![]() | ![]() | |||||
Meer info | ||||||
OPMERKING:
|
OPMERKING: 1. Zie hoofdstuk 6.7 voor mobiele tanks en de “UN”-gascontainers met verscheidene elementen (“UN”-MEGC's) ; zie – al naargelang het geval - hoofdstuk 6.9 of hoofdstuk 6.13 voor tanks uit vezelversterkte kunststof ; zie hoofdstuk 6.10 voor de vacuümtanks voor afvalstoffen.
|
|
2. Voor de vaste tanks (tankvoertuigen) en de afneembare tanks met inrichtingen voor additieven, zie bijzondere bepaling 664 van hoofdstuk 3.3.
|
|
3. In dit hoofdstuk verstaat men onder “controle-instelling” een instelling overeenkomstig 1.8.6.
|
vaste tanks (tankvoertuigen), afneembare tanks en batterijvoertuigen
|
tankcontainers, wissellaadtanks en MEGC's
|
– de Verdragspartij bij het ADR waar het voertuig waarop de tank vastgemaakt werd ingeschreven is;
|
– de Verdragspartij bij het ADR waar de eigenaar of de exploitant geregistreerd is;
|
– voor afneembare tanks, de Verdrags-partij bij het ADR waar de eigenaar of de exploitant geregistreerd is.
|
– wanneer de eigenaar of de exploitant niet gekend is, de Verdragspartij bij het ADR van de bevoegde overheid die de controle-instelling erkend heeft die de initiële controle uitgevoerd heeft. Ondanks 1.6.4.57 moeten deze controle-instellingen geaccrediteerd zijn volgens de norm EN ISO/IEC 17020:2012 (behalve artikel 8.1.3) type A.
|
De bevoegde overheid van het land van de eerste inschrijving kan occationeel een controle op de inbedrijfstelling van de tank eisen om zo de overeenstemming met de van toepassing zijnde voorschriften te kunnen nakijken.
|
De bevoegde overheid van het land van de eerste inschrijving kan occasioneel een controle op de inbedrijfstelling van de tank eisen om zo de overeenstemming met de van toepassing zijnde voorschriften te kunnen nakijken.
|
Wanneer het land van inschrijving van het tankvoertuig wijzigt, kan de bevoegde overheid van de Verdragspartij bij het ADR waarnaar het tankvoertuig werd overgedragen, occasioneel een controle op de inbedrijfstelling van de tank eisen.
|
Wanneer het land van inschrijving van de tankcontainer wijzigt, kan de bevoegde overheid van de Verdragspartij bij het ADR waarnaar de tankcontainer werd overgedragen, occasioneel een controle op de inbedrijfstelling eisen.
|
in het land van inschrijving door een controle-instelling die gemachtigd of erkend is door de bevoegde overheid van dit land. De uitzonderlijke keuringen kunnen ook uitgevoerd worden in het land van vervaardiging door een controle-instelling die gemachtigd of erkend is door de bevoegde overheid van het land van vervaardiging of het land van inschrijving.
|
door een controle-instelling die gemachtigd of erkend is door de bevoegde overheid van een Verdragspartij bij het ADR waar de controle plaatsvindt of door een controle-instelling die gemachtigd of erkend is door de bevoegde overheid van het land van inschrijving.
|
De tanks en hun vasthechtingen moeten, bijmaximaal toelaatbare vracht, de volgende krachten kunnen verwerken:
|
De tankcontainers
(1)
en de vasthechtingen moeten, bij maximaal toelaatbare vracht, de volgende krachten kunnen verwerken:
|
– in de rijrichting, deze uitgeoefend door tweemaal de totale massa;
|
– in de rijrichting, deze uitgeoefend door tweemaal de totale massa;
|
– dwars op de rijrichting, deze uitgeoefend door één maal de totale massa;
|
– horizontaal, dwars op de rijrichting, deze uitgeoefend door één maal de totale massa (indien de rijrichting niet duidelijk vaststaat, deze uitgeoefend door tweemaal de totale massa in elke richting);
|
– verticaal, van onder naar boven, deze uitgeoefend door één maal de totale massa;
|
|
– verticaal, van boven naar onder; deze uitgeoefend door tweemaal de totale massa.
|
– verticaal, van onder naar boven, deze uitgeoefend door één maal de totale massa;
|
|
– verticaal, van boven naar onder; deze uitgeoefend door tweemaal de totale massa.
|
(1) |
Zie ook 7.1.3.
|
6.8.2.1.17 en 6.8.2.1.18
|
6.8.2.1.17 tot en met 6.8.2.1.20
|
Re =
|
uitgesproken elasticiteitsgrens voor de staalsoorten met een gedefinieerde uitgesproken elasticiteitsgrens; of
gegarandeerde elasticiteitsgrens bij 0,2 % rek voor de staalsoorten zonder een gedefinieerde uitgesproken elasticiteitsgrens (of 1 % voor austenietische staalsoorten)
|
Rm =
|
treksterkte.
|
10.000 |
treksterkte in N/mm2 |
Bij voertuigen met een belaste zelfdragende tank, moet de houder zodanig berekend worden dat hij, naast de spanningen van andere oorsprong, ook kan weerstaan aan de hierdoor uitgeoefende spanningen.
|
|
Onder inwerking van elk van deze krachten mag de spanning op het meest belast punt van de houder en van zijn bevestigingen niet groter zijn dan de in 6.8.2.1.16 gedefinieerde waarde.
|
Onder inwerking van elk van deze krachten moeten de volgende veiligheidscoëfficiënten gerespecteerd worden:
|
|
– voor metalen met een gedefinieerde uitgesproken elasticiteitsgrens een veiligheidscoëfficiënt van 1,5 ten opzichte van de uitgesproken elasticiteitsgrens;
|
|
– voor metalen zonder gedefinieerde uitgesproken elasticiteitsgrens een veiligheidscoëfficiënt van 1,5 ten opzichte van de gewaarborgde elasticiteitsgrens bij 0,2 % rek en bij de 1 % rekgrens voor de austenietische staalsoorten.
