Meer info
 

30/09/57 ADR 2013 - Bijlage A
Europees Verdrag van 30 september 1957 betreffende het internationaal vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (ADR)

4.3.2 Bepalingen die van toepassing zijn op alle klassen
4.3.2.1 Gebruik

4.3.2.1.1

Een stof die onderworpen is aan het ADR mag slechts in vaste tanks (tankvoertuigen), afneembare tanks, batterijvoertuigen, tankcontainers, wissellaadtanks en MEGC's vervoerd worden wanneer in kolom (12) van tabel A in hoofdstuk 3.2 een tankcode is voorzien, overeenkomstig 4.3.3.1.1 en 4.3.4.1.1.

4.3.2.1.2

Het type dat voor de tank, batterijvoertuig en MEGC is vereist wordt onder gecodeerde vorm in kolom (12) van tabel A in hoofdstuk 3.2 gegeven. De identificatiecodes die er zich bevinden zijn samengesteld uit letters of nummers in een gegeven volgorde. De uitleg met betrekking tot de vier delen van de code is opgenomen in 4.3.3.1.1 (wanneer de te vervoeren stof behoort tot de klasse 2) en in 4.3.4.1.1 (wanneer de te vervoeren stof behoort tot de klassen 1, 3 tot en met 9). (93)

4.3.2.1.3

Het type dat volgens 4.3.2.1.2 wordt vereist stemt overeen met de minst strenge constructievoorschriften die voor de stof in kwestie aanvaardbaar zijn, tenzij in onderhavig hoofdstuk of in hoofdstuk 6.8 anders wordt bepaald. Het is mogelijk om tanks te gebruiken die beantwoorden aan codes die een hogere minimale berekeningsdruk voorschrijven, of strengere vereisten voor de vulopeningen, voor de losopeningen of voor de veiligheidskleppen/ veiligheidsinrichtingen (zie 4.3.3.1.1 voorde klasse 2 en 4.3.4.1.1 voorde klassen 3 tot en met 9).

4.3.2.1.4

Voor bepaalde stoffen moeten de tanks, batterijvoertuigen of MEGC's voldoen aan bijkomende vereisten, die als bijzondere bepalingen in kolom (13) van tabel A van hoofdstuk 3.2 opgenomen zijn.

4.3.2.1.5

De tanks, batterijvoertuigen en MEGC's mogen slechts met die gevaarlijke stoffen worden geladen waarvoor ze overeenkomstig 6.8.2.3.2 zijn goedgekeurd; het materiaal van de houder, van de pakkingen, van de uitrusting en van de beschermende bekledingen mag – indien het in contact komt met deze stoffen – er niet op een gevaarlijke wijze mee kunnen reageren (zie “gevaarlijke reactie” in 1.2.1), er gevaarlijke verbindingen mee vormen of er op een merkbare wijze door verzwakt worden (94) .

4.3.2.1.6

In tanks die gebruikt worden voor het vervoer van gevaarlijke goederen mogen alleen voedingsmiddelen worden vervoerd indien alle nodige maatregelen werden genomen ter vrijwaring van de volksgezondheid.

4.3.2.1.7

Het tankdossier moet bewaard worden door de eigenaar of de exploitant, die in staat moet zijn om deze documentatie voor te leggen op verzoek van de bevoegde overheid. Het tankdossier moet tijdens de ganse levensduur van de tank bijgehouden worden en dient nog gedurende 15 maanden bewaard te worden nadat de tank uit dienst werd genomen.
Bij verandering van eigenaar of exploitant tijdens de levensduur van de tank, moet het tankdossier zonder uitstel overgemaakt worden aan deze nieuwe eigenaar of exploitant.
Ter gelegenheid van de periodieke of uitzonderlijke keuringen dienen copies van het tankdossier of van alle benodigde documenten ter beschikking gesteld te worden van de controle-instelling voor de proeven, onderzoeken en nazichten van de tank volgens 6.8.2.4.5 of 6.8.3.4.18.
OPMERKING: Het tankdossier mag ook in elektronische vorm worden bewaard.

(93)
De tanks die bestemd zijn voor het vervoer van stoffen van de klasse 1, 5.2 of 7 vormen hierop een uitzondering (zie 4.3.4.1.3).
(94)
Het kan noodzakelijk zijn aan de fabrikant van de vervoerde stof en aan de bevoegde overheid na te vragen of deze stof verenigbaar is met de materialen van de tank, de batterijwagen of de MEGC.
4.3.2.2 Vullingsgraad

