![]() | ![]() | |||||
Meer info | ||||||
TU1
|
De tanks mogen slechts na het volledig stollen van de stof en met een inert gas als beschuttingsmiddel voor het vervoer aangeboden worden. Ongereinigde lege tanks die deze stoffen hebben bevat, moeten met een inert gas gevuld worden.
|
TU2
|
Boven de stof moet een atmosfeer van inert gas aangebracht worden. Ongereinigde lege tanks die deze stoffen hebben bevat, moeten met een inert gas gevuld worden.
|
TU3
|
Het inwendige van de houder en alle onderdelen die in contact kunnen komen met de stof, moeten proper gehouden worden. Voorde pompen, kleppen of andere inrichtingen mogen geen smeermiddelen worden gebruikt die met de vervoerde stof gevaarlijke verbindingen kunnen vormen.
|
TU4
|
Deze stoffen moeten onder een atmosfeer van inert gas vervoerd worden, waarvan de druk ten minste 50 kPa (0,5 bar) (manometrische druk) moet bedragen. Wanneer ongereinigde lege houders die deze stoffen bevat hebben opnieuw voor vervoer worden aangeboden, moeten ze met een inert gas gevuld zijn, waarvan de druk ten minste 50 kPa (0,5 bar) (manometrische druk) moet bedragen.
|
TU5
|
(Voorbehouden)
|
TU6
|
Mag niet in tanks, batterijvoertuigen en MEGC's vervoerd worden indien de LC50-waarde lager is dan 200 ppm.
|
TU7
|
De stoffen die gebruikt worden voor de afdichting van de pakkingen of voor het onderhoud van de afsluiters moeten verenigbaar zijn met de capaciteit.
|
TU8
|
Mag slechts in tanks uit een aluminiumlegering vervoerd worden indien deze tanks uitsluitend voor dit vervoer worden gebruikt en indien het acetaldehyde geen zuur bevat.
|
TU9
|
UN 1203 benzine, met een dampspanning hoger dan 110 kPa (1,1 bar) maar niet hoger dan 150 kPa (1,5 bar), bij 50 °C, mag ook vervoerd worden in tanks die overeenkomstig 6.8.2.1.14 a) ontworpen werden en waarvan de uitrusting conform is aan 6.8.2.2.6.
|
TU10
|
(Voorbehouden)
|
TU11
|
De temperatuur van deze stof mag bij het laden niet hoger zijn dan 60 °C. Een maximale vultemperatuur van 80 °C is toegelaten op voorwaarde dat ontstekingspunten vermeden worden en de hierna volgende voorwaarden nageleefd worden. Nadat het laden is beëindigd, moeten de tanks onder druk gezet worden (bijvoorbeeld met behulp van perslucht) om te controleren of ze dicht zijn. Men dient er voor te zorgen dat tijdens het vervoer geen drukverlaging optreedt. Vóór het lossen dient men er zich van te vergewissen dat de druk in de tanks nog steeds hoger is dan de atmosferische druk. Indien zulks niet het geval is moet vóór het lossen een inert gas ingebracht worden.
|
TU12
|
Wanneer overgeschakeld wordt naar een ander gebruik moeten de houders en hun uitrusting voor en na het vervoer van deze stof zorgvuldig ontdaan worden van alle residu's.
|
TU13
|
De tanks moeten bij het vullen vrij zijn van onzuiverheden. De bedrijfsuitrusting, zoals afsluiters en uitwendige leidingen, moeten na het laden of lossen van de tank geledigd worden.
|
TU14
|
De beschermingskappen van de sluitingen moeten tijdens het vervoer vergrendeld worden.
|
TU15
|
De tanks mogen niet gebruikt worden voor het vervoer van levensmiddelen, andere verbruiksgoederen of dierenvoedsel.