|
Re =
|
uitgesproken elasticiteitsgrens voor de staalsoorten met een gedefinieerde uitgesproken elasticiteitsgrens; of
gegarandeerde elasticiteitsgrens bij 0,2 % rek voor de staalsoorten zonder een gedefinieerde uitgesproken elasticiteitsgrens (of 1 % voor austenietische staalsoorten)
|
Rm =
|
treksterkte.
|
e =
|
e =
|
e =
|
minimale wanddikte van de houder in mm
|
Pep =
|
proefdruk in MPa
|
Pcal =
|
berekeningsdruk in MPa, zoals gespecificeerd in 6.8.2.1.14 of in de tabel van 4.3.3.1.1
|
D =
|
binnendiameter van de houder in mm
|
σ =
|
toelaatbare spanning in N/mm2, zoals gedefinieerd in 6.8.2.1.16
|
λ =
|
coëfficiënt die gelijk is aan of kleiner is dan 1, die dient om rekening te houden met een eventuele verzwakking, te wijten aan de lasnaden, en die verband houdt met de in 6.8.2.1.23 gedefinieerde controlemethodes.
|
6.8.2.1.18 tot en met 6.8.2.1.21.
|
6.8.2.1.18 tot en met 6.8.2.1.20.
|
De wanden van de houders met cirkelvormige doorsnede
(266)
, waarvan de diameter ten hoogste 1,80 m bedraagt, moeten – met uitzondering van die bedoeld in 6.8.2.1.21 – ten minste 5 mm dik zijn indien ze uit zacht staal
(267)
zijn vervaardigd, of een gelijkwaardige dikte indien ze uit een ander metaal bestaan.
|
De wanden van de houders moeten ten minste 5 mm dik zijn indien ze uit zacht staal
(268)
zijn vervaardigd (overeenkomstig de bepalingen van 6.8.2.1.11 en 6.8.2.1.12), of een gelijkwaardige dikte indien ze uit een ander metaal bestaan.
|
Wanneer de diameter groter is dan 1,80 m wordt – behalve bij houders die bestemd zijn voor het vervoer van poedervormige of korrelvormige stoffen – deze minimale dikte 6 mm indien de houders uit zacht staal
(269)
zijn vervaardigd of een gelijkwaardige dikte, indien ze uit een ander metaal bestaan.
|
Wanneer de diameter groter is dan 1,80 m wordt – behalve bij houders die bestemd zijn voor het vervoer van poedervormige of korrelvormige stoffen – deze minimale dikte 6 mm indien de houders uit zacht staal
(270)
zijn vervaardigd of een gelijkwaardige dikte, indien ze uit een ander metaal bestaan.
|
|
De minimale wanddikte van de houder mag - voor om het even welk metaal dat gebruikt wordt - nooit kleiner zijn dan 3 mm of dan 4.5 mm in het geval van zeer grote tankcontainers
|
Indien de tank een bescherming bezit tegen beschadigingen te wijten aan een zijdelingse schok of aan een omkanteling (conform 6.8.2.1.20), mag de bevoegde overheid toelaten dat de voornoemde minimale diktes verminderd worden in verhouding tot de geboden bescherming; wanneer de houders een diameter bezitten van ten hoogste 1,80 m mogen deze diktes nochtans nooit kleiner zijn dan 3 mm voor zacht staal 3 of dan een equivalente waarde voor andere materialen. Voor houders met een diameter van meer dan 1,80 m, wordt deze minimale dikte 4 mm indien ze uit zacht staal 3 bestaan of een gelijkwaardige dikte indien ze uit een ander metaal zijn vervaardigd.
|
Indien de tank een bescherming bezit tegen beschadigingen (conform 6.8.2.1.20), mag de bevoegde overheid toelaten dat de voornoemde minimale diktes verminderd worden in verhouding tot de geboden bescherming; wanneer de houders een diameter bezitten van ten hoogste 1,80 m, mogen deze diktes nochtans nooit kleiner zijn dan 3 mm voor zacht staal 3 of dan een equivalente waarde voor andere materialen. Voor houders met een diameter van meer dan 1,80 m, wordt deze minimale dikte 4 mm indien ze uit zacht staal 3 bestaan of een gelijkwaardige dikte indien ze uit een ander metaal zijn vervaardigd.
|
De gelijkwaardige dikte is deze die verkregen wordt met de formule in 6.8.2.1.18.
|
De gelijkwaardige dikte is deze die verkregen wordt met de formule in 6.8.2.1.18.
|
Behalve in de in 6.8.2.1.21 voorziene gevallen, mag de wanddikte van de houders die een bescherming bezitten tegen beschadigingen conform 6.8.2.1.20) a) of b) niet kleiner zijn dan de waarden die in de tabel hieronder aangegeven worden.
|
De wanddikte van de houders die een bescherming bezitten tegen beschadigingen conform 6.8.2.1.20 mag niet kleiner zijn dan de waarden die in de tabel hieronder aangegeven worden.
|
|
Diameter van het reservoir
|
≤ 1,80 m
|
> 1,80 m
|
Minimale wanddikte van de houder
|
Austenitische roestvrije staalsoorten
|
2,5 mm
|
3 mm
|
Austenitisch - ferritische roestvrije staalsoorten
|
3 mm
|
3.5 mm
|
|
Andere staalsoorten
|
3 mm
|
4 mm
|
|
Aluminium-legeringen
|
4 mm
|
5 mm
|
|
99,80 % zuiver aluminium
|
6 mm
|
8 mm
|
Voorde tanks die na 1 januari 1990 gebouwd werden, bestaat de in 6.8.2.1.19 beoogde bescherming tegen beschadiging, indien de volgende (of gelijkwaardige
(5)
) maatregelen worden genomen:
|
De in 6.8.2.1.19 beoogde bescherming kan bestaan uit:
|
een volledige uitwendige structurele bescherming, zoals bij een “sandwich” uitvoering met een aan de houder bevestigd omhulsel; of
|
|
a) Bij tanks die bestemd zijn voor het vervoer van poedervormige of korrelvormige stoffen moet de bescherming tegen beschadiging voldoening schenken aan de bevoegde overheid.
