Meer info
 

30/09/57 ADR 2013 - Bijlage A
Europees Verdrag van 30 september 1957 betreffende het internationaal vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (ADR)

4.3.2.2 Vullingsgraad

4.3.2.2.1

De hiernavolgende vullinggraden mogen niet overschreden worden in de tanks bestemd voor het vervoer van vloeistoffen bij omgevingstemperatuur:
a)
voor brandbare stoffen, milieugevaarlijke stoffen en milieugevaarlijke brandbare stoffen die geen ander gevaar (bijvoorbeeld giftigheid, corrosiviteit) opleveren, geladen in tanks met be- en ontluchtingsinrichting of veiligheidskleppen (zelfs voorafgegaan door een breekplaat):
vullingsgraad = 
100
1 + α (50 – tf) % van de inhoud
b)
voor giftige of bijtende stoffen (al dan niet brandbaar of milieugevaarlijk), geladen in tanks met be- en ontluchtingsinrichting of veiligheidskleppen (zelfs voorafgegaan dooreen breekplaat):
vullingsgraad = 
98
1 + α (50 – tf) % van de inhoud
c)
voor brandbare stoffen, voor milieugevaarlijke stoffen en voor zwak giftige of zwak bijtende stoffen (al dan niet brandbaar of milieugevaarlijk), geladen in hermetisch gesloten tanks zonder veiligheidsinrichting:
vullingsgraad = 
97
1 + α (50 – tf) % van de inhoud
d)
voor zeer giftige of giftige, sterk bijtende of bijtende stoffen (al dan niet brandbaar of milieugevaarlijk), geladen in hermetisch gesloten houders zonder veiligheidsinrichting:
vullingsgraad = 
95
1 + α (50 – tf) % van de inhoud

4.3.2.2.2

In deze formules is α de gemiddelde kubische uitzettingscoëfficiënt van de vloeistof tussen 15 en 50 °C, d. w. z. voor een temperatuurschommeling van ten hoogste 35 °C.
α wordt berekend met de formule:
α = 
d15 – d50
35 d50
d15 en d50 staan voor de densiteit van de vloeistof bij 15 °C en 50 °C en tF is de gemiddelde temperatuur van de vloeistof bij het vullen.

4.3.2.2.3

De bepalingen van 4.3.2.2.1 a) tot en met d) hierboven zijn niet van toepassing op tanks die vloeistoffen bevatten met een temperatuur van meer dan 50 °C.
De vullingsgraad voor:
a)
Vloeistoffen vervoerd bij een temperatuur hoger dan 50°C;
b)
Vloeistoffen waarvan de temperatuur lager is dan 50 °C op het moment van het vullen, maar die bestemd zijn om tijdens het vervoer te worden verwarmd tot een temperatuur hoger dan 50 °C; en
c)
Vaste stoffen die vervoerd worden bij een temperatuur boven hun smeltpunt;
moet van meet af aan zodanig zijn dat het reservoir tijdens het vervoer nooit voor meer dan 95% gevuld is.
De maximale vullingsgraad moet worden bepaald met de volgende formule:
vullingsgraad = 95
dr
dv
% van de capaciteit
waarbij df en dr respectievelijk staan voor de dichtheid van het materiaal bij de gemiddelde temperatuur op het moment van vullen en de maximale gemiddelde temperatuur van de lading tijdens het vervoer.
In tanks uitgerust met een herverhittingsinrichting moet de temperatuur zodanig worden geregeld dat de maximale vullingsgraad van 95% van de inhoud op geen enkel moment tijdens het vervoer wordt overschreden.

4.3.2.2.4

Houders die bestemd zijn voor het vervoer van stoffen in vloeibare toestand, vloeibaar gemaakte gassen of sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen en die niet door middel van schotten of slingerschotten in afdelingen met een capaciteit van ten hoogste 7500 liter onderverdeeld worden, moeten tot ten minste 80 % of ten hoogste 20 % van hun capaciteit gevuld zijn.
Dit voorschrift geldt niet voor:
vloeistoffen met een kinematische viscositeit bij 20 °C van ten minste 2680 mm2/s;
gesmolten stoffen met een kinematische viscositeit bij de vultemperatuur van ten minste 2680 mm2/s;
UN 1963 HELIUM, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR en UN 1966 WATERSTOF, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR