1913, 1951, 1963, 1970, 1977, 2591, 3136 en 3158.
Wanneer deze gassen als koelmiddel worden gebruikt, moet aan de voorschriften van 5.5.3 worden voldaan.
De open cryogene recipiënten moeten gebouwd worden om te voldoen aan volgende voorschriften:
 1)  De recipiënten moeten zodanig ontworpen, gebouwd, beproefd en uitgerust zijn dat ze kunnen weerstaan aan alle omstandigheden, met inbegrip van moeheid, waaraan ze tijdens hun normaal gebruik en onder normale vervoersvoorwaarden blootgesteld zullen worden.
 2)  Hun capaciteit mag niet groter zijn dan 450 liter.
 3)  De recipiënten moeten een dubbele wand bezitten waartussen zich een luchtledige ruimte bevindt, teneinde de vorming van rijp op hun buitenwand te beletten.
 4)  De constructiematerialen moeten geschikte mechanische eigenschappen bezitten bij de bedrijfstemperatuur.
 5)  De materialen die in rechtstreeks contact komen met de gevaarlijke goederen mogen er niet door aangetast of verzwakt worden en geen gevaarlijke effecten veroorzaken (bijvoorbeeld door de rol van katalysator bij een reactie te vervullen of door met de gevaarlijke goederen te reageren).
 6)  De recipiënten die twee glazen wanden bezitten moeten in een buitenverpakking geplaatst worden met geschikt vulmateriaal of absorberend materiaal dat in staat is om aan de drukken en schokken te weerstaan die zich onder normale vervoersvoorwaarden kunnen voordoen.
 7)  De recipiënten moeten ontworpen zijn om in verticale positie te blijven gedurende het vervoer, bijvoorbeeld een basis bezitten waarvan de kleinste horizontale afmeting groter is dan de hoogte van het zwaartepunt wanneer ze tot hun maximale capaciteit gevuld zijn, of gemonteerd zijn op cardan-ringen.
 8)  De openingen van de recipiënten moeten uitgerust zijn met inrichtingen waarlangs de gassen kunnen ontsnappen maar die het uitspatten van vloeistof verhinderen, en die zodanig ontworpen zijn dat ze op hun plaats blijven gedurende het vervoer.
 9)  De volgende merktekens moeten op een permanente wijze aangebracht worden op de open cryogene recipiënten, bijvoorbeeld door instampen, graveren of etsen:
 a)  naam en adres van de fabrikant;
 b)  nummer of naam van het model;
 c)  het reeks- of lotnummer;
 d)  het UN-nummer en de officiële vervoersnaam van de gassen waarvoor het recipiënt bestemd is;
 e)  de capaciteit van het recipiënt in liter.
P204 (Afgeschaft)
P205
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P205
Deze instructie is van toepassing op UN-nummer 3468.
 1)  Voor de opslagsystemen met metaalhydriden moet voldaan worden aan de bijzondere verpakkingsvoorschriften van 4.1.6.
 2)  Enkel de drukrecipiënten met een watercapaciteit van niet meer dan 150 liter en met een maximaal ontwikkelde druk van niet meer dan 25 MPa worden afgedekt door onderhavige verpakkingsinstructie.
 3)  De opslagsystemen met metaalhydriden, die voldoen aan de desbetreffende voorschriften voor de constructie en de beproevingen van de drukrecipiënten die gas bevatten van hoofdstuk 6.2, zijn alleen toegelaten voor het vervoer van waterstof.
 4)  Wanneer drukrecipiënten uit staal of composietdrukrecipiënten met een bekleding uit staal gebruikt worden, mogen enkel die welke overeenkomstig 6.2.2.9.2 j) het merkteken “H” dragen gebezigd worden.
 5)  De opslagsystemen met metaalhydriden moeten voldoen aan de bedrijfsvoorwaarden, ontwerpcriteria, nominale capaciteit, beproevingen op het constructietype, beproevingen per lot, routinebeproevingen, proefdruk, nominale vuldruk en bepalingen inzake drukontlastingsinrichtingen voor verplaatsbare opslagsystemen met metaalhydriden die in ISO-norm 19111:2008 of ISO norm 16111:2018 (Transportable gas storage devices – Hydrogen absorbed in reversible metal hydride) gespecificeerd zijn, en hun conformiteit en goedkeuring moeten overeenkomstig 6.2.2.5 geëvalueerd worden.
 6)  De opslagsystemen met metaalhydriden moeten met waterstof gevuld worden bij een druk die de nominale vuldruk niet overschrijdt dewelke overeenkomstig ISO-norm 16111:2008 of ISO norm 16111:2018 in het permanent merkteken van het systeem is aangegeven.
 7)  De voorschriften inzake de periodieke beproevingen voor een opslagsysteem met metaalhydriden moeten beantwoorden aan ISO-norm 16111:2008 of ISO norm 16111:2018 en uitgevoerd worden overeenkomstig 6.2.2.6; het interval tussen de periodieke beproevingen mag niet groter zijn dan vijfjaar. Zie 6.2.2.4 om te bepalen welke norm van toepassing is op het moment van de periodieke keuringen en beproevingen.
P206
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P206
Deze verpakkingsinstructie is van toepassing op UN 3500, 3501, 3502, 3503, 3504 en 3505.
Tenzij wanneer in het ADR uitdrukkelijk anders is aangegeven, zijn flessen en drukvaten overeenkomstig de van toepassing zijnde voorschriften van hoofdstuk 6.2 toegelaten.
 1)  de bijzondere bepalingen van 4.1.6 moeten nageleefd worden.
 2)  De maximale periode tussen de periodieke inspecties is 5 jaar.
 3)  De flessen en drukvaten moeten zodanig gevuld worden dat bij 50°C de niet-gasvormige fase niet hoger is dan 95% van hun watercapaciteit en dat ze bij 60°C niet volledig gevuld zijn. Wanneer ze gevuld zijn, moet de inwendige druk bij 60°C niet hoger zijn dat de beproevingsdruk van de flessen en drukvaten. Er moet met de dampspanningen en de volumetrische uitzetting van alle stoffen in de flessen en drukvaten rekening gehouden worden.Voor vloeistoffen bijgemengd met samengeperst gas, moeten de twee bestanddelen (de vloeistof en het samengeperst gas) mee in rekening genomen worden in de berekening van de inwendige druk in het drukrecipiënt. Als er geen experimentele gegevens beschikbaar zijn, moeten de volgende berekeningen uitgevoerd worden:
 a)  Berekening van de dampspanning van de vloeistof en van de partiële druk van het samengeperst gas bij 15 °C (vultemperatuur);
 b)  Berekening van de volumetrische uitzetting van de vloeistoffase als gevolg van de toename van de temperatuur van 15 °C naar 65 °C en berekening van het resterende volume voor de gasfase;
 c)  Berekening van de partiële druk van het samengeperst gas bij 65 °C rekening houdende met de volumetrische uitzetting van vloeistoffase;
Opmerking: De samendrukbaarheidsfactor van samengeperste gassen bij 15 °C en bij 65 °C moet in overweging genomen worden.
 d)  Berekening van de dampspanning van de vloeistof bij 65°C;
 e)  De totale druk is de som van de dampspanning van de vloeistof en de partiële druk van het samengeperst gas bij 65 °C;
 f)  Rekening houden met de oplosbaarheid van het samengeperst gas bij 65 °C in de vloeistoffase.
De proefdruk van het drukfles of het drukvat mag niet lager zijn dan de berekende totale druk min 100 kPa (1 bar).Als de oplosbaarheid van het samengeperst gas in de vloeistoffase (alinea f) niet gekend is op het moment van de berekeningen, mag de proefdruk berekend worden zonder rekening te houden met deze parameter.
 4)  De minimale beproevingsdruk moet in overeenstemming zijn met verpakkingsinstructie P200 voor het dispersiemiddel, maar mag niet lager zijn dan 20 bar.
Bijkomende bepalingen:
De flessen en drukvaten mogen niet voor het vervoer aangeboden worden wanneer ze verbonden zijn met een uitrusting voor het aanwenden via fijne verdeling zoals een slang met spuitstuk.
Bijzondere verpakkingsvoorschriften, eigen aan het RID en het ADR:
PP89
In weerwil van 4.1.6.9 b), mogen de niet-hervulbare flessen die gebruikt worden voor de UN-nummers 3500, 3501, 3502, 3503, 3504 en 3505, een watercapaciteit, uitgedrukt in liter, hebben van ten hoogste 1000 gedeeld door de beproevingsdruk, uitgedrukt in bar, op voorwaarde dat de beperkingen op het gebied van de capaciteit en de druk van de constructienorm overeenstemmen met deze van de norm ISO 11118:2015 + Amd 1:2019, die de maximale capaciteit beperkt tot 50 liter.
PP97
Voor blusmiddelen die ingedeeld zijn bij UN 3500 bedraagt de maximale periode tussen de periodieke keuringen 10 jaar. Zij mogen vervoerd worden in cilinders met een maximale waterinhoud van 450 liter, in overeenstemming met de van toepassing zijnde voorschriften van hoofdstuk 6.2.
P207
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P207
Deze verpakkingsinstructie is van toepassing op UN 1950.
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:
a)
Vaten (1A1, 1A2, 1B1, 1B2, 1N1, 1N2, 1H1, 1H2, 1D, 1G);
Kisten (4A, 4B, 4N, 4C1, 4C2, 4D, 4F, 4G, 4H1, 4H2).
De verpakkingen moeten voldoen aan het beproevingsniveau van verpakkingsgroep II.
b)
Stijve buitenverpakkingen met een maximale netto massa als volgt:
uit karton 55 kg
uit een ander materiaal dan karton 125 kg
Het is niet nodig om te voldoen aan de bepalingen van 4.1.1.3.
De verpakkingen moeten zodanig ontworpen en vervaardigd worden dat elke buitensporige verplaatsing van de spuitbussen (aërosolen) en het accidenteel vrijkomen onder normale vervoersomstandigheden voorkomen worden.
Bijkomende bepalingen:
PP87
Voor de tot afval geworden spuitbussen (aërosolen) (UN-nummer 1950), die conform bijzondere bepaling 327 vervoerd worden, moeten de verpakkingen voorzien zijn van middelen die alle vrije vloeistof kunnen vasthouden die tijdens het vervoer zou kunnen ontsnappen, bijvoorbeeld een absorberend materiaal. Ze moeten afdoende geventileerd worden teneinde de vorming van gevaarlijke atmosferen of een drukopbouw te verhinderen.
Bijzondere verpakkingsvoorschriften, eigen aan het RID en het ADR:
RR6
Voor het UN-nummer 1950 mag men, in geval van wagenlading, de voorwerpen uit metaal ook als volgt verpakken: de voorwerpen moeten in eenheden op trays gegroepeerd worden en met behulp van een hoes uit gepaste kunststof op hun plaats gehouden worden; deze eenheden dienen op een gepaste wijze op paletten gestapeld en vastgezet te worden.
P208
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P208
Deze instructie is van toepassing op de geadsorbeerde gassen van klasse 2.
 1)  De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.6.1 is voldaan:De flessen die gespecificeerd worden in hoofdstuk 6.2 en in overeenstemming zijn met de normen ISO 11513:2011, ISO 11513:2019, ISO 9809-1:2010 of ISO 9809-1:2019.
 2)  De druk van elke gevulde fles moet lager zijn dan 101,3 kPa bij 20 °C en lager dan 300 kPa bij 50 °C.
 3)  De minimale beproevingsdruk van de fles moet 21 bar zijn.
 4)  De minimale barstdruk van de fles moet 94,5 bar zijn.
 5)  De interne druk bij 65 °C van de gevulde fles mag de beproevingsdruk van de fles niet overschrijden.
 6)  Het geadsorbeerd materiaal moet compatibel zijn met de fles en mag geen schadelijke of gevaarlijke verbindingen vormen met het gas dat bestemd is om geadsorbeerd te worden. Het gas in combinatie met het geadsorbeerd materiaal mag de fles niet aantasten of verzwakken of een gevaarlijke reactie veroorzaken (bijvoorbeeld als katalisator bij een reactie).
 7)  De kwaliteit van het geadsorbeerd materiaal moet bij elke vulling gecontroleerd worden teneinde te verzekeren dat de voorschriften betreffende de druk en chemische stabiliteit van deze verpakkingsinstructie vervuld zijn elke keer als een collo met geadsorbeerd gas voor het vervoer aangeboden wordt.
 8)  Het geadsorbeerd materiaal moet niet beantwoorden aan de criteria van geen enkele klasse van het ADR.
 9)  De voorschriften die van toepassing zijn op de flessen en sluitingen die giftige gassen met een CL50-waarde lager dan of gelijk aan 200 ml/m3 (ppm) bevatten (zie tabel 1), moeten de volgende zijn:
 a)  De uitgangen van de kranen moeten voorzien zijn van stoppen of drukhoudende kappen die de gasdichtheid verzekeren door middel van een schroefdraad die aangepast is aan de uitgangen van de kranen.
 b)  De kranen moeten van het type zijn zonder drukventiel met een niet-geperforeerd membraan of van een type met drukventiel dat volledig dicht is.
 c)  Na het vullen moeten alle flessen en sluitingen een dichtheidsbeproeving ondergaan.
 d)  De kranen moeten kunnen weerstaan aan de beproevingsdruk van de fles en moeten rechtstreeks verbonden zijn met de fles door middel van conische schroefdraad of door andere middelen die in overeenstemming zijn met de voorschriften van de norm ISO 10692-2:2001.
 e)  De kranen en flessen moeten niet voorzien zijn van een drukontlastingsinrichting.
 10)  De uitgangen van de kranen van de flessen die pyrofore gassen bevatten, moeten voorzien zijn van stoppen of kappen die de gasdichtheid verzekeren en waarvan de schroefdraad overeenkomt met deze van de ventielen van de kranen.
 11)  De vulprocedure moet in overeenstemming zijn met bijlage A van de norm ISO 11513:2011 (van toepassing tot en met 31 december 2024) of met bijlage A van de norm ISO 11513:2019.
 12)  De maximale periode tussen de periodieke controles moet 5 jaar zijn.
 13)  Bijzondere verpakkingsvoorschriften die specifiek zijn aan een stof (zie tabel 1):
Compatibiliteit met het materiaal
 a:  Flessen uit een aluminiumlegering mogen niet gebruikt worden.
 d:  Wanneer flessen uit staal worden gebruikt, zijn enkel deze die in overeenstemming met 6.2.2.7.4 p) de inscriptie “H” dragen, toegestaan.
Specifieke voorschriften voor sommige gassen
 r:  Het vullen van dit gas moet zodanig beperkt worden dat, ingeval zich een volledige ontbinding voordoet, de druk niet hoger oploopt dan twee derde van de beproevingsdruk van de fles.
Compatibiliteit van de stoffen voor de rubrieken van geadsorbeerd gas NEG
 z:  De materialen waaruit de flessen en hun accessoires vervaardigd zijn moeten compatibel zijn met de inhoud en mogen er niet mee reageren om schadelijke of gevaarlijke verbindingen te vormen:
P208
VERPAKKINGSINSTRUCTIE (vervolg)
P208
Tabel 1: geadsorbeerde gassen
UN-nr
Naam en omschrijving
Classificatie-code
CL50 ml/m3
Bijzondere verpakkingsvoorschriften
3510
GEADSORBEERD GAS, BRANDBAAR, N.E.G.
9F
 
z
3511
GEADSORBEERD GAS, N.E.G.
9A
 
z
3512
GEADSORBEERD GAS, GIFTIG, N.E.G.
9T
≤ 5000
z
3513
GEADSORBEERD GAS, OXIDEREND, N.E.G.
9O
≤ 5000
z
3514
GEADSORBEERD GAS, GIFTIG, BRANDBAAR, N.E.G.
9TF
≤ 5000
z
3515
GEADSORBEERD GAS, GIFTIF, OXIDEREND, N.E.G.
9TO
≤ 5000
z
3516
GEADSORBEERD GAS, GIFTIG, BIJTEND, N.E.G.
9TC
≤ 5000
z
3517
GEADSORBEERD GAS, GIFTIG, BRANDBAAR, BIJTEND, N.E.G.
9TFC
≤ 5000
z
3518
GEADSORBEERD GAS, GIFTIG, OXIDEREND, BIJTEND N.E.G.
9TOC
≤ 5000
z
3519
BOORTRICHLORIDE, GEADSORBEERD
9TC
387
a
3520
CHLOOR, GEADSORBEERD
9TOC
293
a
3521
SILICIUMTETRAFLUORIDE, GEADSORBEERD
9TC
450
a
3522
ARSEENWATERSTOF (ARSINE), GEADSORBEERD
9TF
20
d
3523
GERMAANWATERSTOF (GERMAAN), GEADSORBEERD
9TF
620
d, r
3524
FOSFORPENTAFLUORIDE, GEADSORBEERD
9TC
190
 
3525
FORFORWATERSTOF (FOSFINE), GEADSORBEERD
9TF
20
d
3526
SELEENWATERSTOF (WATERSTOFSELENIDE), GEADSORBEERD
9TF
2
 
P209
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P209
Deze verpakkingsinstructie is van toepassing op UN 3150 apparaten, klein, met koolwaterstofgas of navulpatronen met koolwaterstofgas voor kleine apparaten, met aftapinrichting.
 1)  Er moet voldaan worden aan de bijzondere verpakkingsvoorschriften van 4.1.6, wanneer deze van toepassing zijn.
 2)  De voorwerpen moeten voldoen aan de voorschriften van het land waar ze gevuld werden.
 3)  De apparaten en de navulpatronen moeten verpakt worden in buitenverpakkingen die beantwoorden aan 6.1.4 en die conform hoofdstuk 6.1 getest en goedgekeurd zijn voor verpakkingsgroep II.
P300
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P300
Deze verpakkingsinstructie is van toepassing op UN-nummer 3064.
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:
Metalen dozen, elk met een maximale capaciteit van 1 liter, die op hun beurt verpakt zijn in een houten kist (4C1, 4C2, 4D of 4F) die maximum 5 liter oplossing mag bevatten.
Bijkomende bepalingen:
 1.  De metalen dozen moeten volledig omgeven zijn door als buffer dienende absorberende stoffen.
 2.  De houten kisten moeten volledig voorzien zijn van een binnenbekleding uit geschikte stoffen, die ondoordringbaar is voor water en nitroglycerine.
P301
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P301
Deze verpakkingsinstructie is van toepassing op UN-nummer 3165.
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1.1, 4.1.1.2, 4.1.1.4, 4.1.1.5, 4.1.1.6 en 4.1.3 is voldaan :
 1)  Een drukrecipiënt uit aluminium dat uit buizen is vervaardigd en gelaste bodems bezit. Binnen dit recipiënt moet de brandstof vervat zijn in een omsluiting uit gelast aluminium met een inwendig volume van ten hoogste 46 liter. De berekeningsdruk van het uitwendige recipiënt moet ten minste 1275 kPa bedragen (manometerdruk) en zijn barstdruk ten minste 2755 kPa (manometerdruk). Elk recipiënt moet tijdens zijn constructie en voor de verzending een lektest ondergaan en lekdicht bevonden worden. Een volledige inwendige eenheid moet zorgvuldig met een als buffer dienend onbrandbaar materiaal zoals vermiculite zodanig in een sterke en hermetisch gesloten metalen buitenverpakking verpakt worden dat alle aansluitingen efficiënt beschermd zijn. De maximale hoeveelheid brandstof per primaire omsluiting en per collo bedraagt 42 liter.
 2)  Een drukrecipiënt uit aluminium. Binnen dit recipiënt moet de brandstof vervat zijn in een gasdicht en gelast brandstofcompartiment, met een blaas uit elastomeer die een inwendig volume heeft van ten hoogste 46 liter. De berekeningsdruk van het drukrecipiënt moet ten minste 2860 kPa bedragen (manometerdruk) en zijn barstdruk ten minste 5170 kPa (manometerdruk). Elk recipiënt moet tijdens zijn constructie en voor de verzending een lektest ondergaan en lekdicht bevonden worden. Een volledige inwendige eenheid moet zorgvuldig met een als buffer dienend onbrandbaar materiaal zoals vermiculite zodanig in een sterke en hermetisch gesloten metalen buitenverpakking verpakt worden dat alle aansluitingen efficiënt beschermd zijn. De maximale hoeveelheid brandstof per primaire omsluiting en per collo bedraagt 42 liter.
P302
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P302
Deze verpakkingsinstructie is van toepassing op UN-nummer 3269.
De volgende samengestelde verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:
Buitenverpakkingen:
Vaten (1A1, 1A2, 1B1, 1B2, 1N1, 1N2, 1H1, 1H2, 1D, 1G)
Kisten (4A, 4B, 4N, 4C1, 4C2, 4D, 4F, 4G, 4H1, 4H2);
Jerrycans (3A1, 3A2, 3B1, 3B2, 3H1, 3H2);
Binnenverpakkingen:
De hoeveelheid activator (organisch peroxide) per binnenverpakking is beperkt tot 125 ml voor een vloeistof en 500 g voor een vaste stof.
Het basisproduct en de activator moeten elk afzonderlijk verpakt zijn in binnenverpakkingen.
De componenten mogen in dezelfde buitenverpakking geplaatst zijn, op voorwaarde dat zij in geval van lekkage niet gevaarlijk met elkaar reageren.
De verpakkingen moeten voldoen aan het beproevingsniveau van de verpakkingsgroepen II of III, overeenkomstig de op het basisproduct toegepaste criteria van klasse 3.
P303
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P303
Deze instructie is van toepassing op UN-nummer 3555.
De volgende verpakkingen zijn toegestaan, op voorwaarde dat aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 alsook van 4.1.5.12 wordt voldaan:
Kunststof vat met niet-afneembaar deksel (1H1) met een maximale capaciteit van 250 l.
Bijzonder verpakkingsvoorschrift:
PP26
Voor UN-nummer 3555 moeten de verpakkingen loodvrij zijn.
P400
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P400
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:
 1)  Drukrecipiënten, indien voldaan wordt aan de algemene bepalingen van 4.1.3.6. Ze moeten vervaardigd zijn uit staal en onderworpecapaciteit van niet meer dan 1 liter, en voorzien van eenn worden aan een initiële beproeving en vervolgens om de 10 jaar aan periodieke beproevingen bij een druk die niet lager mag zijn dan 1 MPa (10 bar, manometerdruk). Tijdens het vervoer moet de vloeistof afgedekt zijn door een inert gas waarvan de manometerdruk niet lager mag zijn dan 20 kPa (0,2 bar).
 2)  Kisten (4A, 4B, 4N, 4C1, 4C2, 4D, 4F of 4G), vaten (1A1, 1A2, 1B1, 1B2, 1N1, 1N2, 1D of 1G) of jerrycans (3A1, 3A2, 3B1of 3B2) die hermetisch gesloten kannen uit metaal met binnenverpakkingen uit glas of metaal bevatten, elk met een capaciteit van niet meer dan 1 liter, en voorzien van een stop met pakking. De binnenverpakkingen moeten tijdens het vervoer voorzien zijn van schroefstoppen of afsluitingen, die fysiek op hun plaats worden gehouden met een middel dat het losspringen of losraken van de sluiting door schokken of trillingen tijdens het vervoer voorkomt. De binnenverpakkingen moeten langs alle kanten vastgezet worden met een voldoende hoeveelheid droog, absorberend en onbrandbaar vulmateriaal om de volledige inhoud te kunnen absorberen. De binnenverpakkingen mogen slechts tot ten hoogste 90 % van hun capaciteit gevuld worden. De maximale netto massa van de buitenverpakkingen bedraagt 125 kg;
 3)  Vaten uit staal, uit aluminium of uit een ander metaal (1A1, 1A2, 1B1, 1B2, 1N1 of 1N2), jerrycans (3A1, 3A2, 3B1 of 3B2) of kisten (4A, 4B of 4N), elk met een maximale netto massa van 150 kg; ze bevatten hermetisch gesloten kannen uit metaal, elk met een capaciteit van niet meer dan 4 liter en voorzien van een stop met pakking. De binnenverpakkingen moeten tijdens het vervoer voorzien zijn van schroefstoppen of afsluitingen, die fysiek op hun plaats worden gehouden met een middel dat het losspringen of losraken van de sluiting door schokken of trillingen tijdens het vervoer voorkomt De binnenverpakkingen moeten langs alle kanten vastgezet worden met een voldoende hoeveelheid droog, absorberend en onbrandbaar vulmateriaal om de hele inhoud te kunnen absorberen. Elke laag binnenverpakkingen moet van de andere gescheiden worden door een schot en vulmateriaal. De binnenverpakkingen mogen slechts tot ten hoogste 90 % van hun capaciteit gevuld worden.
Bijzonder verpakkingsvoorschrift:
PP86
Voor de UN-nummers 3392 en 3394 moet de lucht uit de gasfase geëlimineerd worden met behulp van stikstof of een ander middel.
P401
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P401
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:
 1)  Drukrecipiënten, indien voldaan wordt aan de algemene bepalingen van 4.1.3.6. Ze moeten vervaardigd zijn uit staal en onderworpen worden aan een initiële beproeving en vervolgens om de 10 jaar aan periodieke beproevingen bij een druk die niet lager mag zijn dan 0,6 MPa (6 bar, manometerdruk). Tijdens het vervoer moet de vloeistof afgedekt zijn door een inert gas waarvan de manometerdruk niet lager mag zijn dan 20 kPa (0,2 bar).
 2)  Samengestelde verpakkingen:Buitenverpakkingen:Vaten (1A1, 1A2, 1B1, 1B2, 1N1, 1N2, 1H1, 1H2, 1D, 1G);Kisten (4A, 4B, 4N, 4C1, 4C2, 4D, 4F, 4G, 4H1, 4H2);Jerrycans (3A1, 3A2, 3B1, 3B2, 3H1, 3H2).Binnenverpakkingen:Uit glas, metaal of kunststof, voorzien van een schroefdop met een maximale capaciteit van 1 liter.Elke binnenverpakking moet omringd worden door een voldoende hoeveelheid inert en absorberend vulmateriaal om de hele inhoud te kunnen absorberen.De maximale netto massa per buitenverpakking mag de 30 kg. niet overschreiden.
Bijzonder verpakkingsvoorschrift, eigen aan het RID en het ADR
RR7
Voor de UN-nummers 1183, 1242, 1295 en 2988 moeten de drukrecipiënten evenwel om de vijf jaar aan de beproeving onderworpen worden.
P402
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P402
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepaling van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:
 1)  Drukrecipiënten, indien voldaan wordt aan de algemene bepalingen van 4.1.3.6. Ze moeten vervaardigd zijn uit staal en onderworpen worden aan een initiële beproeving en vervolgens om de 10 jaar aan periodieke beproevingen bij een druk die niet lager mag zijn dan 0,6 MPa (6 bar, manometerdruk). Tijdens het vervoer moet de vloeistof afgedekt zijn door een inert gas waarvan de manometerdruk niet lager mag zijn dan 20 kPa (0,2 bar).
 2)  Samengestelde verpakkingen:Buitenverpakkingen:Vaten (1A1, 1A2, 1B1, 1B2, 1N1, 1N2, 1H1, 1H2, 1D, 1G);Kisten (4A, 4B, 4N, 4C1, 4C2, 4D, 4F, 4G, 4H1, 4H2);Jerrycans (3A1, 3A2, 3B1, 3B2, 3H1, 3H2).Binnenverpakkingen met een maximum netto massa van:Glas 10 kgMetaal of kunststof 15 kgElke binnenverpakking moet voorzien zijn van een schroefdop.Elke binnenverpakking moet omringd worden door een voldoende hoeveelheid inert en absorberend vulmateriaal om de hele inhoud te kunnen absorberen.De maximale netto massa per buitenverpakking mag de 125 kg niet overschreiden.
 3)  Vaten uit staal (1A1) met een capaciteit van ten hoogste 250 liter.
 4)  Composietverpakkingen die bestaan uit een recipiënt uit kunststof met een stalen vat of een aluminium vat als buitenverpakking (6HA1 of 6B1), met een capaciteit van ten hoogste 250 liter.
Bijzondere verpakkingsvoorschriften eigen aan het RID en ADR:
RR4
De openingen van recipiënten voor UN-nummer 3130 moeten hermetisch afgesloten worden met behulp van twee in serie geplaatste inrichtingen; ten minste één hiervan moet geschroefd zijn of op gelijkwaardige wijze bevestigd.
RR7
Voor UN-nummer 3129 moeten de drukrecipiënten evenwel om de vijf jaar aan de beproeving onderworpen worden.
RR8
Voor de UN-nummers 1389, 1391, 1411, 1421, 1928, 3129, 3130, 3148 en 3482 moeten de drukrecipiënten evenwel aan de initiële beproeving en vervolgens aan de periodieke beproevingen onderworpen worden bij een beproevingsdruk van ten minste 1 Mpa (10 bar).
P403
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P403
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:
Samengestelde verpakkingen
Binnenverpakkingen
Buitenverpakkingen
Maximale netto massa
uit glas
2 kg
Vaten
 
uit kunststof
15 kg
uit staal (1A1, 1A2)
400 kg
uit metaal
20 kg
uit aluminium (1B1, 1B2)
400 kg
De binnenverpakkingen moeten hermetisch gesloten zijn (bijvoorbeeld met behulp van plakband of schroefstoppen)
uit een ander metaal (1N1, 1N2)
400 kg
uit kunststof (1H1, 1H2)
400 kg
uit gelamineerd hout (1D)
400 kg
uit karton (1G)
400 kg
 
Kisten
 
uit staal (4A)
400 kg
uit aluminium (4B)
400 kg
uit een ander metaal (4N)
400 kg
uit massief hout (4C1)
250 kg
uit massief hout, met stofdichte wanden (4C2)
250 kg
uit gelamineerd hout (4D)
250 kg
uit spaanplaat (4F)
125 kg
uit karton (4G)
125 kg
uit geëxpandeerde kunststof (4H1)
60 kg
uit stijve kunststof (4H2)
250 kg
 
Jerrycans
 
uit staal (3A1, 3A2)
120 kg
uit aluminium (3B1, 3B2)
120 kg
uit kunststof (3H1, 3H2)
120 kg
Enkelvoudige verpakkingen:
Maximale netto massa
Vaten
 
uit staal (1A1, 1A2)
250 kg
uit aluminium (1B1, 1B2)
250 kg
uit metaal behalve staal of aluminium (1N1, 1N2)
250 kg
uit kunststof (1H1, 1H2)
250 kg
Jerrycans
 
uit staal (3A1, 3A2)
120 kg
uit aluminium (3B1, 3B2)
120 kg
uit kunststof (3H1, 3H2)
120 kg
Composietverpakkingen
 
recipiënt uit kunststof met een vat uit staal of aluminium als buitenverpakking (6HA1 of 6HB1)
250 kg
recipiënt uit kunststof met een vat uit karton, kunststof of gelamineerd hout als buitenverpakking (6HG1, 6HH1 of 6HD1)
75 kg
recipiënt uit kunststof met een korf of kist uit staal of aluminium of met een kist uit massief hout, gelamineerd hout, karton of stijve kunststof als buitenverpakking (6HA2, 6HB2, 6HC, 6HD2, 6HG2 of 6HH2 )
75 kg
Drukrecipiënten, indien voldaan wordt aan de algemene bepalingen van 4.1.3.6.
 
