Meer info
 

30/09/57 ADR 2013 - Bijlage A
Europees Verdrag van 30 september 1957 betreffende het internationaal vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (ADR)

Hoofdstuk 6.3 Voorschriften met betrekking tot de constructie van de verpakkingen voor infectueuze stoffen (categorie A) van klasse 6.2 (UN-nummers 2814 en 2900) en tot de beproevingen die ze moeten ondergaan

OPMERKING: De voorschriften van onderhavig hoofdstuk zijn niet van toepassing op verpakkingen die overeenkomstig verpakkingsinstructie P621 van 4.1.4.1 gebruikt worden voor het vervoer van stoffen van klasse 6.2.
6.3.1 Algemeenheden

6.3.1.1

De voorschriften van onderhavig hoofdstuk zijn van toepassing op de verpakkingen voor het vervoer van infectueuze stoffen van categorie A, UN-nummers. 2814 en 2900.
6.3.2 Voorschriften voor verpakkingen

6.3.2.1

De voorschriften in onderhavige afdeling zijn gebaseerd op de verpakkingen, zoals gedefinieerd in 6.1.4, die thans gebruikt worden. Teneinde rekening te houden met de wetenschappelijke en technische vooruitgang mogen verpakkingen gebruikt worden waarvan de specificaties afwijken van deze die in onderhavig hoofdstuk gedefinieerd zijn ; dit op voorwaarde dat zij even deugdelijk zijn, aanvaardbaar zijn voor de bevoegde overheid en voldoen aan de in 6.3.5 beschreven voorschriften. Andere beproevingsmethodes dan deze beschreven in het ADR zijn toegelaten indien ze equivalent zijn en door de bevoegde overheid erkend werden.

6.3.2.2

Teneinde te garanderen dat elke verpakking voldoet aan de voorschriften van onderhavig hoofdstuk, moeten de verpakkingen vervaardigd en beproefd worden volgens een door de bevoegde overheid aanvaard kwaliteitsborgingsprogramma.
OPMERKING : De norm ISO 16106:2020 "Transport packages for dangerous goods – Dangerous goods packagings, intermediate bulk containers (IBCs) and large packagings – Guidelines for the application of ISO 9001" bevat bevredigende richtlijnen betreffende de procedures die kunnen gevolgd worden.

6.3.2.3

De fabrikanten en de verdelers van verpakkingen moeten inlichtingen verstrekken betreffende de te volgen procedures, evenals een beschrijving van de types en afmetingen van de sluitingen (met inbegrip van de vereiste dichtingen) en van elk ander onderdeel dat nodig is om te garanderen dat de colli die klaar zijn voor het transport met goed gevolg de van toepassing zijnde beproevingen van onderhavig hoofdstuk kunnen doorstaan.
6.3.3 Code die het verpakkingstype aanduidt

6.3.3.1

De codes van de verpakkingstypes zijn opgesomd in 6.1.2.7.

6.3.3.2

De code van de verpakking kan gevolgd worden door de letters “U” of “W”. De letter “U” geeft aan dat het een speciale verpakking is die beantwoordt aan de voorschriften van 6.3.5.1.6. De letter “W” geeft aan dat de verpakking – ofschoon ze van hetzelfde type is als datgene dat door de code wordt aangegeven – gebouwd werd volgens een specificatie die verschilt van die in 6.1.4, maar als equivalent wordt beschouwd in de betekenis van 6.3.2.1.
6.3.4 Merkteken
OPMERKINGEN:
1. De merktekens op de verpakking geven aan dat deze laatste overeenstemt met een constructietype dat met succes de beproevingen heeft doorstaan en voldoet aan de bepalingen van onderhavig hoofdstuk betreffende de fabricage, maar niet aan deze betreffende het gebruik van de verpakking.
 
2. De merktekens zijn bedoeld om de taak van de fabricanten, reconditioneerders en gebruikers van de verpakkingen, van de vervoerders en van de regelgevende overheden te vergemakkelijken.
 