4.3.2.2.1

De hiernavolgende vullinggraden mogen niet overschreden worden in de tanks bestemd voor het vervoer van vloeistoffen bij omgevingstemperatuur:
a)
voor brandbare stoffen, milieugevaarlijke stoffen en milieugevaarlijke brandbare stoffen die geen ander gevaar (bijvoorbeeld giftigheid, corrosiviteit) opleveren, geladen in tanks met be- en ontluchtingsinrichting of veiligheidskleppen (zelfs voorafgegaan door een breekplaat):
vullingsgraad = 
100
1 + α (50 – tf) % van de inhoud
b)
voor giftige of bijtende stoffen (al dan niet brandbaar of milieugevaarlijk), geladen in tanks met be- en ontluchtingsinrichting of veiligheidskleppen (zelfs voorafgegaan dooreen breekplaat):
vullingsgraad = 
98
1 + α (50 – tf) % van de inhoud
c)
voor brandbare stoffen, voor milieugevaarlijke stoffen en voor zwak giftige of zwak bijtende stoffen (al dan niet brandbaar of milieugevaarlijk), geladen in hermetisch gesloten tanks zonder veiligheidsinrichting:
vullingsgraad = 
97
1 + α (50 – tf) % van de inhoud
d)
voor zeer giftige of giftige, sterk bijtende of bijtende stoffen (al dan niet brandbaar of milieugevaarlijk), geladen in hermetisch gesloten houders zonder veiligheidsinrichting:
vullingsgraad = 
95
1 + α (50 – tf) % van de inhoud

4.3.2.2.2

In deze formules is α de gemiddelde kubische uitzettingscoëfficiënt van de vloeistof tussen 15 en 50 °C, d. w. z. voor een temperatuurschommeling van ten hoogste 35 °C.
α wordt berekend met de formule:
α = 
d15 – d50
35 d50
d15 en d50 staan voor de densiteit van de vloeistof bij 15 °C en 50 °C en tF is de gemiddelde temperatuur van de vloeistof bij het vullen.

4.3.2.2.3

De bepalingen van 4.3.2.2.1 a) tot en met d) hierboven zijn niet van toepassing op tanks die vloeistoffen bevatten met een temperatuur van meer dan 50 °C.
De vullingsgraad voor:
a)
Vloeistoffen vervoerd bij een temperatuur hoger dan 50°C;
b)
Vloeistoffen waarvan de temperatuur lager is dan 50 °C op het moment van het vullen, maar die bestemd zijn om tijdens het vervoer te worden verwarmd tot een temperatuur hoger dan 50 °C; en
c)
Vaste stoffen die vervoerd worden bij een temperatuur boven hun smeltpunt;
moet van meet af aan zodanig zijn dat het reservoir tijdens het vervoer nooit voor meer dan 95% gevuld is.
De maximale vullingsgraad moet worden bepaald met de volgende formule:
vullingsgraad = 95
dr
dv
% van de capaciteit
waarbij df en dr respectievelijk staan voor de dichtheid van het materiaal bij de gemiddelde temperatuur op het moment van vullen en de maximale gemiddelde temperatuur van de lading tijdens het vervoer.
In tanks uitgerust met een herverhittingsinrichting moet de temperatuur zodanig worden geregeld dat de maximale vullingsgraad van 95% van de inhoud op geen enkel moment tijdens het vervoer wordt overschreden.

4.3.2.2.4

Houders die bestemd zijn voor het vervoer van stoffen in vloeibare toestand, vloeibaar gemaakte gassen of sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen en die niet door middel van schotten of slingerschotten in afdelingen met een capaciteit van ten hoogste 7500 liter onderverdeeld worden, moeten tot ten minste 80 % of ten hoogste 20 % van hun capaciteit gevuld zijn.
Dit voorschrift geldt niet voor:
vloeistoffen met een kinematische viscositeit bij 20 °C van ten minste 2680 mm2/s;
gesmolten stoffen met een kinematische viscositeit bij de vultemperatuur van ten minste 2680 mm2/s;
UN 1963 HELIUM, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR en UN 1966 WATERSTOF, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR
4.3.2.3 Dienst

4.3.2.3.1

De wanddikte van de houder moet gedurende zijn volledige gebruiksduur groter blijven dan of gelijk blijven aan de minimale waarde, bepaald in
6.8.2.1.17 tot en met 6.8.2.1.21.
16.8.2.1.17 tot en met 6.8.2.1.20.

4.3.2.3.2

 
De tankcontainers/MEGC's moeten gedurende het transport zodanig op het voertuig geladen worden dat ze door inrichtingen van het dragend voertuig of van de tankcontainer/ MEGC zelf op afdoende wijze beschermd zijn tegen zijdelingse of longitudinale schokken en tegen het omkantelen (4) . Deze bescherming is niet nodig indien de tankcontainers/MEGC's, met inbegrip van de bedrijfsuitrusting, gebouwd zijn om aan de schokken of het omkantelen te kunnen weerstaan.
(4)
Voorbeelden van bescherming voor de houders:
de bescherming tegen de zijdelingse schokken kan bijvoorbeeld bestaan uit stangen in de langsrichting, die de beide zijkanten van de houder op halve hoogte beschermen;
de bescherming tegen het omkantelen kan bijvoorbeeld bestaan uit versterkingsringen of uit stangen die dwars over het raam bevestigd zijn.
de bescherming tegen de schokken van achteruit kan bijvoorbeeld bestaan uit een schokbreker of een raamwerk.