Aanvullend voorschrift:
De verpakkingen moeten hermetisch gesloten zijn.
Bijzonder verpakkingsvoorschrift:
PP83
(Afgeschaft)
P404
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P404
Deze instructie is van toepassing op de pyrofore vaste stoffen (UN-nummers 1383, 1854, 1855, 2008, 2441, 2545, 2546, 2846, 2881, 3200, 3391 en 3393).
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:
 1)  Samengestelde verpakkingen:Buitenverpakkingen:Vaten (1A1, 1A2, 1B1, 1B2, 1N1, 1N2, 1H1, 1H2, 1D, 1G);Kisten (4A, 4B, 4N, 4C1,4C2, 4D, 4F, 4G, 4H2).Binnenverpakkingen:Recipiënten uit metaal met een maximale netto massa van 15 kg elk. De binnenverpakkingen moeten hermetisch gesloten zijn.Recipiënten uit glas met een maximale netto massa van 1 kg elk, voorzien van stoppen met pakkingen, langs alle zijden vastgezet in hermetisch gesloten jerrycans uit metaal.De maximale netto massa van de buitenverpakkingen is 125 kg.De binnenverpakkingen moeten tijdens het vervoer voorzien zijn van schroefstoppen of afsluitingen, die fysiek op hun plaats worden gehouden met een middel dat het losspringen of losraken van de sluiting door schokken of trillingen tijdens het vervoer voorkomt.
 2)  Metalen verpakkingen:Vaten (1A1, 1A2, 1B1, 1B2, 1N1, 1N2);Jerrycans (3A1, 3A2, 3B1, 3B2).Maximale bruto massa: 150 kg
 3)  Composietverpakkingen:Recipiënt uit kunststof met een vat uit staal of aluminium als buitenverpakking (6HA1 of 6HB1).Maximale bruto massa: 150 kg.
 4)  Drukrecipiënten, indien voldaan wordt aan de algemene bepalingen van 4.1.3.6.
Drukrecipiënten, indien voldaan wordt aan de algemene bepalingen van 4.1.3.6.
Bijzonder verpakkingsvoorschrift:
PP86
Voor de UN-nummers 3391 en 3393 moet de lucht uit de gasfase geëlimineerd worden met behulp van stikstof of een ander middel.
P405
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P405
Deze instructie is van toepassing op UN-nummer 1381.
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:
 1)  Voor UN 1381 fosfor, onderwater:
 a)  Samengestelde verpakkingen:Buitenverpakkingen:Kisten (4A, 4B, 4N, 4C1, 4C2, 4D of 4F)Maximale netto massa: 75 kg.Binnenverpakkingen:
 i)  hermetisch gesloten kannen uit metaal met een maximale netto massa van 15 kg elk; of
 ii)  binnenverpakkingen uit glas met een maximale netto massa van 2 kg elk, die langs alle kanten vastgezet worden met een voldoende hoeveelheid droog, absorberend en onbrandbaar vulmateriaal om de volledige inhoud te kunnen absorberen.
 b)  Vaten (1A1, 1A2, 1B1, 1B2, 1N1 of 1N2); maximale netto massa: 400 kgJerrycans (3A1 of 3B1); maximale netto massa: 120 kg.Deze verpakingen moeten voldoen aan de in 6.1.5.4 gedefinieerde dichtheidsbeproeving, op het beproevingsniveau van verpakkingsgroep II.
 2)  Voor UN 1381 fosfor, droog:
 a)  onder gesmolten vorm: vaten (1A2, 1B2 of 1N2) met een maximale netto massa van 400 kg;
 b)  in projectielen of in voorwerpen met een hard omhulsel, vervoerd zonder componenten die ingedeeld zijn bij klasse 1: door de bevoegde overheid gespecificeerde verpakkingen.
P406
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P406
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:
 1)  Samengestelde verpakkingenbuitenverpakkingen: (4C1, 4C2, 4D, 4F, 4G, 4H1, 4H2, 1G, 1D, 1H1, 1H2, 3H1 of 3H2)binnenverpakkingen: waterbestendig
 2)  Vaten uit kunststof, gelamineerd hout of karton (1H2, 1D of 1G) of kisten uit dezelfde materialen (4A, 4B, 4N, 4C1, 4C2, 4D, 4F, 4G en 4H2), met een waterbestendige binnenzak, een voering uit kunststof of een waterdichte binnenbekleding.
 3)  Vaten uit metaal (1A1, 1A2, 1B1, 1B2, 1N1 of 1N2), vaten uit kunststof (1H1 of 1H2), jerrycans uit metaal (3A1, 3A2, 3B1 of 3B2), jerrycans uit kunststof (3H1 of 3H2), recipiënten uit kunststof met een vat uit staal of aluminium als buitenverpakking (6HA1 of 6HB1), recipiënten uit kunststof met een vat uit karton, kunststof of gelamineerd hout als buitenverpakking (6HG1, 6HH1 of 6HD1), recipiënt uit kunststof met een korf of kist uit staal of aluminium of met een kist uit massief hout, gelamineerd hout, karton of stijve kunststof als buitenverpakking (6HA2, 6HB2, 6HC, 6HD2, 6HG2 of 6HH2).
Bijkomende bepalingen:
 1.  De verpakkingen moeten zodanig ontworpen en vervaardigd zijn dat lekkage van water, alcohol of flegmatiseermiddel vermeden wordt.
 2.  De verpakkingen moeten zodanig ontworpen en vervaardigd zijn dat een explosieve overdruk of een inwendige druk van meer dan 300 kPa (3 bar) vermeden wordt.
Bijzondere verpakkingsvoorschriften:
PP24
De UN-nummers 2852, 3364, 3365, 3366, 3367, 3368 en 3369 mogen niet vervoerd worden in hoeveelheden die groter zijn dan 500 gram per collo.
PP25
Voor UN-nummer 1347 mag de hoeveelheid product per collo niet groter zijn dan 15 kg.
PP26
De verpakkingen voor UN-nummers 1310, 1320, 1321, 1322, 1344, 1347, 1348, 1349, 1517,2907, 3317 en 3376 mogen geen lood bevatten.
PP48
Voor UN-nummer 3474 mogen geen metalen verpakkingen gebruikt worden. Verpakkingen die uit een ander materiaal gemaakt zijn en een kleine hoeveelheid metaal bevatten, zoals bijvoorbeeld metalen sluitingen of andere accessoires uit metaal zoals deze vermeld in 6.1.4, worden niet als metalen verpakkingen beschouwd.
PP78
UN-nummer 3370 mag niet vervoerd worden in hoeveelheden die groter zijn dan 11,5 kg per collo.
PP80
De verpakkingen voor het UN-nummer 2907 moeten voldoen aan het beproevingsniveau van verpakkingsgroep II. Verpakkingen die voldoen aan de criteria van het beproevingsniveau van verpakkingsgroep I mogen niet gebruikt worden.
P407
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P407
Deze instructie is van toepassing op de UN-nummers 1331, 1944, 1945 en 2254.
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:
Buitenverpakkingen:
Vaten (1A1, 1A2, 1B1, 1B2, 1N1, 1N2, 1H1, 1H2, 1D, 1G);
Kisten (4A, 4B, 4N, 4C1, 4C2, 4D, 4F, 4G, 4H1, 4H2);
Jerrycans (3A1, 3A2, 3B1, 3B2, 3H1, 3H2).
Binnenverpakkingen:
De lucifers moeten dicht opeen verpakt worden in zorgvuldig gesloten binnenverpakkingen om onbedoelde ontsteking onder normale vervoersomstandigheden te vermijden.
De maximale brutomassa van het collo mag de 45 kg niet overschreiden, behalve bij kisten uit karton waar de maximale brutomassa van 30 kg niet overschreden mag worden.
De verpakkingen moeten voldoen aan het beproevingsniveau van verpakkingsgroep III.
Bijzonder verpakkingsvoorschrift:
PP27
UN 1331 wrijvingslucifers mogen niet samen met andere gevaarlijke goederen in eenzelfde buitenverpakking verpakt worden, behalve met veiligheidslucifers of waslucifers die zich dan in afzonderlijke binnenverpakkingen moeten bevinden. De binnenverpakkingen mogen niet meer dan 700 wrijvingslucifers bevatten.
P408
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P408
Deze instructie is van toepassing op UN-nummer 3292.
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:
 1)  Voor cellen:Vaten (1A2, 1B2, 1N2, 1H2, 1D, 1G);Kisten (4A, 4B, 4N, 4C1, 4C2, 4D, 4F, 4G, 4H1, 4H2);Jerrycans (3A2, 3B2, 3H2).Er moet voldoende opvulmateriaal aanwezig zijn om elk contact tussen de cellen onderling en tussen de cellen en de binnenoppervlakken van de buitenverpakkingen te verhinderen, en om elke gevaarlijke verplaatsing van de cellen in de buitenverpakking gedurende het vervoer te verhinderen.De verpakkingen moeten voldoen aan het beproevingsniveau van verpakkingsgroep II.
 2)  De batterijen mogen onverpakt of in beschermende omsluitingen vervoerd worden (bijvoorbeeld: in volledig omsloten verpakkingen of in houten kratten). De polen mogen niet het gewicht dragen van andere batterijen of materialen die zich in dezelfde verpakking bevinden.De verpakkingen moeten niet aan de bepalingen van 4.1.1.3 voldoen.OPMERKING: De netto massa van de toegelaten verpakkingen mag meer dan 400 kg bedragen (zie 4.1.3.3).
Bijkomende bepaling:
De cellen en de batterijen moeten tegen kortsluitingen beschermd zijn en moeten zodanig geïsoleerd zijn om elke kortsluiting te voorkomen.
P409
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P409
Deze instructie is van toepassing op de UN-nummers 2956, 3242 en 3251.
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:
 1)  Vaten uit karton (1G) die voorzien mogen zijn van een voering of een bekleding, meteen maximale netto massa van 50 kg.
 2)  Samengestelde verpakkingen: één enkele zak uit kunststof in een kist uit karton (4G) met een maximale netto massa van 50 kg.
 3)  Samengestelde verpakkingen: verpakkingen uit kunststof met een maximale netto massa van 5 kg elk, in een kist uit karton (4G) of een vat uit karton (1G) als buitenverpakking; de maximale netto massa bedraagt 25 kg.
P410
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P410
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:
Samengestelde verpakkingen:
Binnenverpakkingen
Buitenverpakkingen
Maximale netto massa
Verpakkingsgroep II
Verpakkingsgroep III
Uit glas
10 kg
Vaten
 
 
Uit kunststof (a)
30 kg
uit staal (1A1, 1A2)
400 kg
400 kg
Uit metaal
40 kg
uit aluminium (1B1, 1B2)
400 kg
400 kg
Uit papier (a) , (b)
10 kg
uit een ander metaal (1N1, 1N2)
400 kg
400 kg
Uit karton (a) , (b)
10 kg
uit kunststof (1H1, 1H2)
400 kg
400 kg
 
 
 
uit gelamineerd hout (1D)
400 kg
400 kg
 
 
 
uit karton (1G)a
400 kg
400 kg
 
 
 
Kisten
 
 
 
 
 
uit staal (4A)
400 kg
400 kg
 
 
 
uit aluminium (4B)
400 kg
400 kg
 
 
 
uit een ander metaal (4N)
400 kg
400 kg
 
 
 
uit massief hout (4C1)
400 kg
400 kg
 
 
 
uit massief hout, met stofdichte wanden (4C2)
400 kg
400 kg
 
 
 
uit gelamineerd hout (4D)
400 kg
400 kg
 
 
 
uit spaanplaat (4F)
400 kg
400 kg
 
 
 
uit karton (4G) (a)
400 kg
400 kg
 
 
 
uit geëxpandeerde kunststof (4H1)
60 kg
60 kg
 
 
 
uit stijve kunststof (4H2)
400 kg
400 kg
 
 
 
Jerrycans
 
 
 
 
 
uit staal (3A1, 3A2)
120 kg
120 kg
 
 
 
uit aluminium (3B1, 3B2)
120 kg
120 kg
 
 
 
uit kunststof (3H1, 3H2)
120 kg
120 kg
Enkelvoudige verpakkingen:
Vaten
 
 
uit staal (1A1 of 1A2)
400 kg
400 kg
uit aluminium (1B1 of 1B2)
400 kg
400 kg
uit metaal behalve staal of aluminium (1N1 of 1N2)
400 kg
400 kg
uit kunststof (1H1 of 1H2)
400 kg
400 kg
Jerrycans
 
 
uit staal (3A1 of 3A2)
120 kg
120 kg
uit aluminium (3B1 of 3B2)
120 kg
120 kg
uit kunststof (3H1 of 3H2)
120 kg
120 kg
Kisten
 
 
uit staal (4A) (c)
400 kg
400 kg
uit aluminium (4B) (c)
400 kg
400 kg
uit een ander metaal (4N) (c)
400 kg
400 kg
uit massief hout (4C1) (c)
400 kg
400 kg
uit gelamineerd hout (4D) (c)
400 kg
400 kg
uit spaanplaat (4F) (c)
400 kg
400 kg
uit massief hout, met stofdichte wanden (4C2) (c)
400 kg
400 kg
uit karton (4G) (c)
400 kg
400 kg
uit stijve kunststof (4H2) (c)
400 kg
400 kg
Zakken
 
 
zakken (5H3, 5H4, 5L3, 5M2) (c) , (d)
50 kg
50 kg
Composietverpakkingen:
 
 
Recipiënt uit kunststof met een vat uit staal, aluminium, gelamineerd hout, karton of kunststof als buitenverpakking (6HA1, 6HB1, 6HG1, 6HD1 of 6HH1)
400 kg
400 kg
Recipiënt uit kunststof met een korf of kist uit staal of aluminium of met een kist uit massief hout, gelamineerd hout, karton of stijve kunststof als buitenverpakking (6HA2, 6HB2, 6HC, 6HD2, 6HG2 of 6HH2)
75 kg
75 kg
Recipiënt uit glas met een vat uit staal, aluminium, gelamineerd hout of karton als buitenverpakking (6PA1, 6PB1, 6PD1 of 6PG1), of met een korf of kist uit staal of aluminium, een kist uit massief hout of karton of een rieten korf als buitenverpakking (6PA2, 6PB2, 6PC, 6PD2 of 6PG2) of met een buitenverpakking uit geëxpandeerde of stijve kunststof: (6PH2 of 6PH1)
75 kg
75 kg
Drukrecipiënten, indien voldaan wordt aan de algemene bepalingen van 4.1.3.6.
Bijzondere verpakkingsvoorschriften:
PP39
Een ontgassingsinrichting is vereist op de metalen verpakkingen voor UN-nummer 1378.
PP40
Zakken zijn niet toegelaten voor de UN-nummers 1326, 1352, 1358, 1395, 1396, 1436, 1437, 1871, 2805 en 3182, verpakkingsgroep II.
PP83
(Afgeschaft)
(a)
Deze verpakkingen moeten stofdicht zijn.
(b)
Deze binnenverpakkingen mogen niet gebruikt worden wanneer de vervoerde stoffen tijdens het vervoer vloeibaar kunnen worden.
(c)
Deze verpakkingen mogen niet gebruikt worden voor stoffen die tijdens het vervoer vloeibaar kunnen worden.
(d)
Deze verpakkingen mogen enkel gebruikt worden voor stoffen van verpakkingsgroep II, wanneer die in een gesloten voertuig of in een gesloten container vervoerd worden.
P411
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P411
Deze instructie is van toepassing op UN-nummer 3270.
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:
 
Vaten (1A2, 1B2, 1N2, 1H2, 1D, 1G);
 
Kisten (4A, 4B, 4N, 4C1, 4C2, 4D, 4F, 4G, 4H1, 4H2);
 
Jerrycans (3A2, 3B2, 3H2);
op voorwaarde dat een explosie tengevolge van een toename van de inwendige druk niet mogelijk is.
De maximale netto massa mag de 30 kg niet overschreiden.
P412
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P412
Deze instructie is van toepassing op UN-nummer 3527.
De volgende samengestelde verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:
(1) Buitenverpakkingen
 
Vaten (1A1,1A2, 1B1, 1B2, 1N12, 1N2, 1H1, 1H2, 1D, 1G);
 
Kisten (4A, 4B, 4N, 4C1, 4C2, 4D, 4F, 4G, 4H1, 4H2);
 
Jerrycans (3A1, 3A2, 3B1, 3B2, 3H1, 3H2).
(2) Binnenverpakkingen
 
 a)  De hoeveelheid activator (organisch peroxide) per binnenverpakking is beperkt tot 125 ml voor een vloeistof en 500g voor een vaste stof.
 
 b)  Het basisproduct en de activator moeten elk afzonderlijk verpakt zijn in binnenverpakkingen.
De componenten mogen in dezelfde buitenverpakking geplaatst zijn, op voorwaarde dat zij in geval van lekkage niet gevaarlijk met elkaar reageren.
De verpakkingen moeten voldoen aan het beproevingsniveau van de verpakkingsgroepen II of III, overeenkomstig de op het basisproduct toegepaste criteria van klasse 4.1.
P500
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P500
Deze instructie is van toepassing op UN-nummer 3356.
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:
 
Vaten (1A2, 1B2, 1N2, 1H2, 1D, 1G);
 
Kisten (4A, 4B, 4N, 4C1, 4C2, 4D, 4F, 4G, 4H1, 4H2);
 
Jerrycans (3A2, 3B2, 3H2).
De verpakkingen moeten voldoen aan het beproevingsniveau van verpakkingsgroep II.
De generator(en) moet(en) vervoerd worden in een collo dat voldoet aan de volgende voorwaarden wanneer een generator in het collo geactiveerd wordt:
(a)
deze generator mag de andere generatoren in het collo niet activeren;
(b)
het verpakkingsmateriaal mag niet ontbranden; en
(c)
de temperatuur van het buitenoppervlak van het collo mag niet hoger zijn dan 100 °C.
P501
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P501
Deze instructie is van toepassing op UN-nummer 2015.
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:
Samengestelde verpakkingen:
Capaciteit van de binnenverpakkingen
Maximale netto massa
 1)  Binnenverpakkingen uit glas, kunststof of metaal in een kist (4A, 4B, 4N, 4C1, 4C2, 4D, 4H2), in een vat (1A1, 1A2, 1B1, 1B2, 1N1, 1N2, 1H1, 1H2, 1D) of in een jerrycan (3A1, 3A2, 3B1, 3B2, 3H1, 3H2)
5 liter
125 kg
 2)  Afzonderlijk in een zak uit kunststof vervatte binnenverpakkingen uit kunststof of metaal, in een kist uit karton (4G) of in een vat uit karton (1G)
2 liter
50 kg
Enkelvoudige verpakkingen:
Maximale capaciteit
Vaten
250 liter
uit staal (1A1)
uit aluminium (1B1)
uit metaal behalve staal of aluminium (1N1)
uit kunststof (1H1)
 
Jerrycans
uit staal (3A1)
uit aluminium (3B1)
uit kunststof (3H1)
60 liter
Composietverpakkingen:
 
Recipiënt uit kunststof met een vat uit staal of aluminium als buitenverpakking (6HA1, 6HB1)
250 liter
Recipiënt uit kunststof met een kist uit karton, kunststof of gelamineerd hout als buitenverpakking (6HG1, 6HH1, 6HD1)
250 liter
Recipiënt uit kunststof met een korf of kist uit staal of aluminium of met een kist uit massief hout, gelamineerd hout, karton of stijve kunststof als buitenverpakking (6HA2, 6HB2, 6HC, 6HD2, 6HG2 of 6HH2)
60 liter
Recipiënt uit glas met een vat uit staal, aluminium, karton of gelamineerd hout, als buitenverpakking (6PA1, 6PB1, 6PG1 of 6PD1), of met een kist uit staal, aluminium, hout of karton of een rieten korf als buitenverpakking (6PA2, 6PB2, 6PC, 6PG2 of 6PD2) of een verpakking uit stijve kunststof of geëxpandeerde kunststof als buitenverpakking (6PH1 of 6PH2)
60 liter
Bijkomende bepalingen:
 1.  De verpakkingen mogen slechts tot ten hoogste 90 % van hun capaciteit gevuld worden.
 2.  De verpakkingen moeten voorzien worden van een ontgassingsinrichting.
P502
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P502
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:
Samengestelde verpakkingen
Binnenverpakkingen
Buitenverpakkingen
Maximale netto massa
uit glas
5 liter
Vaten
 
uit metaal
5 liter
uit staal (1A1, 1A2)
125 kg
uit kunststof
5 liter
uit aluminium (1B1, 1B2)
125 kg
 
uit een ander metaal (1N1, 1N2)
125 kg
uit gelamineerd hout (1D)
125 kg
uit karton (1G)
125 kg
uit kunststof (1H1, 1H2)
125 kg
Kisten
 
uit staal (4A)
125 kg
uit aluminium (4B)
125 kg
uit een ander metaal (4N)
125 kg
uit massief hout (4C1)
125 kg
uit massief hout, met stofdichte wanden (4C2)
125 kg
uit gelamineerd hout (4D)
125 kg
uit spaanplaat (4F)
125 kg
uit karton (4G)
125 kg
uit geëxpandeerde kunststof (4H1)
60 kg
uit stijve kunststof (4H2)
125 kg
Enkelvoudige verpakkingen:
Maximale capaciteit
Vaten
250 liter
uit staal (1A1)
uit aluminium (1B1)
uit kunststof (1H1)
 
Jerrycans
60 liter
uit staal (3A1)
uit aluminium (3B1)
uit kunststof (3H1)
 
Composietverpakkingen
 
Recipiënt uit kunststof met een vat uit staal of aluminium als buitenverpakking (6HA1, 6HB1)
250 liter
Recipiënt uit kunststof met een kist uit karton, kunststof of gelamineerd hout als buitenverpakking (6HG1, 6HH1, 6HD1)
250 liter
Recipiënt uit kunststof met een korf of kist uit staal of aluminium of met een kist uit massief hout, gelamineerd hout, karton of stijve kunststof als buitenverpakking (6HA2, 6HB2, 6HC, 6HD2, 6HG2 of 6HH2)
60 liter
Recipiënt uit glas met een vat uit staal, aluminium, karton of gelamineerd hout, als buitenverpakking (6PA1, 6PB1, 6PG1 of 6PD1), of met een kist uit staal, aluminium, hout of karton of een rieten korf als buitenverpakking (6PA2, 6PB2, 6PC, 6PG2 of 6PD2) of een verpakking uit stijve kunststof of geëxpandeerde kunststof als buitenverpakking (6PH1 of 6PH2)
60 liter
Bijzonder verpakkingsvoorschrift:
PP28
Voor UN-nummer 1873 moeten de delen van de verpakkingen die direct in contact komen met het perchloorzuur, uit glas of uit kunststof zijn.
P503
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P503
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:
Samengestelde verpakkingen
Binnenverpakkingen
Buitenverpakkingen
Maximale netto massa
uit glas
5 kg
Vaten
 
uit metaal
5 kg
uit staal (1A1, 1A2)
125 kg
uit kunststof
5 kg
uit aluminium (1B1, 1B2)
125 kg
 
 
uit metaal behalve staal of aluminium (1N1, 1N2)
125 kg
 
 
uit gelamineerd hout (1D)
125 kg
 
 
uit karton (1G)
125 kg
 
 
uit kunststof (1H1, 1H2)
125 kg
 
 
Kisten
 
 
 
uit staal (4A)
125 kg
 
 
uit aluminium (4B)
125 kg
 
 
uit een ander metaal (4N)
125 kg
 
 
uit massief hout (4C1)
125 kg
 
 
uit massief hout, met stofdichte wanden (4C2)
125 kg
 
 
uit gelamineerd hout (4D)
125 kg
 
 
uit spaanplaat (4F)
125 kg
 
 
uit karton (4G)
125 kg
 
 
uit geëxpandeerde kunststof (4H1)
60 kg
 
 
uit stijve kunststof (4H2)
125 kg
Enkelvoudige verpakkingen:
Vaten uit metaal (1A1, 1A2, 1B1, 1B2, 1N1 of 1N2) met een maximale netto massa van 250 kg.
vaten uit karton (1G) of uit gelamineerd hout (1D) met binnenin een voering, met een maximale netto massa van 200 kg.
P504
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P504
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:
Samengestelde verpakkingen:
Maximale netto massa
 1)  Recipiënten uit glas met een maximale capaciteit van 5 liter in een buitenverpakking (1A1, 1A2, 1B1, 1B2, 1N1, 1N2, 1H1, 1H2, 1D, 1G, 4A, 4B, 4N, 4C1, 4C2, 4D, 4F, 4G of 4H2)
125 kg
 2)  Recipiënten uit kunststof met een maximale capaciteit van 30 liter in een buitenverpakking (1A1, 1A2, 1B1, 1B2, 1N1, 1N2, 1H1, 1H2, 1D, 1G, 4A, 4B, 4N, 4C1, 4C2, 4D, 4F, 4G of 4H2)
50 kg
 3)  Recipiënten uit metaal met een maximale capaciteit van 40 liter in een buitenverpakking (1G, 4F of 4G)
125 kg
 4)  Recipiënten uit metaal met een maximale capaciteit van 40 liter in een buitenverpakking (1A1, 1A2, 1B1, 1B2, 1N1, 1N2, 1H1, 1H2, 1D, 4A, 4B, 4N, 4C1, 4C2, 4D of 4H2)
125 kg
Enkelvoudige verpakkingen:
Maximale capaciteit
Vaten
 
uit staal, met niet-afneembaar deksel (1A1)
250 liter
uit staal, met afneembaar deksel (1A2)
250 liter
uit aluminium, met niet-afneembaar deksel (1B1)
250 liter
uit aluminium, met afneembaar deksel (1B2)
250 liter
uit metaal behalve staal of aluminium, met niet-afneembaar deksel (1N1)
250 liter
uit metaal behalve staal of aluminium, met afneembaar deksel (1N2)
250 liter
uit kunststof, met niet-afneembaar deksel (1H1)
250 liter
uit kunststof, met afneembaar deksel (1H2)
250 liter
Jerrycans
 
uit staal, met niet-afneembaar deksel (3A1)
60 liter
uit staal, met afneembaar deksel (3A2)
60 liter
uit aluminium, met niet-afneembaar deksel (3B1)
60 liter
uit aluminium, met afneembaar deksel (3B2)
60 liter
uit kunststof, met niet-afneembaar deksel (3H1)
60 liter
uit kunststof, met afneembaar deksel (3H2)
60 liter
Composietverpakkingen:
 
Recipiënt uit kunststof met een vat uit staal of aluminium als buitenverpakking (6HA1, 6HB1)
250 liter
Recipiënt uit kunststof met een kist uit karton, kunststof of gelamineerd hout als buitenverpakking (6HG1, 6HH1, 6HD1)
120 liter
Recipiënt uit kunststof met een korf of kist uit staal of aluminium of met een kist uit massief hout, gelamineerd hout, karton of stijve kunststof als buitenverpakking (6HA2, 6HB2, 6HC, 6HD2, 6HG2 of 6HH2)
60 liter
Recipiënt uit glas met een vat uit staal, aluminium, karton of gelamineerd hout, als buitenverpakking (6PA1, 6PB1, 6PG1 of 6PD1), of met een kist uit staal, aluminium, hout of karton of een rieten korf als buitenverpakking (6PA2, 6PB2, 6PC, 6PG2 of 6PD2) of een verpakking uit stijve kunststof of geëxpandeerde kunststof als buitenverpakking (6PH1 of 6PH2)
60 liter
Bijzondere verpakkingsvoorschriften:
PP10
De verpakking voor UN-nummers 2014, 2984 en 3149 moet voorzien zijn van een ontgassingsinrichting.
P505
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P505
Deze verpakking is van toepassing op UN-nummer 3375.
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:
 
 
Maximale inhoud/ maximale netto massa
Samengestelde verpakkingen
Binnenverpakkingen
Buitenverpakkingen
 
uit glas 5 l
Kisten
 
uit kunststof 5 l
uit aluminium (4B)
125 kg
uit metaal 5 l
uit gewoon natuurlijk hout (4C1)
125 kg
 
uit natuurlijk hout, met poederdichte panelen (4C2)
125 kg
 
uit gelamineerd hout (4D)
125 kg
 
uit karton (4G)
125 kg
 
uit stijve kunststof (4H2)
125 kg
 
Vaten
 
 
uit aluminium met afneembaar deksel (1B2)
125 kg
 
uit karton (1G)
125 kg
 
uit een ander metaal met afneembaar deksel (1N2)
125 kg
 
uit kunststof met afneembaar deksel (1H2)
125 kg
 
uit gelamineerd hout (1D)
 
 
Jerrycans
 
 
uit aluminium met afneembaar deksel (3B2)
125 kg
 
uit plastic met afneembaar deksel (3H2)
125 kg
Enkelvoudige verpakkingen:
Vaten
 
uit aluminium (1B1, 1B2),
250 l
uit kunststof (1H1, 1H2)
250 l
Jerrycans
 
uit aluminium (3B1, 3B2),
60 l
uit kunststof (3H1, 3H2)
60 l
Composietverpakkingen:
 
Recipiënt uit kunststof met een aluminum vat als buitenverpakking (6HB1)
250 l
Recipiënt uit kunststof met een vat uit karton, kunststof of gelamineerd hout als buitenverpakking (6HG1, 6HH1, 6HD1)
250 l
Recipiënt uit kunststof met een korf of kist uit alumium, hout, gelamineerd hout, karton of stijve kunststof als buitenverpakking (6HB2, 6HC, 6HD2, 6HG2 of 6HH2)
60 l
Recipiënt uit glas met een kist uit aluminium, gelamineerd hout of karton als buitenverpakking (6PB1, 6PD1, 6PG1), of met een buitenverpakking uit geëxpandeerde of stijve kunststof (6PH1 or 6PH2) of nog met een aluminium korf of kist als buitenverpakking, een houten of een kartonnen kist als buitenverpakking of een rieten korf als buitenverpakking (6PB2, 6PC, 6PG2 of 6PD2)
60 l
P520
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P520
Deze instructie is van toepassing op de organische peroxides van klasse 5.2 en op de zelfontledende stoffen van klasse 4.1.
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 en aan de bijzondere bepalingen van afdeling 4.1.7.1 is voldaan:
De verpakkingsmethodes zijn genummerd van OP1 tot en met OP8. De gepaste verpakkingsmethodes die op dit ogenblik van toepassing zijn op de individuele organische peroxides en zelfontledende stoffen, zijn vermeld in 2.2.41.4 en 2.2.52.4. De hoeveelheden die voor elke verpakkingsmethode aangegeven worden zijn de maximaal toegelaten hoeveelheden per collo. De volgende verpakkingen zijn toegelaten:
 1)  samengestelde verpakkingen met een kist (4A, 4B, 4N, 4C1, 4C2, 4D, 4F, 4G, 4H1 en 4H2), een vat (1A1, 1A2, 1B1, 1B2, 1G, 1H1, 1H2 en 1D) of een jerrycan (3A1, 3A2, 3B1, 3B2, 3H1 en 3H2) als buitenverpakking
 2)  enkelvoudige verpakkingen die bestaan uit een vat (1A1, 1A2, 1B1, 1B2, 1G, 1H1, 1H2 en 1D) of een jerrycan (3A1, 3A2, 3B1, 3B2, 3H1 en 3H2)
 3)  composietverpakkingen met een binnenrecipiënt uit kunststof (6HA1, 6HA2, 6HB1, 6HB2, 6HC, 6HD1, 6HD2, 6HG1, 6HG2, 6HH1 en 6HH2)
Maximale hoeveelheid per verpakking/collo (a) voor de verpakkingsmethodes OP1 tot en met OP8
 
OP1
OP2 (a)
OP3
OP4 (a)
OP5
OP6
OP7
OP8
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Maximale massa (in kg) voor de vaste stoffen en voor de samengestelde verpakkingen (vloeistoffen en vaste stoffen)
0,5
0,5/10
5
5/25
25
50
50
400 (b)
Maximale capaciteit in liter voor de vloeistoffen (c)
0,5
5
30
60
60
225 (d)
Bijkomende bepalingen:
 1.  De metalen verpakkingen (met inbegrip van de binnenverpakkingen van samengestelde verpakkingen en de buitenverpakkingen van samengestelde- of composietverpakkingen) mogen slechts gebruikt worden voor de verpakkingsmethodes OP7 en OP8.
 2.  In de samengestelde verpakkingen mogen glazen recipiënten enkel als binnenverpakkingen gebruikt worden en de maximale hoeveelheid per recipiënt bedraagt 0,5 kg voor vaste stoffen en 0,5 liter voor vloeistoffen.
 3.  De vulmiddelen in samengestelde verpakkingen moeten moeilijk ontvlambaar zijn.
 4.  De verpakking van een organisch peroxide of van een zelfontledende stof, die voorzien moet zijn van een etiket voor het bijkomend gevaar “ONTPLOFBARE STOF” (model nr. 1, zie 5.2.2.2.2), moet ook beantwoorden aan de bepalingen van 4.1.5.10 en 4.1.5.11.
Bijzondere verpakkingsvoorschriften:
PP21
Voor bepaalde zelfontledende stoffen van type B of C (UN-nummers 3221, 3222, 3223, 3224, 3231, 3232, 3233 en 3234) moet een kleinere verpakking gebruikt worden dan die welke respectievelijk door de verpakkingsmethodes OP5 of OP6 wordt voorzien (zie 4.1.7 en 2.2.41.4).
PP22
2-Broom-2-nitropropaan-1,3-diol (UN 3241) moet verpakt worden volgens verpakkingsmethode OP6.
PP94
Zeer kleine hoeveelheden energetische stalen van 2.1.4.3 mogen vervoerd worden onder de UN-nummers 3223 of 3224, al naar gelang het geval, op voorwaarde dat:
 
 a)  enkel combinatieverpakkingen met dozen (4A, 4B, 4N, 4C1, 4C2, 4D, 4F, 4G, 4H1 en 4H2) als buitenverpakking, gebruikt worden;
 
 b)  de stalen vervoerd worden in microtiterplaten of multititerplaten uit kunststof, glas, porcelein of aardewerk als binnenverpakking;
 
 c)  de maximale hoeveelheid per individuele cel 0,01g voor vaste stoffen of 0,01 ml voor vloeistoffen niet overschrijdt;
 
 d)  de maximale netto hoeveelheid per buitenverpakking 20 g voor vaste stoffen of 20 ml voor vloeistoffen bedraagt. In het geval van gezamenlijke verpakkingen mag de som van de massa in g en van het volume in ml niet groter zijn dan 20; en
 
 e)  wanneer men met het oog op de controle van de kwaliteit optioneel droog ijs of vloeibare stikstof gebruikt wordt als koelmiddel, moeten de voorschriften van 5.5.3 vervuld zijn. Aan de binnenkant moeten steunen voorzien worden om de binnenverpakkingen in hun initiële positie te houden. De binnen- en buitenverpakkingen moeten hun integriteit bewaren bij de temperatuur van het gebruikte koelmiddel alsook bij de temperaturen en drukken die zouden kunnen optreden in het geval dat de koeling wegvalt.
PP95
Kleine hoeveelheden van energetische stalen van 2.1.4.3 mogen vervoerd worden onder de UN-nummers 3223 of 3224, al naar gelang het geval, op voorwaarde dat:
 
 a)  de buitenverpakking enkel uit dozen van golfkarton van het type 4G bestaat met als minimale afmetingen: een lengte van 60 cm, een breedte van 40,5 cm en een hoogte van 30 cm, en met een minimale wanddikte van 1,3 cm;
 
 b)  de stof vervat is in een binnenverpakking uit glas of kunststof met een maximale capaciteit van 30 ml, die in een uitzetbare matrix van polyethyleenschuim met een dikte van minimum 130 mm en een densiteit van 18 ± 1 g/l geplaatst is;
 
 c)  in de steun uit schuim dienen de binnenverpakkingen van elkaar gescheiden te zijn met een minimale tussenafstand van 40 mm en van de buitenwand van de verpakking met een minimale afstand van 70 mm. Het collo mag tot 2 lagen van dergelijke matrix uit schuim bevatten, die elk tot 28 binnenverpakkingen kunnen bevatten.
 
 d)  elke binnenverpakking niet meer dan 1 g voor vaste stoffen en 1 ml voor vloeistoffen bevat;
 
 e)  de maximale netto hoeveelheid per buitenverpakking gelijk is aan 56 g voor vaste stoffen of 56 ml voor vloeistoffen. In het geval van gezamenlijke verpakkingen mag de som van de massa in g en van het volume in ml niet groter zijn dan 56; en
 
 f)  wanneer men met het oog op de controle van de kwaliteit optioneel droog ijs of vloeibare stikstof gebruikt wordt als koelmiddel, moeten de voorschriften van 5.5.3 vervuld zijn. Aan de binnenkant moeten steunen voorzien worden om de binnenverpakkingen in hun initiële positie te houden. De binnen- en buitenverpakkingen moeten hun integriteit bewaren bij de temperatuur van het gebruikte koelmiddel alsook bij de temperaturen en drukken die zouden kunnen optreden in het geval dat de koeling wegvalt.
(a)
Wanneer twee waarden voorkomen geeft de eerste waarde de maximale netto massa per binnenverpakking en de tweede de totale maximale netto massa per collo.
(b)
60 kg voor jerrycans / 200 kg voor kisten en – voor de vaste stoffen – 400 kg wanneer het gaat om samengestelde verpakkingen die bestaan uit kisten als buitenberpakkingen (4C1, 4C2, 4D, 4F, 4G, 4H1 en 4H2) en binnenverpakkingen uit kunststof of karton met een maximale nettomassa van 25 kg.
(c)
Viskeuze stoffen dienen als vaste stoffen beschouwd te worden wanneer ze niet voldoen aan de criteria van de definitie van “vloeistoffen” in afdeling 1.2.1.
(d)
60 liter voor jerrycans.
P600
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P600
Deze instructie is van toepassing op de stoffen van de UN-nummers 1700, 2016 en 2017.
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:
 