3. De merktekens geven niet altijd alle details, bijvoorbeeld over het beproevingsniveau; het kan nodig zijn om met deze aspecten ook rekening te houden door gebruik te maken van een beproevingsrapport, testverslagen of een register van met goed gevolg geteste verpakkingen.
6.3.4.1
Elke verpakking die bestemd is om overeenkomstig het ADR gebruikt te worden, moeten duurzame en leesbare merktekens dragen, aangebracht op een dusdanige plaats en van een dusdanige grootte ten opzichte van de verpakking, dat ze goed zichtbaar zijn. Op colli met een bruto massa van meer dan 30 kg moeten de merktekens – of een reproductie ervan – op de bovenzijde of op een van de zijkanten van de verpakking voorkomen. De letters, getallen en symbolen moeten ten minste 12 mm hoog zijn, behalve op verpakkingen met een capaciteit van ten hoogste 30 liter of een netto massa van ten hoogste 30 kg waarop ze tenminste 6 mm hoog moeten zijn en behalve op verpakkingen met een capaciteit van ten hoogste 5 liter of een netto massa van ten hoogste 5 kg waarop ze gepaste afmetingen moeten hebben.
6.3.4.2
Een verpakking die voldoet aan de voorschriften van onderhavige afdeling en van 6.3.5 moet voorzien worden van de volgende merktekens:
a)
het UN-symbool voor verpakkingen
Dit symbool mag enkel gebruikt worden om te attesteren dat een verpakking, een flexibele container voor losgestort vervoer, een mobiele tank of een MEGC voldoet aan de van toepassing zijnde voorschriften van de hoofdstukken 6.1, 6.2, 6.3, 6.5, 6.6, 6.7 of 6.11;
b)
de code die overeenkomstig de voorschriften van 6.1.2 het verpakkingstype aanduidt;
c)
de vermelding “KLASSE 6.2”;
d)
de laatste twee cijfers van het fabricagejaar van de verpakking;
e)
de naam van de Staat die de toekenning van het merkteken goedkeurt, aangegeven door kenteken gebruikt voor de voertuigen in het internationaal wegverkeer (154) ;
f)
de naam van de fabrikant of ander identificatiemerk van de verpakking dat door de bevoegde overheid wordt voorgeschreven; en
g)
voor de verpakkingen die voldoen aan de voorschriften van 6.3.5.1.6, de letter “U” onmiddellijk na de code die in b) hierboven beoogd wordt.

(154)
Kenteken van de staat van inschrijving dat gebruikt wordt op auto's en aanhangwagens in het internationaal wegverkeer, bijvoorbeeld krachtens het Verdrag van Genève inzake het wegverkeer van 1949 of krachtens het Verdrag van Wenen inzake het wegverkeer van 1968.
6.3.4.3
De merktekens moeten in de volgorde van de alineas a) tot en met g) van 6.3.4.2 aangebracht worden; elk merkteken dat in deze alineas vereist wordt, moet duidelijk van het andere gescheiden zijn (bijvoorbeeld door middel van een schuine streep of een spatie) zodat ze gemakkelijk kunnen geïdentificeerd worden. Zie 6.3.4.4 hieronder voor de voorbeelden.
De aanvullende merktekens die eventueel door een bevoegde overheid worden toegestaan mogen de correcte identificatie van de elementen van het in 6.3.4.1 voorgeschreven merktekens niet verhinderen.
6.3.4.4 Voorbeeld van merktekens:
 
4G/KLASSE 6.2/06
6.3.4.2 a), b), c) en d)
S/SP-9989-ERIKSSON
6.3.4.2 e) en f)
6.3.5 Voorschriften inzake de beproevingen op de verpakkingen
6.3.5.1 Uitvoering en herhaling van de beproevingen

6.3.5.1.1

Het constructietype van elke verpakking moet onderworpen worden aan de in onderhavige afdeling aangegeven beproevingen, overeenkomstig de modaliteiten die vastgesteld zijn door de bevoegde overheid die te toekenning van het merkteken goedkeurt, en moet door deze bevoegde overheid goedgekeurd zijn.