|
|
– een constructie met een volledig geraamte met longitudinale en transversale structurele elementen dat de houder ondersteunt; of
|
|
b) Bij tanks die bestemd zijn voor het vervoer van andere stoffen is er berscherming tegen beschadiging indien:
|
– een dubbelwandige uitvoering.
|
Indien de houders dubbelwandig uitgevoerd zijn, met vacuüm tussen beide wanden, moet de som van de dikten van de metalenbuitenwand en van de houder ten minste gelijk zijn aan de in 6.8.2.1.18 vastgestelde minimale wanddikte; de wanddikte van de houder zelf mag niet lager zijn dan de in 6.8.2.1.19 vastgestelde minimale wanddikte.
|
|
1. houders met een cirkelvormige doorsnede, of een elliptische met een maximale krommingsstraal van ten hoogste 2 m, voorzien zijn van versterkingen bestaande uit schotten, slingerschotten, gebruikt als versterkingen of uitwendige of inwendige ringen, die zodanig zijn geplaatst dat ten minste aan één van de hierna volgende voorwaarden is voldaan:
|
|
Indien de houders dubbelwandig uitgevoerd zijn, met een tussenlaag uit vaste stof van ten minste 50 mm dikte, moet de buitenste wand ten minste 0,5 mm dik zijn indien hij uit zacht staal3 vervaardigd is of ten minste 2 mm indien hij bestaat uit met glasvezel versterkte kunststof. Als tussenlaag mag vast schuim worden gebruikt dat een even groot absorptievermogen van schokken heeft als bijvoorbeeld polyurethaanschuim.
|
|
– afstand tussen twee aangrenzende versterkingen: ≤ 1,75 m
|
|
– capaciteit tussen twee schotten of slingerschotten: ≤ 7500 l.
|
|
De traagheidsmodulus van de rechte doorsnede van een ring en het aanpalend deel van de cilinderwand moet ten minste gelijk zijn aan 10 cm3.
|
|
De uitwendige ringen mogen geen scherpe randen hebben waarvan de straal kleiner is dan 2,5 mm.
|
|
De schotten en slingerschotten moeten voldoen aan de voorschriften van 6.8.2.1.22.
|
|
De dikte van de schotten en slingerschotten mag in geen geval minder zijn dan die van de houder.
|
|
2. bij de houders die dubbelwandig uitgevoerd zijn, met vacuüm tussen beide wanden, de som van de dikten van de metalen buitenwand en van de houder ten minste gelijk is aan de in 6.8.2.1.18 vastgestelde minimale wanddikte; de wanddikte van de houder zelf mag niet lager zijn dan de in 6.8.2.1.19 vastgestelde minimale wanddikte.
|
|
3. bij de houders die dubbelwandig uitgevoerd zijn, met een tussenlaag uit vaste stof van ten minste 50 mm dikte, de buitenste wand ten minste 0,5 mm dik is indien hij uit zacht staal3 vervaardigd is of ten minste 2 mm indien hij bestaat uit met glasvezel versterkte kunststof. Als tussenlaag mag vast schuim worden gebruikt dat een even groot absorptievermogen van schokken heeft als bijvoorbeeld polyurethaanschuim.
|
|
4. de houders van tanks met een andere vorm dan deze bedoeld in 1., en vooral van caissonvormige tanks, op halve hoogte over hun ganse omtrek voorzien zijn van een bijkomende bescherming die dermate ontworpen is dat de specifieke taaiheid ten minste gelijk is aan die van een houder uit zacht staal met een dikte van 5 mm (voor een diameter van de houder van ten hoogste 1,80 m) of van 6 mm (voor een diameter van de houder van meer dan 1,80 m). De bijkomende bescherming moet ten minste 30 % van de hoogte van het reservoir beslaan en op een duurzame manier aan de houder bevestigd zijn.
|
|
Deze eis wordt als vervuld beschouwd, zonder verder bewijs van de specifieke taaiheid, indien de bijkomende bescherming bestaat uit het op het te versterken deel vastlassen van een plaat uit hetzelfde materiaal als de houder, zodanig dat de minimale wanddikte beantwoordt aan 6.8.2.1.18.
|
|
Deze bescherming is functie van de krachten die bij een ongeval kunnen uitgeoefend worden op houders uit zacht staal, waarvan de bodems en de wanden ten minste 5 mm dik zijn voor een diameter van ten hoogste 1,80 m, of ten minste 6 mm voor een diameter van meer dan 1,80 m. Indien een ander metaal wordt gebruikt, bekomt men de gelijkwaardige dikte met de formule van 6.8.2.1.18.
|
|
Bij afneembare tanks is deze bescherming niet nodig indien ze langs alle kanten beschermd zijn door de hekken van het dragend voertuig.