Vaten (1A1, 1A2, 1B1, 1B2, 1N1, 1N2, 1H1, 1H2, 1D, 1G);
 
Kisten (4A, 4B, 4N, 4C1, 4C2, 4D, 4F, 4G, 4H2).
De buitenverpakkingen moeten voldoen aan het beproevingsniveau van verpakkingsgroep II.
De voorwerpen moeten afzonderlijk verpakt worden en van elkaar gescheiden zijn door schotten, scheidingen, binnenverpakkingen of opvulmateriaal teneinde het ongewild afgaan onder normale vervoersomstandigheden te verhinderen.
Maximale nettomassa: 75 kg
P601
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P601
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan en indien de verpakkingen hermetisch gesloten zijn:
 1)  Samengestelde verpakkingen met een maximale bruto massa van 15 kg, die bestaan uit:
 a)  één of meerdere binnenverpakkingen uit glas, elk met een maximale hoeveelheid van 1 liter en gevuld tot ten hoogste 90 % van hun capaciteit, waarvan de sluiting fysiek op zijn plaats moet worden gehouden door een voorziening die in staat is om het wegvallen of het loskomen van de sluiting door schokken of trillingen tijdens het vervoer te verhinderen, afzonderlijk verpakt in
 b)  metalen recipiënten, met opvulmateriaal en met absorberend materiaal dat in staat is om de totaliteit van de inhoud van de glazen binnenverpakking(en) te absorberen, op hun beurt verpakt in
 c)  buitenverpakkingen: 1A1, 1A2, 1B1, 1B2, 1N1, 1N2, 1H1, 1H2, 1D, 1G, 4A, 4B, 4N, 4C1, 4C2, 4D, 4F, 4G of 4H2.
 2)  Samengestelde verpakkingen die binnenverpakkingen uit metaal of in kunststof omvatten, met een maximale capaciteit van 5 liter; deze binnenverpakkingen worden elk afzonderlijk omgeven door een voldoende hoeveelheid absorberend materiaal om de totaliteit van de inhoud te absorberen en door inert opvulmateriaal, en in een buitenverpakking (1A1, 1A2, 1B1, 1B2, 1N1, 1N2, 1H1, 1H2, 1D, 1G, 4A, 4B, 4N, 4C1, 4C2, 4D, 4F, 4G of 4H2) met een maximale bruto massa van 75 kg verpakt. De binnenverpakkingen mogen tot ten hoogste 90 % van hun capaciteit gevuld zijn. De sluiting van iedere binnenverpakking moet fysiek op zijn plaats worden gehouden door een voorziening die in staat is om het wegvallen of het loskomen van de sluiting door schokken of trillingen tijdens het vervoer te verhinderen.
 3)  Verpakkingen bestaande uit de volgende elementen:Buitenverpakkingen: vaten uit staal of kunststof met afneembaar deksel (1A1, 1A2, 1H1 of 1H2), die conform de voorschriften van 6.1.5 beproefd werden met een massa die overeenstemt met die van het geassembleerd collo, en dit ofwel als verpakking ontworpen om binnenverpakkingen te bevatten, ofwel als enkelvoudige verpakking ontworpen om vaste stoffen of vloeistoffen te bevatten, en dienovereenkomstig gemarkeerd.Binnenverpakkingen:Vaten en composietverpakkingen (1A1, 1B1, 1N1, 1H1 of 6HA1), die voldoen aan de voorschriften van hoofdstuk 6.1 voor enkelvoudige verpakkingen en die onderworpen zijn aan de volgende voorwaarden:
 a)  de hydraulische drukproef moet uitgevoerd worden bij een druk van ten minste 0,3 MPa (manometerdruk);
 b)  de dichtheidsbeproevingen in de ontwerpfase en in de productiefase moeten uitgevoerd worden bij een druk van 30 kPa;
 c)  ze moeten van het buitenvat afgezonderd worden met behulp van een inert vulmateriaal dat de schokken absorbeert en de binnenverpakkingen aan alle zijden omsluit;
 d)  de capaciteit van een binnenvat mag niet groter zijn dan 125 liter;
 e)  de sluitingen moeten schroefstoppen zijn, die:
 i)  fysiek op hun plaats worden gehouden door een voorziening die in staat is om het wegvallen of het loskomen van de sluiting door schokken of trillingen tijdens het vervoer te verhinderen;
 ii)  voorzien zijn van een afdichtingskap;
 f)  de binnen- en buitenverpakkingen moeten periodiek onderworpen worden aan een dichtheidsbeproeving overeenkomstig (b), en dit ten minste om de twee en een halfjaar;
 g)  de volledige verpakking moet ten minste om de 3 jaar visueel geïnspecteerd worden tot voldoening van de bevoegde overheid;
 h)  De buiten- en binnenverpakkingen moeten op een goed leesbare en duurzame wijze voorzien zijn van:
 i)  de datum (maand, jaar) van de initiële beproeving en van de laatste periodieke beproeving en inspectie;
 ii)  het waarmerk van de deskundige die de proeven heeft uitgevoerd.
 4)  Drukrecipiënten, indien voldaan wordt aan de algemene bepalingen van 4.1.3.6. Ze moeten onderworpen worden aan een initiële beproeving en vervolgens om de 10 jaar aan periodoeke beproevingen bij een druk die niet lager mag zijn dan 1 MPa (10 bar, manometerdruk). De drukrecipiënten mogen niet voorzien zijn van drukontlastingsinrichtingen. Elk drukrecipiënt, dat een vloeistof bevat die giftig is bij inademen met een LC50 waarde lager dan of gelijk aan 200 ml/m3 (ppm), moet afgesloten zijn met behulp van een stop of een afsluitkraan die beantwoordt aan de volgende voorschriften:
 a)  de stoppen of afsluitkranen moeten met een taps toelopende schroefverbinding rechtstreeks op het drukrecipiënt bevestigd zijn en in staat zijn om zonder beschadiging of lekkage aan de beproevingsdruk van het drukrecipiënt te weerstaan;
 b)  de afsluitkranen moeten van het type zonder pakking en met een niet-geperforeerd membraan zijn; voor de bijtende stoffen mogen ze evenwel van een type met pakking zijn, waarbij de gasdichtheid van de montage verzekerd wordt door middel van een afdichtingskap die voorzien is van een dichting en die aan het huis van de kraan of op het drukrecipiënt bevestigd wordt teneinde verlies van stof door- of langsheen de pakking te vermijden;
 c)  de uitlaatopeningen van afsluitkranen moeten afgedicht worden met behulp van massieve schroefstoppen of schroefkappen en van inert afdichtingsmateriaal;
 d)  de constructiematerialen van de drukrecipiënten, afsluitkranen, stoppen, uitlaatkappen, afdichtingsmiddelen en dichtingen moeten onderling en met de inhoud compatibel zijn.De drukrecipiënten waarvan de wanddikte op om het even welk punt kleiner is dan 2.0 mm en de drukrecipiënten waarvan de kranen niet beschermd zijn moeten in een buitenverpakking vervoerd worden. De drukrecipiënten mogen niet uitgerust zijn met een verzamelleiding of onderling verbonden zijn.
Bijzonder verpakkingsvoorschrift:
PP82
(Afgeschaft)
Bijzondere verpakkingsvoorschriften eigen aan het RID en ADR:
RR3
(Afgeschaft)
RR7
Voor UN-nummer 1251 moeten de drukrecipiënten evenwel om de vijf jaar aan de beproeving onderworpen worden.
RR10
Wanneer UN-nummer 1614 volledig geabsorbeerd is door een inerte poreuze materie, moet het verpakt worden in metalen recipiënten met een capaciteit van ten hoogste 7,5 liter; deze recipiënten worden zodanig in houten kisten geplaatst dat ze niet met elkaar in contact kunnen komen. De recipiënten moeten volledig gevuld zijn met de poreuze materie; zelfs na een langdurig gebruik, in geval van schokken en bij temperaturen die 50 °C kunnen bereiken, mag de poreuze materie niet verzakken of gevaarlijke holtes vormen.
P602
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P602
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan en indien de verpakkingen hermetisch gesloten zijn:
 1)  Samengestelde verpakkingen met een maximale bruto massa van 15 kg, die bestaan uit:
 a)  één of meerdere binnenverpakkingen uit glas, elk met een maximale hoeveelheid van 1 liter en gevuld tot ten hoogste 90 % van hun capaciteit, waarvan de sluiting fysiek op zijn plaats moet worden gehouden door een voorziening die in staat is om het wegvallen of het loskomen van de sluiting door schokken of trillingen tijdens het vervoer te verhinderen, afzonderlijk verpakt in
 b)  metalen recipiënten, met opvulmateriaal en met absorberend materiaal dat in staat is om de totaliteit van de inhoud van de glazen binnenverpakking(en) te absorberen, op hun beurt verpakt in
 c)  buitenverpakkingen: 1A1, 1A2, 1B1, 1B2, 1N1, 1N2, 1H1, 1H2, 1D, 1G, 4A, 4B, 4N, 4C1, 4C2, 4D, 4F, 4G of 4H2.
 2)  Samengestelde verpakkingen die bestaan uit metalen of kunststoffen binnenverpakkingen, elk afzonderlijk omgeven door een voldoende hoeveelheid absorberend materiaal om de totaliteit van de inhoud te absorberen en door inert opvulmateriaal, en geplaatst in een buitenverpakking (1A1, 1A2, 1B1, 1B2, 1N1, 1N2, 1H1, 1H2, 1D, 1G, 4A, 4B, 4N, 4C1, 4C2, 4D, 4F, 4G of 4H2) met een maximale bruto massa van 75 kg. De binnenverpakkingen mogen tot ten hoogste 90 % van hun capaciteit gevuld zijn. De sluiting van iedere binnenverpakking moet fysiek op zijn plaats worden gehouden door een voorziening die in staat is om het wegvallen of het loskomen van de sluiting door schokken of trillingen tijdens het vervoer te verhinderen. De capaciteit van de binnenverpakkingen mag niet groter zijn dan 5 liter.
 3)  Vaten en composietverpakkingen (1A1, 1B1, 1N1, 1H1, 6HA1 of 6HH1), die onderworpen zijn aan de volgende voorwaarden:
 a)  de hydraulische drukproef moet uitgevoerd worden bij een druk van ten minste 0,3 MPa (manometerdruk);
 b)  de dichtheidsbeproevingen in de ontwerpfase en in de productiefase moeten uitgevoerd worden bij een druk van 30 kPa;
 c)  de sluitingen moeten schroefstoppen zijn, die:
 i)  fysiek op hun plaats worden gehouden door een voorziening die in staat is om het wegvallen of het loskomen van de sluiting door schokken of trillingen tijdens het vervoer te verhinderen;
 ii)  voorzien zijn van een afdichtingskap.
 4)  Drukrecipiënten, indien voldaan wordt aan de algemene bepalingen van 4.1.3.6. Ze moeten onderworpen worden aan een initiële beproeving en vervolgens om de 10 jaar aan periodoeke beproevingen bij een druk die niet lager mag zijn dan 1 MPa (10 bar, manometerdruk). De drukrecipiënten mogen niet voorzien zijn van drukontlastingsinrichtingen. Elk drukrecipiënt, dat een vloeistof bevat die giftig is bij inademen met een LC50 waarde lager dan of gelijk aan 200 ml/m3 (ppm),moet afgesloten zijn met behulp van een stop of een afsluitkraan die beantwoordt aan de volgende voorschriften:
 a)  de stoppen of afsluitkranen moeten met een taps toelopende schroefverbinding rechtstreeks op het drukrecipiënt bevestigd zijn en in staat zijn om zonder beschadiging of lekkage aan de beproevingsdruk van het drukrecipiënt te weerstaan;
 b)  de afsluitkranen moeten van het type zonder pakking en met een niet-geperforeerd membraan zijn; voor de bijtende stoffen mogen ze evenwel van een type met pakking zijn, waarbij de gasdichtheid van de montage verzekerd wordt door middel van een afdichtingskap die voorzien is van een dichting en die aan het huis van de kraan of op het drukrecipiënt bevestigd wordt teneinde verlies van stof door- of langsheen de pakking te vermijden;
 c)  de uitlaatopeningen van afsluitkranen moeten afgedicht worden met behulp van massieve schroefstoppen of schroefkappen en van inert afdichtingsmateriaal;
 d)  de constructiematerialen van de drukrecipiënten, afsluitkranen, stoppen, uitlaatkappen, afdichtingsmiddelen en dichtingen moeten onderling en met de inhoud compatibel zijn.De drukrecipiënten waarvan de wanddikte op om het even welk punt kleiner is dan 2.0 mm en de drukrecipiënten waarvan de kranen niet beschermd zijn moeten in een buitenverpakking vervoerd worden.De drukrecipiënten mogen niet uitgerust zijn met een verzamelleiding of onderling verbonden zijn.
P603
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P603
Deze verpakkingsinstructie is van toepassing op UN-nummer 3507.
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 en aan de bijzondere bepalingen van de paragrafen 4.1.9.1.2, 4.1.9.1.4 en 4.1.9.1.7 is voldaan:
Verpakkingen bestaande uit:
 a)  één of meerdere primaire recipiënten uit metaal of uit kunststof; in
 b)  één of meerdere stijve en stofdichte secundaire verpakkingen; in
 c)  een stijve buitenverpakking:
Vaten (1A2, 1B2, 1N2, 1H2, 1D, 1G);
Kisten (4A, 4B, 4C1, 4C2, 4D, 4F, 4G, 4H1, 4H2);
Jerrycans (3A2, 3B2, 3H2).
Bijkomende bepalingen:
 1.  De primaire recipiënten moeten zodanig in de secundaire verpakkingen geplaatst worden dat een breuk of doorboring van de primaire recipiënten of het vrijkomen van hun inhoud in de secundaire verpakkingen in normale vervoersomstandigheden vermeden wordt. De secundaire verpakkingen moeten in buitenverpakkingen geplaatst worden, met tussen beide geschikte vulmiddelen, op zodanige wijze dat elke verplaatsing verhinderd wordt. Indien meerdere primaire recipiënten in eenzelfde secundaire verpakking geplaatst worden, moeten deze afzonderlijk omwikkeld en van elkaar gescheiden worden om onderling contact te vermijden.
 2.  De inhoud moet voldoen aan de bepalingen van 2.2.7.2.4.5.2.
 3.  De bepalingen van 6.4.4 moeten gerespecteerd worden.
 4.  In het geval van uitgezonderde splijtstoffen moet worden voldaan aan de grenswaarden in 2.2.7.2.3.5.
P620
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P620
Deze instructie is van toepassing op de UN-nummers 2814 en 2900.
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de bijzondere verpakkingsvoorschriften van afdeling 4.1.8 is voldaan:
Verpakkingen die voldoen aan de voorschriften van hoofdstuk 6.3 en overeenkomstig deze voorschriften goedgekeurd werden, en die bestaan uit:
 a)  binnenverpakkingen die het volgende omvatten:
 i)  één of meerdere dicht(e) primair(e) recipiënt(en);
 ii)  een dichte secundaire verpakking;
 iii)  een voldoende hoeveelheid absorberend materiaal tussen het of de primair(e) recipiënt(en) en de secundaire verpakking om de totaliteit van de inhoud te absorberen; indien meerdere primaire recipiënten in eenzelfde secundaire verpakking geplaatst worden, moeten deze afzonderlijk omwikkeld of van elkaar gescheiden worden om onderling contact te vermijden. Dit materiaal is niet vereist voor de vaste besmettelijke stoffen;
 b)  een stijve buitenverpakking.Vaten (1A1, 1A2, 1B1, 1B2, 1N1, 1N2, 1H1, 1H2, 1D, 1G);Kisten (4A, 4B, 4N, 4C1, 4C2, 4D, 4F, 4G, 4H1, 4H2);Jerrycans (3A1, 3A2, 3B1, 3B2, 3H1, 3H2).Haar kleinste buitenafmeting mag niet kleiner zijn dan 100 mm.
Bijkomende bepalingen:
 1.  Binnenverpakkingen die infectueuze (besmettelijke) stoffen bevatten mogen niet vastgezet worden met behulp van andere binnenverpakkingen die niet-aanverwante goederen bevatten. Volledige colli mogen conform de voorschriften van 1.2.1 en 5.1.2 in een oververpakking geplaatst worden; deze oververpakking mag vast koolstofdioxide (droogijs) bevatten.Wanneer droogijs of andere koelmiddelen met verstikkingsgevaar worden gebruikt als koelmiddel, moeten de voorschriften van 5.5.3 worden nageleefd.
 2.  De volgende bijkomende bepalingen zijn van toepassing, behalve voor buitengewone zendingen (zoals volledige organen) waarvoor een speciale verpakking is vereist:
 a)  stoffen die bij omgevingstemperatuur of bij een hogere temperatuur verzonden worden: de primaire recipiënten moeten uit glas, metaal of kunststof vervaardigd zijn. Om de dichtheid te garanderen moet gebruik gemaakt worden van efficiënte middelen, zoals smeltlassen, omkraagde stoppen of dichtgesoldeerde metalen capsules. Indien schroefstoppen worden gebruikt, moeten deze vastgezet worden met behulp van doeltreffende middelen zoals plakband, geparaffineerde afdichtingsband of een voor dit doel vervaardigde vergrendelbare sluiting;
 b)  stoffen die sterk gekoeld of bevroren verzonden worden : ijs, vast koolstofdioxide (droogijs) of een ander koelmiddel moet rond de secundaire verpakking(en) aangebracht worden, of in een oververpakking die één of meerdere conform paragraaf 6.3.3 gemarkeerde volledige colli bevat. Er moeten inwendige steunen voorzien worden om de secundaire verpakking(en) in positie te houden nadat het ijs gesmolten of het (droogijs) gesublimeerd is. Indien ijs wordt gebruikt moet de buitenverpakking of de oververpakking waterdicht zijn. Indien vast koolstofdioxide (droogijs) wordt gebruikt moet de buitenverpakking of de oververpakking het koolstofdioxidegas laten ontsnappen. Wanneer droogijs of andere koelmiddelen met verstikkingsgevaar worden gebruikt als koelmiddel, moeten de voorschriften van 5.5.3 worden nageleefd. Het primair recipiënt en de secundaire verpakking moeten hun gaafheid behouden bij de temperatuur van het gebruikt koelmiddel ;
 c)  stoffen die in vloeibare stikstof verzonden worden : er moet gebruik gemaakt worden van primaire recipiënten uit kunststof die aan de zeer lage temperaturen kunnen weerstaan. Wanneer vloeibare stikstof wordt gebruikt als koelmiddel, moeten de voorschriften van 5.5.3. worden nageleefd. De secundaire verpakking moet ook erg lage temperaturen kunnen verdragen en - in de meeste gevallen - rondom iedere primaire houder afzonderlijk gepast worden. De bepalingen met betrekking tot het vervoer van vloeibare stikstof moeten eveneens toegepast worden. Het primair recipiënt en de secundaire verpakking moeten hun gaafheid behouden bij de temperatuur van de vloeibare stikstof ;
 d)  De gevriesdroogde stoffen mogen ook vervoerd worden in primaire recipiënten die dichtgesmolten glazen ampullen zijn, of glazen flacons met een rubberen stop die vastgezet is met behulp van een metalen capsule.
 3.  Onafhankelijk van de verwachte temperatuur tijdens het vervoer moeten het primair recipiënt of de secundaire verpakking zonder lekkage kunnen weerstaan aan een inwendige druk die leidt tot een drukverschil van ten minste 95 kPa (0,95 bar). Dit primaire recipiënt of deze secundaire verpakking moet ook in staat zijn om aan temperaturen van -40 °C tot + 55 °C te weerstaan.
 4.  Er mogen geen andere gevaarlijke goederen in dezelfde verpakking verpakt worden dan infectueuze (besmettelijke) stoffen van klasse 6.2, tenzij deze nodig zijn om de levensvatbaarheid van de infectueuze (besmettelijke) stoffen in stand te houden, ze te stabiliseren, hun degradatie te vermijden of hun gevaren te neutraliseren. Een hoeveelheid van ten hoogste 30 ml gevaarlijke goederen van klasse 3, 8 of 9 mag verpakt worden in ieder primair recipiënt dat infectueuze (besmettelijke) stoffen bevat. Deze kleine hoeveelheden gevaarlijke goederen van klasse 3, 8 of 9 zijn aan geen enkel bijkomend voorschrift van het ADR onderworpen wanneer ze conform onderhavige verpakkingsinstructie verpakt zijn.
 5.  Door de bevoegde overheid van het land van oorsprong (*) mogen alternatieve verpakkingen voor het vervoer van dierlijke stoffen toegelaten worden conform de voorschriften van 4.1.8.7.
(*)
Indien het land van herkomst geen Verdragspartij is bij het ADR, de bevoegde overheid van het eerste land dat Verdragpartij is bij het ADR en dat door de zending wordt aangedaan.
P621
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P621
Deze instructie is van toepassing op UN-nummer 3291.
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1, met uitzondering van 4.1.1.15, en 4.1.3 is voldaan:
 1)  Op voorwaarde dat er een voldoende hoeveelheid absorberend materiaal aanwezig is om de totaliteit van de aanwezige vloeistof te absorberen en dat de verpakking zelf in staat is om de vloeistoffen vast te houden:Vaten (1A1, 1A2, 1B1, 1B2, 1N1, 1N2, 1H1, 1H2, 1D, 1G);Kisten (4A, 4B, 4N, 4C1, 4C2, 4D, 4F, 4G, 4H1, 4H2);Jerrycans (3A1, 3A2, 3B1, 3B2,3H1, 3H2).De verpakkingen moeten voldoen aan het beproevingsniveau van verpakkingsgroep II voor vaste stoffen.
 2)  Voor colli die grotere hoeveelheden vloeistof bevatten:Vaten (1A1, 1A2, 1B1, 1B2, 1N1, 1N2, 1H1, 1H2, 1D, 1G);Jerrycans (3A1, 3A2, 3B1, 3B2, 3H1, 3H2);Composietverpakkingen (6HA1, 6HB1, 6HG1, 6HH1, 6HD1, 6HA2, 6HB2, 6HC; 6HD2, 6HG2, 6HH2, 6PA1.6PB1, 6PG1, 6PD1, 6PH1, 6PH2, 6PA2, 6PB2, 6PC, 6PG2 of 6PD2).De verpakkingen moeten voldoen aan het beproevingsniveau van verpakkingsgroep II voorvloeibare stoffen.
Bijkomende bepalingen:
De verpakkingen die bestemd zijn om scherpe of puntige voorwerpen (zoals gebroken glas of naalden) te bevatten, mogen niet kunnen geperforeerd worden en moeten de vloeistoffen kunnen vasthouden onder de beproevingsvoorwaarden van hoofdstuk 6.1.
P622
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P622
Deze instructie is van toepassing op afvalstoffen van UN3549 die met het oog op hun eliminatie vervoerd woren
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:
Binnenverpakkingen
Tussenverpakkingen
Buitenverpakkingen
Uit metaal
Uit metaal
Kisten
Uit kunststof
Uit kunststof
uit staal (4A)
 
 
uit aluminium (4B)
 
 
uit een ander metaal (4N)
 
 
uit multiplex (4D)
 
 
uit karton (4G)
 
 
uit stijve kunststof (4H2)
 
 
Vaten
 
 
uit staal (1A2)
 
 
uit aluminium (1B2)
 
 
uit een ander metaal (1N2)
 
 
uit multiplex (1D)
 
 
uit karton (1G)
 
 
uit kunststof (1H2)
 
 
Jerrycans
 
 
uit staal (3A2)
 
 
uit aluminium (3B2)
 
 
uit kunststof (3H2)
De buitenverpakkingen moeten voldoen aan het beproevingsniveau van verpakkingsgroep I voor vaste stoffen.
Bijkomende bepalingen:
 1.  Breekbare voorwerpen moeten vervat zijn in ofwel een stijve binnenverpakking of een stijve tussenverpakking.
 2.  De binnenverpakkingen die scherpe voorwerpen, (zoals gebroken glas of naalden), bevatten, moeten stijf zijn en bestand zijn tegen perforatie.
 3.  De binnen-, tussen- en buitenverpakking moeten in staat zijn de vloeistoffen vast te houden. Buitenverpakkingen die omwille van hun constructie geen vloeistoffen kunnen vasthouden moeten uitgerust worden met een voering of voorzien worden van passende maatregelen om de vloeistoffen te kunnen vasthouden.
 4.  De binnen- en de tussenverpakking mogen flexibel zijn. Wanneer flexibele verpakkingen gebruikt worden, moeten deze voldoen aan de valtest van minstens 165 g volgens de ISO norm 7765-1:1988 “Plastics film and sheeting - Determination of impact resistance by the free-falling dart method- Part 1: Staircase methods” en voldoen aan de scheurweerstandstest van minimum 480 g op vlakken die loodrecht en evenwijdig aan het langsvlak van de zak staan volgens de ISO norm 6383-2:1983 “Plastics – Film and sheeting – Determination of tear resistance – Part 2: Elmendorf method”. De maximum netto massa van elke flexibele binnenverpakking bedraagt 30 kg.
 5.  Elke flexibele tussenverpakking mag niet meer dan één binnenverpaking bevatten.
 6.  De binnenverpakkingen die een kleine hoeveelheid vrije vloeistof bevatten, mogen in een tussenverpakking zitten op voorwaarde dat er voldoende absorberend materiaal of stollingsmiddel in de binnen- of tussenverpakking aanwezig is om de volledige inhoud te absorberen of te doen stollen. Er moet een geschikt absorberend materiaal worden gebruikt dat bestand is tegen temperaturen en trillingen die onder normale vervoersomstandigheden kunnen optreden.
 7.  Tussenverpakkingen moeten geplaatst worden in buitenverpakkingen met daartussen het geschikt opvul- of absorberend materiaal.
P650
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P650
Deze instructie is van toepassing op UN-nummer 3373.
 1)  De verpakkingen moeten van goede kwaliteit zijn en sterk genoeg om te weerstaan aan de schokken en belastingen waaraan ze normalerwijze blootgesteld kunnen worden tijdens het vervoer, met inbegrip van de overslag tussen laadeenheden of tussen laadeenheden en stapelplaatsen en het wegnemen van de palet of oververpakking voor een daaropvolgende manuele of mechanische behandeling. De verpakkingen moeten zodanig vervaardigd en gesloten zijn dat de trillingen of de temperatuurs-, vochtigheids- of drukveranderingen, die onder normale vervoersomstandigheden kunnen optreden, geen verlies van de inhoud kunnen veroorzaken.
 2)  De verpakking moet ten minste bestaan uit de drie volgende componenten:
 a)  een primair recipiënt;
 b)  een secundaire verpakking; en
 c)  een buitenverpakking;waarvan ofwel de secundaire verpakking ofwel de buitenverpakking stijf moet zijn.
 3)  De primaire recipiënten moeten zodanig in de secundaire verpakkingen geplaatst worden dat breuk of doorboring van de primaire recipiënten of het vrijkomen van hun inhoud in de secundaire verpakkingen in normale vervoersomstandigheden vermeden wordt. De secundaire verpakkingen moeten in buitenverpakkingen geplaatst worden, met tussen beide geschikte vulmiddelen. Een lek van de inhoud mag de beschermende eigenschappen van de vulmiddelen en van de buitenverpakking niet in merkbare mate wijzigen.
 4)  Voor het vervoer moet het hieronder weergegeven merkteken op het buitenoppervlak van de buitenverpakking aangebracht worden, op een achtergrond van een kleur die er mee contrasteert; het moet gemakkelijk zichtbaar en leesbaar zijn. Het merkteken moet de vorm hebben van een op de punt geplaatst vierkant (ruitvormig) met ten minste 50 mm zijde; de dikte van de lijn moet ten minste 2 mm bedragen en de letters en cijfers moeten ten minste 6 mm hoog zijn.
De officiële vervoersnaam “BIOLOGISCHE STOF, CATEGORIE B” moet, in letters met een hoogte van ten minste 6 mm, nabij het ruitvormig merkteken op de buitenverpakking aangebracht worden.
 5)  Minstens één van de oppervlakken van de buitenverpakking moet een minimale afmeting van 100 mm × 100 mm bezitten.
 6)  Het volledig collo moet met goed gevolg een valproef met een valhoogte van 1,2 m in elke richting kunnen doorstaan zonder dat er lekkage optreedt vanuit het/de primair(e) recipiënt(en), dat/die door het absorberend materiaal, wanneer dit voorgeschreven is, in de secundaire verpakking moet(en) beschermd blijven.OPMERKING: Dit vermogen kan worden aangetoond door middel van proeven, beoordeling of ervaring.
 7)  Voor de vloeibare stoffen:
 a)  moeten het primair recipiënt of de primaire recipiënten lekdicht zijn;
 b)  moet de secundaire verpakking lekdicht zijn;
 c)  moeten breekbare primaire recipiënten apart omwikkeld of van elkaar gescheiden worden om elk onderling contact te verhinderen, wanneer meerdere daarvan in éénzelfde secundaire verpakking geplaatst worden;
 d)  moet tussen de primaire recipiënten en de secundaire verpakking absorberend materiial geplaatst worden. De hoeveelheid absorberend materiaal moet volstaan om de volledige inhoud van de primaire recipiënten te absorberen, zodat het vrijkomen van de vloeibare stof de integriteit van het vulmateriaal of van de buitenverpakking niet in het gedrang brengt; en
 e)  Het primair recipiënt of de secundaire verpakking moet in staat zijn om zonder lekkage te weerstaan aan een inwendige druk van 95 kPa (0,95 bar).OPMERKING: Dit vermogen kan worden aangetoond door middel van proeven, beoordeling of ervaring.
 8)  Voor de vaste stoffen:
 a)  moeten het primair recipiënt of de primaire recipiënten stofdicht zijn;
 b)  moet de secundaire verpakking stofdicht zijn;
 c)  moeten breekbare primaire recipiënten apart omwikkeld of van elkaar gescheiden worden om elk onderling contact te verhinderen, wanneer meerdere daarvan in éénzelfde secundaire verpakking geplaatst worden; en
 d)  indien niet kan uitgesloten worden dat tijdens het vervoer residuele vloeistof in het primair recipiënt aanwezig is, moet een voor vloeistoffen geschikte verpakking gebruikt worden die absorberend materiaal omvat.
 9)  Gekoelde of bevroren monsters: ijs, droogijs en vloeibare stikstof
 a)  Wanneer droogijs of vloeibare stikstof als koelmiddel gebruikt worden zijn de voorschriften van 5.5.3 van toepassing.Wanneer ijs gebruikt wordt, moet dit buiten de secundaire verpakkingen of in de buitenverpakking of in een oververpakking geplaatst worden. Inwendige stutten moeten voorzien worden om de secundaire verpakkingen in hun oorspronkelijke positie te houden. Wanneer ijs gebruikt wordt moet de buitenverpakking of de oververpakking lekdicht zijn. en
 b)  Het primair recipiënt en de secundaire verpakking moeten hun integriteit behouden bij de temperatuur van het gebruikt koelmiddel, evenals bij de temperaturen en drukken die kunnen bereikt worden wanneer de koeling wegvalt.
 10)  Wanneer de colli in een oververpakking geplaatst worden, moeten de door onderhavinge verpakkingsinstructie voor de colli voorgeschreven merktekens ofwel rechtstreeks zichtbaar zijn, ofwel op de buitenkant van de oververpakking herhaald worden.
 11)  De bij UN-nummer 3373 ingedeelde infectueuze stoffen die verpakt –, en de colli die gemarkeerd zijn overeenkomstig de onderhavige verpakkingsinstructie, zijn aan geen enkel ander voorschrift van het ADR onderworpen.
 12)  Diegenen die deze verpakkingen vervaardigen en diegenen die ze vervolgens verdelen moeten aan de afzender of aan de persoon die de verpakkingen klaarmaakt (de patiënt bijvoorbeeld) duidelijke instructies geven betreffende het vullen en sluiten ervan, opdat deze verpakkingen op een correcte wijze voor het vervoer in gereedheid kunnen worden gebracht.
 13)  Er mogen geen andere gevaarlijke goederen dan infectueuze stoffen van klasse 6.2 in dezelfde verpakking voorkomen, tenzij ze nodig zijn om de leefbaarheid van de infectueuze stoffen te vrijwaren, ze te stabiliseren of hun degradatie te verhinderen, of om de gevaren die ze opleveren te neutraliseren. Een hoeveelheid van 30 ml of minder gevaarlijke goederen van klasse 3, 8 of 9 mag verpakt worden in ieder primair recipiënt dat infectueuze stoffen bevat. Wanneer deze kleine hoeveelheden gevaarlijke stoffen conform onderhavige verpakkingsinstructie samen met infectueuze stoffen verpakt worden, is geen enkel ander voorschrift van het ADR van toepassing.
 14)  Wanneer stoffen gaan lekken en zich in de laadeenheid hebben verspreid, mag de laadeenheid pas opnieuw gebruikt worden na grondig te zijn gereinigd en, in voorkomend geval, ontsmet. Alle goederen en voorwerpen die in datzelfde voertuig of in diezelfde laadeenheid vervoerd worden moeten op eventuele verontreiniging gecontroleerd worden.
Bijkomende bepaling:
Door de bevoegde overheid van het land van oorsprong (*) mogen alternatieve verpakkingen voor het vervoer van dierlijke stoffen toegelaten worden conform de voorschriften van 4.1.8.7.
(*)
Indien het land van herkomst geen Verdragspartij is bij het ADR, de bevoegde overheid van het eerste land dat Verdragpartij is bij het ADR en dat door de zending wordt aangedaan.
P800
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P800
Deze instructie is van toepassing op de UN-nummers 2803 en 2809.
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:
 1)  Drukrecipiënten, indien voldaan wordt aan de algemene bepalingen van 4.1.3.6.
 2)  Flacons of flessen uit staal met schroefsluitingen, met een maximale capaciteit van 3 liter; of
 3)  samengestelde verpakkingen die beantwoorden aan de volgende voorschriften:
 a)  de binnenverpakkingen moeten ontworpen zijn om vloeistoffen te bevatten en dienen vervaardigd te worden uit glas, metaal of stijve kunststof; hun maximale netto massa bedraagt 15 kg voor elk;
 b)  de binnenverpakkingen moeten omringd zijn door een voldoende hoeveelheid opvul mate haal om niet te breken;
 c)  de binnenverpakking of de buitenverpakking moet langs de binnenkant voorzien zijn van een voering of van zakken uit sterk materiaal dat bestand is tegen lekken en perforaties; de voering of zakken moeten de inhoud volledig omsluiten en er ondoordringbaar voor zijn, zodat lekkage wordt verhinderd ongeacht de positie en oriëntatie van het collo;
 d)  volgende buitenverpakkingen en maximale netto massa's zijn toegelaten:
Buitenverpakkingen:
Maximale netto massa
Vaten
 