6.3.5.1.2

Alvorens een verpakking wordt gebruikt, moet het constructietype van deze verpakking met goed gevolg de beproevingen ondergaan hebben die in onderhavig hoofdstuk voorgeschreven zijn. Het constructietype van een verpakking wordt door het ontwerp, de grootte, het gebruikt materiaal en zijn dikte, de constructiemethode en de assemblagewijze bepaald, maar het kan ook verschillende oppervlaktebehandelingen omvatten. Het behelst eveneens verpakkingen die enkel maar door hun kleinere nominale hoogte van het constructietype afwijken.

6.3.5.1.3

De beproevingen moeten met door de bevoegde overheid vastgestelde tussenpozen herhaald worden op monsters uit de productie.

6.3.5.1.4

De beproevingen moeten ook herhaald worden na elke wijziging die het ontwerp, het materiaal of de constructiemethode van een verpakking beïnvloedt.

6.3.5.1.5

De bevoegde overheid mag toestaan dat verpakkingen die slechts op punten van ondergeschikt belang van een reeds beproefd constructietype afwijken [bijvoorbeeld kleinere afmetingen of een kleinere netto massa van primaire verpakkingen, of verpakkingen – zoals vaten en kisten – waarvan één of meerdere buitenafmeting(en) iets kleiner zijn] selectief beproefd worden.

6.3.5.1.6

Primaire verpakkingen van om het even welk type mogen in een secundaire verpakking gegroepeerd en vervoerd worden zonder dat ze aan beproevingen in de stijve buitenverpakking onderworpen zijn, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a)
de stijve buitenverpakking moet met goed gevolg de in 6.3.5.2.2 voorziene beproevingen doorstaan hebben, en dit met breekbare primaire verpakkingen (bijvoorbeeld uit glas);
b)
de totale bruto massa van alle primaire verpakkingen mag niet groter zijn dan de helft van de bruto massa van de primaire verpakkingen die bij de in alinea a) hierboven vermelde valproeven gebruikt werden;
c)
de dikte van het opvulmateriaal tussen de primaire verpakkingen onderling en tussen de primaire verpakkingen en de buitenkant van de secundaire verpakking mag niet kleiner zijn dan de overeenstemmende diktes in de oorspronkelijk beproefde verpakking; indien één enkele primaire verpakking gebruikt werd bij de oorspronkelijke beproeving mag de dikte van het opvulmateriaal tussen de primaire verpakkingen niet kleiner zijn dan de dikte van het opvulmateriaal tussen de buitenkant van de secundaire verpakking en de primaire verpakking bij de oorspronkelijke beproeving. Indien men minder of kleinere primaire verpakkingen gebruikt (in vergelijking met de primaire verpakkingen die bij de valproeven gebezigd werden) moet voldoende opvulmateriaal toegevoegd worden om de lege ruimtes op te vullen;
d)
de stijve buitenverpakking moet in lege toestand met goed gevolg de in 6.1.5.6 vermelde stapelproef doorstaan hebben. De totale massa van identieke colli moet functie zijn van de totale massa van de verpakkingen die bij de in alinea a) hierboven vermelde valproef gebruikt worden;
e)
de primaire verpakkingen die vloeistoffen bevatten moeten volledig omgeven zijn door voldoende absorberend materiaal om al de vloeistof die in de primaire verpakkingen vervat is op te nemen;
f)
indien de stijve buitenverpakking niet dicht is t.o.v. vloeistoffen wanneer ze bestemd is om primaire verpakkingen met vloeistoffen te bevatten, of niet stofdicht wanneer ze bestemd is om primaire verpakkingen met vaste stoffen te bevatten, dient ze met behulp van een dichte bekleding, een zak uit kunststof of een ander even doeltreffend middel in staat gesteld te worden om de vloeibare of vaste inhoud tegen te houden in geval van lekkage;
g)
de verpakkingen moeten, naast de in 6.3.4.2 a) tot en met f) voorgeschreven merktekens, ook volgens de voorschriften van alinea 6.3.4.2 g) gemarkeerd worden.