|
|
(5) |
Gelijkwaardige maatregelen betekent maatregelen aangegeven in normen waarnaar is verwezen in 6.8.2.6
|
|
|
|
|
Indien de houders van tanks, die berekend worden op basis van randnummer 6.8.2.1.14 a), een capaciteit hebben die niet groter is dan 5000 liter of onderverdeeld zijn in dichte compartimenten met een capaciteit van ten hoogste 5000 liter, mag hun wanddikte teruggebracht worden tot een waarde die niet kleiner is dan de passende minimale dikte in de hiernavolgende tabel; dit tenzij bijzondere voorschriften in 6.8.3 of 6.8.4 anders voorzien:
|
|
||
Maximale welvingsstraal van de houder (m)
|
Capaciteit van de houder of van het compartiment van de houder (m3)
|
Minimale dikte (mm) zacht staal
|
|
≤ 2
|
≤ 5,0
|
|
|
2-3
|
≤ 3,5
|
|
|
|
> 3,5 maar ≤ 5,0
|
|
|
Wanneer een ander metaal dan zacht staal
(3)
wordt gebruikt, moet de minimale dikte berekend worden met de gelijkwaardigheidsformule van 6.8.2.1.18 en mag deze niet kleiner zijn dan de waarden die in onderstaande tabel zijn aangegeven:
|
|
||
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Maximale krommingsstraal van de houder (m)
|
≤ 2
|
2-3
|
2-3
|
|
Capaciteit van de houder of van het compartiment van de houder (m3)
|
≤ 5,0
|
≤ 3,5
|
> 3,5 maar ≤ 5,0
|
|
|
Minimale wanddikte van de houder
|
Roestvrij austenietisch staal
|
2,5 mm
|
2,5 mm
|
3 mm
|
|
Roestvrij austenietisch-ferritisch staal
|
3 mm
|
3 mm
|
3,5 mm
|
|
|
Andere staalsoorten
|
3 mm
|
3 mm
|
4 mm
|
|
|
Aluminiumlegeringen
|
4 mm
|
4 mm
|
5 mm
|
|
|
99,80 % zuiver aluminium
|
6 mm
|
6 mm
|
8 mm
|
|
|
|
|
|
|
|
|
De dikte van de tussenwanden en de slingerschotten mag in geen geval kleiner zijn dan die van de houder.
|
|
De slingerschotten en de tussenwanden moeten concaaf zijn (waarbij de diepte van de ronding ten minste 10 cm bedraagt), gegolfd, geprofileerd, of op een andere manier tot een gelijkwaardige stevigheid versterkt. De oppervlakte van een slingerschot moet ten minste gelijk zijn aan 70 % van het oppervlak van de rechte doorsnede van de tank op de op de plaats van het slingerschot.
|
|
λ = 0,8:
|
alle lasnaden moeten zoveel als mogelijk visueel aan beide zijden worden nagezien en moeten aan niet-destructieve controles worden onderworpen. De niet-destructieve controles moeten omvatten: alle lasknopen in “T”, alle gebruikte inzettingen om kruisende lasnaden te vermijden en alle lasnaden aan de rand van de tankbodems. De totale lengte van de te controleren lasnaden mag niet kleiner zijn dan:
10 % van de lengte van alle overlangse lasnaden,
10 % van de lengte van alle circelvormige lasnaden;
10 % van de lengte van alle circelvormige lasnaden in de bodems van de tank, en
10 % van de lengte van alle radiale lasnaden in de bodems van de tank.
|
λ = 0,9:
|
alle lasnaden moeten zoveel als mogelijk visueel aan beide zijden worden nagezien en moeten aan niet-destructieve controles worden onderworpen. De niet-destructieve controles moeten omvatten: alle lasknopen, alle gebruikte inzettingen om kruisende lasnaden te vermijden, alle lasnaden aan de rand vande tankbodems en alle lassen waarmee de tanktoebehoren met een significante diameter geassembleerd zijn. De totale lengte van de te controleren lasnaden mag niet kleiner zijn dan:
100 % van de lengte van alle overlangse lasnaden,
25 % van de lengte van alle circelvormige lasnaden;
25 % van de lengte van alle circelvormige lasnaden in de bodems van de tank, en
25 % van de lengte van alle radiale lasnaden in de bodems van de tank.
|
λ = 1,0:
|
alle lasnaden moeten over hun ganse lengte het voorwerp uitmaken van nietdestructieve controles en moeten zoveel als mogelijk aan beide zijden visueel nagezien worden. Er dient een proefstaaltje van de las genomen te worden.
|
Tanks die bestemd zijn voor het vervoer van vloeistoffen wier vlampunt niet hoger is dan 60 °C, van brandbare gassen en van UN 1361 kool of UN 1361 roet van verpakkingsgroep II, moeten door middel van ten minste één goede electrische verbinding met het chassis van het voertuig verbonden zijn. Elk contact tussen metalen dat een elektrochemische corrosie kan veroorzaken, moet vermeden worden. De tanks moeten uitgerust zijn met ten minste één aardingspunt, dat duidelijk dient aangegeven te zijn met het symbool
en waaraan een electrische verbindingskabel moet kunnen bevestigd worden.
|
Alle delen van een tankcontainer die bestemd is voor het vervoer van vloeistoffen, wier vlampunt niet hoger is dan 60 °C, van brandbare gassen en van UN 1361 kool of UN 1361 roet van verpakkingsgroep II, moeten elektrisch kunnen geaard worden. Elk contact tussen metalen dat een elektrochemische corrosie kan veroorzaken, moet vermeden worden.
|
Bescherming van de bovenaan geplaatste
uitrusting
|
|
De uitrusting en de toebehoren die op het bovenste gedeelte van de houder zijn geplaatst moeten beschermd worden tegen beschadiging bij een eventuele omkanteling. Deze bescherming mag bestaan uit versterkingsringen, uit beschermkappen of uit elementen in de dwarsrichting of in de langsrichting met een profiel dat een doelmatige bescherming verzekert.
|
|
(265) |
Bij platen moet de as van de trekproefstaven dwars op de walsrichting staan. De rek bij breuk wordt gemeten op proefstaven met ronde doorsnede, waarbij de lengte I tussen de meetpunten gelijk is aan vijfmaal de diameter d (I = 5d); worden er proefstaven met rechthoekige doorsnede gebruikt, dan wordt de lengte I tussen de meetpunten berekend met de formule
waarbij Fo de oorspronkelijke doorsnede van de proefstaaf is.