uit staal (1A1, 1A2)
400 kg
uit metaal behalve staal of aluminium (1N1, 1N2)
400 kg
uit kunststof (1H1, 1H2)
400 kg
uit gelamineerd hout (1D)
400 kg
uit karton (1G)
400 kg
Kisten
 
uit staal (4A)
400 kg
uit metaal, behalve staal of aluminium (4N)
400 kg
uit massief hout (4C1)
250 kg
uit massief hout, met stofdichte wanden (4C2)
250 kg
uit gelamineerd hout (4D)
250 kg
uit spaanplaat (4F)
125 kg
uit karton (4G)
125 kg
uit geëxpandeerde kunststof (4H1)
60 kg
uit stijve kunststof (4H2)
125 kg
Bijzonder verpakkingsvoorschrift:
PP41
Indien UN 2803 gallium bij lage temperaturen moet vervoerd worden om het volledig in vaste toestand te houden, mogen de bovengenoemde verpakkingen in een sterke, waterbestendige buitenverpakking geplaatst worden die vast koolstofdioxide (droogijs) of een ander koelmiddel bevat. Wanneer droogijs of andere koelmiddelen met verstikkingsgevaar worden gebruikt als koelmiddel, moeten de voorschriften van 5.5.3 worden nageleefd. Indien een koelmiddel wordt gebruikt, moeten alle bovengenoemde materialen die bij het verpakken van gallium worden gebruikt chemisch en fysisch bestand zijn tegen het koelmiddel en bij de lage temperaturen van het gebruikte koelmiddel een voldoende weerstand bieden tegen schokken. Indien vast koolstofdioxide (droogijs) wordt gebruikt moet de buitenverpakking het koolstofdioxidegas laten ontsnappen. Er moeten interne stutten worden aangebracht om elke beweging te voorkomen nadat het koelmiddel is afgevoerd.
P801
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P801
Deze instructie is van toepassing op de UN-nummers 2794, 2795 en 3028 en op gebruikte batterijen van UN 2800
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1.1, 4.1.1.2, 4.1.1.6 en 4.1.3 is voldaan :
 1)  Stijve buitenverpakkingen, houten korven of paletten.Daarenboven moet er aan de volgende bijkomende voorwaarden voldaan worden:
 a)  De accumulatoren (batterijen) moeten op een afdoende wijze gestapeld en vastgezet te worden, in lagen die van elkaar gescheiden worden door een laag van elektrisch niet-geleidend materiaal;
 b)  De polen van de accumulatoren (batterijen) mogen in geen geval het gewicht van andere, er op geplaatste elementen dragen;
 c)  De accumulatoren (batterijen) moeten op een zodanige wijze verpakt of vastgezet worden, dat elke ongewilde verplaatsing wordt verhinderd;
 d)  De accumulatoren (batterijen) mogen onder normale vervoersomstandigheden geen enkel lek vertonen, of er moeten passende maatregelen genomen worden om het vrijkomen van het elektroliet uit het collo te verhinderen (bijvoorbeeld individueel verpakte batterijen of andere even doeltreffende methoden); en
 e)  De accumulatoren (batterijen ) moeten beschermd zijn tegen kortsluitingen.
 2)  Roestvrije stalen of kunststoffen bakken mogen eveneens gebruikt worden om gebruikte accumulatoren (batterijen) te vervoeren.Daarenboven moet er aan de volgende bijkomende voorwaarden voldaan worden:
 a)  De bakken moeten resistent zijn tegen de electrolieten die in de accumulatoren (batterijen) vervat zaten;
 b)  De lading accumulatoren (batterijen) mag niet uitsteken boven de bovenrand van de wanden van de bakken;
 c)  Op de buitenzijde van de bakken mag geen residu van het electroliet dat vervat zat in de (accumulatoren) batterijen aanwezig zijn;
 d)  Onder normale vervoersvoorwaarden mag er geen elektroliet lekken uit de bakken;
 e)  Er moeten maatregelen genomen te worden zodat de gevulde bakken hun inhoud niet kunnen verliezen;
 f)  Er moeten maatregelen genomen te worden om kortsluiting te voorkomen (bijvoorbeeld. accumulatoren (batterijen) zijn ontladen, individuele bescherming van de polen van de accumulatoren (batterijen), enz.); en
 g)  De bakken moeten
 I)  Ofwel afgedekt zijn; of
 II)  vervoerd worden in gesloten voertuigen of in open voertuigen met een dekzeil, of in gesloten containers of in open containers met een dekzeil.
OPMERKING: De netto massa van de in paragraaf 1) en 2) toegelaten verpakkingen mag meer dan 400 kg bedragen (zie 4.1.3.3).
P801a
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P801a
(Afgeschaft)
P802
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P802
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:
 1)  Samengestelde verpakkingen:buitenverpakkingen: 1A1, 1A2, 1B1, 1B2, 1N1, 1N2, 1H1, 1H2, 1D, 1G, 4A, 4B, 4N, 4C1, 4C2, 4D, 4F, 4G of 4H2.maximale netto massa: 75 kg;binnenverpakkingen: glas of kunststof; maximale capaciteit: 10 liter;
 2)  Samengestelde verpakkingen:buitenverpakkingen: 1A1, 1A2, 1B1, 1B2, 1N1, 1N2, 1H1, 1H2, 1D, 1G, 4A, 4B, 4N, 4C1, 4C2, 4D, 4F, 4G, of 4H2.maximale netto massa: 125 kg;binnenverpakkingen: metaal; maximale capaciteit: 40 liter.
 3)  Composietverpakkingen: recipiënt uit glas met een vat uit staal, aluminium of gelamineerd hout als buitenverpakking (6PA1, 6PB1 of 6PD1), of met een kist uit staal, aluminium of hout of met een rieten korf als buitenverpakking (6PA2, 6PB2, 6PC of 6PD2) of met een buitenverpakking uit stijve kunststof (6PH2); maximale capaciteit: 60 liter;
 4)  Vaten uit staal (1A1) met een maximale capaciteit van 250 liter;
 5)  Drukrecipiënten, indien voldaan wordt aan de algemene bepalingen van 4.1.3.6.
P803
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P803
Deze instructie is van toepassing op UN-nummer 2028.
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:
Vaten (1A2, 1B2, 1N2, 1H2, 1D, 1G);
Kisten (4A, 4B, 4N, 4C1, 4C2, 4D, 4F, 4G, 4H2).
De verpakkingen moeten voldoen aan het beproevingsniveau van verpakkingsgroep II.
De voorwerpen moeten afzonderlijk verpakt worden en van elkaar gescheiden zijn door schotten, scheidingen, binnenverpakkingen of opvulmateriaal teneinde het ongewild afgaan onder normale vervoersomstandigheden te verhinderen.
Maximale nettomassa: 75 kg
P804
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P804
Deze instructie is van toepassing op UN-nummer 1744.
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan en indien de verpakkingen hermetisch gesloten zijn:
 1)  Samengestelde verpakkingen met een maximale bruto massa van 25 kg, die bestaan uit:
 a)  één of meerdere binnenverpakkingen uit glas, elk met een maximale capaciteit van 1,3 liter en gevuld tot ten hoogste 90 % van hun capaciteit, waarvan de sluiting fysiek op zijn plaats moet worden gehouden door een voorziening die in staat is om het wegvallen of het loskomen van de sluiting door schokken of trillingen tijdens het vervoer te verhinderen, afzonderlijk verpakt in
 b)  recipiënten uit metaal of uit stijve kunststof, met opvulmateriaal en met absorberend materiaal dat in staat is om de totaliteit van de inhoud van de glazen binnenverpakking(en) te absorberen, op hun beurt verpakt in
 c)  buitenverpakkingen: 1A1, 1A2, 1B1, 1B2, 1N1, 1N2, 1H1, 1H2, 1D, 1G, 4A, 4B, 4N, 4C1, 4C2, 4D, 4F, 4G of 4H2.
 2)  Samengestelde verpakkingen die bestaan uit binnenverpakkingen uit metaal of uit polyvinyldifluoride (PVDF) met een maximale capaciteit van 5 liter, elk afzonderlijk omgeven door een voldoende hoeveelheid absorberend materiaal om de totaliteit van de inhoud te absorberen en door inert opvulmateriaal, vervat in een buitenverpakking (1A1, 1A2, 1B1, 1B2, 1N1, 1N2, 1H1, 1H2, 1D, 1G, 4A, 4B, 4N, 4C1, 4C2, 4D, 4F, 4G of 4H2) met een maximale bruto massa van 75 kg. De binnenverpakkingen mogen tot niet meer dan 90 % van hun capaciteit gevuld zijn. De sluiting van iedere binnenverpakking moet fysiek op zijn plaats worden gehouden door een voorziening die in staat is om het wegvallen of het loskomen van de sluiting door schokken of trillingen tijdens het vervoer te verhinderen.
 3)  Verpakkingen bestaande uit de volgende elementen:buitenverpakkingen:vaten uit staal of kunststof met afneembaar deksel (1A1, 1A2, 1H1 of 1H2), die conform de voorschriften van 6.1.5 beproefd werden met een massa die overeenstemt met die van het geassembleerd collo, en dit ofwel als verpakking ontworpen om binnenverpakkingen te bevatten, ofwel als enkelvoudige verpakking ontworpen om vaste stoffen of vloeistoffen te bevatten, en dienovereenkomstig gemarkeerd;binnenverpakkingen:Vaten en composietverpakkingen (1A1, 1B1, 1N1, 1H1 of 6HA1), die voldoen aan de voorschriften van hoofdstuk 6.1 voor enkelvoudige verpakkingen en die onderworpen zijn aan de volgende voorwaarden:
 a)  de hydraulische drukproef moet uitgevoerd worden bij een druk van ten minste 300 kPa (3 bar) (manometerdruk);
 b)  de dichtheidsbeproevingen in de ontwerpfase en in de productiefase moeten uitgevoerd worden bij een druk van 30 kPa (0,3 bar);
 c)  ze moeten van het buitenvat afgezonderd worden met behulp van een inert vulmateriaal dat de schokken absorbeert en de binnenverpakkingen aan alle zijden omsluit;
 d)  de capaciteit van een binnenvat mag niet groter zijn dan 125 liter;
 e)  de sluitingen moeten schroefstoppen zijn, die:
 i)  fysiek op hun plaats worden gehouden door een voorziening die in staat is om het wegvallen of het loskomen van de sluiting door schokken of trillingen tijdens het vervoer te verhinderen;
 ii)  voorzien zijn van een afdichtingskap;
 f)  de binnen- en buitenverpakkingen moeten periodiek onderworpen worden aan een inwendig onderzoek en aan een dichtheidsbeproeving overeenkomstig (b), en dit ten minste om de twee en een halfjaar;
 g)  De buiten- en binnenverpakkingen moeten op een goed leesbare en duurzame wijze voorzien zijn van:
 i)  de datum (maand, jaar) van de initiële beproeving en van de laatste periodieke beproeving en het laatste onderzoek van de binnenverpakking; en
 ii)  de naam of het goedgekeurd waarmerk van de deskundige die de proeven heeft uitgevoerd.
 4)  Drukrecipiënten, indien voldaan wordt aan de algemene bepalingen van 4.1.3.6.
 a)  Ze moeten onderworpen worden aan een initiële beproeving en vervolgens om de 10 jaar aan periodieke beproevingen bij een druk die niet lager mag zijn dan 1 MPa (10 bar) (manometerdruk);
 b)  Ze moeten periodiek onderworpen worden aan een inwendig onderzoek en aan een dichtheidsbeproeving, en dit ten minste om de twee en een halfjaar;
 c)  Ze mogen niet voorzien zijn van drukontlastingsinrichtingen;
 d)  Ze moeten gesloten worden met een stop of met een of meerdere afsluitkranen die uitgerust zijn met een secundair afsluitsysteem; en
 e)  De constructiematerialen van de drukrecipiënten, afsluitkranen, stoppen, uitlaatkappen, afdichtingsmiddelen en dichtingen moeten onderling en met de inhoud compatibel zijn.
P900
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P900
 
(Voorbehouden)
 
P901
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P901
Deze instructie is van toepassing op UN-nummer 3316.
De volgende samengestelde verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:
Vaten (1A1, 1A2, 1B1, 1B2, 1N1, 1N2, 1H1, 1H2, 1D, 1G),
Kisten (4A, 4B, 4N, 4C1, 4C2, 4D, 4F, 4G, 4H1, 4H2),
Jerrycans (3A1, 3A2, 3B1, 3B2, 3H1, 3H2).
De verpakkingen moeten voldoen aan het beproevingsniveau dat overeenstemt met de verpakkingsgroep waarbij de set als een geheel is ondergebracht (zie bijzondere bepaling 251 in hoofdstuk 3.3. Als de set enkel gevaarlijke stoffen bevat waaraan geen verpakkingsgroep is toegewezen, moeten de verpakkingen voldoen aan het beproevingsniveau van de verpakkingsgroep II.
De maximale hoeveelheid gevaarlijke goederen per buitenverpakking mag niet groter zijn dan 10 kg, de massa van alle vast koolstofdioxide (droogijs) dat als koelmiddel wordt gebruikt niet inbegrepen.
Wanneer droogijs wordt gebruikt als koelmiddel, moeten de voorschriften van 5.5.3 worden nageleefd.
Bijkomende bepaling:
De gevaarlijke goederen in sets moeten in binnenverpakkingen verpakt zijn die beschermd worden tegen de andere stoffen die zich in de sets bevinden.
P902
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P902
Deze instructie is van toepassing op UN-nummer 3268 en 3559.
1) Verpakte voorwerpen:
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:
Vaten (1A2, 1B2, 1N2, 1H2, 1D, 1G),
Kisten (4A, 4B, 4N, 4C1, 4C2, 4D, 4F, 4G, 4H1, 4H2),
Jerrycans (3A2, 3B2, 3H2).
De verpakkingen moeten voldoen aan het beproevingsniveau van verpakkingsgroep III.
De verpakkingen moeten zodanig ontworpen en vervaardigd zijn dat onder normale vervoersomstandigheden de verplaatsing van de voorwerpen en het ongewild afgaan wordt verhinderd.
2) Onverpakte voorwerpen:
Met uitzondering van UN-nummer 3559 mogen de voorwerpen ook onverpakt vervoerd worden in speciale manipulatieinrichtingen en in speciaal ingerichte laadeenheden, wanneer ze van de plaats van fabricage naar de assemblagefabriek of vice-versa vervoerd worden met inbegrip van het traject van en naar intermediaire behandelingsplaatsen.
Bijkomende bepaling:
Elk drukrecipiënt moet voldoen aan de bepalingen van de bevoegde overheid voor de stof of de stoffen die het bevat.
P903
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P903
Deze instructie is van toepassing op de UN-nummers 3090, 3091, 3480, 3481, 3551 en 3552.
Voor deze verpakkinginstructie bedoelt men met “uitrusting” een apparaat dat gevoed wordt door cellen of -batterijen. De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan :
1)
Voor cellen en batterijen:
Vaten (1A2, 1B2, 1N2, 1H2, 1D, 1G);
Kisten (4A, 4B, 4N, 4C1, 4C2, 4D, 4F, 4G, 4H1, 4H2);
Jerrycans (3A2, 3B2, 3H2).
De cellen en batterijen moeten zodanig verpakt worden in een verpakking dat ze beschermd zijn tegen beschadigingen die veroorzaakt kunnen worden door bewegingen of de plaatsing van de cellen of batterijen in de verpakking.
De verpakkingen moeten voldoen aan het beproevingsniveau van verpakkingsgroep II.
2)
Bovendien, voor een cel of een batterij met een brutomassa van 12 kg of meer met een stevige schokbestendige uitwendige omsluiting:
 a)  stevige uitwendige verpakkingen;
 b)  beschermende omsluitingen (bijvoorbeeld volledig gesloten kratten of houten kratten); of
 c)  paletten of andere manipulatieinrichtingen.
De cellen of batterijen moeten op een zodanige wijze vastgezet zijn dat elke ongewilde verplaatsing wordt verhinderd en hun polen mogen in geen geval blootgesteld zijn aan het gewicht van andere, er op geplaatste elementen.
De verpakkingen moeten niet noodzakelijk beantwoorden aan de bijzondere bepalingen van 4.1.1.3.
3)
Voor cellen of batterijen verpakt met een uitrusting:
Verpakkingen die beantwoorden aan de bepalingen van paragraaf 1) van huidige verpakkingsinstructie, die vervolgens met de uitrusting in een buitenverpakking wordt geplaatst; of
Verpakkingen die de cellen of de batterijen volledig omsluiten, vervolgens geplaatst met de uitrusting in een verpakking die voldoet aan de voorschriften van paragraaf 1) van huidige verpakkingsinstructie.
De uitrusting moet beschermd worden tegen bewegingen in de buitenverpakking.
Voor deze verpakkingsinstructie bedoelt men met “uitrusting” apparaat dat voor zijn werking de cellen of batterijen met metallische lithium of ionische lithium waarmee deze verpakt is, vereist.
4)
Voor de cellen of batterijen in een uitrusting:
Stevige uitwendige verpakkingen vervaardigd uit een geschikt materiaal die voldoende weerstand bieden en ontworpen in functie van hun inhoud en van het gebruik waarvoor zij zijn bestemd.
Zij moeten zo gebouwd worden dat het ongewild in werkingtreding tijdens het vervoer onmogelijk is.
De verpakkingen moeten niet noodzakelijk beantwoorden aan de bepalingen van 4.1.1.3.
De grote uitrustingen kunnen worden aangeboden voor het vervoer zonder verpakking of op paletten wanneer de cellen of de batterijen op een gelijkwaardige manier beschermd zijn door de uitrusting die ze bevat.
Wanneer ze intentioneel geactiveerd zijn kunnen inrichtingen zoals etiketten voor indentificatie met radiogolven, horloges en apparaten voortemperatuursregistratie die geen gevaarlijke warmteontwikkeling genereren, kunnen wanneer ze intentioneel geactiveerd zijn, vervoerd worden in stevige uitwendige verpakkingen.
Opmerking: Voor het vervoer in een transportketen, die luchtvervoer omvat, moeten deze inrichtingen, indien zij actief zijn, voldoen aan de gedefinieerde normen voor elektromagnetische straling om te verzekeren dat hun werking niet interfereert met de vliegtuigsystemen.
5)
Voor verpakkingen die zowel cellen als batterijen bevatten, die, met een uitrusting verpakt zijn, als cellen en batterijen in een uitrusting:
 
 a)  Voor de cellen en batterijen, verpakkingen die de cellen of batterijen volledig omsluiten en vervolgens met de uitrusting in een verpakking worden geplaatst, in overeenstemming met de voorschriften van paragraaf 1) van deze verpakkingsinstructie; of
 
 b)  Verpakkingen die conform zijn aan de voorschriften van paragraaf 1) van deze verpakkingsinstructie, die vervolgens met de uitrusting in een sterke buitenverpakking vervaardigd uit een geschikt materiaal, met een voldoende weerstand en die ontworpen is in functie van zijn inhoud en het gebruik waarvoor hij bestemd is, geplaatst zijn..
 
De buitenverpakkingen moeten op zo'n manier vervaardigd worden dat onbedoelde in werkingtreding tijdens het vervoer wordt voorkomen, en moet niet noodzakelijk aan de bepalingen van 4.1.1.3 beantwoorden.
 
De uitrusting moet worden beschermd tegen beweging in de buitenverpakking.
 
Wanneer ze intentioneel geactiveerd zijn kunnen inrichtingen zoals etiketten voor identificatie met radiogolven, horloges en apparaten voor temperatuursregistratie die geen gevaarlijke warmteontwikkeling genereren, kunnen wanneer ze intentioneel geactiveerd zijn, vervoerd worden in stevige uitwendige verpakkingen
 
OPMERKING 1: Voor een vervoer in een transportketen, die ook luchtvervoer omvat, moeten deze inrichtingen, indien zij actief zijn, voldoen aan de gedefinieerde normen voor electromagnetische stralings om te verzekeren dat hun werking niet interfereert met de vliegtuigsystemen.
 
OPMERKING 2: De netto massa van de in paragraaf 2), 4) en 5) toegelaten verpakkingen mag meer dan 400 kg bedragen (zie 4.1.3.3).
Bijkomende bepaling :
De cellen of batterijen moeten beschermd zijn tegen kortsluiting.
P903a)
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P903a)
(Afgeschaft)
P903b
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P903b
(Afgeschaft)
P904
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P904
Deze instructie is van toepassing op UN-nummer 3245.
De volgende verpakkingen zijn toegelaten
 1)  Verpakkingen die beantwoorden aan de bepalingen van 4.1.1.1, 4.1.1.2, 4.1.1.4, 4.1.1.8 en 4.1.3, en zodanig ontworpen zijn dat aan de voorschriften met betrekking tot de constructie van afdeling 6.1.4 is voldaan. Men dient buitenverpakkingen te gebruiken die uit een geschikt materiaal vervaardigd zijn dat voldoende weerstand biedt en die ontworpen zijn in functie van hun inhoud en van het gebruik waarvoor ze bestemd zijn. Wanneer deze verpakkingsinstructie toegepast wordt op het vervoer van voorwerpen of binnenverpakkingen in samengestelde verpakkingen, dient de verpakking zodanig ontworpen en vervaardigd te worden dat het accidentieel vrijkomen van de voorwerpen onder normale vervoersomstandigheden vermeden wordt.
 2)  Verpakkingen die niet noodzakelijk beantwoorden aan de beproevingsvoorschriften voor verpakkingen van deel 6, maar die moeten voldoen aan de volgende voorschriften:
 a)  een binnenverpakking die het volgende omvat:
 i)  een of meerdere primaire recipiënten en een secundaire verpakking; de primaire recipiënten of de secundaire verpakking moeten waterdicht zijn voor de vloeistoffen of stofdicht voor de vaste stoffen;
 ii)  voor de vloeistoffen, een absorberend materiaal, geplaatst tussen het primair recipiënt of de primaire recipiënten en de secundaire verpakking. De hoeveelheid absorberend materiaal moet volstaan om de volledige inhoud van het primair recipiënt of de primaire recipiënten te absorberen zodat het vrijkomen van de vloeibare stof de integriteit van het vulmateriaal of van de buitenverpakking niet in het gedrang brengt;
 iii)  indien meerdere breekbare primaire recipiënten in éénzelfde enkelvoudige secundaire verpakking geplaatst worden, moeten deze apart ontwikkeld of van elkaar gescheiden worden om elk onderling contact te verhinderen;
 b)  een voldoende sterke buitenverpakking – gelet op de inhoud, de massa en het gebruik waarvoor ze bestemd is -waarvan de kleinste buitenafmeting ten minste 100 mm moet bedragen.
Voor het vervoer moet het hieronder weergegeven merkteken op het buitenoppervlak van de buitenverpakking aangebracht worden, op een achtergrond van een kleur die er mee contrasteert; het moet gemakkelijk zichtbaar en leesbaar zijn. het merkteken moet de vorm hebben van een op de punt geplaatst vierkant (ruitvormig) met ten minste 50 mm zijde; de dikte van de lijn moet ten minste 2 mm bedragen en de letters en cijfers moeten ten minste 6 mm hoog zijn.
 