6.3.5.1.7

De bevoegde overheid kan op elk ogenblik eisen dat aangetoond wordt dat de in serie vervaardigde verpakkingen beantwoorden aan de beproevingseisen van het constructietype; dit door ze te onderwerpen aan de beproevingen die in onderhavige afdeling aangegeven worden.

6.3.5.1.8

Op één en hetzelfde monster mogen meerdere beproevingen uitgevoerd worden, indien zulks de geldigheid van de resultaten niet beïnvloedt en mits de bevoegde overheid er zijn toestemming voor heeft gegeven.
6.3.5.2 Voorbereiding van de verpakkingen op de beproevingen

6.3.5.2.1

De monsters van elke verpakking moeten gereedgemaakt worden zoals voor een transport, behalve dat de infectueuze (besmettelijke) vaste stof of vloeistof dient vervangen te worden door water of – wanneer een conditionering bij – 18 °C is vereist – door een mengsel van water met antivries. Elke primair recipiënt moet tot ten minste 98 % van zijn capaciteit gevuld worden
OPMERKING: Onder “water” verstaat men ook de oplossingen van water/antivriesmidddel met een minimale densiteit van 0,95 voor de proeven bij -18 °C.

6.3.5.2.2

Voorgeschreven beproevingen en aantal monsters
Voorgeschreven beproevingen voor de verpakkingstypes
Verpakkingstype (a)
Voorgeschreven beproevingen
Stijve buitenverpakking
Primair recipiënt
Besproeiing met water 6.3.5.3.6.1
Conditionering bij koude 6.3.5.3.6.2
Val 6.3.5.3
Aanvullende val 6.3.5.3.6.3
Perforatie 6.3.5.4
Stapeling 6.1.5.6
Kunststof
Andere
Aantal monsters
Aantal monsters
Aantal monsters
Aantal monsters
Aantal monsters
Aantal monsters
Kartonnen kist
X
 
5
5
10
Voorgeschreven voor één monster wanneer de verpakking bestemd is om droog ijs te bevatten.
2
Voorgeschreven voor drie monsters bij de beproeving van een verpakking gemarkeerd met de letter “U” zoals voorzien in 6.3.5.1.6 voorde bijzondere bepalingen.
 
X
5
0
5
2
Kartonnen vat
X
 
3
3
6
2
 
X
3
0
3
2
Kist uit kunststof
X
 
0
5
5
2
 
X
0
5
5
2
Vat/jerrycan uit kunststof
X
 
0
3
3
2
 
X
0
3
3
2
Kisten uit een ander materiaal
X
 
0
5
5
2
 
X
0
0
5
2
Vat/jerrycan uit een ander materiaal
X
 
0
3
3
2
 
X
0
0
3
2
(a)
“Verpakkingstype” deelt de verpakkingen – met het oog op de beproevingen – op in functie van de soort verpakkingen en de karakteristieken van hun materialen.
OPMERKING:
1. Indien het primair recipiënt uit ten minste twee materialen bestaat, bepaalt het materiaal dat het gemakkelijkst beschadigd kan worden de uit te voeren test.
 
2. Met het materiaal van de secundaire verpakking wordt geen rekening gehouden bij de keuze van de beproeving of van de conditionering voor de beproeving.
Uitleg met betrekking tot het gebruik van de tabel:
Indien de te beproeven verpakking bestaat uit een buitenkist uit karton met een primair recipiënt uit kunststof, moeten vijf monsters onderworpen worden aan een besproeiingsbeproeving met water (zie 6.3.5.3.5.1) voor de valproef, en vijf andere moeten voor de valproef geconditioneerd worden bij – 18 °C (zie 6.3.5.3.5.2). Indien de verpakking bestemd is om droog ijs te bevatten dient één supplementair monster na conditionering conform 6.3.5.3.5.3 aan een valproef onderworpen te worden.
De voor het transport gereedgemaakte verpakkingen moeten onderworpen worden aan de in 6.3.5.3 en 6.3.5.4 voorgeschreven beproevingen. Voor de buitenverpakkingen hebben de hoofdingen in de tabel betrekking op:
karton of analoge materialen, waarvan het prestatievermogen snel door vocht kan verminderd worden;
kunststoffen, die bros kunnen worden bij lage temperatuur;
andere materialen, zoals metalen, waarvan het prestatievermogen niet door vocht of temperatuur beïnvloed wordt.
6.3.5.3 Valproef