|
||||||||||||
(266) |
Voor houders die geen cirkelvormige doorsnede bezitten (bijvoorbeeld caissonvormige of elliptische houders) gebruikt men de diameter van de cirkelvormige doorsnede met dezelfde oppervlakte. Bij deze vormen van doorsnede mogen de welvingsstralen van de romp niet groter zijn dan 2.000 mm (aan de zijkanten) en 3.000 mm (bovenaan en onderaan). De dwarsdoorsnede van de houders, overeenkomstig 6.8.2.1.14 a) kan echter uitsparingen of uitsteeksels hebben, zoals opvangbakken, uitsparingen of verzonken mangaten, die kunnen worden gemaakt van vlak of gevormd plaatstaal (concaaf of convex). Oneffenheden en andere onbedoelde vervormingen mogen niet beschouwd worden als uitsparingen of uitsteeksels. Zie “Guideline for the application of footnote 3 of ADR 6.8.2.1.18) op de website van het secretariaat van de United Nations Economic Commission for Europe (http://www.unece.org/ guidelines-telematics-application-standards-construction-and-approval-vehivles-calculation-risks)
|
||||||||||||
(267) |
Zie 1.2.1 voor de definities van “zacht staal” en “referentiestaal”. “Zacht staal” omvat in dit geval ook een staal waar in de EN- materiaalnormen naar verwezen wordt als “zacht staal”, met een minimale treksterkte tussen 360 N/mm2 en 490 N/mm2 en met een minimale rek bij breuk overeenkomstig 6.8.2.1.12.
|
||||||||||||
(268) |
Zie 1.2.1 voor de definities van “zacht staal” en “referentiestaal”. “Zacht staal” omvat in dit geval ook een staal waar in de EN-materiaalnormen naar verwezen wordt als “zacht staal”, met een minimale treksterkte tussen 360 N/mm2 en 490 N/mm2 en met een minimale rek bij breuk overeenkomstig 6.8.2.1.12.
|
||||||||||||
(269) |
Zie 1.2.1 voor de definities van “zacht staal” en “referentiestaal”. “Zacht staal” omvat in dit geval ook een staal waar in de EN-materiaalnormen naar verwezen wordt als “zacht staal”, met een minimale treksterkte tussen 360 N/mm2 en 490 N/mm2 en met een minimale rek bij breuk overeenkomstig 6.8.2.1.12.
|
||||||||||||
(270) |
Zie 1.2.1 voor de definities van “zacht staal” en “referentiestaal”. “Zacht staal” omvat in dit geval ook een staal waar in de EN-materiaalnormen naar verwezen wordt als “zacht staal”, met een minimale treksterkte tussen 360 N/mm2 en 490 N/mm2 en met een minimale rek bij breuk overeenkomstig 6.8.2.1.12.
|
||||||||||||
(271) |
Deze formule volgt uit de algemene formule:
waarin
|
Zoveel mogelijk organen moeten op een minimum aantal openingen in de wand van de houder gegroepeerd worden. De bedrijfsuitrusting, met inbegrip van het deksel van de inspectiegaten, moet dicht blijven, zelfs bij het omkantelen van de tank; dit ondanks de krachten die veroorzaakt worden
door een schok (zoals versnelling en dynamische druk van de inhoud). Een kleine lekkage van de inhoud ten gevolge van de drukpiek tijdens de schok is evenwel toegelaten.
|
De dichtheid van de uitrustingen moet verzekerd zijn, zelfs bij het omkantelen van de tankcontainer.
|
die zich op het uiteinde van elke leiding bevindt
|
die zich zo dicht mogelijk bij de houder bevindt
|
Toepassing/installatie
|
Testvereisten
|
Directe verbinding met de atmosfeer
|
EN ISO 16852:2016, 7.3.2.1
|
Verbinding met de leidingen
|
EN ISO 16852:2016, 7.3.3.2 (is van toepassing op het geheel klep/flame arrester wanneer deze gezamenlijk aan de test worden onderworpen)
|
EN ISO 16852:2016, 7.3.3.3 (is van toepassing op flame arresters wanneer deze apart van de kleppen aan de test worden onderworpen)
|
|
Voor zeer grote tankcontainers bestemd voor het vervoer van vloeistoffen, die niet opgedeeld zijn in compartimenten met een maximale capasiteit van 7500L door middel van scheidingswanden of slingerschotten, moeten deze openingen voorzien zijn van sluitingen die ontworpen zijn voor een proefdruk van minstens 0,4Mpa (4 bar).
|
|
Voor zeer grote tankcontainers met een proefdrul van meer dan 0.6 Mpa (6 bar) zijn scharnierende mangaten niet toegelaten.
|
(274) |
Bij tankcontainers met een volume van minder dan 1 m3 mag deze uitwendige afsluiter of deze gelijkwaardige inrichting vervangen worden door een blindflens.
|
(275) |
Droge breekkoppelingen sluiten automatisch. Bijgevolg is een open/gesloten aanduiding niet nodig. Dit type van afsluiters mag enkel gebruikt worden als tweede of derde sluiting.
|
(276) |
Zie in 1.2.1 voor de definitie van “hermetisch gesloten tank”.
|
(280) |
Kenteken van de staat van inschrijving dat gebruikt wordt op auto's en aanhangwagens in het internationaal wegverkeer, bijvoorbeeld krachtens het Verdrag van Genève inzake het wegverkeer van 1949 of krachtens het Verdrag van Wenen inzake het wegverkeer van 1968.
|
Berekeningsdruk (bar)
|
Beproevingsdruk (bar)
|
G
(11)
|
G
(11)
|
1,5
|
1,5
|
2,65
|
2,65
|
4
|
4
|
10
|
4
|
15
|
4
|
21
|
10(4
(12)
)
|
(11) |
G = minimale berekeningsdruk volgens de algemene voorschriften van 6.8.2.1.14 (zie 4.3.4.1).
|
(12) |
Minimale beproevingsdruk voor UN1744 broom of UN 1744 broom, oplossing.inimale beproevingsdruk voor UN1744 broom of UN 1744 broom, oplossing.