4.3.2.3.3

Bij het laden en lossen van de tanks, batterijvoertuigen en MEGC's moeten gepaste maatregelen getroffen worden om te vermijden dat gevaarlijke hoeveelheden gassen en dampen vrijkomen. De tanks, batterijvoertuigen en MEGC's moeten zodanig gesloten zijn dat de inhoud zich niet op ongecontroleerde wijze naar buiten kan verspreiden. De openingen van de tanks met onderlossing moeten door middel van schroefstoppen, blindflenzen of andere even doelmatige inrichtingen afgesloten zijn. De vuller moet na het vullen van de tanks, batterijvoertuigen en MEGC's nagaan of hun afsluitinrichtingen in de gesloten positie staan en er geen lekkage is. Dit geldt ook voor de bovenzijde van de dompelpijp.

4.3.2.3.4

Indien verscheidene afsluitinrichtingen in serie geplaatst zijn, moet deze die zich het dichtst bij de vervoerde stof bevindt eerst worden gesloten.

4.3.2.3.5

Tijdens het vervoer mogen er aan de buitenzijde van de tanks geen gevaarlijke resten van de vervoerde stof kleven.

4.3.2.3.6

Stoffen die onderling gevaarlijk zouden kunnen reageren mogen niet in belendende compartimenten van tanks vervoerd worden.
Stoffen die onderling gevaarlijk zouden kunnen reageren mogen in belendende tankcompartimenten vervoerd worden indien deze compartimenten van elkaar gescheiden zijn door ofwel een wand waarvan de dikte ten minste gelijk is aan deze van de tank, ofwel een lege ruimte, ofwel een leeg compartiment tussen de beladen compartimenten.

4.3.2.3.7

Vaste tanks (tankvoertuigen), afneembare tanks, batterijvoertuigen, tankcontainers, wissellaadtanks en MEGC's mogen niet gevuld worden of voor het vervoer aangeboden worden na de datum gespecificeerd voor de keuring voorgeschreven door 6.8.2.4.2, 6.8.2.4.3, 6.8.3.4.6 en 6.8.3.4.12.
Nochtans mogen vaste tanks (tankvoertuigen), afneembare tanks, batterijvoertuigen, tankcontainers, wissellaadtanks en MEGC's die gevuld werden óór de datum gespecificeerd voor de volgende keuring, vervoerd worden:
a)
gedurende een periode van maximaal één maand na de gespecificeerde datum indien de uit te voeren keuring een periodieke keuring betreft volgens 6.8.2.4.2, 6.8.3.4.6 (a) en 6.8.3.4.12;
b)
behalve als de bevoegde overheid het anders bepaald, gedurende een periode van maximaal drie maanden voorbij de gespecificeerde datum indien de uit te voeren keuring een periodieke keuring betreft volgens 6.8.2.4.2, 6.8.3.4.6 (a) en 6.8.3.4.12, en dit om de terugkeer mogelijk te maken van gevaarlijke goederen die teruggestuurd worden met het oog op hun eliminatie of recyclage. Het vervoerdocument moet melding maken van deze uitzondering;
c)
gedurende een periode van maximaal drie maanden voorbij de gespecificeerde datum indien de uit te voeren keuring een tussentijdse keuring betreft volgens 6.8.2.4.3, 6.8.3.4.6 (b) en 6.8.3.4.12
4.3.2.4 Ongereinigde lege tanks, batterijvoertuigen en MEGC's
OPMERKING: De bijzondere bepalingen TU1, TU2, TU4, TU16 en TU35 van 4.3.5 kunnen van toepassing zijn op de ongereinigde lege tanks, batterijvoertuigen en MEGC's.

4.3.2.4.1

Tijdens het vervoer mogen er aan de buitenzijde van de tanks geen gevaarlijke resten van de eerder vervoerde stof kleven.

4.3.2.4.2

Om vervoerd te mogen worden moeten ongereinigde lege tanks, batterijvoertuigen en MEGC's op dezelfde manier gesloten worden en dezelfde dichtheidswaarborgen bieden als de volle.

4.3.2.4.3

Wanneer ongereinigde lege tanks, batterijvoertuigen en MEGC's niet op dezelfde manier gesloten zijn en niet dezelfde dichtheidswaarborgen bieden als de volle en wanneer de bepalingen van het ADR niet nageleefd kunnen worden, moeten ze onder adequate veiligheidsvoorwaarden vervoerd worden naar de dichtstbijgelegen plaats die geschikt is om de reiniging of de herstelling uit te voeren. De veiligheidsvoorwaarden zijn adequaat indien passende maatregelen werden getroffen om een gelijkwaardige veiligheid te verzekeren als deze die door de bepalingen van het ADR wordt gegarandeerd en om een ongecontroleerd verlies van gevaarlijke goederen te verhinderen.

4.3.2.4.4

De ongereinigde lege vaste tanks (tankvoertuigen), afneembare taks, batterijvoertuigen, tankcontainers, wissellaadtanks en MEGC's mogen na het verstrijken van de in 6.8.2.4.2 en 6.8.2.4.3 vastgestelde termijnen nog vervoerd worden om de controles te ondergaan.