6.3.5.3.1

Hoogte van de valproef en doel
De monsters moeten onderworpen worden aan een test met vrije val van een hoogte van 9 m op een stijf, niet elastisch, horizontaal, vlak, massief en stijf oppervlak conform de voorschriften van 6.1.5.3.4.

6.3.5.3.2

Aantal monsters en valoriëntatie

6.3.5.3.2.1

Indien de monsters kistvormig zijn, laat men er vijf vallen in de volgende oriëntaties:
a)
één plat op de bodem,
b)
één plat op het bovenvlak,
c)
één plat op één van de grote zijvlakken,
d)
één plat op één van de kleine zijvlakken,
e)
één op een hoek.

6.3.5.3.2.2

Indien de monsters vat-of jerrycanvormig zijn, laat men er drie vallen in de volgende oriëntaties:
a)
één overhoeks op de felsrand bovenaan, met het zwaartepunt recht boven het trefpunt,
b)
één overhoeks op de felsrand onderaan,
c)
één plat op het lichaam of de zijkant.

6.3.5.3.3

Het monster moet in de vereiste oriëntatie losgelaten worden, maar het is toegelaten dat de impact door aërodynamische oorzaken niet in die oriëntatie plaatsvindt.

6.3.5.3.4

Na de aangegeven reeks valproeven mag geen lekkage optreden vanuit het/de primair(e) recipiënt(en); dit/deze laatste moet(en) door het absorberend materiaal in de secundaire verpakking beschermd blijven.

6.3.5.3.5

Speciale voorbereiding van de monsters voor de valproef

6.3.5.3.5.1

Karton – Besproeiingsbeproeving met water
Buitenverpakkingen uit karton: het monster dient gedurende ten minste één uur blootgesteld te worden aan een besproeiing met water, die een regenbui van ongeveer 5 cm per uur simuleert. Daarna moet het aan de in 6.3.5.3.1 voorziene beproeving onderworpen worden;

6.3.5.3.5.2

Kunststof - Conditionering bij lage temperatuur
Primaire recipiënten of buitenverpakkingen uit kunststof: de temperatuur van het monster en zijn inhoud moet gedurende ten minste 24 uur tot – 18 °C of lager teruggebracht zijn; het monster dient binnen de 15 minuten die volgen op zijn verwijdering uit deze atmosfeer onderworpen te worden aan de in 6.3.5.3.1 beschreven test. Indien het monster droog ijs bevat dient de duur van de contitionering tot vier uur teruggebracht worden;

6.3.5.3.5.3

Verpakkingen die bestemd zijn om droog ijs te bevatten – Aanvullende valproef
Indien het de bedoeling is dat de verpakking droog ijs bevat, moet – naast de in 6.3.5.3.1 omschreven beproeving en, in voorkomend geval, deze omschreven in 6.3.5.3.6.1 of 6.3.5.3.6.2 – nog een aanvullende beproeving uitgevoerd worden. Een monster moet opgeslagen worden zodat het droog ijs volledig ontwijkt, en vervolgens onderworpen worden aan de valproef in die oriëntatie van deze die, naargelang het geval beschreven zijn in 6.3.5.3.5.1 of 6.3.5.3.5.2, waarbij de kans het grootst is dat de verpakking bezwijkt.
6.3.5.4 Perforatieproef