|
TU16
|
De ongereinigde lege tanks moeten op het ogenblik dat ze voor het vervoer aangeboden worden, gevuld zijn met een beschuttingsmiddel volgens één van de volgende methodes:
|
Beschuttingsmiddel
|
Vullingsgraad van het water
|
Bijkomende vereisten voor het vervoer bij lage omgevingstemperaturen
|
Stikstofa
|
–
|
|
Water en stikstofa
|
–
|
|
Water
|
Ten minste 96 % en ten hoogste 98 %
|
Voldoende antivriesmiddel moet toegevoegd worden aan het water om te verhinderen dat het water bevriest. Het antivriesmiddel mag geen corrosieve eigenschappen bezitten en mag niet met de stof kunnen reageren.
|
(a) |
De tank moet zodanig met stikstof gevuld zijn dat de druk, zelfs na afkoeling, in geen geval lager wordt dan de atmosferische druk. De tank moet zodanig gesloten zijn dat geen enkel gaslek kan optreden.
|
TU17
|
Mag enkel vervoerd worden in batterijvoertuigen of MEGC's waarvan de elementen uit recipiënten bestaan.
|
TU18
|
De vullinggraad moet lager blijven dan de waarde waarvoor – bij de temperatuur die de dampspanning gelijk maakt aan de openingsdruk van de veiligheidskleppen – het volume van de vloeistof 95 % van de capaciteit van de tank bereikt. De bepaling van 4.3.2.3.4 is niet van toepassing.
|
TU19
|
Tanks mogen voor 98 % gevuld worden bij de vultemperatuur en de vuldruk. De bepaling van 4.3.2.3.4 is niet van toepassing.
|
TU20
|
(Voorbehouden)
|
TU21
|
De stof moet bedekt zijn met een beschuttingsmiddel volgens één van de volgende methodes:
|
Beschuttingsmiddel
|
Een laag water in de tank
|
De vullingsgraad van de stof (daarin begrepen het water als er water is) bij een temperatuur van 60 °C mag niet hoger zijn dan
|
Bijkomende vereisten voor het vervoer bij lage omgevingstemperaturen
|
Stikstofa
|
–
|
96 %
|
|
Water en stikstofa
|
–
|
98 %
|
|
Water
|
Ten minste 12 cm
|
98 %
|
Voldoende antivriesmiddel moet toegevoegd worden aan het water om te verhinderen dat het water bevriest. Het antivriesmiddel mag geen corrosieve eigenschappen bezitten en mag niet met de stof kunnen reageren.
|
(a) |
De tank moet zodanig met stikstof gevuld zijn dat de druk, zelfs na afkoeling, in geen geval lager wordt dan de atmosferische druk. De tank moet zodanig gesloten zijn dat geen enkel gaslek kan optreden.
|
TU22
|
De vullingsgraad van de tanks mag niet hoger zijn dan 90 %; bij een gemiddelde vloeistoftemperatuur van 50 °C moet voor vloeistoffen nog een vrije ruimte van 5 % overblijven.
|
TU23
|
Indien men op basis van de massa laadt mag de vulling niet meer bedragen dan 0,93 kg per liter capaciteit. Indien men op basis van het volume laadt, mag de vullingsgraad niet hoger zijn dan 85 %.
|
TU24
|
Indien men op basis van de massa laadt mag de vulling niet meer bedragen dan 0,95 kg per liter capaciteit. Indien men op basis van het volume laadt, mag de vullingsgraad niet hoger zijn dan 85 %.
|
TU25
|
Indien men op basis van de massa laadt mag de vulling niet meer bedragen dan 1,14 kg per liter capaciteit. Indien men op basis van het volume laadt, mag de vullingsgraad niet hoger zijn dan 85 %.
|
TU26
|
De vullingsgraad mag niet hoger zijn dan 85 %.
|
TU27
|
De tanks mogen tot ten hoogste 98 % van hun capaciteit gevuld zijn.
|
TU28
|
De tanks mogen – bij een referentietemperatuur van 15 °C – tot ten hoogste 95 % van hun capaciteit worden gevuld.
|
TU29
|
De tanks mogen tot ten hoogste 97 % van hun capaciteit worden gevuld; de maximale temperatuur na de vulling mag 140 °C niet overschrijden.