|
De proef moet op elk compartiment afzonderlijk uitgevoerd worden bij een druk die ten minste gelijk is aan:
– 1,3 maal de maximale bedrijfsdruk; of
– 1,3 maal de statische druk van de te vervoeren stof zonder lager te zijn dan 1,3 maal de statische druk van het water, met een minimum van 20 kPa (0,2 bar), voor tanks die met behulp van de zwaartekracht gelost worden volgens 6.8.2.1.14 a).
|
|
zes jaar
|
vijf jaar
|
drie jaar
|
twee en een half jaar
|
drie jaar
|
twee en een half jaar
|
(282) |
Voor houders met een minimale beproevingsdruk van 1 MPa (10 bar) omvat het nazicht van de constructiemerktekens ook het nemen van proefstaafjes van de lasnaden – werkmonsters – volgens 6.8.2.1.23 en de beproevingen die in 6.8.5 voorgeschreven zijn.
|
(283) |
In speciale gevallen, met akkoord van de bevoegde overheid, mag de hydraulische drukproef vervangen worden door een proef met een gas, of met akkoord van een controle- organisme, door een andere vloeistof, op voorwaarde dat deze geen gevaar met zich meebrengt.
|
(284) |
In speciale gevallen, met akkoord van de bevoegde overheid, mag de hydraulische drukproef vervangen worden door een proef met een gas, of met akkoord van een controle- organisme, door een andere vloeistof,op voorwaarde dat deze geen gevaar met zich meebrengt.
|
– beproevingsdruk voor de houder in zijn geheel en beproevingsdruk per compartiment, in MPa of bar (manometer druk), indien de druk per compartiment lager is dan de druk voor de houder;
|
|
De volgende gegevens moeten op het tankvoertuig (op de tank zelf of op een bord) worden aangebracht
(13)
:
|
De volgende gegevens moeten op de tankcontainer ( op de tank zelf of op een bord) worden aangebracht
(13)
:
|
– [de naam van de eigenaar of van de exploitant;]
|
– de namen van de eigenaar en van de exploitant;
|
– de massa in lege toestand van het tankvoertuig;
|
– capaciteit van de houder;
|
– de maximaal toegelaten massa van het tankvoertuig;
|
– de tarra;
|
De volgende gegevens moeten op een afneembare tank (op de tank zelf of op een bord) worden aangebracht
(13)
:
|
– de maximaal toegelaten bruto massa;
|
– de naam van de eigenaar of van de exploitant;
|
– voor de in 4.3.4.1.3 beoogde stoffen, de officiële vervoersnaam van de tot het vervoer toegelaten stof of stoffen;
|
– “afneembare tank”;
|
– de tankcode volgens 4.3.4.1.1.; en
|
– de tarra van de tank;
|
– voor de andere stoffen dan deze die in 4.3.4.1.3 beoogd worden, de alfanumerieke codes van alle bijzondere bepalingen met TC en TE die in kolom (13) van tabel A in hoofdstuk 3.2 voorkomen voor de in de tank te vervoeren stoffen.
|
– de maximaal toegelaten bruto massa van de tank;
|
|
– voor de stoffen die in 4.3.4.1.3 beoogd worden, de officiële vervoersnaam van de stof(fen) aangenomen voor vervoer;
|
|
– de tankcode overeenkomstig 4.3.4.1.1; en
|
|
– voor de andere stoffen dan deze die in 4.3.4.1.3 beoogd worden, de alfanumerieke codes van alle bijzondere bepalingen met TC en TE die in kolom (13) van tabel A in hoofdstuk 3.2 voorkomen voor de in de tank te vervoeren stoffen.
|
(13) |
Achter de numerieke waarde moet de eenheid aangegeven worden.
|
(288) |
Achter de numerieke waarde moet de eenheid aangegeven worden.
|
Referentie
|
Titel van het document
|
Te gebruiken voor onderafdelingen en paragrafen
|
Van toepassing voor nieuwe typegoedkeuringen of voor hernieuwingen
|
Uiterste datum voorde intrekking van de bestaande typegoedkeuringen
|
(1)
|
(2)
|
(3)
|
(4)
|
(5)
|
Voor het ontwerp en de constructie van tanks
|
||||
EN 14025:2003 + AC:2005
|
Tanks for the transport of dangerous goods – Metallic pressure tanks – Design and construction
|
6.8.2.1
|
tussen 1 januari 2005 en 30 juni 2009
|
|
EN 14025:2008
|
Tanks for the transport of dangerous goods – Metallic pressure tanks – Design and construction
|
6.8.2.1 en 6.8.3.1
|
Tussen 1 juli 2009 en 31 december 2016
|
|
EN 14025:2013
|
Tanks for the transport of dangerous goods – Metallic pressure tanks – Design and construction
|
6.8.2.1 en 6.8.3.1
|
Tussen 1 januari 2015 en 31 december 2018
|
|
EN 14025:2013 + A1:2016 (behalve bijlage B)
|
Tanks for the transport of dangerous goods – Metallic pressure tanks – Design and construction
|
6.8.2.1 en 6.8.3.1
|
Tussen 1 januari 2017 en 31 december 2021
|
|
EN 14025:2018 + AC/2020
|
Tanks for the transport of dangerous goods – Metallic pressure tanks – Design and construction
OPMERKING: Materialen van houders moeten op zijn minst geattesteerd worden met een type 3.1 cerficaat uitgegeven in overeenstemming met EN 10204.
|
6.8.2.1 en 6.8.3.1
|
Tussen 1 januari 2021 en 31 december 2026
|
|
EN 14025:2023
|
Tanks for the transport of dangerous goods. Metallic pressure tanks. Design and construction
OPMERKING: De tankmaterialen moeten ten minste zijn gecertificeerd door een type 3.1 certificaat afgegeven in overeenstemming met de norm EN 10204.