Bijkomende bepalingen:
Wanneer droogijs of vloeibare stikstof gebruikt wordt als koelmiddel moeten de voorschriften van 5.5.3 nageleefd worden. Wanneer ijs gebruikt wordt, moet dit buiten de secundaire verpakkingen of in de buitenverpakking of in een oververpakking geplaatst worden. Inwendige stutten moeten voorzien worden om de secundaire verpakkingen in hun oorspronkelijke positie te houden. Wanneer ijs gebruikt wordt moet de buitenverpakking of de oververpakking lekdicht zijn.
P905
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P905
Deze instructie is van toepassing op de UN-nummers 2990 en 3072.
Elke geschikte verpakking is toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan; de verpakkingen moeten evenwel niet noodzakelijkerwijze beantwoorden aan de voorschriften van deel 6.
OPMERKING: De netto massa van de toegelaten verpakkingen mag meer dan 400 kg bedragen (zie 4.1.3.3).
Wanneer de reddingsmiddelen vervaardigd zijn om geïncorporeerd of vervat te zijn in stijve, uitwendige en weerbestendige bergplaatsen (bijvoorbeeld voor reddingsboten), mogen ze onverpakt worden vervoerd.
Bijkomende bepalingen:
 1.  De gevaarlijke stoffen en voorwerpen die zich als uitrusting in de reddingsmiddelen bevinden moeten zodanig vastgezet zijn dat ongewilde verplaatsingen verhinderd worden, en bovendien:
 a)  moet het signalisatievuurwerk van klasse 1 verpakt worden in binnenverpakkingen uit kunststof of karton;
 b)  moeten de niet-brandbare en niet-giftige gassen zich in flessen bevinden die door de bevoegde overheid goedgekeurd zijn en die aan het reddingsmiddel kunnen aangekoppeld worden;
 c)  moeten de elektrische accumulatoren (klasse 8), de lithiumbatterijen en de natrium-ionbatterijen (klasse 9) losgekoppeld of elektrisch geïsoleerd zijn en zodanig vastgezet worden dat het overlopen van vloeistof verhinderd wordt ; en
 d)  moeten de kleine hoeveelheden van andere gevaarlijke goederen (bijvoorbeeld van de klassen 3, 4.1 en 5.2) in stevige binnenverpakkingen geplaatst zijn.
 2.  Tijdens de voorbereiding op het vervoer en bij het verpakken moeten maatregelen getroffen worden om een ongewild opblazen van het reddingsmiddel te verhinderen.
P906
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P906
Deze instructie is van toepassing op de UN-nummers 2315, 3151, 3152 en 3432.
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:
 1)  Voor de vloeistoffen en vaste stoffen die PCB's, polyhalogeenbifenylen, gehalogeneerde monomethyldifenylmethanen of polyhalogeenterfenylen bevatten of die er door verontreinigd zijn: verpakkingen die – al naargelang het geval – beantwoorden aan verpakkingsinstructie P001 of P002.
 2)  Voor de transformatoren, condensatoren en andere voorwerpen:
 a)  Verpakkingen in overeenstemming met de verpakkingsinstructies P001 of P002. De voorwerpen moeten met geschikte vulmiddelen worden vastgezet, op zodanige wijze dat elke ongewilde verplaatsing in normale vervoersomstandigheden vermeden wordt; of
 b)  Lekdichte verpakkingen die, naast de voorwerpen, bovendien ook nog ten minste 1,25 keer het volume van de zich in de voorwerpen bevindende vloeibare PCB's, polyhalogeenbifenylen, gehalogeneerde monomethyldifenylmethanen of polyhalogeenterfenylen moet kunnen bevatten. De hoeveelheid absorberende stof die zich in de verpakking bevindt moet voldoende zijn om ten minste 1,1 keer het volume van de zich in de apparaten bevindende vloeistof te absorberen. De transformatoren en de condensatoren moeten in het algemeen vervoerd worden in lekdichte metalen verpakkingen die in staat zijn om, naast de transformatoren en de condensatoren, bovendien ook nog ten minste 1,25 keer het volume van de zich in de voorwerpen bevindende vloeistof te bevatten.OPMERKING: De netto massa van de toegelaten verpakkingen mag meer dan 400 kg bedragen (zie 4.1.3.3).
Onverminderd hetgeen voorafgaat, mogen de vloeistoffen en vaste stoffen die niet volgens verpakkingsinstructie P001 of P002 verpakt zijn en de transformatoren en condensatoren zonder verpakking vervoerd worden in vervoermiddelen die voorzien zijn van een lekdichte metalen bak met een hoogte van ten minste 800 mm, die voldoende inert absorberend materiaal bevat om ten minste 1,1 keer het volume van alle vrijkomende vloeistof te absorberen.
OPMERKING: De netto massa van de toegelaten verpakkingen mag meer dan 400 kg bedragen (zie 4.1.3.3).
Bijkomende bepalingen:
Geschikte maatregelen dienen getroffen te worden om de lekdichtheid van de transformatoren en condensatoren te verzekeren en om lekkage onder normale vervoersomstandigheden te voorkomen.
P907
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P907
Deze instructie is van toepassing op voorwerpen zoals machines, apparaten of inrichtingen van het UN-nummer 3363.
Als de voorwerpen zodanig vervaardigd en ontworpen zijn dat de recipiënten die gevaarlijke goederen bevatten voldoende beschermd zijn, is een buitenverpakking niet vereist. In de andere gevallen moeten de gevaarlijke goederen die vervat zijn in de voorwerpen verpakt worden in buitenverpakkingen die uit gepast materiaal vervaardigd zijn, die voldoende weerstand bieden en die ontworpen zijn in functie van hun inhoud en het gebruik waarvoor ze bestemd zijn, en voldoen aan de toepasselijke voorschriften van 4.1.1.1.
De recipiënten die de gevaarlijke goederen bevatten, moeten voldoen aan de algemene bepalingen die geformuleerd zijn in 4.1.1, met uitzondering van 4.1.1.3, 4.1.1.4, 4.1.1.12 en 4.1.1.14. In het geval van niet-brandbare, niet-giftige gassen, moet de gasfles of het binnenrecipiënt, hun inhoud en hun vullingsgraad goedgekeurd worden door de bevoegde overheid van het land waar ze gevuld werden.
Bovendien moeten de recipiënten zodanig in het voorwerp vervat en vastgezet worden dat onder normale vervoersvoorwaarden de risico's op schade aan de recipiënten laag zijn en dat in geval van schade aan recipiënten die vaste of vloeibare gevaarlijke goederen bevatten, er geen enkel risico is op het lekken van de gevaarlijke goederen buiten het voorwerp (om aan deze vereiste te voldoen kan er een lekdichte voering gebruikt worden). De recipiënten die gevaarlijke goederen bevatten moeten met behulp van vulmateriaal zodanig geïnstalleerd, gezekerd en vastgezet worden dat, onder normale vervoersvoorwaarden, een breuk of een lek vermeden wordt, en dat hun verplaatsing binnen het voorwerp vermeden wordt. Het vulmateriaal mag niet gevaarlijk reageren met de inhoud van de recipiënten. Een eventueel lek van de inhoud mag de beschermingseigenschappen van het vulmateriaal niet sterk aantasten.
OPMERKING: De netto massa van de toegelaten verpakkingen mag meer dan 400 kg bedragen (zie 4.1.3.3).
P908
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P908
Deze instructie is van toepassing op beschadigde of defecte cellen of batterijen van de UN-nummers 3090, 3091, 3480, 3481, 3551 en 3552, met inbegrip van cellen en batterijen vervat in uitrustingen.
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan.
Voor de cellen en batterijen en voor de uitrustingen die cellen en batterijen bevatten:
Vaten (1A2, 1B2, 1N2, 1H2, 1D en 1G);
Kisten (4A, 4B, 4C1, 4C2, 4D, 4F, 4G, 4H1 en 4H2);
Jerrycans (3A2, 3B2 et 3H2)
De verpakkingen moeten voldoen aan het beproevingsniveau van verpakkingsgroep II.
De verpakkingen moeten ook aan de volgende voorschriften voldoen:
 a)  Elke beschadigde of defecte cel of batterij of uitrusting die dergelijke cellen of batterijen bevat, moet individueel worden verpakt in een binnenverpakking die geplaatst is in een buitenverpakking. De binnenverpakking of de buitenverpakking moet lekdicht zijn om het eventueel vrijkomen van elektrolyt te vermijden.
 b)  Elke binnenverpakking moet omgeven zijn door voldoende niet-brandbare of elektrisch niet-geleidende isolatie om de verpakking te beschermen tegen gevaarlijke warmteontwikkeling.
 c)  De hermetisch afgesloten verpakkingen moeten voorzien zijn van een beschermingsinrichting tegen overdruk, indien noodzakelijk.
 d)  Er moeten gepaste maatregelen moeten genomen worden om de effecten van trillingen en schokken tot een minimum te herleiden en te verhinderen dat de cellen of batterijen zich binnen de colli zouden verplaatsen wat aanleiding zou kunnen geven tot bijkomende beschadigingen en een gevaarlijke situatie tijdens het transport. Niet-brandbaar en elektrisch niet-geleidend vulmateriaal kan ook gebruikt worden om te beantwoorden aan dit voorschrift.
 e)  De niet-brandbaarheid van het thermische isolatiemateriaal en het opvulmateriaal moet geëvalueerd worden in overeenstemming met een norm die erkend is in het land waar de verpakking ontworpen of vervaardigd is.
Voor de cellen of batterijen die lekken, moet er een voldoende hoeveelheid inert absorptiemateriaal toegevoegd worden aan de binnen- of buitenverpakking teneinde elk verlies van elektrolyt te absorberen.
In het geval dat de netto massa van een cel of een batterij meer is dan 30 kg, kan de buitenverpakking er slechts één bevatten.
Bijkomende bepaling:
De cellen of batterijen moet beschermd zijn tegen kortsluitingen.
P909
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P909
Deze verpakkingsinstructie is van toepassing op UN-nummers 3090, 3091, 3480, 3481, 3551 en 3552 die met het oog op hun eliminatie of hun recycling al dan niet gemengd met andere dan lithium cellen of batterijen vervoerd worden.
 1)  De cellen en batterijen moeten als volgt verpakt worden:
 a)  De hiernavolgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:
Vaten (1A2, 1B2, 1N2, 1H2, 1D, 1G);
Kisten (4A, 4B, 4N, 4C1, 4C2, 4D, 4F, 4G, 4H2); en
Jerrycans (3A2, 3B2, 3H2).
 b)  De verpakkingen moeten voldoen aan het beproevingsniveau van verpakkingsgroep II.
 c)  De metalen verpakkingen moeten uitgerust zijn met een voering uit elektrisch niet-geleidend materiaal (bijvoorbeeld uit kunststof) die voldoende weerstand biedt voor het gebruik waarvoor ze bestemd is.
 2)  Toch kunnen cellen met ionisch lithium of ionisch natrium waarvan de nominale energie 20 Wh niet overschrijdt, de batterijen met ionisch lithium of ionisch natrium waarvan de nominale energie in wattuur 100 Wh niet overschrijdt, de cellen met metallisch lithium waarvan de hoeveelheid lithium 1 g niet overschrijdt en de batterijen met metallisch lithium waarvan de totale hoeveelheid lithium 2 g niet overschrijdt, als volgt verpakt worden:
 a)  In stevige buitenverpakkingen als de brutomasse 30 kg niet overschrijdt, als voldaan is aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1, met uitzondering van 4.1.1.3, en 4.1.3.
 b)  De metalen verpakkingen moeten uitgerust zijn met een voering uit elektrisch niet-geleidend materiaal (bijvoorbeeld uit kunststof) die voldoende weerstand biedt voor het gebruik waarvoor ze bestemd is.
 3)  Voor de cellen en batterijen die vervat zijn in uitrustingen, mogen stevige buitenverpakkingen gebruikt worden die vervaardigd zijn uit geschikt materiaal en waarvan de weerstand en het concept dat aangepast zijn aan de capaciteit van de verpakking en aan het voorziene gebruik. Het is niet vereist dat de verpakkingen voldoen aan de bepalingen van 4.1.1.3. De uitrustingen kunnen ook voor het vervoer aangeboden worden zonder verpakking of op paletten wanneer de cellen of batterijen op een gelijkwaardige wijze beschermd zijn door de uitrusting die ze bevat.
 4)  Bovendien mogen, voor de cellen en batterijen met een bruto massa gelijk aan of meer dan 12 kg met een uitwendig omhulsel dat stevig en bestand is tegen schokken, stevige buitenverpakkingen gebruikt worden die vervaardigd zijn uit geschikt materiaal en waarvan de weerstand en het concept dat aangepast zijn aan de capaciteit van de verpakking en aan het voorziene gebruik. Het is niet vereist dat de verpakkingen voldoen aan de bepalingen van 4.1.1.3.OPMERKING: De netto massa van de in paragraaf 3) en 4) toegelaten verpakkingen mag meer dan 400 kg bedragen (zie 4.1.3.3).
Bijkomende bepalingen:
 1.  De cellen en batterijen moeten zodanig ontworpen of verpakt worden dat elke kortsluiting of gevaarlijke warmteontwikkeling vermeden wordt.
 2.  De bescherming tegen kortsluitingen en gevaarlijke ontwikkeling van warmte omvat onder meer:
 a)  de individuele bescherming van de kabelschoenen van de batterijen;
 b)  een binnenverpakking om elk contact tussen de cellen en batterijen te vermijden;
 c)  batterijen die beschikken over ingebouwde kabelschoenen die zodanig ontworpen zijn om te beschermen tegen kortsluitingen;
 d)  het gebruik van elektrisch niet-geleidend en niet-brandbaar vulmateriaal om de ruimte in de verpakking tussen de cellen en batterijen te vullen.
 3.  De cellen en batterijen moeten zodanig in de buitenverpakking vastgezet worden dat elke buitensporige verplaatsing tijdens het vervoer verhinderd wordt (bijvoorbeeld door het gebruik van elektrisch niet-geleidend en niet-brandbaar vulmateriaal of een hermetisch gesloten kunststofzak).
P910
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P910
Deze verpakkingsinstructie is van toepassing op productiereeksen bestaande uit ten hoogste 100 cellen of batterijen van UN-nummers 3090, 3091, 3480, 3481, 3551 en 3552 en op prototypes van cellen of batterijen van deze UN-nummers wanneer deze prototypes worden vervoerd om beproefd te worden.
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:
 1)  Voor de cellen en batterijen, daarin begrepen diegene die verpakt zijn met een uitrusting:
Vaten (1A2, 1B2, 1N2, 1H2, 1D, 1G);
Kisten (4A, 4B, 4N, 4C1, 4C2, 4D, 4F, 4G, 4H1, 4H2);
Jerrycans (3A2, 3B2, 3H2).
De verpakkingen moeten voldoen aan het beproevingsniveau van verpakkingsgroep II evenals aan de volgende voorschriften:
 a)  De batterijen en cellen, daarin begrepen de uitrusting, van verschillende grootte, vorm of massa moeten verpakt worden in een buitenverpakking van het beproefde constructietype dat hierboven opgesomd is. Dit op voorwaarde dat de totale bruto massa van het collo de bruto massa waarvoor het constructietype beproefd is, niet overschrijdt;
 b)  Elke cel of batterij moet individueel worden verpakt in een binnenverpakking die geplaatst is in een buitenverpakking;
 c)  Elke binnenverpakking moet volledig omgeven zijn door voldoende niet-brandbare en elektrisch niet-geleidende isolatie om de verpakking te beschermen tegen gevaarlijke warmteontwikkeling;
 d)  Er moeten gepaste maatregelen genomen worden om de effecten van trillingen en schokken tot een minimum te herleiden en te verhinderen dat de cellen of batterijen zich binnen de colli zouden verplaatsen wat aanleiding zou kunnen geven tot bijkomende beschadigingen en een gevaarlijke situatie tijdens het vervoer. Niet-brandbaar en elektrisch niet-geleidend vulmateriaal kan ook gebruikt worden om te beantwoorden aan dit voorschrift;
 e)  De niet-brandbaarheid van het thermische isolatiemateriaal en het opvulmateriaal moet geëvalueerd worden in overeenstemming met een norm die erkend is in het land waar de verpakking ontworpen of vervaardigd is;
 f)  In het geval dat de netto massa van een cel of een batterij meer is dan 30 kg, kan de buitenverpakking er slechts één bevatten.
 2)  Voor cellen en batterijen die vervat zijn in een uitrusting:
Vaten (1A2, 1B2, 1N2, 1H2, 1D, 1G);
Kisten (4A, 4B, 4N, 4C1, 4C2, 4D, 4F, 4G, 4H1, 4H2);
Jerrycans (3A2, 3B2, 3H2).
De verpakkingen moeten voldoen aan het beproevingsniveau van verpakkingsgroep II evenals aan de volgende voorschriften:
 a)  De uitrustingen van verschillende grootte, vorm of massa moeten verpakt worden in een buitenverpakking van het beproefde constructietype dat hierboven opgesomd is. Dit op voorwaarde dat de totale bruto massa van het collo de bruto massa waarvoor het constructietype beproefd is, niet overschrijdt;
 b)  De uitrusting is op zodanige wijze vervaardigd of verpakt dat elk accidenteel functioneren tijdens het vervoer verhinderd wordt;
 c)  Er moeten gepaste maatregelen genomen worden om de effecten van trillingen en schokken tot een minimum te herleiden en te verhinderen dat de uitrusting zich binnen de colli zou verplaatsen wat aanleiding zou kunnen geven tot bijkomende beschadigingen en een gevaarlijke situatie tijdens het vervoer. Wanneer om te beantwoorden aan dit voorschrift vulmateriaal gebruikt wordt, moet dit niet-brandbaar en elektrisch niet-geleidend zijn; en
 d)  De niet-brandbaarheid van het opvulmateriaal moet geëvalueerd worden in overeenstemming met een norm die erkend is in het land waar de verpakking ontworpen of vervaardigd is.
 3)  De batterijen of de uitrusting mogen onverpakt worden vervoerd onder de voorwaarden die goedgekeurd zijn door de bevoegde overheid van een Verdragspartij van het ADR, die ook de goedkeuring door de bevoegde overheid van een land dat geen Verdragspartij van het ADR is, kan erkennen, mits die goedkeuring is verleend in overeenstemming met de procedures die volgens het RID, het ADR, het ADN, de IMDG-Code of de Technische Instructies van de ICAO van toepassing zijn De bijkomende voorwaarden die in overweging kunnen genomen worden in het goedkeuringsproces, zijn de volgende:
 a)  De uitrusting of de batterij moet sterk genoeg zijn om te weerstaan aan de schokken en de belastingen waaraan ze normalerwijze blootgesteld kunnen worden tijdens het vervoer, met inbegrip van de overslag tussen laadeenheden of tussen laadeenheden en stapelplaatsen en het wegnemen van de palet voor een daaropvolgende manuele of mechanische behandeling; en
 b)  De uitrusting of de batterij moet vastgezet worden op onderstellen of in kratten of in andere geschikte manipulatieinrichtingen op zodanige wijze dat ze niet losraken onder normale vervoersvoorwaarden.
OPMERKING: De netto massa van de toegelaten verpakkingen mag meer dan 400 kg bedragen (zie 4.1.3.3).
Bijkomende bepalingen:
De cellen en batterijen moeten beschermd worden tegen kortsluiting;
De bescherming tegen kortsluiting omvat onder andere:
 a)  de individuele bescherming van de polen van de batterijen;
 b)  een binnenverpakking om elk contact tussen de cellen en batterijen te vermijden;
 c)  de batterijen die beschikken over verzonken polen die vervaardigd zijn om te beschermen tegen kortsluiting; of
 d)  het gebruik van niet-brandbaar en elektrisch niet-geleidend vulmateriaal om de ruimte tussen de cellen en de batterijen in de verpakking op te vullen.
P911
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P911
Deze instructie is van toepassing op beschadigde of defecte cellen en batterijen van UN-nummers 3090, 3091, 3480, 3481, 3551 en 3552 die onder normale vervoersomstandigheden vatbaar zijn om snel te ontleden, gevaarlijk te reageren, een vlam, een gevaarlijke warmteontwikkeling of een gevaarlijke emissie van giftig, bijtend of brandbaar gas of dampen te produceren.
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:
Voor de cellen en batterijen en voor de uitrustingen die cellen en batterijen bevatten:
 
Vaten (1A2, 1B2, 1N2, 1H2, 1D, 1G);
 
Kisten (4A, 4B, 4N, 4C1, 4C2, 4D, 4F, 4G, 4H1, 4H2);
 
Jerrycans (3A2, 3B2, 3H2).
De verpakkingen moeten voldoen aan het beproevingsniveau van verpakkingsgroep I.
 1)  In het geval dat de cellen of batterijen vatbaar zijn om snel te ontleden, gevaarlijk te reageren, een vlam, een gevaarlijke warmteontwikkeling of een gevaarlijke emissie van giftig, bijtend of brandbaar gas of dampen te produceren, moet de verpakking aan de volgende bijkomende prestatievereisten kunnen voldoen:
 a)  De temperatuur van het buitenoppervlak van het complete collo mag niet hoger zijn dan 100°C. Een tijdelijke piek tot 200°C is aanvaardbaar;
 b)  Geen enkele gevaarlijke vlam mag uitgestoten worden buiten het collo;
 c)  Geen enkel gevaarlijk fragment mag buiten het collo geprojecteerd worden;
 d)  De structurele integriteit van het collo moet behouden worden; en
 e)  De verpakkingen moeten over een gasbeheerssysteem beschikken (bvb. een filtersysteem, een ventilatiesysteem, een opsluitingssysteem voor gas, een gasdichte verpakking, enz.), al naar gelang het geval
 2.  De bijkomende prestatievereisten moeten aan de hand van beproevingen gecontroleerd worden, zoals gespecificeerd door de bevoegde overheid van elke Verdragspartij van het ADR, die ook de beproevingen die gespecificeerd worden door de bevoegde overheid van een land dat geen Verdragspartij van het ADR is, kan erkennen, mits deze beproevingen gespecificeerd werden in overeenstemming met de procedures die volgens het RID, het ADR, het ADN, de IMDG-Code of de Technische Instructies van de ICAO van toepassing zijn (a) .
Een controlerapport dat naar aanleiding van de controle opgesteld werd, moet op aanvraag beschikbaar zijn. Het rapport moet minstens de volgende gegevens bevatten: de naam van de cel of batterij, haar nummer, haar massa, haar type, haar energetische inhoud, het identificatienummer van de verpakking en de gegevens van de beproevingen, in overeenstemming met de controlemethode zoals bepaald door de bevoegde overheid.
 3.  Als droog ijs of vloeibare stikstof als koelmiddel gebruikt wordt, zijn de voorschriften van 5.5.3 van toepassing. De binnen- en buitenverpakkingen moeten bij de temperatuur van het gebruikte koelmiddel alsook bij de temperaturen en drukken die zouden kunnen optreden in het geval dat de koeling wegvalt, hun integriteit bewaren.
Bijkomende bepalingen:
De cellen en batterijen moeten tegen kortsluitingen beschermd worden.
(a)
De volgende criteria kunnen, al naar gelang het geval, voor de evaluatie van de prestatie van de verpakking in rekening gebracht worden:
a)
De evaluatie moet plaatsvinden in het kader van een kwaliteitsbeheerssysteem (zoals het programma beschreven in 2.2.9.1.7.1 e)), zodat de traceerbaarheid van de beproevingsresultaten, de referentiegegevens en de modellen voor de bepaling van de kenmerken, verzekerd is.
b)
De verwachte gevaren in geval van thermische run-away voor het vervoerde type van cel of batterij in de voorziene vervoersomstandigheden (bvb. het gebruik van een binnenverpakking, het ladingsniveau (SOC), het gebruik van onbrandbaar, elektrisch niet-geleidend en absorberend vulmateriaal, enz.), moeten duidelijk gedefineerd en gekwantificeerd worden; de referentielijst van mogelijke gevaren voor cellen of -batterijen (bijvoorbeeld vatbaar om snel te ontleden, gevaarlijk te reageren, een vlam, een gevaarlijke warmteontwikkeling of een gevaarlijke emissie van giftig, bijtend of brandbaar gas of dampen te produceren) kan hiervoor gebruikt worden. De kwantificatie van deze gevaren moet op de beschikbare wetenschappelijke literatuur gebaseerd zijn;
c)
De verzwakkende effecten op deze gevaren, die eigen zijn aan de verpakking, moeten in functie van de aard van bescherming die de verpakking biedt en de eigenschappen van de constructiematerialen, bepaald en gekenschetst worden. Deze evaluatie moet vergezeld zijn van een lijst van de technische eigenschappen en technische schema's (soortelijk gewicht [kg.m-3], soortelijke warmte [J.kg-1.K-1], verbrandingswarmte [kJ.kg-1], thermische geleidbaarheid [W.m-1.K-1], smeltpunt- en ontbrandingstemperatuur [K], warmte-overdrachtscoëfficient van de buitenverpakking [W.m-2.K-1], ...);
d)
De beproeving en alle ondersteunende berekeningen moeten het resultaat van de thermische run-away van de cel of batterij in de verpakking onder normale vervoersomstandigheden, inschatten;
e)
In het geval dat het ladingsniveau (SOC) van de cel of batterij niet gekend is, moet de evaluatie uitgevoerd worden op basis van het hoogst mogelijke ladingsniveau dat overeenstemt met de gebruiksomstandigheden van de cel of batterij;
f)
De omgevingsomstandigheden waarin de verpakking mag gebruikt en vervoerd worden, moeten worden beschreven (met inbegrip van de mogelijke gevolgen van gas- of rookemissies op de omgeving, zoals ventilatie, of andere methoden) in relatie tot het gasbeheerssysteem van de verpakking;
g)
De beproevingen of de modelberekening moeten rekening houden met het slechtst mogelijke scenario voor wat betreft het ontstaan en de verspreiding van de thermische run-away in de cel of batterij; dit scenario omvat ook het ergst mogelijke defect onder normale vervoersomstandigheden, alsook het maximale warmteniveau en de emissie van de hoogste vlammen, ten einde de voortzetting van de reactie te beoordelen;
h)
Deze scenario's moeten over een voldoende lange periode beoordeeld worden opdat alle mogelijke gevolgen zich kunnen voordoen (bvb. 24 uur).
i)
In het geval van meerdere batterijen en meerdere uitrustingen die batterijen bevatten, moet men rekening houden met aanvullende voorschriften betreffende bijvoorbeeld het maximale aantal batterijen en uitrustingsstukken, de totale maximale energetische inhoud van de batterijen en hun plaatsing binnenin het collo, met inbegrip van de scheidingen en beschermingen van de stukken.
P912
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P912
Deze instructie is van toepassing op UN-nummer 3556, 3557 en 3558.
Het voertuig moet worden beschermd door een stijve en stevige buitenverpakking van geschikt materiaal, voldoende sterk en ontworpen voor de inhoud en het gebruik waarvoor deze bestemd is. De verpakking moet zo zijn vervaardigd dat elke accidentele werking tijdens het vervoer wordt voorkomen. Verpakkingen hoeven niet noodzakelijk te voldoen aan de bepalingen van 4.1.1.3. Het voertuig moet in de buitenverpakking worden vastgezet met middelen waarmee het kan worden vastgehouden om bewegingen te voorkomen die de oriëntatie zouden kunnen veranderen of de batterij zouden kunnen beschadigen tijdens het vervoer.
Wanneer de voertuigen in een verpakking worden vervoerd, mogen sommige delen van het voertuig, met uitzondering van de batterij, worden losgemaakt om in de verpakking te passen.
OPMERKING: De nettomassa van de verpakkingen mag meer dan 400 kg bedragen (zie 4.1.3.3).
Voertuigen met een individuele nettomassa van 30 kg of meer:
 a)  mogen in kisten worden geladen of op pallets worden bevestigd;
 b)  mogen onverpakt worden vervoerd, op voorwaarde dat ze tijdens het vervoer zonder extra steun rechtop kunnen blijven staan en dat zij de batterij voldoende bescherming bieden zodat deze niet wordt beschadigd; of
 c)  mogen, indien zij tijdens het vervoer kunnen omvallen (bijvoorbeeld motorfietsen), onverpakt worden vervoerd in transportvoertuigen die zijn voorzien van middelen om te voorkomen dat ze tijdens het vervoer omvallen, zoals stutten, frames of rekken.
R001
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
R001
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:
Lichte metalen verpakkingen
Maximale capaciteit / maximale netto massa
Verpakkingsgroep I
Verpakkingsgroep II
Verpakkingsgroep III
uit staal, met niet-afneembaar deksel (0A1)
Niet toegelaten
40 liter / 50 kg
40 liter / 50 kg
uit staal, met afneembaar deksel (0A2) (a)
Niet toegelaten
40 liter / 50 kg
40 liter / 50 kg
OPMERKINGEN:
1. Deze instructie is van toepassing op vaste stoffen en vloeistoffen (op voorwaarde dat het prototype op passende wijze werd beproefd en gemarkeerd).
 
2. Voor stoffen van klasse 3, verpakkingsgroep II, mogen deze verpakkingen enkel gebruikt worden voor voor zwak giftige pesticiden en voor stoffen zonder bijkomend gevaar en met een dampspanning bij 50 °C van ten hoogste 110 kPa.
(a)
Niet toegelaten voor UN 1261 NITROMETHAAN.
4.1.4.2 Verpakkingsinstructies met betrekking tot het gebruik van de IBC's
IBC01
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
IBC01
De volgende IBC's zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1, 4.1.2 en 4.1.3 is voldaan:
IBC's uit metaal (31A, 31B en 31N)
Bijzonder verpakkingsvoorschrift eigen aan het RID en ADR:
BB1
De openingen van de recipiënten voor UN-nummer 3130 moeten hermetisch afgesloten worden met behulp van twee in serie geplaatste inrichtingen, waarvan er één geschroefd of op een gelijkwaardige wijze bevestigd moet zijn.
IBC02
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
IBC02
De volgende IBC's zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1, 4.1.2 en 4.1.3 is voldaan:
 1)  IBC's uit metaal (31A, 31B en 31N);
 2)  IBC's uit stijve kunststof (31H1 en 31H2);
 3)  Composiet-IBC's (31HZ1).
Bijzondere verpakkingsvoorschriften:
B5
De IBC's voor de UN-nummers 1791, 2014, 2984 en 3149 moeten uitgerust zijn met een inrichting die de evacuatie van de gassen tijdens het vervoer mogelijk maakt. De inlaat naar de decompressieinrichting moet zich tijdens het vervoer en bij de maximale vulling in de gasfase binnen de IBC bevinden.
B7
Voor de UN-nummers 1222 en 1865 zijn IBC's met een capaciteit van meer dan 450 liter niet toegelaten omwille van het explosierisico bij vervoer in grote hoeveelheden.
B8
In zuivere vorm mag deze stof niet in IBC's vervoerd worden omdat geweten is dat ze een dampdruk heeft van meer dan 110 kPa bij 50 °C of 130 kPa bij 55 °C.
B15
De toegelaten gebruiksduur van de IBC's uit stijve kunststof en van de binnenrecipiënten uit stijve kunststof van composiet-IBC's met binnenrecipiënt uit stijve kunststof, die gebruikt worden voor UN-nummer 2031 met meer dan 55 % salpeterzuur, bedraagt twee jaar te rekenen vanaf de datum van fabricage.
B16
Voor het UN-nummer 3375 zijn de IBC's van het type 31A en 31N niet toegestaan zonder de goedkeuring door de bevoegde overheid.
Bijzonder verpakkingsvoorschrift eigen aan het RID en ADR:
BB2
Voor UN-nummer 1203 mogen, ondanks bijzondere bepaling 534 (zie 3.3.1), grote recipiënten voor losgestort vervoer enkel gebruikt worden indien de reële dampspanning bij 50 °C niet meer dan 110 kPa bedraagt of indien de reële dampspanning bij 55 °C niet meer dan 130 kPa bedraagt.
BB4
Voor de UN-nummers 1133, 1139, 1139, 1197, 1210, 1263, 1266, 1286, 1287, 1306, 1866, 1993 en 1999, die overeenkomstig 2.2.3.1.4 ingedeeld zijn bij verpakkingsgroep III, zijn de grote recipiënten voor losgestort vervoer (IBC's) met een inhoud van meer dan 450 liter niet toegestaan.
IBC03
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
IBC03
De volgende IBC's zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1, 4.1.2 en 4.1.3 is voldaan:
 1)  IBC's uit metaal (31A, 31B en 31N);
 2)  IBC's uit stijve kunststof (31H1 en 31H2)
 3)  Composiet-IBC's (31HZ1, 31HA2, 31HB2, 31HN2, 31HD2 en 31HH2).
Bijzonder verpakkingsvoorschrift:
B8
In zuivere vorm mag deze stof niet in IBC's vervoerd worden omdat geweten is dat ze een dampdruk heeft van meer dan 110 kPa bij 50 °C of 130 kPa bij 55 °C.
B19
Voor de UN-nummers 3532 en 3534 moeten de IBC's op zodanige wijze ontworpen en vervaardigd worden om toe te laten dat het gas of de damp kan ontsnappen om een drukopbouw te vermijden die een breuk van de IBC's in het geval van stabilisatieverlies, zou kunnen veroorzaken.
IBC04
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
IBC04
De volgende IBC's zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1, 4.1.2 en 4.1.3 is voldaan:
IBC's uit metaal (11A, 11B, 11N, 21A, 21B, 21N, 31A, 31B en 31N).
IBC05
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
IBC05
De volgende IBC's zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1, 4.1.2 en 4.1.3 is voldaan:
 1)  IBC's uit metaal (11A, 11B, 11N, 21A, 21B, 21N, 31A, 31B, en 31N);
 2)  IBC's uit stijve kunststof (11H1, 11H2, 21H1, 21H2, 31H1, en 31H2);
 3)  Composiet-IBC's (11HZ1, 21HZ2 en 31HZ1).
IBC06
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
IBC06
De volgende IBC's zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1, 4.1.2 en 4.1.3 is voldaan:
 1)  IBC's uit metaal (11A, 11B, 11N, 21A, 21B, 21N, 31A, 31B en 31N);
 2)  IBC's uit stijve kunststof (11H1, 11H2, 21H1, 21H2, 31H1, en 31H2);
 3)  Composiet-IBC's (11HZ1, 11HZ2, 21HZ1, 21HZ2 en 31HZ1).
Bijkomende bepaling:
Zie 4.1.3.4 wanneer een vaste stof vloeibaar kan worden tijdens het vervoer.
Bijzondere verpakkingsvoorschriften:
B12
De IBC's voor UN-nummer 2907 moeten voldoen aan het beproevingsniveau van verpakkingsgroep II. De IBC's die voldoen aan de criteria van het beproevingsniveau van verpakkingsgroep I mogen niet gebruikt worden.
IBC07
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
IBC07
De volgende IBC's zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1, 4.1.2 en 4.1.3 is voldaan:
 1)  IBC's uit metaal (11A, 11B, 11N, 21A, 21B, 21N, 31A, 31B en 31N);
 2)  IBC's uit stijve kunststof (11H1, 11H2, 21H1, 21H2, 31H1, en 31H2);
 3)  Composiet-IBC's (11HZ1, 11HZ2, 21HZ1, 21HZ2 en 31HZ1);
 4)  IBC's uit hout (11C, 11D en 11F).
Bijkomende bepaling:
 1.  Zie 4.1.3.4 wanneer een vaste stof vloeibaar kan worden tijdens het vervoer.
 2.  De voeringen van de IBC's uit hout moeten stofdicht zijn.
Bijzonder verpakkingsvoorschrift:
B18
Voor de UN-nummers 3531 en 3533 moeten de IBC's op zodanige wijze ontworpen en vervaardigd worden om toe te laten dat het gas of de damp kan ontsnappen om een drukopbouw te vermijden die een breuk van de IBC's in het geval van stabilisatieverlies, zou kunnen veroorzaken.
B20
UN-nr. 3550 mag vervoerd worden in soepele IBC's (13H3 of 13H4) met stofdichte voeringen om eender welke lekkage van de stof te verhinderen tijdens het vervoer.
IBC08
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
IBC08
De volgende IBC's zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1, 4.1.2 en 4.1.3 is voldaan:
 1)  IBC's uit metaal (11A, 11B, 11N, 21A, 21B, 21N, 31A, 31B en 31N);
 2)  IBC's uit stijve kunststof (11H1, 11H2, 21H1, 21H2, 31H1, en 31H2);
 3)  Composiet-IBC's (11HZ1, 11HZ2, 21HZ1, 21HZ2 en 31HZ1);
 4)  IBC's uit karton (11G);
 5)  IBC's uit hout (11C, 11Den 11F);
 6)  Flexibele IBC's (13H1, 13H2, 13H3, 13H4, 13H5, 13L1, 13L2, 13L3, 13L4, 13M1 en 13M2).
Bijkomende bepaling:
Zie 4.1.3.4 wanneer een vaste stof vloeibaar kan worden tijdens het vervoer.
Bijzondere verpakkingsvoorschriften:
B3
Flexibele IBC's moeten stofdicht en waterbestendig zijn, of van een stofdichte en waterbestendige voering voorzien zijn.
B4
Soepele, kartonnen of houten IBC's moeten stofdicht en waterbestendig zijn, of van een stofdichte en waterbestendige voering voorzien zijn.
B6
De IBC's voor de UN-nummers 1363, 1364, 1365, 1386, 1408, 1841, 2211, 2217, 2793 en 3314 moeten niet noodzakelijk voldoen aan de beproevingsvoorwaarden voor de IBC's van hoofdstuk 6.5.
B13
OPMERKING: Het vervoer over zee van de UN-nummers 1748, 2208, 2880, 3485, 3486 en 3487 in IBC's is verboden door de IMDG Code.
Bijzonder verpakkingsvoorschrift specifiek aan het RID en het ADR:
BB3
Voor UN 3509, worden de IBC's niet geacht te voldoen aan de voorschriften van paragraaf 4.1.1.3.
 
De IBC's moeten voldoen aan de voorwaarden van 6.5.5, en lekdicht zijn of voorzien zijn van een gesloten lekdichte liner of binnenzak die bestand zijn tegen doorboring.
 
Er mogen flexibele IBC's worden gebruikt als de residu's uitsluitend bestaan uit vaste stoffen, die niet vloeibaar kunnen worden bij temperaturen die tijdens het vervoer kunnen optreden.
 
Als er vloeistofresidu's aanwezig zijn, moeten stijve IBC's gebruikt worden die van een retentiemiddel voorzien zijn (bvb absorberend materiaal).
 
Voorafgaand aan het vullen en het ten vervoer aanbieden, moet iedere IBC gecontroleerd worden om ervan verzekerd te zijn dat deze vrij is van corrosie, verontreiniging of andere beschadigingen. Iedere IBC die tekenen vertoont van verminderde sterkte, mogen niet langer worden gebruikt (kleine deukjes en krasjes worden niet beschouwd als beschadigingen die de sterkte aantast van de IBC).
 
IBC's bestemd voor het vervoer van afgedankte verpakkingen, leeg, ongereinigd verontreinigd met residu's van klasse 5.1, dienen zodanig vervaardigd of aangepast te zijn, dat de goederen niet in contact kunnen komen met hout of enig ander brandbaar materiaal.
IBC99
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
IBC99
Enkel IBC's die door de bevoegde overheid voor deze goederen goedgekeurd werden mogen gebruikt worden. Ofwel moet een exemplaar van de door de bevoegde overheid afgeleverde goedkeuring elke zending vergezellen, ofwel vermeldt het vervoerdocument dat deze verpakkingen goedgekeurd werden door de bevoegde overheid.
IBC100
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
IBC100
Deze instructie is van toepassing op de UN-nummers 0082, 0222, 0241, 0331 en 0332.
De volgende IBC's zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1, 4.1.2 en 4.1.3 en aan de bijzondere bepalingen van afdeling 4.1.5 is voldaan:
 1)  IBC's uit metaal (11A, 11B, 11N, 21A, 21B, 21N, 31A, 31B en 31N);
 2)  Flexibele IBC's (13H2, 13H3, 13H4, 13L2, 13L3, 13L4 en 13M2);
 3)  IBC's uit stijve kunststof (11H1, 11H2, 21H1, 21H2, 31H1 en 31H2);
 4)  Composiet-IBC's(11HZ1, 11HZ2, 21HZ1, 21HZ2, 31HZ1 en 31HZ2).
Bijkomende bepalingen:
 1)  De IBC's mogen enkel gebruikt worden voor stoffen die vrij kunnen vloeien.
 2)  De flexibele IBC's mogen alleen voor vaste stoffen gebruikt worden.
Bijzondere verpakkingsvoorschriften:
B3
Voor UN 0222 moeten de flexibele IBC's die gebruikt worden voor poedervormige stoffen stofdicht en waterbestendig zijn of moeten ze voorzien van een voering die stofdicht is voor poedervormige stoffen en waterbestendig.
 
B9
Voor de stoffen van UN-nummer 0082 mag deze verpakkingsinstructie enkel maar gebruikt worden indien het mengsels zijn van ammoniumnitraat of andere anorganische nitraten met andere brandbare stoffen die geen ontplofbare bestanddelen zijn. Deze springstoffen mogen geen nitroglycerine, gelijkaardige vloeibare organische nitraten of chloraten bevatten. Metalen IBC's zijn niet toegelaten.
 
B10
Voor de stoffen van UN-nummer 0241 mag deze verpakkingsinstructie enkel maar gebruikt worden indien ze bestaan uit water als hoofdbestanddeel, met hoge concentraties ammoniumnitraat of andere oxiderende stoffen die geheel of gedeeltelijk opgelost zijn. De andere bestanddelen kunnen koolwaterstoffen of aluminiumpoeder omvatten, maar geen stikstofverbindingen zoals trinitrotolueen (TNT). Metalen IBC's zijn niet toegelaten.
 
B17
Voor UN 0222 zijn metalen IBC's niet toegelaten.
 
