5.2.2.1.1
Voor elke in tabel A van hoofdstuk 3.2 vermelde stof of voorwerp moeten de in kolom (5) aangegeven etiketten aangebracht worden, tenzij een bijzondere bepaling in kolom (6) anders bepaalt.
5.2.2.1.2
De etiketten mogen vervangen worden door onuitwisbare gevaarstekens die volledig overeenstemmen met de voorgeschreven modellen.
5.2.2.1.3 – 5.2.2.1.5
(Voorbehouden)
5.2.2.1.6
Onder voorbehoud van de bepalingen van 5.2.2.2.1.2 moeten alle etiketten:
- a)
- aangebracht worden op hetzelfde oppervlak van het collo, indien de afmetingen van het collo zulks toelaten; en nabij het merkteken dat de officiële vervoersnaam weergeeft voor de colli van klasse 1 en 7 ;
- b)
- op een dusdanige wijze op het collo aangebracht worden dat ze noch bedekt noch verborgen worden door om het even welk gedeelte of element van de verpakking of door om het even welk ander etiket of merkteken; en
- c)
- naast elkaar geplaatst worden wanneer meer dan één etiket vereist is.
Wanneer een collo te onregelmatig van vorm of te klein is om een etiket op een bevredigende wijze aan te kunnen brengen kant dit met behulp van een touw of van elk ander gepast middel stevig aan het collo bevestigd worden.
5.2.2.1.7
De IBC's met een capaciteit van meer dan 450 liter en de grote verpakkingen moeten de etiketten op twee tegenoverliggende zijden dragen.
5.2.2.1.8
(Voorbehouden)
5.2.2.1.9 Bijzondere bepalingen voor het etiketteren van de zelfontledende stoffen en de organische peroxides
- a)
- Het etiket dat overeenstemt met model nr. 4.1 geeft op zich al aan dat het product brandbaar kan zijn, zodat een etiket dat overeenstemt met model nr. 3 dus niet vereist is. Een etiket dat overeenstemt met model nr. 1 moet daarentegen wel aangebracht worden voor de zelfontledende stoffen van type B, tenzij de bevoegde overheid voor een specifieke verpakking een afwijking toestaat omdat ze op basis van de beproevingsresultaten van oordeel is dat de zelfontledende stof in deze verpakking geen explosief gedrag vertoont;
- b)
- Het etiket dat overeenstemt met model nr. 5.2 geeft op zich al aan dat het product brandbaar kan zijn, zodat een etiket dat overeenstemt met model nr. 3 dus niet vereist is. De hiernavolgende etiketten moeten daarentegen wel aangebracht worden in de volgende gevallen:
- i)
- een etiket dat overeenstemt met model nr. 1 voor de organische peroxides van type B, tenzij de bevoegde overheid voor een specifieke verpakking een afwijking toestaat omdat ze op basis van de beproevingsresultaten van oordeel is dat het organisch peroxide in deze verpakking geen explosief gedrag vertoont;
- ii)
- een etiket dat overeenstemt met model nr. 8 indien de stof beantwoordt aan de criteria van verpakkingsgroep I of II voor de klasse 8.
Voor de met name genoemde zelfontledende stoffen en organische peroxides zijn de aan te brengen etiketten respectievelijk opgenomen in de lijsten van 2.2.41.4 en 2.2.52.4.
5.2.2.1.10 Bijzondere bepalingen voor het etiketteren van de colli met infectueuze (besmettelijke) stoffen
Naast het etiket dat overeenstemt met model nr. 6.2 moeten de colli met infectueuze (besmettelijke) stoffen ook voorzien zijn van alle andere etiketten die door de aard van de inhoud vereist worden.