|
6.8.2.1 en 6.8.3.1
|
Tot nader order
|
|
EN 12972:2018
|
Tanks for the transport of dangerous goods – Testing, inspection and marking of metallic pressure tanks
|
6.8.2.3
|
Verplicht vanaf 1 januari 2022
|
|
EN 13094:2004
|
Tanks for the transport of dangerous goods – Metallic tanks with a working pressure not exceeding 0.5 bar – Design and construction
|
6.8.2.1
|
Tussen 1 januari 2005 en 31 december 2009
|
|
EN 13094:2008 + AC:2008
|
Tanks for the transport of dangerous goods – Metallic tanks with a working pressure not exceeding 0.5 bar – Design and construction
|
6.8.2.1
|
Tussen 1 januari 2010 en 31 december 2018
|
|
EN 13094:2015
|
Tanks for the transport of dangerous goods – Metallic tanks with a working pressure not exceeding 0.5 bar – Design and construction
OPMERKING: De richtlijn op de website van het secretariaat van de United Nations Economic Commission for Europe (http://www.unece.org/trans/danger/danger.html) is eveneens van toepassing
|
6.8.2.1
|
Tussen 1 januari 2017 en 31 december 2024
|
|
EN 13094:2020 + A1:2022
|
Tanks for the transport of dangerous goods – Metallic gravity-discharge Design and construction
|
6.8.2.1
|
Tot nader order
|
|
EN 12493:2001 (behalve bijlage C)
|
Welded steel tanks for liquefied petroleum gas (LPG) – Road tankers – Design and manufacture
OPMERKING: Onder “road tankers” verstaat men de “vaste tanks” en “afneembare tanks” in de zin van het ADR.
|
6.8.2.1 (behalve 6.8.2.1.17); 6.8.2.4.1 (behalve de dichtheidsbeproeving); 6.8.2.5.1, 6.8.3.1 en 6.8.3.5.1
|
Tussen 1 januari 2005 en 31 december 2010
|
31 december 2012
|
EN 12493:2008 (behalve bijlage C)
|
LPG equipment and accessories – Welded steel tanks for liquefied petroleum gas (LPG) – Road tankers – Design and manufacture
OPMERKING:
Onder “road tankers” verstaat men de “vaste tanks” en “afneembare tanks” in de zin van het ADR.
|
6.8.2.1 (behalve 6.8.2.1.17); 6.8.2.5, 6.8.3.1, 6.8.3.5, 6.8.5.1 tot 6.8.5.3
|
Tussen 1 januari 2010 en 30 juni 2013
|
31 december 2014
|
EN 12493:2008 + A1:2012 (behalve bijlage C)
|
LPG equipment and accessories – Welded steel tanks for liquefied petroleum gas (LPG) – Road tankers – Design and manufacture
OPMERKING: Onder “road tankers” verstaat men de “vaste tanks” en “afneembare tanks” in de zin van het ADR.
|
6.8.2.1 (behalve 6.8.2.1.17); 6.8.2.5,6.8.3.1, 6.8.3.5,6.8.5.1 tot 6.8.5.3
|
Tot en met 31 december 2013
|
31 december 2015
|
EN 12493:2013 (behalve bijlage C)
|
LPG equipment and accessories - Welded steel pressure vessels for LPG road tankers - Design and manufacture
|
6.8.2.1; 6.8.2.5, 6.8.3.1, 6.8.3.5, 6.8.5.1 tot 6.8.5.3
|
Tussen 1 januari 2015 en 31 december 2017
|
31 december 2018
|
EN 12493:2013 + A1:2014 + AC:2015 (behalve bijlage C)
|
LPG equipment and accessories - Welded steel tanks for liquefied petroleum gas (LPG) - Road tankers - Design and manufacture
Opmerking: Onder “road tankers” verstaat men de “vaste tanks” en “afneembare tanks” in de zin van het ADR.
|
6.8.2.1, 6.8.2.5, 6.8.3.1, 6.8.3.5, 6.8.5.1 tot 6.8.5.3
|
Tussen 1 januari 2017 en 31 december 2022
|
|
EN 12493:2013+ A2:2018 (behalve bijlage C)
|
LPG equipment and accessories – Welded steel pressure vessels for LPG road tankers – Design and manufacture
Opmerking: Onder tankvoertuig dient men vaste tank of afneembare tank te verstaan, dit zoals in het ADR gedefinieerd.
|
6.8.2.1, 6.8.2.5 6.8.3.1, 6.8.3.5 6.8.5.1 to 6.8.5.3
|
Tussen 1 januari 2021 en 31 december 2024
|
|
EN 12493:2020 (behalve bijlage C)
|
LPG equipment and accessories – Welded steel pressure vessels for LPG road tankers – Design and construction.
OPMERKING: Onder “road tankers” verstaat men “vaste tanks” en “afneembare tanks” in de zin van het ADR.
|
6.8.2.1, 6.8.2.5, 6.8.3.1, 6.8.3.5, 6.8.5.1 tot 6.8.5.3
|
Tot nader order
|
|
EN 13530-2: 2002
|
Cryogenic vessels – Large transportable vacuüm insulated vessels – Part 2: Design, fabrication, inspection and testing
|
6.8.2.1 (behalve 6.8.2.1.17), 6.8.2.4,6.8.3.1 and 6.8.3.4
|
Tussen 1 januari 2005 en 30 juni 2007
|
|
EN 13530-2: 2002 + A1:2004
|
Cryogenic vessels – Large transportable vacuüm insulated vessels – Part 2: Design, fabrication, inspection and testing
Opmerking: De normen EN 1252-1:1998 en EN 1626 waarnaar verwezen wordt in deze norm zijn eveneens van toepassing op tanks voor het vervoer van UN-nummer 1972 (METHAAN, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR of AARDGAS, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR).