IBC520
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
IBC520
Deze instructie is van toepassing op de organische peroxides en de zelfontledende stoffen van type F.
De hieronder opgesomde IBC's zijn voor de aangegeven preparaten toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1, 4.1.2 en 4.1.3 en aan de bijzondere bepalingen van 4.1.7.2 is voldaan. De preparaten die niet opgesomd worden in 2.2.41.4 noch in 2.2.52.4 maar wel hieronder opgesomd zijn mogen eveneens vervoerd worden als ze in overeenstemming met de verpakkingsmethode OP8 van de verpakkingsinstructie P520 van 4.1.4.1 verpakt zijn, met in voorkomend geval dezelfde regelingstemperaturen en kritieke temperaturen.
Voor de preparaten die niet in de onderstaande lijst voorkomen mogen enkel maar de IBC's gebruikt worden die door de bevoegde overheid zijn goedgekeurd (zie 4.1.7.2.2).
UN-nr.
Organisch peroxide
Type van IBC
Maximale hoeveelheid (liter/kg)
Regelingstemperatuur
Kritieke temperatuur
3109
ORGANISCH PEROXIDE VAN TYPE F, VLOEIBAAR
 
 
 
 
tert-butylcumylperoxide
31HA1
1000
 
 
tert-butylhydroperoxide, ten hoogste 72 % in water
31A
31HA1
1250
1000
 
 
tert-Butylperoxyacetaat, ten hoogste 32 % in een verdunningsmiddel van type A
31A
31HA1
1250
1000
 
 
tert-Butylperoxybenzoaat, ten hoogste 32 % in een verdunningsmiddel van type A
31A
1250
 
 
tert-butylperoxy-3,5,5-trimethylhexanoaat, ten hoogste 37 % in een verdunningsmiddel van type A
31A
31HA1
1250
1000
 
 
cumylhydroperoxide, ten hoogste 90 % in een verdunningsmiddel van type A
31HA1
1250
 
 
dibenzoylperoxide, ten hoogste 42 %, als een stabiele dispersie in water
31H1
1000
 
 
di-tert-butylperoxide, ten hoogste 52 % in een verdunningsmiddel van type A
31A
31HA1
1250
1000
 
 
1,1-di-(tert-butylperoxy)-cyclohexaan, ten hoogste 42 % in een verdunningsmiddel van type A
31H1
1000
 
 
1,1-di-(tert-butylperoxy)-cyclohexaan, ten hoogste 37 % in een verdunningsmiddel van type A
31A
1250
 
 
dilauroylperoxide, ten hoogste 42 %, stabiele dispersie in water
31HA1
1000
 
 
isopropylcumylhydroperoxide, ten hoogste 72 % in een verdunningsmiddel van type A
31HA1
1250
 
 
p-menthylhydroperoxide, ten hoogste 72 % in een verdunningsmiddel van type A
31HA1
1250
 
 
peroxyazijnzuur, gestabiliseerd, ten hoogste 17 %
31H1
31H2
31HA1
31A
1500
1500
1500
1500
 
 
2,5-dimethyl-2,5-Di(tert-butylperoxy)hexaan, ten hoogste 52 % in een verdunningsmiddel van type A
31HA1
1000
 
 
3,6,9-triethyl-3,6,9-trimethyl-4,4,7-triperoxonaan, ten hoogste 27 % in een verdunningsmiddel van type A
31HA1
1000
 
 
3110
ORGANISCH PEROXIDE VAN TYPE F, VAST
 
 
 
 
Dicumylperoxide
31A
31H1
31HA1
2000
 
 
3119
ORGANISCH PEROXIDE VAN TYPE F, VLOEIBAAR, MET TEMPERATUURBEHEERSING
 
 
 
 
tert-Amylylperoxypivalaat, ten hoogste 32 % in een verdunningsmiddel van type A
31A
1250
+ 10 °C
+ 15 °C
tert-Butylperoxy-2-ethylhexanoaat, ten hoogste 32 % in een verdunningsmiddel van type B
31HA1
31A
1000
1250
+ 30 °C
+ 30 °C
+ 35 °C
+ 35 °C
tert-Butylperoxyneodecanoaat, ten hoogste 52 %, stabiele dispersie in water
31A
1250
-5 °C
+ 5 °C
tert-Butylperoxypivalaat, ten hoogste 27 % in een verdunningsmiddel van type B
31HA1
31A
1000
1250
+ 10 °C
+ 10 °C
+ 15 °C
+ 15 °C
di-(2-neodecanoylperoxyisopropyl)benzeen, ten hoogste 42 %, stabiele dispersie in water
31A
1250
-15 °C
-5 °C
di-(4-tert-butylcyclohexyl)peroxydicarbonaat, ten hoogste 42 %, stabiele dispersie in water
31HA1
1000
+ 30 °C
+ 35 °C
dicetylperoxydicarbonaat, ten hoogste 42 %, stabiele dispersie in water
31HA1
1000
+ 30 °C
+ 35 °C
Dicyclohexylperoxydicarbonaat, ten hoogste 42 %, stabiele dispersie in water
31A
1250
+ 10 °C
+ 15 °C
Dimyristylperoxydicarbonaat, ten hoogste 42 %, stabiele dispersie in water
31HA1
1000
+ 15 °C
+ 20 °C
Diisobutyrylperoxide, ten hoogste 28 % stabiele dispersie in water
31HA1
31A
1000
1250
-20°C
-20°C
-10°C
-10°C
Diisobutyrylperoxide, ten hoogste 42 % stabiele dispersie in water
31HA1
31A
1000
1250
-25°C
-25°C
-15°C
-15°C
Di-(3,5,5-trimethylhexanoyl)peroxide, ten hoogste 52 % in een verdunningsmiddel van type A
31HA1
31A
1000
1250
+ 10 °C
+ 10 °C
+ 15 °C
+ 15 °C
Di-(3,5,5-trimethylhexanoyl)peroxide, ten hoogste 52 %, stabiele dispersie in water
31A
31HA1
1250
1000
+ 10 °C
+ 10 °C
+ 15 °C
+ 15 °C
Di-(2-ethylhexyl)peroxydicarbonaat, ten hoogste 62 %, stabiele dispersie in water
31HA1
1000
-20 °C
-10 °C
 
31A
1250
-20 °C
-10 °C
cumylperoxyneodecanoaat, ten hoogste 52 %, stabiele dispersie in water
31A
1250
-15 °C
-5 °C
3-hydroxy-1,1-dimethylbutylperoxyneodecanoaat, ten hoogste 52 %, stabiele dispersie in water
31A
1250
-15 °C
-5 °C
tert-butylperoxyneodecanoaat, ten hoogste 32 % in een verdunningsmiddel van type A
31A
1250
0 °C
+ 10 °C
tert-butylperoxyneodecanoaat, ten hoogste 42 %, stabiele dispersie in water
31A
1250
-5 °C
+ 5 °C
1,1,3,3-tetramethylbutylperoxyneodecanoaat, ten hoogste 52 %, stabiele dispersie in water
31H1
31A
1000
1250
-5 °C
-5 °C
+ 5 °C
+ 5 °C
1, 1, 3, 3-tetramethylbutylperoxy-2-ethylhexanoaat, ten hoogste 67 %, in een verdunningsmiddel van type A
31HA1
1000
+15 °C
+20 °C
tert-Amyl peroxy-2-ethylhexonaat, ten hoogste 62 % in een verdunningsmiddel van type A
31HA1
1000
+15 °C
+20 °C
tert-Amyl peroxypivalaat, ten hoogste 42%, stabiele dispersie in water
31HA1
1000
0°C
+10 °C
tert-Butyl peroxypivalaat, ten hoogste 42% in een verdunningsmiddel van type A
31HA1
1000
+10 °C
+15 °C
31A
1250
+10 °C
+15 °C
3120
ORGANISCH PEROXIDE VAN TYPE F, VAST, MET TEMPERATUURBEHEERSING
 
 
 
 
Geen preparaat vermeld
 
 
 
 
Bijkomende bepalingen:
 1.  De IBC's moeten uitgerust zijn met een inrichting die de evacuatie van de gassen tijdens het vervoer mogelijk maakt. De inlaat naar de decompressieinrichting moet zich tijdens het vervoer en bij de maximale vulling in de dampfase binnen de IBC bevinden.
 2.  Om het explosief bezwijken van metalen IBC's of composiet-IBC's met een volwandig metalen omhulsel te voorkomen, moeten de drukontlastingsinrichtingen voor noodgevallen ontworpen worden om alle ontledings producten en dampen af te blazen die vrijkomen tijdens een aanwezigheid in een brandhaard (zoals berekend met de formule van 4.2.1.13.8) gedurende een periode van ten minste een uur of als gevolg van een zelfversnellende ontleding. De regelingstemperatuur en de kritieke temperatuur die in deze verpakkingsinstructie gespecificeerd worden, zijn berekend op basis van een niet-geïsoleerde IBC. Bij de verzending van een organisch peroxide in IBC's overeenkomstig onderhavige instructie heeft de afzender de verantwoordelijkheid om er op toe te zien dat:
 a)  de op de IBC aangebrachte drukontlastingsinrichtingen en drukontlastingsinrichtingen voor noodgevallen ontworpen zijn om op passende wijze rekening te houden met de zelfversnellende ontleding van het organisch peroxide en met de aanwezigheid in een brandhaard; en
 b)  in voorkomend geval de aangegeven regelingstemperatuur en kritieke temperatuur geschikt zijn, rekening houdend met het ontwerp (bijvoorbeeld de isolatie) van de te gebruiken IBC.
IBC620
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
IBC620
Deze instructie is van toepassing op UN-nummer 3291.
De volgende IBC's zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 (met uitzondering van 4.11.15), 4.1.2 en 4.1.3 is voldaan:
Stijve en lekdichte IBC's die voldoen aan het beproevingsniveau van verpakkingsgroep II.
Bijkomende bepalingen:
 1.  De IBC's moeten een voldoende hoeveelheid absorberend materiaal bevatten om de totaliteit van de aanwezige vloeistof te absorberen.
 2.  De IBC's moeten in staat zijn om de vloeistoffen vast te houden.
 3.  De IBC's die bestemd zijn om scherpe of puntige voorwerpen (zoals gebroken glas of naalden) te bevatten moeten bestand zijn tegen perforatie.
4.1.4.3 Verpakkingsinstructies met betrekking tot het gebruik van de grote verpakkingen
LP01
VERPAKKINGSINSTRUCTIE (VLOEISTOFFEN)
LP01
De volgende grote verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:
Binnenverpakkingen
Grote buitenverpakkingen
Verpakkingsgroep I
Verpakkingsgroep II
Verpakkingsgroep III
Uit glas
10 liter
uit staal (50A)
Niet toegelaten
Niet toegelaten
Maximaal volume: 3 m3
Uit kunststof
30 liter
uit aluminium (50B)
Uit metaal
40 liter
uit metaal behalve staal of aluminium (50N)
 
 
uit stijve kunststof (50H)
 
 
uit massief hout (50C)
 
 
uit gelamineerd hout (50D)
 
 
uit spaanplaat (50F)
 
 
uit stijf karton (50G)
LP02
VERPAKKINGSINSTRUCTIE (VASTE STOFFEN)
LP02
De volgende grote verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:
Binnenverpakkingen
Grote buitenverpakkingen
Verpakkingsgroep I
Verpakkingsgroep II
Verpakkingsgroep III
Uit glas
10 kg
uit staal (50A)
Niet toegelaten
Niet toegelaten
Maximaal volume: 3 m3
Uit kunststof (b)
50 kg
uit aluminium (50B)
Uit metaal
50 kg
uit metaal behalve staal of aluminium (50N)
uit papier (a) , (b)
50 kg
uit soepele kunststof (51H) (c)
uit karton (a) , (b)
50 kg
uit stijve kunststof (50H)
 
 
uit massief hout (50C)
 
 
uit gelamineerd hout (50D)
 
 
uit spaanplaat (50F)
 
 
uit stijf karton (50G)
Bijzondere verpakkingsvoorschriften:
L2
(Afgeschaft)
L3
OPMERKING: Voor de UN-nummers 2286 en 3486 is het zeevervoer in grote verpakkingen verboden.
Bijzonder verpakkingsvoorschrift specifiek voor het RID en het ADR
LL1
Voor UN 3509, worden de grote verpakkingen niet geacht te voldoen aan de voorschriften van paragraaf 4.1.1.3.
 
De grote verpakkingen moeten voldoen aan de voorwaarden van 6.6.4, en lekdicht zijn of voorzien zijn van een gesloten lekdichte liner of binnenzak die bestand zijn tegen doorboring.
 
Er mogen flexibele grote verpakkingen worden gebruikt als de residu's uitsluitend bestaan uit vaste stoffen, die niet vloeibaar kunnen worden bij temperaturen die tijdens het vervoer kunnen optreden.
 
Als er vloeistofresidu's aanwezig zijn, moeten stijve grote verpakkingen gebruikt worden die van een retentiemiddel voorzien zijn (bvb absorberend materiaal).
 
Voorafgaand aan het vullen en het ten vervoer aanbieden, moet iedere grote verpakking gecontroleerd worden om ervan verzekerd te zijn dat deze vrij is van corrosie, verontreiniging of andere beschadigingen. Iedere grote verpakking die tekenen vertoont van verminderde sterkte, mogen niet langer worden gebruikt (kleine deukjes en krasjes worden niet beschouwd als beschadigingen die de sterkte aantast van de grote verpakking).
 
Grote verpakkingen bestemd voor het vervoer van afgedankte verpakkingen, leeg, ongereinigd verontreinigd met residu's van klasse 5.1, dienen zodanig vervaardigd of aangepast te zijn, dat de goederen niet in contact kunnen komen met hout of enig ander brandbaar materiaal.
(a)
Deze binnenverpakkingen mogen niet gebruikt worden wanneer de vervoerde stoffen tijdens het vervoer vloeibaar kunnen worden.
(b)
Deze binnenverpakkingen moeten stofdicht zijn.
(c)
Deze verpakkingen mogen enkel met soepele binnenverpakkingen gebruikt worden.
LP03
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
LP03
Deze instructie is van toepassing op de UN-nummers 3537 tot en met 3548.
 1)  De volgende grote verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:
De volgende grote verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:
staal (50A);
aluminium (50B);
ander metaal dan staal of aluminium (50N);
stijve kunststof (50H);
massief hout (50C);
gelamineerd hout (50D);
spaanplaat (50F);
stijf karton (50G).
 2)  Bovendien moet aan de volgende voorwaarden voldaan zijn:
 a)  Recipiënten vervat in voorwerpen die zelf vloeibare of vaste stoffen bevatten moeten vervaardigd worden uit een geschikt materiaal en op een zodanige wijze in het voorwerp worden vastgezet dat breuk of doorboring of vrijkomen van de inhoud in het voorwerp zelf of in de buitenverpakking onder normale vervoersomstandigheden vermeden wordt;
 b)  Recipiënten die vloeistoffen bevatten en uitgerust zijn met sluitingen, moeten op een zodanige wijze verpakt worden dat hun sluitingen correct georiënteerd zijn. Bovendien moeten de recipiënten in overeenstemming zijn met de bepalingen met betrekking tot de interne beproevingsdruk van 6.1.5.5;
 c)  Recipiënten die makkelijk vatbaar zijn voor breuk of doorboring, zoals recipiënten uit glas, porcelein of aardewerk alsook uit bepaalde kunststoffen, moeten correct vastgezet worden. Geen enkel lek van de inhoud mag de beschermingseigenschappen van het voorwerp of van zijn buitenverpakking aanzienlijk verzwakken;
 d)  Recipiënten die gassen bevatten en die binnen in een voorwerp geplaatst zijn, moeten voldoen aan de voorschriften van afdeling 4.1.6 en van hoofdstuk 6.2, al naar gelang het geval, of een equivalent beschermingsniveau bieden aan de verpakkingsinstructies P200 of P208;
 e)  Indien het voorwerp geen enkel recipiënt bevat, moet het de gevaarlijke goederen volledig insluiten en elk verlies van deze gevaarlijke goederen verhinderen onder normale vervoersomstandigheden.
 3)  De voorwerpen moeten op een zodanige wijze verpakt worden dat elke verplaatsing van de voorwerpen en het ongewild in werking stellen onder normale vervoersomstandigheden wordt verhinderd.
 4)  Voorwerpen die prototypen van lithiumcellen of -batterijen, natrium-ion cellen of -batterijen uit de pre-productie bevatten en die worden vervoerd voor beproeving, of lithiumcellen of -batterijen of natium-ion cellen of -batterijen die worden geproduceerd voor een serie van niet meer dan 100 cellen of batterijen, van een type waarvan niet is aangetoond dat het voldoet aan de beproevingsvereisten van subsectie 38.3 van deel III van het Handboek van testen en criteria, moeten bovendien aan de volgende vereisten voldoen:
 a)  De verpakkingen moeten voldoen aan de voorschriften van punt 1) van deze instructie;
 b)  Er moeten geschikte maatregelen worden getroffen om de gevolgen van trillingen en schokken zoveel mogelijk te beperken en om elke beweging van het voorwerp in het collo, die het zou kunnen beschadigen en het vervoer gevaarlijk zou kunnen maken, te verhinderen. Wanneer voor deze doeleinden opvulmateriaal wordt gebruikt, moet dit onbrandbaar en elektrisch niet-geleidend zijn;
 c)  De niet-brandbaarheid van het opvulmateriaal moet worden beoordeeld aan de hand van een norm die erkend is in het land waar de verpakking is ontworpen of vervaardigd.
LP99
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
LP99
Enkel de grote verpakkingen die door de bevoegde overheid voor deze goederen goedgekeurd werden mogen gebruikt worden. Ofwel moet een exemplaar van de door de bevoegde overheid afgeleverde goedkeuring elke zending vergezellen, ofwel vermeldt het vervoerdocument dat deze verpakkingen goedgekeurd werden door de bevoegde overheid.
LP101
 
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
LP101
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 en aan de bijzondere bepalingen van afdeling 4.1.5 is voldaan:
Binnenverpakkingen
Tussenverpakkingen
Grote buitenverpakkingen
Niet vereist
Niet vereist
uit staal (50A)
uit aluminium (50B)
uit metaal behalve staal of aluminium (50N)
uit stijve kunststof (50H)
uit massief hout (50C)
uit gelamineerd hout (50D)
uit spaanplaat (50F)
uit stijf karton (50G)
Bijzonder verpakkingsvoorschrift:
L1
Voor de UN-nummers 0006, 0009, 0010, 0015, 0016, 0018, 0019, 0034, 0035, 0038, 0039, 0048, 0056, 0137, 0138, 0168, 0169, 0171, 0181, 0182, 0183, 0186, 0221, 0243, 0244, 0245, 0246, 0254, 0280, 0281, 0286, 0287, 0297, 0299, 0300, 0301, 0303, 0321, 0328, 0329, 0344, 0345, 0346, 0347, 0362, 0363, 0370, 0412, 0424, 0425, 0434, 0435, 0436, 0437, 0438, 0451, 0488, 0502 en 0510 geldt het volgende:
 
Normaal voor militair gebruik bestemde grote en robuuste ontplofbare voorwerpen die geen inleimiddelen bevatten of waarvan de inleimiddelen voorzien zijn van ten minste twee doeltreffende veiligheidsvoorzieningen, mogen zonder verpakking vervoerd worden. Indien deze voorwerpen voorzien zijn van voortdrijvende ladingen of zelfaandrijvend zijn, moeten hun ontstekingssystemen beschermd zijn tegen stimulantia die onder normale vervoersvoorwaarden kunnen voorkomen. Wanneer de resultaten van de beproevingen van testserie 4 op een onverpakt voorwerp negatief zijn komt het transport van deze voorwerpen zonder verpakking in aanmerking. Dergelijke onverpakte voorwerpen mogen op onderstellen bevestigd worden of in kratten of andere geschikte manipulatieinrichtingen geplaatst zijn.
LP102
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
LP102
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 en aan de bijzondere bepalingen van afdeling 4.1.5 is voldaan:
Binnenverpakkingen
Tussenverpakkingen
Grote buitenverpakkingen
Zakken
waterbestendig
Niet vereist
uit staal (50A)
uit aluminium (50B)
uit metaal behalve staal of aluminium (50N)
uit stijve kunststof (50H)
uit massief hout (50C)
uit gelamineerd hout (50D)
uit spaanplaat (50F)
uit stijf karton (50G)
Recipiënten
uit karton
uit metaal
uit kunststof
uit hout
Bladen
uit golfkarton
Kokers
uit karton
LP200
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
LP200
Deze instructie is van toepassing op UN-nummer 1950 en 2037
De volgende verpakkingen zijn toegelaten voor spuitbussen en gaspatronen indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan :
Stijve grote verpakkingen die voldoen aan het beproevingsniveau van verpakkingsgroep II:
 
uit staal (50A)
 
uit aluminium (50B)
 
uit metaal behalve staal of aluminium (50N)
 
uit stijve kunststof (50H)
 
uit massief hout (50C)
 
uit gelamineerd hout (50D)
 
uit spaanplaat (50F)
 
uit stijf karton (50G)
Bijzondere verpakkingsvoorschrift:
L2
De grote verpakkingen moeten op zodanige wijze ontworpen en vervaardigd worden om elke gevaarlijke beweging en elke accidentele ontlading onder normale vervoersvoorwaarden, te vermijden. Voor afgedankte spuitbussen die vervoerd worden in overeenstemming met bijzondere bepaling 327, moeten de grote verpakkingen voorzien zijn van middelen om elke vrijgekomen vloeistof die kan ontsnappen, vast te houden, bijvoorbeeld een absorberend materiaal. Voor de tot afval geworden spuitbussen (aërosolen) en gaspatronen vervoerd in overeenstemming met bijzondere bepaling 327 moeten de grote verpakkingen afdoende geventileerd worden om de vorming van gevaarlijke atmosferen en de opbouw van druk te voorkomen.
LP621
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
LP621
Deze instructie is van toepassing op UN-nummer 3291.
De volgende grote verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:
 1)  Voor ziekenhuisafval dat zich in binnenverpakkingen bevindt: stijve en lekdichte grote verpakkingen die op het beproevingsniveau van verpakkingsgroep II voldoen aan de bepalingen van hoofdstuk 6.6 voor vaste stoffen, op voorwaarde dat er voldoende absorberend materiaal is om de gehele hoeveelheid aanwezige vloeistof te absorberen en de grote verpakking in staat is vloeistoffen binnen te houden.
 2)  Voor colli die grotere hoeveelheden vloeistof bevatten: Grote, stijve verpakkingen die op het beproevingsniveau van verpakkingsgroep II voldoen aan de bepalingen van hoofdstuk 6.6 voor vloeistoffen.
Bijkomende bepalingen:
De grote verpakkingen die bestemd zijn om scherpe of puntige voorwerpen (zoals gebroken glas of naalden) te bevatten, moeten bestand zijn tegen perforatie en moeten de vloeistoffen kunnen vasthouden onder de beproevingsvoorwaarden van hoofdstuk 6.6.
LP622
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
LP622
Deze instructie is van toepassing op afvalstoffen van UN3549 die met het oog op hun eliminatie vervoerd worden.
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:
Binnenverpakkingen
Tussenverpakkingen
Buitenverpakkingen
Uit metaal
Uit metaal
uit staal (50A)
Uit kunststof
Uit kunststof
uit aluminium (50B)
 
 
uit metaal behalve staal of aluminium (50N)
 
 
uit gelamineerd hout (50D)
 
 
uit stijf karton (50G)
 
 
uit stijve kunststof (50H)
De buitenverpakkingen moeten voldoen aan het beproevingsniveau van verpakkingsgroep I voor vaste stoffen.
Bijkomende bepalingen :
 1.  Breekbare voorwerpen moeten vervat te zijn in ofwel een stijve binnenverpakking of een stijve tussenverpakking.
 2.  De binnenverpakkingen die bestemd zijn om scherpe voorwerpen (zoals gebroken glas of naalden), moeten stijf zijn en bestand tegen perforatie.
 3.  De binnen-, tussen- en buitenverpakkingen moeten in staat zijn de vloeistoffen vast te houden. Buitenverpakkingen die omwille van hun constructue geen vloeistoffen kunnen vasthouden moeten uitgerust worden met een voering of voorzien worden van passende maatregelen om de vloeistoffen te kunnen vasthouden.
 4.  De binnen- en de tussenverpakking mogen flexiebel zijn. Wanneer flexiebele verpakkingen gebruikt worden, dienen deze te voldoen aan de valproef van minstens 165g volgens ISO norm 7765-1:1988 “Plastics films and sheeting- Determination of impact resistance by the free-falling dart method- Part 1: Staircase methods” en voldoen aan de scheurweerstandstest van minimum 480 g op vlakken die loodrecht en evenwijdig aan het langsvlak van de zak staan volgens ISO norm 6383-2:1983 “Plastics – Film and sheeting – Determination of tear resistance – Part 2: Elmendorf method”. De maximum netto massa van iedere collo bedraagt 30 kg.
 5.  Elke flexibele tussenverpakking mag niet meer dan één binnenverpaking bevatten
 6.  De binnenverpakkingen die een kleine hoeveelheid vrije vloeistof bevatten, mogen in een tussenverpakking zitten op voorwaarde dat er voldoende absorberend of stollend materiaal materiaal in de binnen- of tussenverpakking aanwezig is om de volledige inhoud te absorberen of te doen stollen.Er moet geschikt absorberend materiaal worden gebruikt dat bestand is tegen temperaturen en trillingen die onder normale vervoersomstandigheden kunnen optreden.
 7.  Tussenverpakkingen moeten geplaatst worden in buitenverpakkingen met daartussen het geschikte opvul- of absorberend materiaal.
LP902
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
LP902
Deze instructie is van toepassing op UN-nummer 3268.
1) Verpakte voorwerpen:
De volgende verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:
Stijve grote verpakkingen die voldoen aan het beproevingsniveau van verpakkingsgroep III:
staal (50A);
aluminium (50B);
ander metaal dan staal of aluminium (50N);
stijve kunststof (50H);
massief hout (50C);
gelamineerd hout (50D);
spaanplaat (50F);
stijf karton (50G).
De verpakkingen moeten zodanig ontworpen en vervaardigd zijn dat onder normale vervoersomstandigheden de verplaatsing van de voorwerpen en het ongewild afgaan wordt verhinderd.
2) Onverpakte voorwerpen:
De voorwerpen mogen ook onverpakt vervoerd worden in speciale manipulatieinrichtingen en in speciaal ingerichte laadeenheden, wanneer ze van de plaats van fabricage naar de assemblagefabriek of vice-versa, met inbegrip van het traject van en naar intermediaire behandelingsplaatsen, vervoerd worden.
Bijkomende bepaling:
Elk drukrecipiënt moet voldoen aan de bepalingen van de bevoegde overheid voor de stof of de stoffen die het bevat.
LP903
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
LP903
Deze instructie is van toepassing op grote cellen met een brutomassa van meer dan 500 g, grote batterijen met een brutomassa van meer dan 12 kg en apparatuur die grote cellen of batterijen van UN-nummers 3090, 3091, 3480, 3481, 3551 en 3552 bevat.
De volgende grote verpakkingen zijn toegelaten voor cellen, voor batterijen en voor uitrusting die cellen of batterijen bevat, indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:
Stijve grote verpakkingen die voldoen aan het beproevingsniveau van verpakkingsgroep II, uit:
Staal (50A);
Aluminium (50B);
Metaal behalve staal of aluminium (50N);
Stijve kunststof (50H);
Massief hout (50C);
Gelamineerd hout (50D);
Spaanplaat (50F);
Stijf karton (50G).
De cellen, batterijen of uitrustingen moeten in binnenverpakkingen worden geplaatst of op andere geschikte manieren worden gescheiden, zoals door middel van plateaus (trays?) of scheidingen, om de bescherming te verzekeren tegen schade die onder normale vervoersomstandigheden zou kunnen worden veroorzaakt door:
 a)  verplaatsing of plaatsing binnenin de grote verpakking;
 b)  contact met andere cellen, batterijen of apparatuur binnenin de grote verpakking; en
 c)  de spanningen die worden uitgeoefend door het stapelen binnen de grote verpakking, op deze elementen, van de massa's van andere cellen, batterijen, apparatuur en verpakkingsonderdelen.
Wanneer cellen, batterijen of meerdere apparaten in grote verpakkingen worden verpakt, is het niet voldoende om alleen zakken (bijv. plastic) te gebruiken om aan deze voorschriften te voldoen.
Bijkomende bepaling:
De batterijen moeten beschermd zijn tegen kortsluitingen.
LP904
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
LP904
Deze instructie is van toepassing op één enkele beschadigde of één enkele defecte batterij en één enkele uitrusting die beschadigde of defecte cellen en batterijen bevat van de UN-nummers 3090, 3091, 3480, 3481, 3551 en 3552.
De volgende grote verpakkingen zijn toegelaten voor één enkele beschadigde of defecte batterij of voor één enkele uitrusting die beschadigde of defecte cellen of batterijen bevat, indien aan de algemene bepalingen van de afdelingen 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan.
Voor de batterijen en voor de uitrustingen die cellen en batterijen bevatten:
Stijve grote verpakkingen die voldoen aan het beproevingsniveau van verpakkingsgroep II, uit:
Staal (50A);
Aluminium (50B);
Metaal behalve staal of aluminium (50N);
Stijve kunststof (50H);
Gelamineerd hout (50D)
De grote verpakkingen moeten ook aan de volgende voorschriften voldoen:
 a)  De beschadigde of defecte batterij of de uitrusting die beschadigde of defecte cellen of batterijen bevat, moet individueel worden verpakt in een binnenverpakking die geplaatst is in een buitenverpakking. De binnenverpakking of de buitenverpakking moeten lekdicht zijn om het eventueel vrijkomen van elektrolyt te vermijden.
 b)  De binnenverpakking moet omgeven zijn door niet-brandbare of elektrisch niet-geleidende isolatie om de verpakking te beschermen tegen gevaarlijke warmteontwikkeling.
 c)  De hermetisch afgesloten verpakkingen moeten voorzien zijn van een beschermingsinrichting tegen overdruk, indien noodzakelijk.
 d)  Er moeten gepaste maatregelen moeten genomen worden om de effecten van trillingen en schokken tot een minimum te herleiden en te verhinderen dat de batterijen de batterij of de uitrusting zich binnen de colli zou verplaatsen wat aanleiding zou kunnen geven tot bijkomende beschadigingen en een gevaarlijke situatie tijdens het transport. Niet-brandbaar en elektrisch niet-geleidend vulmateriaal kan ook gebruikt worden om te beantwoorden aan dit voorschrift.
 e)  De niet-brandbaarheid van het thermische isolatiemateriaal en het opvulmateriaal moet geëvalueerd worden in overeenstemming met een norm die erkend is het land waar de verpakking ontworpen of vervaardigd is.
Voor de cellen en batterijen die lekken, moet er een voldoende hoeveelheid inert absorptiemateriaal toegevoegd worden aan de binnen- of buitenverpakking teneinde elke verlies van elektrolyt te absorberen.
Bijkomende bepaling:
De cellen en batterijen moeten beschermd zijn tegen kortsluitingen.
LP905
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
LP905
Deze instructie is van toepassing op productiereeksen bestaande uit maximum 100 cellen en batterijen van de UN-nummers 3090, 3091, 3480, 3481, 3551 en 3552 en op pre-productie prototypes van cellen en batterijen van deze UN-nummers wanneer deze prototypes vervoerd worden om beproefd te worden.
De volgende grote verpakkingen zijn toegelaten voor één enkele batterij en voor één enkele uitrusting die cellen of batterijen bevat indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:
 1)  Voor één individuele batterij:
Stijve grote verpakkingen die voldoen aan het beproevingsniveau van verpakkingsgroep II, uit:
staal (50A);
aluminium (50B);
ander metaal dan staal of aluminium (50N);
stijve kunststof (50H);
massief hout (50C);
gelamineerd hout (50D);
spaanplaat (50F);
stijf karton (50G).
De grote verpakkingen moeten eveneens voldoen aan de volgende voorschriften:
 a)  Een batterij van verschillende grootte, vorm of massa mag in een hierboven vermelde buitenverpakking van een beproefd constructietype verpakt worden, op voorwaarde dat de totale bruto massa van het collo niet hoger is dan de bruto massa waarvoor het constructietype werd goedgekeurd;
 b)  De batterij is verpakt in een binnenverpakking die geplaatst werd in een buitenverpakking;
 c)  De binnenverpakking wordt volledig omringd door voldoende niet-brandbaar en elektrisch niet-geleidend materiaal dat een voldoende thermische isolatie om ze te beschermen tegen gevaarlijke warmteontwikkeling verzekerd;
 d)  Er worden gepaste maatregelen genomen om de batterij te beschermen tegen trillingen en schokken en elke verplaatsing van de batterij te verhinderen in het collo die kunnen leiden tot beschadiging en gevaarlijke omstandigheden tijdens het vervoer. Wanneer om aan deze voorwaarden te voldoen, vulmateriaal gebruikt wordt, moet dit niet-brandbaar en elektrisch niet-geleidend zijn; en
 e)  De niet-brandbaarheid van het thermische isolatiemateriaal en het opvulmateriaal moet beoordeeld worden in overeenstemming met een norm die erkend is in het land waar de grote verpakking ontworpen of vervaardigd is.
 2)  Voor één afzonderlijke uitrusting die cellen of batterijen bevat:
Stijve grote verpakkingen die voldoen aan het beproevingsniveau van verpakkingsgroep II uit:
staal (50A);
aluminium (50B);
ander metaal dan staal of aluminium (50N);
stijve kunststof (50H);
massief hout (50C);
gelamineerd hout (50D);
spaanplaat (50F);
stijf karton (50G).
De grote verpakkingen moeten eveneens voldoen aan de volgende voorschriften:
 a)  Een uitrusting van verschillende grootte, vorm of massa mag in een hierboven vermelde buitenverpakking van een beproefd constructietype verpakt worden, op voorwaarde dat de totale bruto massa van het collo niet hoger is dan de bruto massa waarvoor het constructietype werd goedgekeurd;
 b)  De uitrusting moet zodanig vervaardigd of verpakt worden dat een ongewilde activering gedurende het vervoer verhinderd word;
 c)  Er worden gepaste maatregelen genomen om de uitrusting te beschermen tegen trillingen en schokken en elke verplaatsing van de uitrusting te verhinderen in het collo die kunnen leiden tot beschadiging en gevaarlijke omstandigheden tijdens het vervoer. Wanneer om aan deze voorwaarden te voldoen, vulmateriaal gebruikt wordt, moet dit niet-brandbaar en elektrisch niet geleidend zijn; en
 d)  De niet-brandbaarheid van het opvulmateriaal moet beoordeeld worden in overeenstemming een norm die erkend is in het land waar de grote verpakking ontworpen of vervaardigd is.
Bijkomende bepaling:
De cellen en batterijen moeten tegen kortsluiting beschermd worden.
LP906
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
LP906
Deze instructie is van toepassing op beschadigde of defecte batterijen van UN-nummers 3090, 3091, 3480, 3481, 3551 en 3552 die onder normale vervoersomstandigheden vatbaar zijn om snel te ontleden, gevaarlijk te reageren, een vlam, een gevaarlijke warmteontwikkeling of een gevaarlijke emissie van giftig, bijtend of brandbaar gas of dampen te produceren.
De volgende grote verpakkingen zijn toegelaten indien aan de algemene bepalingen van 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:
Voor de batterijen en de uitrustingen die batterijen bevatten:
Stijve grote verpakkingen die voldoen aan het beproevingsniveau van verpakkingsgroep I uit:
staal (50A);
aluminium (50B);
ander metaal dan staal of aluminium (50N);
stijve kunststof (50H);
massief hout (50C);
gelamineerd hout (50D);
spaanplaat (50F);
stijf karton (50G).
 1)  In het geval dat de batterij vatbaar is om snel te ontleden, gevaarlijk te reageren, een vlam, een gevaarlijke warmteontwikkeling of een gevaarlijke emissie van giftig, bijtend of brandbaar gas of dampen te produceren, moet de grote verpakking aan de volgende bijkomende prestatievereisten kunnen voldoen:
 a)  De temperatuur van het buitenoppervlak van het complete collo mag niet hoger zijn dan 100°C. Een tijdelijke piek tot 200°C is aanvaardbaar;
 b)  Geen enkele gevaarlijke vlam mag uitgestoten worden buiten het collo;
 c)  Geen enkel gevaarlijk fragment mag buiten het collo geprojecteerd worden;
 d)  De structurele integriteit van het collo moet behouden worden; en
 e)  De grote verpakkingen moeten over een gasbeheerssysteem beschikken (bvb. een filtersysteem, een ventilatiesysteem, een opsluitingssysteem voor gas, een gasdichte verpakking, enz.), al naar gelang het geval
 2)  De bijkomende prestatievereisten moeten aan de hand van beproevingen gecontroleerd worden, zoals gespecificeerd door de bevoegde overheid van elke Verdragspartij van het ADR, die ook de beproevingen die gespecificeerd worden door de bevoegde overheid van een land dat geen Verdragspartij van het ADR is, kan erkennen, mits deze beproevingen gespecificeerd werden in overeenstemming met de procedures die volgens het RID, het ADR, het ADN, de IMDG-Code of de Technische Instructies van de ICAO van toepassing zijn.
Een controlerapport dat naar aanleiding van de controle opgesteld werd, moet op aanvraag beschikbaar zijn. Hierin moeten ten minste de volgende gegevens opgesomd zijn: de naam van de batterijen, hun type zoals gedefiniëerd in afdeling 38.3.2.3 van het Handboek van testen en criteria, het maximum aantal batterijen, de totale massa van de batterijen, de totale energetische inhoud van de batterijen, de identificatie van de grote verpakking en de gegevens van de beproevingen volgens de controlemethode zoals bepaald door de bevoegde overheid. Het controlerapport moet eveneens een geheel aan specifieke instructies bevatten die de wijze beschrijven waarop het collo gebruikt dient te worden.
 3)  Als droog ijs of vloeibare stikstof als koelmiddel gebruikt wordt, zijn de voorschriften van 5.5.3 van toepassing. De binnen- en buitenverpakkingen moeten bij de temperatuur van het gebruikte koelmiddel alsook bij de temperaturen en drukken die zouden kunnen optreden in het geval dat de koeling wegvalt, hun integriteit bewaren.
 4)  De specifieke instructies betreffende het gebruik van de verpakking moeten - door de fabrikant van de verpakkingen en de daaropvolgende verdeler - ter beschikking gesteld worden aan de afzender. Ze moeten ten minste de identificatie van de batterijen en van de uitrustingen die zich in de verpakking kunnen bevinden, het maximum aantal batterijen vervat in het collo en de totale maximale energetische inhoud van de batterijen verduidelijken, alsook hun plaatsing binnenin het collo, met inbegrip van de scheidings- en beschermingsmiddelen die gebruikt werden tijdens de beproeving ter controle van het prestatieniveau.
Bijkomende bepaling:
De cellen en batterijen moeten tegen kortsluiting beschermd worden.
(a)
De volgende criteria kunnen, naargelang het geval, voor de evaluatie van de prestatie van de grote verpakking in rekening gebracht worden:
a)
De evaluatie moet plaatsvinden in het kader van een kwaliteitsbeheerssysteem (zoals bvb beschreven in 2.2.9.1.7.1 e)), zodat de traceerbaarheid van de beproevingsresultaten, de referentiegegevens en de modellen voor de bepaling van de kenmerken, verzekerd is.
b)
De verwachte gevaren in geval van thermische run-away voor het vervoerde type van batterij in de voorziene vervoersomstandigheden (bvb. het gebruik van een binnenverpakking, het ladingsniveau, het gebruik van onbrandbaar, elektrisch niet-geleidend en absorberend vulmateriaal, enz.), moeten duidelijk gedefineerd en gekwantificeerd worden; de referentielijst van mogelijke gevaren voor batterijen (bijvoorbeeld vatbaar voor snel te ontleden, gevaarlijk te reageren, een vlam, een gevaarlijke warmteontwikkeling of een gevaarlijke emissie van giftig, bijtend of brandbaar gas of dampen te produceren) kan hiervoor gebruikt worden. De kwantificatie van deze gevaren moet op de beschikbare wetenschappelijke literatuur gebaseerd zijn;
c)
De verzwakkende effecten op deze gevaren, die eigen zijn aan de grote verpakking, moeten in functie van de aard van bescherming die de verpakking biedt en de eigenschappen van de constructiematerialen, bepaald en gekenschetst worden. Deze evaluatie moet vergezeld zijn van een lijst van de technische eigenschappen en technische schema's (soortelijk gewicht [kg.m-3], soortelijke warmte [J.kg-1.K-1], verbrandingswarmte [kJ.kg-1], thermische geleidbaarheid [W.m-1.K-1], smeltpunt en ontbrandingstemperatuur [K], warmte-overdrachtscoëfficient van de buitenverpakking [W.m-2.K-1], ...);
d)
De beproeving en alle ondersteunende berekeningen moeten het resultaat van de thermische run-away van de batterij in de grote verpakking onder normale vervoersomstandigheden, inschatten;
e)
Als het ladingsniveau van de batterij niet gekend is, moet de evaluatie uitgevoerd worden op basis van het hoogst mogelijke ladingsniveau dat overeenstemt met de gebruiksomstandigheden van de batterij;
f)
De omgevingsomstandigheden waarin de grote verpakking mag gebruikt en vervoerd worden, moeten worden beschreven (met inbegrip van de mogelijke gevolgen van gas- of rookemissies op de omgeving, zoals ventilatie, of andere methoden) in relatie tot het gasbeheerssysteem van de grote verpakking;
g)
De beproevingen of de modelberekening moeten rekening houden met het slechtst mogelijke scenario voor wat betreft het ontstaan en de verspreiding van de thermische run-away in de batterij; dit scenario omvat ook het ergst mogelijke defect onder normale vervoersomstandigheden, alsook het maximale warmteniveau en de emissie van de hoogste vlammen, ten einde de voortzetting van de reactie te beoordelen;
h)
Deze scenario's moeten over een voldoende lange periode beoordeerld worden opdat alle mogelijke gevolgen zich kunnen voordoen (bvb. 24 uur).
i)
In het geval van meerdere batterijen en meerdere uitrustingen die batterijen bevatten, moet men rekening houden met bijkomende voorschriften betreffende bijvoorbeeld het maximum aantal batterijen en uitrustingen, de totale maximale energetische inhoud van de batterijen en – met inbegrip van de scheidings- en beschermingsmiddelen - hun plaatsing binnenin het collo.
4.1.4.4
(Afgeschaft)
4.1.5 Bijzondere bepalingen met betrekking tot het verpakken van de goederen van klasse 1

