Meer info
 

30/09/57 ADR 2013 - Bijlage A
Europees Verdrag van 30 september 1957 betreffende het internationaal vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (ADR)

4.1.1.5
De binnenverpakkingen moeten zodanig in de buitenverpakking geplaatst worden dat breuk of doorboring van de binnenverpakkingen of het vrijkomen van hun inhoud in de buitenverpakking in normale vervoersomstandigheden vermeden wordt. De binnenverpakkingen die vloeistoffen bevatten moeten met hun sluiting naar boven verpakt worden en conform de in 5.2.1.10 voorgeschreven oriëntatiemerktekens in de buitenverpakkingen geplaatst worden. De binnenverpakkingen die gemakkelijk kunnen breken of doorboord worden (zoals verpakkingen uit glas, aardewerk, porselein, bepaalde kunststoffen, enz.) moeten in de buitenverpakking vastgezet worden met behulp van geschikte vulmiddelen. Bij een lek mag de inhoud de beschermende eigenschappen van de vulstoffen en van de buitenverpakking niet in merkbare mate wijzigen.

4.1.1.5.1

Indien een buitenverpakking van een samengestelde verpakking of een grote verpakking met succes getest werd met binnenverpakkingen van verschillende types, mogen diverse van deze laatste verpakkingen in deze buitenverpakking of deze grote verpakking samengebracht worden. Voor zover een gelijkwaardig prestatieniveau gehandhaafd blijft, mogen bovendien de volgende wijzigingen aan de binnenverpakkingen aangebracht worden zonder dat het collo aan andere beproevingen moet onderworpen worden:
a)
binnenverpakkingen met dezelfde of kleinere afmetingen mogen gebruikt worden indien:
i)
het concept van de binnenverpakkingen analoog is aan dat van de geteste binnenverpakkingen (bijvoorbeeld: vorm – rond, rechthoekig, enz.);
ii)
het constructiemateriaal van de binnenverpakkingen (glas, kunststof, metaal, enz.) dezelfde of een grotere weerstand bezit tegen stoot- en stapelkrachten als dat van de oorspronkelijk geteste binnenverpakking;
iii)
de binnenverpakkingen dezelfde of kleinere openingen bezitten en het concept van de sluiting analoog is (bijvoorbeeld schroefdop, inschuivend deksel, enz.);
iv)
een voldoende hoeveelheid supplementair opvulmateriaal wordt gebruikt om de lege tussenruimtes op te vullen en om elke noemenswaardige beweging van de binnenverpakkingen te verhinderen;
v)
de oriëntatie van de binnenverpakkingen in de buitenverpakking dezelfde is als in het getest collo;
b)
Men mag een kleiner aantal geteste, of andere in alinea a) hierboven gedefinieerde binnenverpakkingen gebruiken, op voorwaarde dat voldoende opvulmateriaal toegevoegd wordt om de lege ruimte(s) op te vullen en om elke noemenswaardige beweging van de binnenverpakkingen te verhinderen.

4.1.1.5.2

Het gebruik van supplementaire verpakkingen aan de binnenkant van een buitenverpakking (bijvoorbeeld een tussenverpakking of een recipiënt aan de binnenkant van een voorgeschreven binnenverpakking), ter aanvulling van de verpakkingen die voorzien zijn in de verpakkingsinstructies, is toegestaan op voorwaarde dat de pertinente voorschriften vervuld zijn, met inbegrip van deze van paragraaf 4.1.1.3, en op voorwaarde dat in voorkomend geval een geschikt vulmiddel gebruikt wordt om elke verplaatsing aan de binnenkant van de verpakkingen te verhinderen.

4.1.1.5.3

Voor het vervoer van afvalstoffen, met uitzondering van voorwerpen, mogen binnenverpakkingen van verschillende afmetingen en vormen, die vloeistoffen of vaste stoffen bevatten, gezamenlijk worden verpakt in een buitenverpakking, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a)
Het in elke binnenverpakking vervoerde afval is niet ingedeeld in de klassen 1, 2, 6.2 of 7;
b)
In afwijking van 4.1.1.5, 4.1.1.5.1, 4.1.1.5.2, 4.1.1.21, 4.1.3.1 à 4.1.3.5, 4.1.3.7, 4.1.4, 6.1.5.2.1, 6.5.6.1.2 en 6.6.5.2.1:
i)
De buitenverpakking is van een van de volgende types:
1H2, 1A2, 3A2, 3H1, 3H2, 4A of 4H2;
11A, 11H1 of 11H2;
50A of 50H;
ii)
De buitenverpakking heeft de beproevingen voor verpakkingsgroep I doorstaan;
iii)
De buitenverpakking hoeft niet te worden onderworpen aan de beproevingen, voorgeschreven voor verpakkingen die bestemd zijn om vloeistoffen te bevatten, maar zij moet de vloeistoffen onder normale vervoersomstandigheden kunnen vasthouden;
iv)
Er wordt voldoende opvulmateriaal gebruikt om te voorkomen dat de binnenverpakkingen onder normale vervoersomstandigheden sterk verschuiven;
v)
Indien de buitenverpakking binnenverpakkingen bevat die gemakkelijk kunnen breken, zoals binnenverpakkingen van glas, porselein of aardewerk, of niet-lekdichte binnenverpakkingen, bevat de buitenverpakking een middel om de vrije vloeistof die tijdens het vervoer uit de binnenverpakkingen kan ontsnappen, vast te houden, bijvoorbeeld absorberend materiaal of een ander even doeltreffend middel;
vi)
In het geval van een buitenverpakking van polyethyleen wordt het bewijs van voldoende chemische compatibiliteit geacht te zijn geleverd als de chemische compatibiliteit van het buitenverpakkingsmateriaal met alle in 6.1.6.1 beschreven referentievloeistoffen is geverifieerd in het kader van een typemodelproef beproeving/prototype? en goedkeuring voor verpakkingen van hetzelfde materiaal met code 1H1 of 3H1;
c)
Afhankelijk van het afval dat in elke binnenverpakking is geïdentificeerd, worden de binnenverpakkingen alleen gezamenlijk in een geschikte buitenverpakking verpakt door opgeleid en bevoegd personeel in overeenstemming met 1.3.2.2, waarbij gebruik wordt gemaakt van instructies of procedures die overeenstemming waarborgen met 4.1.1.6 en de bepalingen voor gezamenlijke verpakking van 4.1.10.4;
d)
Afval dat zich in eenzelfde buitenverpakking bevindt, wordt ingedeeld in de meest geschikte rubriek. Indien nodig kunnen meerdere rubrieken worden gebruikt. In afwijkingen van 5.1.4 komen de enige markering en etikettering op de buitenverpakking overeen met de aan de buitenverpakking toegekende rubrieken.