|
TU30
|
De tanks moeten overeenkomstig de bepalingen in het proces-verbaal van onderzoek voorde goedkeuring van het prototype van de houder gevuld worden, maarten hoogste tot 90 % van hun capaciteit.
|
TU31
|
De tanks mogen slechts tot 1 kg per liter capaciteit gevuld worden.
|
TU32
|
Tanks mogen tot ten hoogste 88 % van hun capaciteit gevuld worden.
|
TU33
|
De vullingsgraad van de tanks moet ten minste 88 % en ten hoogste 92 % bedragen, of 2,86 kg per liter capaciteit.
|
TU34
|
De tanks mogen tot ten hoogste 0,84 kg per liter capaciteit gevuld worden.
|
TU35
|
De ongereinigde lege vaste tanks (tankvoertuigen), afneembare tanks en tankcontainers die deze stoffen hebben bevat, zijn niet onderworpen aan de voorschriften van het ADR indien gepaste maatregelen werden getroffen om de mogelijke risico's te neutraliseren.
|
TU36
|
De vullinggraad overeenkomstig 4.3.2.2 mag, bij de referentietemperatuur van 15 °C, niet hoger zijn dan 93 % van de capaciteit.
|
TU37
|
Het vervoer in tanks is beperkt tot stoffen die ziektekiemen bevatten die bij mens of dier een ziekte kunnen veroorzaken, maar die a priori geen ernstig gevaar vertegenwoordigen en waartegen doeltreffende voorbehoedings- en behandelingsmethodes bestaan, zodat – ofschoon de blootstelling eraan een ernstige infectie kan veroorzaken – het risico op overbrenging van de infectie klein is (dit wil zeggen matig individueel risico en gering collectief risico).
|
TU38
|
(Voorbehouden)
|
TU39
|
Er moet aangetoond worden dat de stof geschikt is om in tanks te worden vervoerd. De methode om deze geschiktheid te evalueren moet goedgekeurd worden door de bevoegde overheid. Een evaluatiemethode is beproevingsmethode 8 d) van de beproevingsserie 8 (zie Handboek van testen en criteria, deel 1, onderafdeling 18.7).
|
|
De stoffen mogen niet gedurende een dusdanige periode in de tank blijven dat die tot hun samenklonteren kan leiden. Gepaste maatregelen (reiniging, enz.) moeten getroffen worden om het accumuleren en het afzetten van stoffen in de tank te verhinderen.
|
TU40
|
Mag enkel vervoerd worden in batterijvoertuigen of MEGC's, waarvan de elementen samengesteld zijn uit naadloze recipiënten.
|
TU41
|
De geschiktheid van een stof om vervoerd te worden in tanks zal, tot tevredenheid van de bevoegde overheden van elk land waarin of waardoor het vervoer plaatsheeft, aangetoond worden
|
|
De evaluatiemethode van deze geschiktheid moet erkend worden door de bevoegde overheid van een ADR verdragspartij. Deze mag ook een goedkeuring van een bevoegde overheid van een land dat geen ADR verdragspartij is erkennen, op voorwaarde dat deze goedkeuring afgeleverd werd in overeenstemming met de geldende procedures volgens het ADR, RID, ADN of de IMDG-Code.
|
|
Stoffen mogen niet zodanig lang in de tank blijven dat stolling het gevolg kan zijn. De nodige maatregelen (b.v. reinigen, enz.) moeten genomen worden om ophoping en afzetting van de stoffen in de tankte voorkomen.
|
TU42
|
De tanks waarvan de houder uit een aluminiumlegering is gebouwd, met inbegrip van deze die van een beschermende bekleding zijn voorzien, mogen enkel worden gebruikt indien de pH van de stof niet lager is dan 5,0 en niet hoger is dan 8,0.
|
TU43
|
Een lege niet-gereinigde tank mag gedurende een periode die drie maand na het verstrijken van de vervaldatum van de laatste controle van de bekleding niet overschrijdt, voor het vervoer aangeboden worden om onderworpen te worden aan de volgende controle van de bekleding vooraleer opnieuw gevuld te worden (zie bijzondere bepaling TT2 in 6.8.4 d)).
|