4.1.5.1

De algemene bepalingen van afdeling 4.1.1 moeten nageleefd worden.

4.1.5.2

Alle verpakkingen voor goederen van klasse 1 moeten zodanig ontworpen en vervaardigd zijn dat:
a)
ze de ontplofbare stoffen en voorwerpen beschermen, het vrijkomen ervan verhinderen en onder normale vervoersvoorwaarden – met inbegrip van voorspelbare veranderingen van temperatuur, vochtigheid en druk – het risico op een ongewilde ontsteking of inleiding niet verhogen;
b)
het volledig collo onder normale vervoersvoorwaarden veilig kan gemanipuleerd worden; en
c)
de colli weerstaan aan de belasting ten gevolge van elke stapeling waarvan te voorzien is dat ze tijdens het transport kan plaatsvinden; dit zonder dat de gevaren die uitgaan van de ontplofbare stoffen en voorwerpen verhogen, zonder dat de geschiktheid van de verpakkingen om de goederen te bevatten vermindert en zonder dat de colli dermate vervormen dat hun sterkte vermindert of een stapel ervan onstabiel wordt.

4.1.5.3

Alle ontplofbare stoffen en voorwerpen moeten, verpakt zoals voor het transport, overeenkomstig de in 2.2.1 beschreven procedure ingedeeld worden.

4.1.5.4

De goederen van klasse 1 moeten verpakt worden in overeenstemming met de van toepassing zijnde verpakkingsinstructie, die in kolom (8) van tabel A in hoofdstuk 3.2 is aangegeven en in 4.1.4 beschreven is.

4.1.5.5

Tenzij elders in het ADR andersluidende bepalingen voorkomen, moeten de verpakkingen, met inbegrip van de IBC's en de grote verpakkingen, al naargelang van het geval beantwoorden aan de bepalingen van de hoofdstukken 6.1, 6.5 of 6.6 en voldoen aan de beproevingsvoorschriften voor verpakkingsgroep II.

4.1.5.6

De afsluitinrichting van verpakkingen die vloeibare ontplofbare stoffen bevatten, moet een dubbele beveiliging tegen lekkage bieden.

4.1.5.7

De afsluitinrichting van de vaten uit metaal moet een geschikte pakking omvatten. Indien de afsluitinrichting van een schroefdraad is voorzien, mag daar geen ontplofbare stof in terecht kunnen komen.

4.1.5.8

In water oplosbare ontplofbare stoffen moeten in waterbestendige verpakkingen verpakt worden. De verpakkingen voor gedesensibiliseerde of geflegmatiseerde stoffen moeten zodanig afgesloten zijn dat concentratieveranderingen tijdens het vervoer verhinderd worden.

4.1.5.9

Wanneer de verpakking een dubbele omsluiting omvat die gevuld is met water dat tijdens het transport zou kunnen bevriezen, moet aan het water een voldoende hoeveelheid antivriesmiddel toegevoegd worden om de bevriezing te beletten. Antivriesmiddelen die omwille van hun inherente brandbaarheid een brandgevaar zouden kunnen doen ontstaan mogen niet gebruikt worden.

4.1.5.10

Spijkers, krammen en andere metalen sluitmiddelen zondereen beschermende bekleding, mogen niet tot de binnenkant van de buitenverpakking doordringen, tenzij de binnenverpakking de ontplofbare stoffen en voorwerpen op doelmatige wijze tegen contact met het metaal beschermt.

4.1.5.11

De binnenverpakkingen, de buffers, de vulmiddelen en de schikking van de ontplofbare stoffen of voorwerpen in de colli moeten zodanig zijn dat de ontplofbare stof zich onder normale vervoersvoorwaarden niet in de buitenverpakking kan verspreiden. Metalen onderdelen van voorwerpen mogen niet in contact kunnen komen met metalen verpakkingen. Voorwerpen die ontplofbare stoffen bevatten en die niet in een uitwendige omsluiting vervat zijn moeten zodanig van elkaar gescheiden zijn dat wrijving en botsingen voorkomen worden. Hiertoe kunnen vullingen, bladen, tussenschotten in de binnen- of buitenverpakking, voorgevormd materiaal of recipiënten gebruikt worden.

4.1.5.12

De verpakkingen moeten uit materialen vervaardigd worden die verenigbaar zijn met de in het collo vervatte ontplofbare stoffen en er ondoorlaatbaar voor zijn, zodanig dat noch de wisselwerking tussen de ontplofbare stoffen en de verpakkingsmaterialen, noch lekkage uit de verpakking er toe leiden dat de ontplofbare stoffen en voorwerpen de veiligheid van het transport in het gedrang brengen of de subklasse of de compatibiliteitsgroep veranderen.

4.1.5.13

Het binnendringen van ontplofbare stoffen in de tussenruimten van de naden van gefelsde metalen verpakkingen moet voorkomen worden.

4.1.5.14

De verpakkingen uit kunststof mogen niet in staat zijn om een zodanige hoeveelheid statische electriciteit op te wekken ofte accumuleren dat deze via een ontlading de ontsteking, de inleiding of het functioneren van de verpakte ontplofbare stoffen of voorwerpen kan veroorzaken.

4.1.5.15

Normaal voor militair gebruik bestemde grote en robuuste ontplofbare voorwerpen die geen inleimiddelen bevatten of waarvan de inleimiddelen voorzien zijn van ten minste twee doeltreffende veiligheidsvoorzieningen, mogen zonder verpakking vervoerd worden. Indien deze voorwerpen voorzien zijn van voortdrijvende ladingen of zelfaandrijvend zijn, moeten hun ontstekingssystemen beschermd zijn tegen stimulantia die onder normale vervoersvoorwaarden kunnen voorkomen. Wanneer de resultaten van de beproevingen van testserie 4 op een onverpakt voorwerp negatief zijn komt het transport van deze voorwerpen zonder verpakking in aanmerking. Dergelijke onverpakte voorwerpen mogen op onderstellen bevestigd worden of in kratten of andere manipulatie-, stockage- of lanceringsinrichtingen geplaatst zijn; deze laatste moeten zodanig aangepaste zijn dat de voorwerpen niet kunnen vrijkomen onder normale vervoersomstandigheden.
Indien dergelijke grote ontplofbare voorwerpen – in het kader van het testen van hun werkingsveiligheid en geschiktheid – onderworpen worden aan beproevingsregimes die beantwoorden aan de bedoelingen van het ADR, en deze beproevingen met succes werden
doorstaan, kan de bevoegde overheid het vervoer van deze voorwerpen goedkeuren overeenkomstig het ADR.

4.1.5.16

Ontplofbare stoffen mogen niet in binnen- of buitenverpakkingen verpakt worden waarin de verschillen tussen inwendige en uitwendige drukken tengevolge van thermische of andere effecten een explosie of het scheuren van het collo kunnen veroorzaken.

4.1.5.17

Wanneer vrije ontplofbare stoffen of de ontplofbare stof van een geheel of gedeeltelijk omhuld voorwerp in contact kunnen komen met het inwendig oppervlak van metalen verpakkingen (1A1, 1A2, 1B1, 1B2, 1N1, 1N2, 4A, 4B, 4N en metalen recipiënten), dient de metalen verpakking voorzien te worden van een inwendige voering of binnenbekleding (zie 4.1.1.2).

4.1.5.18

Ongeacht of de verpakking al dan niet beantwoordt aan de in kolom (8) van tabel A in hoofdstuk 3.2 toegewezen verpakkingsinstructie, mag verpakkingsinstructie P101 voor alle ontplofbare stoffen en voorwerpen gebruikt worden, op voorwaarde dat de verpakking door een bevoegde autoriteit is goedgekeurd.
4.1.6 Bijzondere bepalingen met betrekking tot het verpakken van de goederen van klasse 2 en van de goederen van de andere klassen waaraan verpakkingsinstructie P200 is toegewezen

4.1.6.1

Onderhavige afdeling bevat de algemene voorschriften die van toepassing zijn op het gebruik van de drukrecipiënten en de open cryogene recipiënten voor het vervoer van stoffen van klasse 2 en van gevaarlijke goederen van de andere klassen waaraan verpakkingsinstructie P200 is toegewezen (bijvoorbeeld UN 1051 cyaanwaterstof, gestabiliseerd). De drukrecipiënten moeten zodanig vervaardigd en gesloten zijn dat de normale vervoersomstandigheden, met inbegrip van de trillingen of de temperatuurs-, vochtigheids- of drukveranderingen (omwille van een verandering van de hoogte bijvoorbeeld), geen verlies van de inhoud kunnen veroorzaken.

4.1.6.2

De gedeelten van de drukrecipiënten en van de open cryogene recipiënten die in rechtstreeks contact komen met de gevaarlijke goederen mogen er niet door aangetast of verzwakt worden en geen gevaarlijke effecten veroorzaken (bijvoorbeeld door de rol van katalysator bij een reactie te vervullen of door met de gevaarlijke goederen te reageren) (zie ook te tabel met normen aan het einde van deze afdeling).

4.1.6.3

De keuze van drukrecipiënten, met inbegrip van hun sluitingen, en van open cryogene recipiënten om een gas of een gasmengsel te bevatten, moet gebeuren volgens de voorschriften van 6.2.1.2 en de voorschriften van de desbetreffende verpakkingsinstructies van 4.1.4.1. Onderhavige onderafdeling is ook van toepassing op de drukrecipiënten die elementen zijn van MEGC's en van batterijvoertuigen.

4.1.6.4

Wanneer bij een hervulbaar drukrecipiënt overgegaan wordt op een ander gebruik, moet het geledigd, gepurgeerd en ontgast worden in de mate die nodig is voor een veilig gebruik (zie ook de tabel met normen aan het eind van onderhavige afdeling). De drukrecipiënten die tevoren een bijtende (corrosieve) stof van klasse 8 bevat hebben, of een stof van een andere klasse met corrosiviteit als bijkomend gevaar, mogen bovendien niet voor het vervoer van stoffen van klasse 2 gebruikt worden zonder dat ze de respectievelijk in 6.2.1.6 en 6.2.3.5 voorgeschreven onderzoeken en beproevingen hebben ondergaan.

4.1.6.5

Voor het vullen moet de verpakker het drukrecipiënt of het open cryogeen recipiënt inspecteren en er zich van vergewissen dat het de te vervoeren stof en, in het geval van een chemische stof onder druk, het drijfgas mag bevatten en dat aan alle van toepassing zijnde voorschriften is voldaan. Na het vullen van het recipiënt moeten de afsluiters gesloten worden en gedurende het vervoer gesloten blijven. De afzender moet de dichtheid van de sluitingen en van de uitrusting nakijken.
OPMERKING: De individuele afsluitkranen waarmee de drukrecipiënten van een batterij uitgerust zijn mogen gedurende het vervoer open blijven, tenzij de vervoerde stof onderworpen is aan de bijzondere verpakkingsvoorschriften “k” of “q” in verpakkingsinstructie P200.

4.1.6.6

Bij het vullen van de drukrecipiënten en de open cryogene recipiënten moeten de bedrijfsdrukken, vulverhoudingen en voorschriften nageleefd worden die voorkomen in de verpakkingsinstructie die toegewezen is aan de stof waarmee gevuld wordt, en dit rekening houdend met de laagste nominale druk van elk component. De bedrijfsuitrusting waarvan de nominale druk lager is dan deze van andere componenten moet niettemin voldoen aan de voorschriften van 6.2.1.3.1.. De vuldruk voor reactieve gassen en gasmengsels moet dusdanig zijn dat de bedrijfsdruk van het drukrecipiënt niet overschreden wordt bij de volledige ontbinding van het gas (of van het gasmengsel).

4.1.6.7

De drukrecipiënten moeten met inbegrip van hun sluitingen voldoen aan de in hoofdstuk 6.2 weergegeven voorschriften inzake ontwerp, constructie, onderzoek en beproevingen. Indien buitenverpakkingen voorgeschreven zijn, moeten de drukrecipiënten en de open cryogene recipiënten er stevig in vastgezet worden. In een buitenverpakking mogen een of meerdere binnenverpakkingen geplaatst worden, tenzij de gedetailleerde verpakkingsinstructies uitdrukkelijk anders voorzien.

4.1.6.8

De kranen en de andere elementen die verbonden zijn met de kranen die gedurende het vervoer ter plaatse moeten blijven (bijvoorbeeld behandelingsinrichtingen of adapters), moeten zodanig ontworpen en vervaardigd zijn dat ze zonder inhoudsverlies aan beschadigingen kunnen weerstaan, of op een van de volgende wijzen beschermd zijn tegen beschadigingen die een ongewilde lekkage van de inhoud van het drukrecipiënt kunnen veroorzaken (zie ook de tabel met normen aan het eind van onderhavige afdeling):
a)
de kranen zijn aangebracht aan de binnenzijde van de hals van het recipiënt en beschermd door een opgeschroefde stop of kap;
b)
de kranen zijn door middel van gesloten kappen of door open kappen beschermd. De gesloten kappen moeten uitgerust zijn met ontgassingsopeningen waarvan de doorsnede voldoende groot is om het gas te laten ontsnappen indien de kranen lekken;
c)
de kranen zijn door middel van kragen of andere niet verwijderbare beschermingsinrichtingen beschermd;
d)
de drukrecipiënten worden vervoerd in raamwerken (bijvoorbeeld flessenbatterijen); of
e)
de drukrecipiënten worden vervoerd in beschermende kisten. Voor de “UN” drukrecipiënten moet de voor het vervoer klaargemaakte verpakking kunnen voldoen aan de in 6.1.5.3 gedefinieerde valproef voor het beproevingsniveau van verpakkingsgroep I.

4.1.6.9

De niet-hervulbare drukrecipiënten:
a)
moeten vervoerd worden in een buitenverpakking, zoals een kist of een mand, of in trays met een hoes uit krimp- of rekfolie;
b)
mogen niet meer dan 1,25 liter watercapaciteit hebben wanneer ze gevuld zijn met een brandbaar of een giftig gas;
c)
mogen niet gebruikt worden voor giftige gassen met een LC50 waarde van 200 ml/m3 of minder; en
d)
mogen niet hersteld worden nadat ze in dienst zijn genomen.

4.1.6.10

De hervulbare drukrecipiënten die geen gesloten cryogene recipiënten zijn moeten periodieke onderzoeken ondergaan die uitgevoerd worden volgens de modaliteiten van 6.2.1.6 (of van 6.2.3.5.1 voor de andere recipiënten dan de “UN” recipiënten) en – al naargelang van het geval – van de verpakkingsinstructie P200, P205, P206 of P208. De drukrecipiënten mogen niet gevuld worden na afloop van de termijnen die voorde periodieke beproeving vastgesteld zijn, maar ze mogen na die datum wel vervoerd worden om aan de keuring onderworpen of geëlimineerd te worden, met inbegrip van de intermediaire vervoersoperaties.
Drukontspanningsinrichtingen voor gesloten cryogene recipiënten moeten aan controles en periodische beproevingen onderworpen worden overeenkomstig de bepalingen van 6.2.1.6.3 en de verpakkingsinstructie P203.

4.1.6.11

Herstellingen moeten voldoen aan de vereisten in verband met de vervaardiging en de beproevingen die in de van toepassing zijnde ontwerp- en constructienormen zijn opgenomen; ze zijn slechts toegestaan zoals aangegeven in de relevante normen betreffende de periodieke beproevingen die in hoofdstuk 6.2 zijn gespecificeerd. De volgende tekortkomingen van andere drukrecipiënten dan het omhulsel van gesloten cryogene recipiënten mogen niet niet hersteld worden:
a)
scheuren of andere tekortkomingen in de lasnaden;
b)
barsten in de wanden;
c)
lekkage of tekortkomingen in het materiaal van de wand of van de bodems.

4.1.6.12

Recipiënten mogen niet mogen niet ter vulling aangeboden worden:
a)
indien ze dermate beschadigd zijn dat hun integriteit of van hun bedrijfsuitrusting in het gedrang kan komen;
b)
wanneer de recipiënten en hun bedrijfsuitrusting onderzocht werden en in een slechte werkingstoestand bevonden werden; of
c)
wanneer de voorgeschreven merktekens met betrekking tot de goedkeuring, de data van de periodieke onderzoeken en het vullen niet leesbaar zijn.

4.1.6.13

De gevulde recipiënten mogen niet tot het vervoer aangeboden worden:
a)
wanneer ze lekken;
b)
wanneer ze in die mate beschadigd zijn dat hun integriteit of die van hun bedrijfsuitrusting erdoor in het gedrang kan komen;
c)
wanneer de recipiënten en hun bedrijfsuitrusting onderzocht werden en in een slechte werkingstoestand bevonden werden; of
d)
wanneer de voorgeschreven merktekens met betrekking tot de goedkeuring, de data van de periodieke onderzoeken en het vullen niet leesbaar zijn.

4.1.6.14

De eigenaars moeten, op basis van elk geargumenteerd verzoek van de bevoegde overheid, aan deze laatste alle gegevens overmaken die nodig zijn om de conformiteit van het drukrecipiënt aan te tonen, in een taal die voor de bevoegde overheid gemakkelijk te begrijpen is. Ze moeten op haar verzoek met deze overheid meewerken aan elke maatregel die genomen wordt om de niet-conformiteit te verhelpen van recipiënten in hun bezit.

4.1.6.15

Voor “UN”-drukrecipiënten moeten de hierna in tabel 4.1.6.15.1 vermelde ISO-normen en EN ISO-normen – met uitzondering van EN ISO 14245 en EN ISO 15995 – toegepast worden. Om te weten welke norm gebruikt moet worden bij het vervaardigen van de uitrusting, zie 6.2.2.3.
Voor de andere drukrecipiënten veronderstelt men dat er aan de vereisten van afdeling 4.1.6 voldaan word indien de gepaste normen van tabel 4.1.6.15.1 toegepast worden. Om te weten welke normen gebruikt moeten worden bij het vervaardigen van kranen met een geïntegreerde bescherming, zie 6.2.4.1. Voor alle informatie over de toepasbaarheid van de normen voor het vervaardigen van gesloten en open beschermkappen voor kranen, zie tabel 4.1.6.15.2.
Tabel 4.1.6.15.1: Normen voor “UN” en niet “UN”-drukrecipiënten
Van toepassing zijnde onder-afdeling
Referentie
Titel van het document
4.1.6.2
EN ISO 11114-1:2020 + A1:2023
Gas cylinders – Compatibility of cylinder and valve materials with gas contents – Part 1: Metallic Materials
EN ISO 11114-2:2021
Gas cylinders - Compatibility of cylinder and valve materials with gas contents - Part 2: Non-metallic materials
4.1.6.4
ISO 11621:1997 of EN ISO 11621:2005
Gas cylinders – Procedures for change of gas service
4.1.6.8 Kranen voorzien van een geïntegreerde bescherming
Artikel 4.6.2 van EN ISO 10297:2006 of artikel 5.5.2 van EN ISO 10297:2014 of artikel 5.5.2 van EN ISO 10297:2014 + A:2017 of artikel 5.4.2 van EN ISO 10297:2024
Gas cylinders - Cylinder valves – Specification and type testing
Artikel 5.3.8 van EN 13152:2001 + A1:2003
Testing and specifications of LPG cylinder valves – self closing
Artikel 5.3.7 van EN 13153:2001 + A1:2003
Specifications and testing of LPG cylinder valves – Manually operated
Artikel 5.9 van EN ISO 14245:2010 of artikel 5.9 van EN ISO 14245:2019 of artikel 5.9 van EN ISO 14245:2021
Gas cylinders – Specifications and testing of LPG cylinder valves – Self-closing
Artikel 5.10 van EN ISO 15995:2010 of artikel 5.9 van EN ISO 15995:2019 of artikel 5.9 van EN ISO 15995:2021
Gas cylinders – Specifications and testing of LPG cylinder valves – Manually operated
Artikel 5.4.2 van EN ISO 17879:2017
Gas cylinders – Self-closing cylinder valves – Specification and type testing
Artikel 7.4 van EN 12205:2001 of artikel 9.2.5 van EN ISO 11118:2015 of artikel 9.2.5 van EN ISO 11118:2015 + A1:2020
Gas cylinders – Non-refillable metallic gas cylinders – Specification and test methods
4.1.6.8 (b)
ISO 11117:1998 of EN ISO 11117:2008 + Cor 1:2009 of EN ISO 11117:2019
Gas Cylinders - Valve Protection caps and guards Design construction and tests
EN 962:1996 + A2:2000
Transportable gas cylinders - Valve protection caps and valve guards for industrial and medical gas cylinders - Design, construction and tests
4.1.6.8 (c)
De voorschriften voor kragen en permanente beschermingsinrichtingen die volgens 4.1.6.8 (c) gebruikt worden als bescherming van de kranen worden vermeld in de van toepassing zijnde normen voor het ontwerp van de houder van voor drukrecipiënten (zie 6.2.2.3 voor “UN”- drukrecipiënten en 6.2.4.1 voor niet “UN”- drukrecipiënten.
4.1.6.8 (b) en (c)
ISO 16111:2008 of ISO 16111:2018
Transportable gas storage devices – Hydrogen absorbed in reversible metal hydride.
Tabel 4.1.6.15.2: Geldigheidsduur van de normen voor gesloten en open beschermkappen voor kranen aangebracht op niet “UN”-drukrecipiënten.
Referentie
Titel van het document
Toepasbaar voor fabricage
ISO 11117:1998
Gas cylinders – Valve protection caps and valve guards for industrial and medical gas cylinders – Design, construction and tests
Tot en met 31 december 2014
EN ISO 11117:2008 + Cor 1:2009
Gas cylinders – Valve protection caps and valve guards – Design, construction and tests
Tot en met 31 december 2014
EN ISO 11117:2019
Gas cylinders – Valve protection caps and guards – Design, construction and tests
Tot nader order
EN 962:1996 + A2:2000
Transportable gas cylinders – Valve protection caps and valve guards for industrial and medical gas cylinders – Design, construction and tests
Tot en met 31 december 2014
4.1.7 Bijzondere bepalingen met betrekking tot het verpakken van organische peroxides (klasse 5.2) en de zelfontledende stoffen van klasse 4.1

4.1.7.0.1

Alle recipiënten voor organische peroxides moeten “wezenlijk gesloten” zijn. Wanneer er zich in het collo een belangrijke inwendige druk kan ontwikkelen door de vorming van een gas, mag een ontgassingsinrichting geïnstalleerd worden op voorwaarde dat het vrijkomend gas geen gevaar inhoudt; anders moet de vullingsgraad beperkt worden. Alle ontgassingsinrichtingen moeten zodanig geconstrueerd zijn dat lekkage van de vloeistof vermeden wordt wanneer de colli rechtop staat en vreemde stoffen niet kunnen binnendringen. De buitenverpakking moet in voorkomend geval zo ontworpen zijn dat ze de werking van de ontgassingsinrichting niet hindert.
4.1.7.1 Gebruik van de verpakkingen (met uitzondering van IBC's)

4.1.7.1.1

De verpakkingen die gebruikt worden voor de organische peroxides en de zelfontledende stoffen moeten beantwoorden aan de voorschriften van hoofdstuk 6.1 en voldoen aan de beproevingsvoorschriften van datzelfde hoofdstuk voor verpakkingsgroep II.

4.1.7.1.2

De verpakkingsmethodes voor de organische peroxides en de zelfontledende stoffen staan opgesomd in verpakkingsinstructie P520 en dragen de codes OP1 tot en met OP8. De hoeveelheden die bij elke verpakkingsmethode staan aangegeven, zijn de maximaal toegelaten hoeveelheden per collo.

4.1.7.1.3

De tabellen van 2.2.41.4 en 2.2.52.4 geven de te gebruiken verpakkingsmethodes voor elk organisch peroxide en elke zelfontledende stof die reeds ingedeeld is.

4.1.7.1.4

Voor nieuwe organische peroxides, nieuwe zelfontledende stoffen of nieuwe preparaten van reeds ingedeelde organische peroxides of zelfontledende stoffen, wordt de geschikte verpakkingsmethode als volgt vastgesteld:
a)
ORGANISCH PEROXIDE of ZELFONTLEDENDE STOF VAN TYPE B:
Verpakkingsmethode OP5 wordt toegepast, op voorwaarde dat het organisch peroxide (of de zelfontledende stof) in één van de voor deze methode aangegeven verpakkingen voldoet aan de criteria van paragraaf 20.4.3 b) [respectievelijk 20.4.2 b)] van het handboek van testen en criteria. Indien het organisch peroxide (of de zelfontledende stof) slechts aan deze criteria kan voldoen in een kleinere verpakking dan deze die opgesomd zijn bij de verpakkingsmethode OP5 (d. w. z. een verpakking van een van de methodes OP1 tot en met OP4), moet de verpakkingsmethode die overeenstemt met het lager OP-nummer gebruikt worden..
b)
ORGANISCH PEROXIDE of ZELFONTLEDENDE STOF VAN TYPE C:
Verpakkingsmethode OP6 wordt toegepast, op voorwaarde dat het organisch peroxide (of de zelfontledende stof) in één van de voor deze methode aangegeven verpakkingen voldoet aan de criteria van paragraaf 20.4.3 c) [respectievelijk 20.4.2 c)] van het handboek van testen en criteria. Indien het organisch peroxide (of de zelfontledende stof) slechts aan deze criteria kan voldoen in een kleinere verpakking dan deze die opgesomd zijn bij de verpakkingsmethode OP6, moet de verpakkingsmethode die overeenstemt met het lager OP-nummer gebruikt worden.
c)
ORGANISCH PEROXIDE of ZELFONTLEDENDE STOF VAN TYPE D:
Voor dit type organisch peroxide of zelfontledende stof moet verpakkingsmethode OP7 gebruikt worden.
d)
ORGANISCH PEROXIDE of ZELFONTLEDENDE STOF VAN TYPE E:
Voor dit type organisch peroxide of zelfontledende stof moet verpakkingsmethode OP8 gebruikt worden.
e)
ORGANISCH PEROXIDE of ZELFONTLEDENDE STOF VAN TYPE F:
Voor dit type organisch peroxide of zelfontledende stof moet verpakkingsmethode OP8 gebruikt worden.
4.1.7.2 Gebruik van IBC's

4.1.7.2.1

De reeds ingedeelde organische peroxides die specifiek vermeld zijn in verpakkingsinstructie IBC520 mogen in IBC's vervoerd worden, conform deze verpakkingsinstructie. De IBC's moeten beantwoorden aan de voorschriften van hoofdstuk 6.5 en voldoen aan de beproevingsvoorschriften van datzelfde hoofdstuk voor verpakkingsgroep II.

4.1.7.2.2

De andere organische peroxides en zelfontledende stoffen van type F mogen in IBC's vervoerd worden volgens de voorwaarden die door de bevoegde overheid van het land van herkomst zijn vastgesteld, indien deze overheid op basis van de beproevingsresultaten van oordeel is dat een dergelijk vervoer veilig kan plaatsvinden. De beproevingen moeten onder meer:
a)
aantonen dat het organisch peroxide (of de zelfontledende stof) voldoet aan de classificatieprincipes die in paragraaf 20.4.3 f) [respectievelijk 20.4.2 f)] van het handboek van testen en criteria zijn voorgeschreven voor uitgang F van afbeelding 20.1 b) van het handboek;
b)
de compatibiliteit aantonen van alle materialen die normalerwijze tijdens het vervoer in contact komen met de stof;
c)
desgevallend in functie van de SADT de vaststelling mogelijk maken van de regelingstemperatuur en van de kritieke temperatuur die op het vervoer van de stof in de voorziene IBC van toepassing zijn;
d)
desgevallend de vaststelling van de karakteristieken van de drukontlastingsinrichtingen en van de drukontlastingsinrichtingen voor noodgevallen mogelijk maken; en
e)
toelaten om de toe te passen bijzondere bepalingen vast te stellen.
Indien het land van herkomst geen Partij bij het ADR is, moeten de indeling en de vervoersvoorwaarden goedgekeurd worden door de bevoegde overheid van het eerste land dat door het vervoer wordt aangedaan en Partij is bij het ADR.