5.2.2.1.11
Bijzondere bepalingen voor het etiketteren van de radioactieve stoffen
5.2.2.1.11.1
Op iedere collo, oververpakking en container die radioactieve stoffen bevat – behalve wanneer vergrote modellen van etiketten gebruikt worden conform 5.3.1.1.3 – moeten etiketten aangebracht zijn die overeenstemmen met model nr. 7A, 7B of 7C, al naargelang de passende categorie. De etiketten moeten aan de buitenkant aangebracht worden, op twee tegenoverliggende zijden voor een collo of oververpakking en op de vier zijden voor een container of tank. Bovendien moeten op elke verpakking, oververpakking en container, die andere splijtstoffen bevat dan de op basis van de bepalingen in 2.2.7.2.3.5 uitgezonderde splijtstoffen, etiketten aangebracht worden die overeenstemmen met model nr. 7E; in voorkomend geval moeten deze etiketten aangebracht worden naast de etiketten die overeenstemmen met model nr. 7A, 7B of 7C. De etiketten mogen de in 5.2.1 beschreven merktekens niet bedekken. Elk etiket dat geen betrekking heeft op de inhoud moet afgedekt of verwijderd worden.
5.2.2.1.11.2
Op ieder etiket dat overeenstemt met van toepassing zijnde nr. 7A, 7B of 7C moeten de volgende inlichtingen vermeld worden :
- a)
- Inhoud:
- i)
- behalve voor de LSA-I stoffen, de naam(namen) van de radionuclide(n) zoals aangegeven in tabel 2.2.7.2.2.1. Daarbij moeten de symbolen uit deze tabel gebruikt worden. Wanneer het gaat om een mengsel van radionucliden moeten de radionucliden vermeld worden die overeenstemmen met de meest beperkende waarde ; dit in de mate die omwille van de beschikbare plaats op de gepaste lijn mogelijk is. De groep van LSA of van SCO- materiaal moet achter de naam(namen) van de radionuclide(n) aangegeven worden. De termen “LSA-II”, “LSA-III, SCO-I” en “SCO-II” moeten hiervoor worden gebruikt ;
- ii)
- voor LSA-I stoffen volstaat de term “LSA-I”; men is niet verplicht om de naam van de radionuclide(n) aan te brengen ;
- b)
-
Activiteit: de maximale activiteit van de radioactieve inhoud tijdens het vervoer, uitgedrukt in becquerel (Bq) met het geëigend SI-symbool als voorvoegsel (zie 1.2.2.1). Voor de splijtstoffen mag men in de plaats van de activiteit de totale massa van de splijtbare nucliden aangeven, uitgedrukt in gram (g), of in een veelvoud daarvan;
- c)
- Voor de oververpakkingen en de containers moeten de rubrieken “inhoud” en “activiteit”, die voorkomen op het etiket, de inlichtingen geven die respectievelijk vereist zijn in alinea a) en b) hierboven, en deze moeten de som zijn over de volledige inhoud van de oververpakking of van de container ; op de etiketten van de oververpakkingen en containers waarin gemengde ladingen van colli met verschillende radionuclide(n) verzameld zijn, mogen deze rubrieken evenwel enkel de vermelding “zie de vervoerdocumenten” bevatten;
- d)
-
Transportindex (TI): het getal dat conform 5.1.5.3.1 en 5.1.5.3.2 bekomen wordt (behalve voor de categorie I-WIT).
5.2.2.1.11.3
Op elk etiket dat overeenstemt met model nr. 7E moet de criticaliteits-veiligheidsindex (CSI) vermeld worden die voorkomt in het goedkeuringscertificaat dat van toepassing is in de landen waardoor of waarin de zending wordt vervoerd en afgegeven door de bevoegde autoriteit of zoals gespecificeerd in 6.4 .11.2 of 6.4.11.3.
5.2.2.1.11.4
Bij de oververpakkingen en de containers moet op het etiket dat overeenstemt met model nr. 7E de totale som van de criticaliteits-veiligheidsindex (CSI) van alle colli die ze bevatten vermeld worden.
5.2.2.1.11.5
In alle gevallen van internationaal vervoer van colli waarvoor goedkeuring van het model of van de verzending door de bevoegde overheid vereist is en waarvoor verschillende goedkeuringsmodaliteiten van toepassing zijn in de diverse landen die bij de verzending betrokken zijn, dient de etikettering overeen te stemmen met het certificaat van het land van oorsprong van dat model.