6.3.5.4.1

Verpakkingen met een brutomassa van ten hoogste 7 kg
De monsters moeten op een vlak en hard oppervlak geplaatst worden. Een cylindrische stalen staaf moet van een hoogte van 1 m – gemeten van zijn stooteinde tot het oppervlak waar het monster geraakt wordt – in vrije val op het monster losgelaten worden. De staaf heeft een massa van ten minste 7 kg en een diameter van 38 mm, en zijn stooteinde is afgerond met een krommingsstraal van ten hoogste 6 mm (zie afbeelding 6.3.5.4.2). Eén monster moet op zijn bodem geplaatst worden en een tweede loodrecht op de positie die voor het eerste monster gebruikt wordt. In beide gevallen moet men de stalen staaf zodanig laten vallen dat deze gericht is op het primair recipiënt. Na iedere stoot is de perforatie van de secundaire verpakking toelaatbaar, op voorwaarde dat geen lekkage optreedt vanuit het/de primair(e) recipiënt(en).

6.3.5.4.2

Verpakkingen met een brutomassa van meer dan 7 kg
De monsters moeten op het uiteinde vallen van een cylindrische stalen staaf die vertikaal op een vlak en hard oppervlak dient geplaatst te zijn. De staaf moet een diameter van 38 mm bezitten en aan zijn bovenste uiteinde mag zijn krommingsstraal ten hoogste 6 mm bedragen (zie afbeelding 6.3.5.4.2). De afstand waarmee de stalen staaf uit het oppervlak uitsteekt moet ten minste even groot zijn als de afstand tussen het centrum van het/de primair(e) recipiënt(en) en het buitenoppervlak van de buitenverpakking, maar met een minimum van 200 mm. Een monster moet met zijn bovenvlak naar onder in vrije en loodrechte val losgelaten worden van een hoogte van 1 m, gemeten van de top van de stalen staaf. Een tweede monster moet van dezelfde hoogte losgelaten worden in een positie loodrecht op deze die voor het eerste monster werd gebruikt. In beide gevallen moet de positie van het collo zodanig zijn, dat de stalen staaf eventueel het/de primair(e) recipiënt(en) kan perforeren. Na iedere stoot is de perforatie van de secundiare verpakking toelaatbaar, op voorwaarde dat geen lekkage optreedt vanuit het/de primair(e) recipiënt(en).
Afbeelding 6.3.5.4.2
6.3.5.5 Beproevingsrapport

6.3.5.5.1

Een beproevingsrapport, dat ten minste de hiernavolgende gegevens bevat, dient schriftelijk opgesteld en ter beschikking van de gebruikers van de verpakking gesteld te worden:
1.
Naam en adres van het testlaboratorium;
2.
Naam en adres van de opdrachtgever (indien nodig);
3.
Uniek identificatienummer van het beproevingsrapport;
4.
Datum van de beproeving en van het beproevingsrapport;
5.
Fabrikant van de verpakking;
6.
Beschrijving van het ontwerptype van de verpakking (bijvoorbeeld afmetingen, materialen, sluitingen, wanddikte, enz.) met inbegrip van de fabricagemethode (bijvoorbeeld extrusieblaasvormen) en eventueel met tekening(en) en/of foto('s);
7.
Maximale capaciteit;
8.
Inhoud waarmee de beproevingen werden uitgevoerd;
9.
Beschrijving en resultaten van de beproevingen;
10.
Het beproevingsrapport moet ondertekend zijn, met vermelding van de naam en hoedanigheid van de ondertekenaar.

6.3.5.5.2

In het beproevingsrapport moet aangegeven worden dat de verpakking, klaargemaakt zoals voor het transport, overeenkomstig de van toepassing zijnde bepalingen van onderhavige afdeling werd beproefd en dat elk gebruik van andere verpakkingsmethodes of andere verpakkingselementen dit beproevingsrapport ongeldig kan maken. Een exemplaar van het beproevingsrapport moet ter beschikking van de bevoegde overheid gesteld worden.