4.1.7.2.3

De zelfversnellende ontleding en een omsluiting door vlammen worden als noodgevallen aanzien. Teneinde de explosieve breuk van metalen IBC's of van composiet-IBC's met een volwandige metalen omsluiting te vermijden moeten de drukontlastingsinrichtingen voor noodgevallen ontworpen zijn om alle ontledingsproducten en dampen af te blazen die vrijkomen tijdens de zelfversnellende ontleding of bij een volledige omsluiting door vlammen gedurende ten minste één uur, berekend met de formules die in 4.2.1.13.8 voorkomen.
4.1.8 Bijzondere bepalingen met betrekking tot het verpakken van infectueuze (besmettelijke) stoffen (klasse 6.2)

4.1.8.1

De afzenders van infectueuze (besmettelijke) stoffen moeten er op toezien dat de colli op een zodanige wijze worden klaargemaakt dat ze in goede staat op hun bestemming aankomen en tijdens het vervoer geen enkel gevaar voor personen of dieren opleveren.

4.1.8.2

De definities in 1.2.1 en de algemene bepalingen van 4.1.1.1 tot en met 4.1.1.17 – met uitzondering van 4.1.1.10 tot en met 4.1.1.12 en 4.1.1.15 – zijn van toepassing op de colli met infectueuze (besmettelijke) stoffen. Vloeistoffen mogen echter enkel in verpakkingen gevuld worden die een voldoende weerstand bezitten tegen de inwendige druk die zich onder normale vervoersomstandigheden kan ontwikkelen.

4.1.8.3

Tussen de secundaire verpakking en de buitenverpakking moet een gedetailleerde lijst van de inhoud geplaatst worden. Wanneer de te vervoeren infectueuze (besmettelijke) stoffen niet gekend zijn, maar vermoedt wordt dat ze voldoen aan de criteria om in categorie A geclassificeerd te worden, moet op het in de buitenverpakking geplaatst document de vermelding “Infectueuze stof waarvan vermoed wordt dat hij tot categorie A behoort” tussen haakjes achter de officiële vervoersnaam voorkomen.

4.1.8.4

Voordat een lege verpakking naar de afzender of naar een andere bestemmeling wordt teruggezonden moet ze gedesinfecteerd of gesteriliseerd worden om alle gevaar te elimineren en moeten alle etiketten of merktekens, die aangeven dat de verpakking een besmettelijke stof heeft bevat, verwijderd of uitgewist worden.

4.1.8.5

Op voorwaarde dat een gelijkwaardig prestatieniveau wordt bekomen, mogen de volgende wijzigingen aangebracht worden aan de primaire recipiënten die in een secundaire verpakking zijn geplaatst, zonder dat het gehele collo aan verdere testen moet onderworpen worden:
a)
primaire recipiënten van een evenwaardig of kleiner formaat dan dat van de geteste primaire recipiënten mogen gebruikt worden, voorzover:
i)
het ontwerp van de primaire recipiënten analoog is aan dat van de geteste primaire recipiënten (dat zij bijvoorbeeld dezelfde vorm hebben – rond, rechthoekig, enz.);
ii)
de weerstand van het constructiemateriaal van de primaire recipiënten (glas, kunststof, metaal enz.) tegen de stoot- en sta pel krachten ten minste gelijk is aan die van de oorspronkelijk geteste primaire recipiënten;
iii)
de primaire recipiënten openingen bezitten van gelijke of kleinere afmetingen en het concept van de sluiting hetzelfde is (bijvoorbeeld schroefdop, drukdeksel, enz.);
iv)
een voldoende hoeveelheid extra opvulmateriaal wordt gebruikt om de lege ruimtes op te vullen en om elke beweging van betekenis van de primaire recipiënten te verhinderen; en
v)
de primaire recipiënten op dezelfde wijze in de secundaire verpakking georiënteerd zijn als dat in het getest collo het geval is.
b)
Men mag een kleiner aantal geteste primaire recipiënten gebruiken, of andere in a) hierboven gedefinieerde types primaire recipiënten, op voorwaarde dat voldoende opvulmateriaal wordt toegevoegd om de lege ruimte(s) op te vullen en om elke beweging van betekenis van de primaire recipiënten te verhinderen.

4.1.8.6

De onderafdelingen 4.1.8.1 tot en met 4.1.8.5 zijn enkel van toepasing op infectueuze stoffen van categorie A (UN 2814 en UN 2900). Ze zijn noch van toepassing op UN 3373 biologische stof, categorie B (zie verpakkingsinstructie P650 van 4.1.4.1), noch op UN 3291 ziekenhuisafval, ongespecificeerd, n.e.g. of (bio)medisch afval, n.e.g. of gereglementeerd medisch afval, n.e.g.

4.1.8.7

Voor het vervoer van dierlijke stoffen mogen verpakkingen of IBC's die niet uitdrukkelijk door de van toepassing zijnde verpakkingsinstructie toegelaten zijn niet gebruikt worden voor het vervoer van een stof of voorwerp, tenzij de bevoegde overheid van het land van oorsprong (89) zulks specifiek heeft toegelaten en op voorwaarde dat:
a)
de alternatieve verpakking beantwoordt aan de algemene voorschriften van dit deel;
b)
de alternatieve verpakking beantwoordt aan de voorschriften van deel 6 wanneer de in kolom (8) van tabel A in hoofdstuk 3.2 vermelde verpakkingsinstructie dit voorschrijft;
c)
de bevoegde overheid van het land van oorsprong (90) vaststelt dat de alternatieve verpakking minstens hetzelfde veiligheidsniveau biedt als de verpakking van de stof conform een methode die in de in kolom (8) van tabel A in hoofdstuk 3.2 vermelde particuliere verpakkingsinstructie wordt aangegeven; en
d)
een exemplaar van de toelating van de bevoegde overheid elke zending vergezelt, of het vervoerdocument vermeldt dat de alternatieve verpakking toegelaten werd door de bevoegde overheid.

(89)
Indien het land van oorsprong geen Verdragspartij is bij het ADR, de bevoegde overheid van de eerste Verdragspartij bij het ADR die door de zending wordt aangedaan.
(90)
Indien het land van oorsprong geen Verdragspartij is bij het ADR, de bevoegde overheid van de eerste Verdragspartij bij het ADR die door de zending wordt aangedaan.
4.1.9 Bijzondere bepalingen met betrekking tot het verpakken van radioactieve stoffen
4.1.9.1 Algemeenheden

4.1.9.1.1

De radioactieve stoffen, de verpakkingen en de colli moeten voldoen aan de voorschriften van hoofdstuk 6.4. De hoeveelheid radioactieve stoffen in een collo mag niet groter zijn dan de in 2.2.7.2.2, 2.2.7.2.4.1, 2.2.7.2.4.4, 2.2.7.2.4.5, 2.2.7.2.4.6, bijzondere bepaling 336 van hoofdstuk 3.3 en 4.1.9.3 aangegeven limieten.
De door het ADR beoogde types van colli voor radioactieve stoffen zijn:
a)
uitgezonderd collo (zie 1.7.1.5);
b)
industrieel collo van type 1 (collo van type IP-1);
c)
industrieel collo van type 2 (collo van type IP-2);
d)
industrieel collo van type 3 (collo van type IP-3);
e)
collo van type A;
f)
collo van type B(U);
g)
collo van type B(M);
h)
collo van type C.
Colli die splijtstoffen of uraniumhexafluoride bevatten zijn onderworpen aan bijkomende voorwaarden.

4.1.9.1.2

De afwrijfbare besmetting op de buitenoppervlakken van elk collo moet op een zo laag mogelijk niveau worden gehouden en mag bij routine-vervoersomstandigheden de volgende limieten niet overschrijden:
a)
4 Bq/cm2 voor bèta- en gammastralers en alfastralers van geringe toxiciteit;
b)
0,4 Bq/cm2 voor alle andere alfastralers.
Deze waarden zijn gemiddelde limieten die gelden voor elk willekeurig gebied van 300 cm2 van ieder deel van het oppervlak.

4.1.9.1.3

Een collo, mag geen enkel ander artikel bevatten dan deze die nodig zijn voor het gebruik van de radioactieve stof. Onder de vervoersvoorwaarden die van toepassing zijn op het model mag de interactie tussen deze artikelen en het collo de veiligheid van het collo niet verminderen.

4.1.9.1.4

Onder voorbehoud van de bepalingen van 7.5.11, CV33, mag het niveau van afwrijfbare besmetting op de uitwendige en inwendige oppervlakken van oververpakkingen, containers en voertuigen de in 4.1.9.1.2 gespecificeerde limieten niet overschrijden. Dit voorschrift is niet van toepassing op de inwendige oppervlakken van containers die als verpakking worden gebruikt, ongeacht of deze leeg of geladen zijn.

4.1.9.1.5

In het geval van radioactieve stoffen die andere gevaarseigenschappen bezitten, moet het model van collo rekening houden met deze eigenschappen. De radioactieve stoffen met een bijkomend gevaar, verpakt in colli die de goedkeuring van de bevoegde overheid niet vereisen, moeten vervoerd worden in verpakkingen, IBC's, tanks of containers voor losgestort vervoer die – al naargelang van het geval – op alle punten voldoen aan de voorschriften van de pertinente hoofdstukken van deel 6, en die bovendien voldoen aan de van toepassing zijnde voorschriften van de hoofdstukken 4.1, 4.2 of 4.3 voor dat bijkomend gevaar.

4.1.9.1.6

Alvorens een vepakking zal gebruikt worden voor de eerste zending van radioactieve stoffen, dient er bevestigd te worden dat deze ontworpen is conform de specificaties van het model, zodoende te kunnen garanderen dat dit conform de relevante bepalingen van het ADR en ieder van toepassing zijnde certificaat, is. De volgende voorschriften dienen eveneens, in voorkomend geval, gerespecteerd te worden:
a)
Indien de berekeningsdruk inde borghouder groter is dan 35 kPa (manometerdruk), moet nagegaan worden of het omhulsel van iedere verpakking voldoet aan de goedgekeurde ontwerpvoorschriften die betrekking hebben op de eigenschap van de borghouder om zijn integriteit onder deze druk te bewaren;
b)
Bij iedere verpakking bedoeld om gebruikt te worden als een collo van type B(U), B(M) en C en bij iedere verpakking bedoeld om splijtstoffen te bevatten, moet nagegaan worden of de doeltreffendheid van de bescherming en van het omsluiten en – in voorkomend geval – de karakteristieken voor de warmteoverdracht en de doeltreffendheid van het isolatiesysteem binnen de van toepassing zijnde of gespecificeerde limieten vallen voor het goedgekeurd model;
c)
Bij iedere verpakking die bedoeld is om splijtstoffen te bevatten, moet nagegaan worden of de doeltreffendheid van de criticaliteits veiligheidsvoorzieningen binnen de grenzen die van toepassing zijn of specifiek zijn voor het model, is en in het bijzonder indien neutronenvergif uitdrukkelijk opgenomen wordt om te voldoen aan de voorschriften van 6.4.11.1, moeten nazichten uitgevoerd worden die toelaten om de aanwezigheid en de verdeling van dit neutronenvergif te bevestigen.

4.1.9.1.7

Vóór elke verzending van om het even welk collo, moet nagegaan worden dat het collo volgende niet bevat:
a)
radionucliden anders dan deze die gespecifieerd zijn voor het model van collo;
b)
stoffen onder een andere vorm, of een andere fysische of chemische toestand, anders dan deze die gespecifieerd zijn voor het model van collo.

4.1.9.1.8

Vóór elke verzending van om het even welk collo, moet nagegaan worden dat alle bepalingen gespecifieerd in de voorschriften van het ADR en het goedkeuringscertificaat gerespecteerd zijn. De volgende voorschriften dienen eveneens, in voorkomend geval, nageleefd te worden:
a)
Er moet worden nagegaan of de hijsinrichtingen die niet voldoen aan de voorschriften van 6.4.2.2 overeenkomstig 6.4.2.3 werden verwijderd of op een andere wijze voor het opheffen van het collo buiten gebruik werden gesteld;
b)
Ieder colli van type B(U), B(M) en C moeten ter plaatse blijven tot ze voldoende de evenwichtstoestand hebben bereikt om aan te tonen dat ze beantwoorden aan de voorgeschreven voorwaarden voor temperatuur en druk; dit tenzij er een unilaterale goedkeuring werd gegeven om af te wijken van deze voorschriften;
c)
Bij ieder colli van het type B(U), B(M) en C moet – door geschikt onderzoek of door (een) gepaste test(en) – nagegaan worden of alle sluitingen, kleppen en andere openingen van het omhulsel langs waar de radioactieve inhoud zou kunnen ontsnappen, behoorlijk gesloten zijn en of ze – in voorkomend geval – op dezelfde wijze verzegeld zijn als op het moment van de eenvormigheidbeproevingen met de voorschriften van 6.4.8.8 en 6.4.10.3;
d)
Bij ieder colli die splijtstoffen bevatten, moeten – in voorkomend geval – de in 6.4.11.5 b) aangegeven meting en de in 6.4.11.8 aangegeven controlebeproevingen op de sluiting van elk collo uitgevoerd worden;
e)
Voor de colli die bestemd zijn om na opslag te worden gebruikt voor een verzending, moet worden gecontroleerd of alle verpakkingsonderdelen en de radio-actieve inhoud, tijdens de opslag bewaard zijn gebleven, zodat wordt voldaan aan alle voorschriften die in de relevante bepalingen van het ADR en in de van toepassing zijnde goedkeuringscertificaten zijn gespecificeerd.

4.1.9.1.9

Alvorens een verzending volgens de voorwaarden van de certificaten aan te vatten, moet de afzender ook in het bezit zijn van een exemplaar van de instructies die betrekking hebben op het sluiten van het collo en op de andere voorbereidingen voorde verzending.

4.1.9.1.10

Voor om het welke collo of oververpakking mag de transportindex niet groter zijn dan 10 en de criticaliteits-veiligheidsindex niet groter dan 50, tenzij de zending valt onder exclusief gebruik.

4.1.9.1.11

Het hoogste dosistempo op ieder punt van het buitenoppervlak van een collo of oververpakking mag niet groter zijn dan 2 mSv/uur, tenzij de colli of de oververpakkingen volgens de voorwaarden aangegeven in 7.5.11, CV33 (3.5) a) onder exclusief gebruik over de weg vervoerd worden.

4.1.9.1.12

Het hoogste dosistempo op ieder punt van het buitenoppervlak van een collo of van een oververpakking die onder exclusief gebruik wordt vervoerd, mag niet groter zijn dan 10 mSv/uur.
4.1.9.2 Voorschriften en controles met betrekking tot het vervoer van LSA-stoffen en SCO

4.1.9.2.1

De hoeveelheid LSA-stoffen of SCO in eenzelfde collo van type IP-1, eenzelfde collo van type IP-2, eenzelfde collo van type IP-3, eenzelfde voorwerp of eenzelfde verzameling van voorwerpen – al naargelang het geval – moet zodanig worden beperkt dat het dosistempo op 3 m afstand van het buitenoppervlak van de niet afgeschermde stof, voorwerp of verzameling van voorwerpen niet groter is dan 10 mSv/uur.

4.1.9.2.2

Voor de LSA stoffen en SCO die splijtstoffen zijn of er bevatten die niet zijn uitgezonderd onder 2.2.7.2.3.5, moet aan de van toepassing zijnde voorschriften van 7.5.1 CV33 (4.1) en (4.2) voldaan zijn.

4.1.9.2.3

Voor de LSA-stoffen en SCO die splijtstoffen zijn of er bevatten moet aan de van toepassing zijnde voorschriften van 6.4.11.1 voldaan zijn.

4.1.9.2.4

De LSA-stoffen en de SCO van de groepen LSA-I en SCO-I en SCO-III mogen onder de volgende voorwaarden onverpakt vervoerd worden:
a)
alle niet verpakte stoffen, die geen ertsen zijn en slechts natuurlijke radionucliden bevatten, moeten zodanig vervoerd worden dat er- onder routinematige vervoersomstandigheden - geen lek van de inhoud uit het voertuig of verlies aan afscherming optreedt;
b)
ieder voertuig moet onder exclusief gebruik blijven, tenzij er alleen SCO-I worden vervoerd waarvan de besmetting op de bereikbare en niet bereikbare oppervlakken niet groter is dan tien maal de waarden die in 2.2.7.1.2 vermeld zijn;
c)
wanneer men voor SCO-I vermoedt dat de afneembare besmetting op de niet bereikbare oppervlakken groter is dan de waarden die in 2.2.7.2.3.2 a) i) vermeld zijn, moeten maatregelen getroffen worden om te voorkomen dat radioactieve stoffen zouden vrijkomen in het voertuig;
d)
Onverpakt splijtbaar materiaal moet voldoen aan de voorschriften van 2.2.7.2.3.5 (e);
e)
Voor SCO-III:
i.
Het vervoer moet onder exclusief gebruik gebeuren;
ii.
Stapelen is niet toegelaten;
iii.
Alle activiteiten die met de zending gepaard gaan, stralingsbescherming, interventies bij noodgevallen en alle speciale voorzorgsmaatregelen of bijzondere administratieve of operationele controles uitgevoerd tijdens het vervoer inbegrepen, moeten beschreven zijn in een vervoersplan. Dit vervoersplan moet aantonen dat het algemene veiligheidsniveau tijdens het vervoer minstens gelijk is aan wat voorzien is in de vereisten van 6.4.7.14 (enkel voor de in 6.4.15.6 gespecificeerde test, voorafgegaan door de in 6.4.15.2 en 6.4.15.3 gespecificeerde tests);
iv.
Een colli van type IP-2 moet aan de vereisten van 6.4.5.1 en 6.4.5.2 voldoen, behalve dat de maximale schade waarvan sprake in 6.4.15.4 mag bepaald worden op basis van bepalingen in het vervoersplan, en de vereisten van 6.4.15.5 niet van toepassing zijn;
v.
Het voorwerp en zijn afscherming moeten vastgemaakt worden op het voertuig in overeenstemming met 6.4.2.1;
vi.
De zending moet het voorwerp uitmaken van een multilaterale goedkeuring.

4.1.9.2.5

LSA-stoffen en SCO moeten, tenzij de bepalingen van 4.1.9.2.4 uitdrukkelijk anders vermelden, verpakt worden conform de onderstaande tabel:
Tabel 4.1.9.2.5: Voorschriften met betrekking tot de industriële colli die LSA-stoffen of SCO bevatten
Radioactieve inhoud
Type industrieel collo
Exclusief gebruik
Niet onder exclusief gebruik
LSA-I
Vast (a)
Vloeibaar
Type IP-1 Type IP-1
TypeIP-1 Type IP-2
LSA-II
Vast
Vloeibaar en gasvormig
TypeIP-2 Type IP-2
TypeIP-2 Type IP-3
LSA-I II
Type IP-2
Type IP-3
SCO-I (a)
Type IP-1
Type IP-1
SCO-II
TypeIP-2
TypeIP-2
(a)
Onder de in 4.1.9.2.4 beschreven voorwaarden mogen de LSA-l-stoffen en de SCO-I onverpakt vervoerd worden.
4.1.9.3 Colli die splijtstoffen bevatten
De inhoud van de colli die splijtbare stoffen bevatten moet zijn zoals gespecificeerd voor het ontwerp van collo ofwel rechtstreeks in het ADR ofwel in het certificaat van goedkeuring.
4.1.10 Bijzondere bepalingen met betrekking tot de gezamenlijke verpakking

4.1.10.1

Indien de bepalingenen van onderhavige afdeling de gezamenlijke verpakking toestaan, mogen gevaarlijke goederen samen met andere gevaarlijke goederen of met andere goederen verpakt worden in eenzelfde samengestelde verpakking die beantwoordt aan 6.1.4.2.1, op voorwaarde dat ze niet gevaarlijk met elkaar reageren en dat aan alle andere pertinente voorschriften van onderhavig hoofdstuk wordt voldaan.
OPMERKINGEN:
1. Zie ook 4.1.1.5 en 4.1.1.6.
 
2. Zie 4.1.9 voor radioactieve stoffen.

4.1.10.2

Indien kisten uit hout of karton als buitenverpakking gebruikt worden, mag een collo dat verschillende gezamenlijk verpakte goederen bevat – met uitzondering van colli die uitsluitend goederen van klasse 1 of uitsluitend goederen van klasse 7 bevatten – niet meer wegen dan 100 kg.

4.1.10.3

Tenzij een volgens 4.1.10.4 van toepassing zijnde bijzondere bepaling uitdrukkelijk anders voorschrijft, mogen gevaarlijke goederen van dezelfde klasse en van dezelfde classificatiecode gezamenlijk verpakt worden.

4.1.10.4

De volgende bijzondere voorschriften zijn van toepassing op de gezamenlijke verpakking van de bij een welbepaalde rubriek ingedeelde goederen met andere goederen in éénzelfde collo, indien er in tabel A van hoofdstuk 3.2 in kolom (9b) van die rubriek naar wordt verwezen:
MP1
Mag alleen gezamenlijk verpakt worden met een goed van hetzelfde type en van dezelfde compatibiliteitsgroep.
MP2
Mag niet gezamenlijk verpakt worden met andere goederen.
MP3
UN 1873 mag gezamenlijk verpakt worden met UN 1802.
MP4
Mag niet gezamenlijk verpakt worden met goederen van andere klassen of met goederen die niet aan de voorschriften van het ADR onderworpen zijn. Indien dit organisch peroxide echtereen verharder is of een systeem met meerdere componenten voor stoffen van klasse 3, is de gezamenlijke verpakking met deze stoffen van klasse 3 toegestaan.
MP5
De stoffen van UN-nummer 2814 en UN-nummer 2900 mogen in eenzelfde samengestelde verpakking (beantwoordend aan verpakkingsinstructie P620) bijeengebracht worden. Zij mogen niet gezamenlijk verpakt worden met andere goederen; deze bepaling is niet van toepassing op UN 3373 biologische stof, categorie B die overeenkomstig verpakkingsinstructie P650 verpakt zijn, en ook niet op stoffen die als koelmiddel toegevoegd worden (bijvoorbeeld ijs, vast koolstofdioxide (droogijs) of sterk gekoelde, vloeibare stikstof).
MP6
Mag niet gezamenlijk verpakt worden met andere goederen. Deze bepaling is niet van toepassing op stoffen die als koelmiddel toegevoegd worden (bijvoorbeeld ijs, vast koolstofdioxide (droogijs) of sterk gekoelde, vloeibare stikstof).
MP7
Mag, in hoeveelheden van ten hoogste vijf liter per binnenverpakking, gezamenlijk verpakt worden in eenzelfde samengestelde verpakking die beantwoordt aan 6.1.4.21:
 
 –  met goederen van dezelfde klasse die onder een andere classificatiecode vallen, indien de gezamenlijke verpakking ook toegelaten is voor die goederen; of
 
 –  met goederen die niet onderworpen zijn aan de voorschriften van het ADR, op voorwaarde dat ze onderling niet gevaarlijk reageren.
MP8
Mag, in hoeveelheden van ten hoogste drie liter per binnenverpakking, gezamenlijk verpakt worden in een samengestelde verpakking die beantwoordt aan 6.1.4.21:
 
 –  met goederen van dezelfde klasse die onder een andere classificatiecode vallen, indien de gezamenlijke verpakking ook toegelaten is voor die goederen; of
 
 –  met goederen die niet onderworpen zijn aan de voorschriften van het ADR, op voorwaarde dat ze onderling niet gevaarlijk reageren.
MP9
Mag gezamenlijk verpakt worden in een een buitenverpakking die in 6.1.4.21 voor samengestelde verpakkingen voorzien is:
 
 –  met andere goederen van klasse 2;
 
 –  met goederen van andere klassen, indien de gezamenlijke verpakking ook toegelaten is voor die goederen; of
 
 –  met goederen die niet onderworpen zijn aan de voorschriften van het ADR, op voorwaarde dat ze onderling niet gevaarlijk reageren.
MP10
Mag, in hoeveelheden van ten hoogste 5 kg per binnenverpakking, gezamenlijk verpakt worden in een samengestelde verpakking die beantwoordt aan 6.1.4.21:
 
 –  met goederen van dezelfde klasse die onder een andere classificatiecode vallen en met goederen van andere klassen, indien de gezamenlijke verpakking ook toegelaten is voor die goederen; of
 
 –  met goederen die niet onderworpen zijn aan de voorschriften van het ADR, op voorwaarde dat ze onderling niet gevaarlijk reageren.
MP11
Mag, in hoeveelheden van ten hoogste 5 kg per binnenverpakking, gezamenlijk verpakt worden in een samengestelde verpakking die beantwoordt aan 6.1.4.21:
 
 –  met goederen van dezelfde klasse die onder een andere classificatiecode vallen en met goederen van andere klassen (behalve de stoffen van klasse 5.1, verpakkingsgroepen I en II), indien de gezamenlijke verpakking ook toegelaten is voor die goederen; of
 
 –  met goederen die niet onderworpen zijn aan de voorschriften van het ADR, op voorwaarde dat ze onderling niet gevaarlijk reageren.
MP12
Mag, in hoeveelheden van ten hoogste 5 kg per binnenverpakking, gezamenlijk verpakt worden in een samengestelde verpakking die beantwoordt aan 6.1.4.21:
 
 –  met goederen van dezelfde klasse die onder een andere classificatiecode vallen en met goederen van andere klassen (behalve de stoffen van klasse 5.1, verpakkingsgroepen I en II), indien de gezamenlijke verpakking ook toegelaten is voor die goederen; of
 
 –  met goederen die niet onderworpen zijn aan de voorschriften van het ADR, op voorwaarde dat ze onderling niet gevaarlijk reageren.
 
De colli mogen niet meer wegen dan 45 kg; indien echter kisten uit karton als buitenverpakking gebruikt worden, mogen ze niet meer wegen dan 27 kg.
MP13
Mag, in hoeveelheden van ten hoogste 3 kg per binnenverpakking, gezamenlijk verpakt worden in een samengestelde verpakking die beantwoordt aan 6.1.4.21:
 
 –  met goederen van dezelfde klasse die onder een andere classificatiecode vallen en met goederen van andere klassen, indien de gezamenlijke verpakking ook toegelaten is voor die goederen; of
 
 –  met goederen die niet onderworpen zijn aan de voorschriften van het ADR, op voorwaarde dat ze onderling niet gevaarlijk reageren.
MP14
Mag, in hoeveelheden van ten hoogste 6 kg per binnenverpakking, gezamenlijk verpakt worden in een samengestelde verpakking die beantwoordt aan 6.1.4.21:
 
 –  met goederen van dezelfde klasse die onder een andere classificatiecode vallen en met goederen van andere klassen, indien de gezamenlijke verpakking ook toegelaten is voor die goederen; of
 
 –  met goederen die niet onderworpen zijn aan de voorschriften van het ADR, op voorwaarde dat ze onderling niet gevaarlijk reageren.
MP15
Mag, in hoeveelheden van ten hoogste 3 liter per binnenverpakking, gezamenlijk verpakt worden in een samengestelde verpakking die beantwoordt aan 6.1.4.21:
 
 –  met goederen van dezelfde klasse die onder een andere classificatiecode vallen en met goederen van andere klassen, indien de gezamenlijke verpakking ook toegelaten is voor die goederen; of
 
 –  met goederen die niet onderworpen zijn aan de voorschriften van het ADR, op voorwaarde dat ze onderling niet gevaarlijk reageren.
MP16
(Voorbehouden).
MP17
Mag, in hoeveelheden van ten hoogste 0,5 liter per binnenverpakking en 1 liter per collo, gezamenlijk verpakt worden in een samengestelde verpakking die beantwoordt aan 6.1.4.21:
 
 –  met goederen van andere klassen, behalve klasse 7, indien de gezamenlijke verpakking ook toegelaten is voor die goederen; of
 
 –  met goederen die niet onderworpen zijn aan de voorschriften van het ADR, op voorwaarde dat ze onderling niet gevaarlijk reageren.
MP18
Mag, in hoeveelheden van ten hoogste 0,5 kg per binnenverpakking en 1 kg per collo, gezamenlijk verpakt worden in een samengestelde verpakking die beantwoordt aan 6.1.4.21:
 
 –  met goederen van andere klassen, behalve klasse 7, indien de gezamenlijke verpakking ook toegelaten is voor die goederen; of
 
 –  met goederen die niet onderworpen zijn aan de voorschriften van het ADR, op voorwaarde dat ze onderling niet gevaarlijk reageren.
MP19
Mag, in hoeveelheden van ten hoogste 5 liter per binnenverpakking, gezamenlijk verpakt worden in een samengestelde verpakking die beantwoordt aan 6.1.4.21:
 
 –  met goederen van dezelfde klasse die onder een andere classificatiecode vallen en met goederen van andere klassen, indien de gezamenlijke verpakking ook toegelaten is voor die goederen; of
 
 –  met goederen die niet onderworpen zijn aan de voorschriften van het ADR,op voorwaarde dat ze onderling niet gevaarlijk reageren.
MP20
Mag gezamenlijk verpakt worden met stoffen die door hetzelfde UN-nummer beoogd worden.
 
Mag niet gezamenlijk verpakt worden met goederen van klasse 1 die door verschillende UN-nummers beoogd worden, tenzij wanneer dit voorzien wordt door bijzondere bepaling MP24.
 
Mag niet gezamenlijk verpakt worden met goederen van andere klassen of met goederen die niet onderworpen zijn aan de voorschriften van het ADR.
MP21
Mag gezamenlijk verpakt worden met voorwerpen die door hetzelfde UN-nummer beoogd worden.
 
Mag niet gezamenlijk verpakt worden met goederen van klasse 1 van andere UN-nummers, met uitzondering van
 
 a)  zijn eigen inleimiddelen, op voorwaarde dat:
 
 i)  deze inleimiddelen onder normale vervoersomstandigheden niet kunnen functioneren; of
 
 ii)  deze inleimiddelen voorzien zijn van ten minste twee doeltreffende veiligheidsvoorzieningen die verhinderen dat een voorwerp ontploft wanneer het inleimiddel ongewild in werking treedt; of
 
 iii)  wanneer deze inleimiddelen niet voorzien zijn van twee doeltreffende veiligheidsvoorzieningen (d.w.z. inleimiddelen die ingedeeld zijn bij de compatibiliteitsgroep B), de bevoegde overheid van het land van herkomst (5/) de mening is toegedaan dat het ongewild in werking treden van het inleimiddel onder normale vervoersomstandigheden niet tot de ontploffing van het voorwerp leidt; en
 
 b)  voorwerpen van de compatibiliteitsgroepen C, D en E.
 
Mag niet gezamenlijk verpakt worden met goederen van andere klassen of met goederen die niet onderworpen zijn aan de voorschriften van het ADR.
 
Wanneer goederen conform onderhavige bijzondere bepaling gezamenlijk verpakt zijn, moet men rekening houden met een mogelijke wijziging van de classificatie van het collo op basis van 2.2.1.1. Zie 5.4.1.2.1 b) voor de omschrijving van de goederen in het vervoerdocument.
MP22
Mag gezamenlijk verpakt worden met voorwerpen die door hetzelfde UN-nummer beoogd worden.
 
Mag niet gezamenlijk verpakt worden met goederen van klasse 1 van andere UN-nummers, tenzij
 
 a)  met zijn eigen inleimiddelen, op voorwaarde dat deze inleimiddelen onder normale vervoersomstandigheden niet kunnen functioneren; of
 
 b)  met voorwerpen van de compatibiliteitsgroepen C, D en E; of
 
 c)  wanneer dit voorzien wordt door bijzondere bepaling MP24.
 
Mag niet gezamenlijk verpakt worden met goederen van andere klassen of met goederen die niet onderworpen zijn aan de voorschriften van het ADR.
 
Wanneer goederen conform onderhavige bijzondere bepaling gezamenlijk verpakt zijn, moet men rekening houden met een mogelijke wijziging van de classificatie van het collo op basis van 2.2.1.1. Zie 5.4.1.2.1 b) voor de omschrijving van de goederen in het vervoerdocument.
MP23
Mag gezamenlijk verpakt worden met voorwerpen die door hetzelfde UN-nummer beoogd worden.
 
Mag niet gezamenlijk verpakt worden met goederen van klasse 1 die door verschillende UN-nummers beoogd worden, tenzij
 
 a)  met zijn eigen inleimiddelen, op voorwaarde dat deze inleimiddelen onder normale vervoersomstandigheden niet kunnen functioneren; of
 
 b)  wanneer dit voorzien wordt door bijzondere bepaling MP24.
 
Mag niet gezamenlijk verpakt worden met goederen van andere klassen of met goederen die niet onderworpen zijn aan de voorschriften van het ADR.
 
Wanneer goederen conform onderhavige bijzondere bepaling gezamenlijk verpakt zijn, moet men rekening houden met een mogelijke wijziging van de classificatie van het collo op basis van 2.2.1.1. Zie 5.4.1.2.1 b) voor de omschrijving van de goederen in het vervoerdocument.
MP24
Mag onder de volgende voorwaarden gezamenlijk verpakt worden met goederen van andere UN-nummers die in de onderstaande tabel voorkomen:
 
 –  indien in de tabel een letter A wordt aangegeven, mogen de goederen die door deze UN-nummers beoogd worden zonder speciale beperking van de massa gezamenlijk verpakt worden;
 
 –  indien in de tabel een letter B wordt aangegeven, mogen de goederen die door deze UN-nummers beoogd worden tot een totale massa van 50 kg explosieve stoffen gezamenlijk in eenzelfde collo verpakt worden.
 
Wanneer goederen conform onderhavige bijzondere bepaling gezamenlijk verpakt zijn, moet men rekening houden met een mogelijke wijziging van de classificatie van het collo op basis van 2.2.1.1. Zie 5.4.1.2.1 b) voor de omschrijving van de goederen in het vervoerdocument.
(5/)
Indien het land van herkomst geen Partij bij het ADR is, moet de toestemming bekrachtigd worden door de bevoegde overheid van het eerste land dat door het vervoer wordt aangedaan en Partij is bij het ADR.