5.2.2.1.12
Bijzondere bepalingen voor het etiketteren van voorwerpen die gevaarlijke goederen bevatten die vervoerd worden onder de UN-nummers 3537, 3538, 3539, 3540, 3541, 3542, 3543, 3544, 3545, 3546, 3547 en 3548
5.2.2.1.12.1
De colli die voorwerpen bevatten of voorwerpen die niet verpakt vervoerd worden, moeten geëtiketteerd worden in overeenstemming met 5.2.2.1, rekening houdende met de gevaren die gedefinieerd worden in de sectie 2.1.5, behalve als de voorwerpen daarbovenop lithium- of natrium-ionbatterijen bevatten, in welk geval een merkteken voor batterijen of het etiket overeenkomstig het model Nr. 9A niet vereist is.
5.2.2.1.12.2
Als voorgeschreven is dat voorwerpen die gevaarlijke goederen bevatten in een welbepaalde positie moeten gehouden worden, moeten de merktekens overeenkomstig 5.2.1.10.1 aangebracht worden. Deze merktekens moeten de te respecteren oriëntatie aangeven en op zichtbare wijze op ten minste twee tegenoverliggende verticale zijden van het collo of het niet verpakte voorwerp aangebracht worden, als dit mogelijk is, met de pijlen naar boven wijzend.
5.2.2.2.1
De etiketten moeten voldoen aan onderstaande bepalingen en – qua kleur, symbolen en algemene vorm – overeenstemmen met de in 5.2.2.2.2 weergegeven modellen van etiketten. De overeenstemmende modellen die door de andere vervoerswijzen vereist worden, met minieme afwijkingen die de klaarblijkelijke betekenis van het etiket niet beïnvloeden, zijn eveneens aanvaardbaar.
OPMERKING: In de geëigende gevallen worden de etiketten in 5.2.2.2.2 getoond met een boord in streepjeslijn langs de buitenkant, zoals voorzien in 5.2.2.2.1.1. Deze boord is niet nodig indien het etiket aangebracht is op een achtergrond van een contrasterende kleur.
5.2.2.2.1.1
Etiketten moeten worden ontworpen zoals weergegeven in figuur 5.2.2.2.1.1.
5.2.2.2.1.1.1
De etiketten moeten worden weergegeven op een gekleurde achtergrond met voldoende contrast, of worden voorzien van een kader al dan niet met onderbroken lijnen.
5.2.2.2.1.1.2
Het etiket moeten de vorm hebben van een op de punt geplaatst vierkant (ruitvormig). De afmetingen moeten minimaal 100 mm x 100 mm zijn. Er moet zich een lijn aan de binnenzijde van het vierkant bevinden die zich parallel aan de rand van het etiket bevindt en bij benadering op 5 mm van deze rand gesitueerd is. In de bovenste helft van het etiket moet de lijn dezelfde kleur hebben als het symbool, en in de onderste helft dezelfde kleur als het cijfer van de klasse of subklasse in de onderste hoek. Indien de afmetingen niet zijn opgegeven, moeten alle elementen min of meer voldoen aan de getoonde afmetingen.
5.2.2.2.1.1.3
Als de grootte van het collo het vereisen, mogen de afmetingen proportioneel gereduceerd worden, op voorwaarde dat het symbool en de andere elementen van het etiket goed zichtbaar zijn. De afmetingen van het etiket voor flessen moeten voldoen aan de bepalingen van paragraaf 5.2.2.2.1.2.
5.2.2.2.1.2
Voor flessen met gassen van klasse 2 mogen, indien nodig omwille van de vorm, de plaatsing en het bevestigingssysteem voor het vervoer, gelijkaardige etiketten als deze voorgeschreven door onderhavige afdeling en, in voorkomend geval, het merkteken “milieugevaarlijke stof”, met kleinere afmetingen in overeenstemming met ISO norm 7225:2005 “Gasflessen – Informatieve etiketten” gebruikt worden om op het niet cilindrisch (gewelfd) deel van deze flessen aan te brengen.
Opmerking: Wanneer de diameter van de fles te klein is om er de etiketten met kleinere afmetingen op het bovenste niet cilindrische deel aan te brengen, mogen de etiketten met kleinere afmetingen aangebracht worden op het cylindrische deel.
In weerwil van de voorschriften van 5.2.2.1.6 mogen de etiketten en het merkteken “milieugevaarlijke stof” (zie 5.2.1.8.3) zich overlappen in de mate die voorzien wordt door de norm ISO 7225:2005. De etiketten die het hoofdgevaar weergeven en de cijfers die op alle gevaarsetiketten voorkomen moeten evenwel volledig zichtbaar zijn en de symbolen moeten herkenbaar blijven.
De lege niet gereinigde drukrecipiënten voor de gassen van klasse 2 mogen met niet meer geldige of beschadigde etiketten vervoerd worden teneinde ze – al naargelang van het geval – te vullen ofte controleren, en er een nieuw etiket op aan te brengen conform de in voege zijnde reglementeringen, of teneinde het drukrecipiënt te elimineren.
5.2.2.2.1.3
Behalve bij de etiketten voor de subklassen 1.4, 1.5 en 1.6 van de klasse 1, moet de bovenste helft van de etiketten het symbool bevatten en de onderste helft:
- a)
- het nummer van de klasse voor de klassen 1, 2, 3, 5.1, 5.2, 7, 8 en 9;
- b)
- het cijfer 4 voorde klassen 4.1, 4.2 en 4.3;
- c)
- het cijfer 6 voor de klassen 6.1 en 6.2.
Nochtans, voor het etiket van het model nr. 9A, moet de bovenste helft van het etiket slechts de zeven verticale strepen van het conventionele teken bevatten en de onderste helft moet de batterijengroep van het conventioneel teken en het nummer van de klasse bevatten.
Behalve voor het model nr. 9A, mogen de etiketten conform 5.2.2.2.1.5 een tekst bevatten, zoals het UN-nummer of woorden die de aard van het gevaar omschrijven (bijvoorbeeld “brandbaar”), op voorwaarde dat deze tekst de andere voorgeschreven elementen van het etiket niet maskeert of er het belang niet van vermindert.
5.2.2.2.1.4
Behalve bij de subklassen 1.4, 1.5 en 1.6 moeten de etiketten van de klasse 1 bovendien op hun onderste helft, boven het nummer van de klasse, voorzien zijn van het nummer van de subklasse en van de letter van de compatibiliteitsgroep van de stof of het voorwerp. De etiketten van de subklassen 1.4, 1.5 en 1.6 moeten op hun bovenste helft voorzien zijn van het nummer van de subklasse en op hun onderste helft van het nummer van de klasse en de letter van de compatibiliteitsgroep.
5.2.2.2.1.5
Op de andere etiketten dan deze van de klasse 7 mag de ruimte onder het symbool (buiten het nummer van de klasse) geen andere tekst bevatten dan facultatieve aanduidingen betreffende de aard van het risico en de te nemen voorzorgen bij de manipulatie.
5.2.2.2.1.6
De symbolen, de tekst en de nummers moeten op alle etiketten goed leesbaar en onuitwisbaar in het zwart aangebracht zijn, behalve:
- a)
- op het etiket van de klasse 8, waarop de eventuele tekst en het nummer van de klasse in het wit moeten voorkomen;
- b)
- op de etiketten met groene, rode of blauwe achtergrond, waarop het symbool, de tekst en het nummer van de klasse ook in het wit mogen voorkomen;
- c)
- op het etiket van de klasse 5.2, waarop het symbool in het wit mag voorkomen; en
- d)
- op het etiket dat beantwoordt aan model 2.1, aangebracht op de gasflessen en gaspatronen voor de vloeibaar gemaakte petroleumgassen, waarop ze mogen voorkomen in de kleur van het recipiënt indien het contrast voldoende groot is.
5.2.2.2.1.7
Alle etiketten moeten aan de weersomstandigheden kunnen blootgesteld worden zonder noemenswaardige kwaliteitsvermindering.
5.2.2.2.2 Modellen van etiketten