|
6.8.2.1 (behalve 6.8.2.1.17), 6.8.2.4,6.8.3.1 en 6.8.3.4
|
Tot nader order
|
|
EN 14398-2: 2003 (behalve tabel 1)
|
Cryogenic vessels – Large transportable non-vacuum insulated vessels – Part 2: Design, fabrication, inspection and testing
OPMERKING: Deze norm moet niet toegepast worden voor gassen die vervoerd worden bij een temperatuur lager dan -100 °C.
|
6.8.2.1 (behalve 6.8.2.1.17, 6.8.2.1.19 en 6.8.2.1.20), 6.8.2.4,6.8.3.1 en 6.8.3.4
|
Tussen 1 januari 2005 en 31 december 2016
|
|
EN 14398-2:2003 + A2:2008
|
Cryogenic vessels - Large transportable non-vacuum insulated vessels - Part 2: Design, fabrication, inspection and testing
OPMERKING: Deze norm moet niet toegepast worden voor gassen die vervoerd worden bij een temperatuur lager dan -100 °C.
|
6.8.2.1 (behalve 6.8.2.1.17, 6.8.2.1.19 en 6.8.2.1.20), 6.8.2.4, 6.8.3.1 en 6.8.3.4
|
Tot nader order
|
|
Voor de uitrustingen
|
||||
EN 14432:2006
|
Tanks for the transport of dangerous goods – Tank equipment for the transport of liquid chemicals – Product discharge and air inlet valves
|
6.8.2.2.1
|
Tussen 1 januari 2009 en 31 december 2018
|
|
EN 14432:2014
|
Tanks for the transport of dangerous goods – Tank equipment for the transport of liquid chemicals and liquefied gases – Product discharge and air inlet valves.
Opmerking: Deze norm kan eveneens toegepast worden op tanks die met behulp van de zwaartekracht gelost worden.
|
6.8.2.2.1, 6.8.2.2.2 en 6.8.2.3.1
|
Tussen 1 januari 2019 en 31 december 2026
|
|
EN 14432:2023
|
Tanks for the transport of dangerous goods – Tank equipment for the transport of liquid chemicals and liquefied gases – Product discharge and air inlet valves
OPMERKING: Deze norm kan ook worden toegepast op tanks die met behulp van de zwaartekracht worden gelost.
|
6.8.2.2.1, 6.8.2.2.2 en 6.8.2.3.1
|
Tot nader order
|
|
EN 14433:2006
|
Tanks for transport of dangerous goods – Tank equipment for the transport of liquid chemicals – Foot valves
|
6.8.2.2.1
|
Tussen 1 januari 2009 en 31 december 2018
|
|
EN 14433:2014
|
Tanks for the transport of dangerous goods – Tank equipment for the transport of liquid chemicals and liquefied gases – Foot valves.
Opmerking: Deze norm kan eveneens toegepast worden op tanks die met behulp van de zwaartekracht gelost worden.
|
6.8.2.2.1, 6.8.2.2.2 en 6.8.2.3.1
|
Tussen 1 januari 2019 en 31 december 2026
|
|
EN 14433:2023
|
Tanks for the transport of dangerous goods - Tank equipment for the transport of liquid chemicals and liquefied gases - Foot valves
OPMERKING: Deze norm kan ook worden toegepast op tanks die met behulp van de zwaartekracht worden gelost.
|
6.8.2.2.1, 6.8.2.2.2 en 6.8.2.3.1
|
Tot nader order
|
|
EN 12252:2000
|
Equipping of LPG road tankers
OPMERKING: Onder “road tankers” verstaat men de “vaste tanks” en “afneembare tanks” in de zin van het ADR.
|
6.8.3.2 (behalve 6.8.3.2.3)
|
Tussen 1 januari 2005 en 31 december 2010
|
31 december 2012
|
EN 12252:2005 + A1:2008
|
LPG equipment and accessories - Equipping of LPG road tankers
OPMERKING: Onder “road tankers” verstaat men de “vaste tanks” en “afneembare tanks” in de zin van het ADR.
|
6.8.2.2, 6.8.3.2 (behalve 6.8.3.2.3) en 6.8.3.4.9
|
Tussen 1 januari 2011 en 31 december 2018
|
|
EN 12252:2014
|
LPG equipment and accessories - Equipping of LPG road tankers
OPMERKING: Onder “road tankers” verstaat men de “vaste tanks” en “afneembare tanks” in de zin van het ADR.
OPMERKING 2: Vanaf 1 januari 2024 zijn veiligheidskleppen verplicht
|
6.8.2.2, 6.8.3.2 en 6.8.3.4.9
|
Tussen 1 januari 2017 en 31 december 2024
|
|
EN 12252:2022
|
LPG equipment and accessories – Equipping of LPG road tankers
OPMERKING 1 : Onder “road tankers” verstaat men de “vaste tanks” en “afneembare tanks” in de zin van het ADR.
OPMERKING 2: Vanaf 1 januari 2024 zijn veiligheidskleppen verplicht
|
6.8.3.2 en 6.8.3.4.9
|
Tot nader order
|
|
EN 14129:2014
|
LPG Equipment and accessories – Pressure relief valves for LPG pressure vessels
|
6.8.2.1.1 en 6.8.3.2.9
|
Tot nader order
|
|
EN 1626:2008 (behalve de kranen van categorie B)
|
Cryogenic vessels. Valves for cryogenic service
OPMERKING: Deze norm is eveneens van toepassing op kranen voor het vervoer van UN-nummer 1972 (METHAAN, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR of AARDGAS, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR).
|
6.8.2.4 en 6.8.3.4
|
Tot nader order
|
|
EN 13648-1:2008
|
Cryogenic vessels – Safety devices for protection against excessive pressure - Part 1: Safety valves for cryogenic service
|
6.8.2.4, 6.8.3.2.12 en 6.8.3.4
|
Tot nader order
|
|
EN 13082:2001
|
Tanks for transport of dangerous goods – Service equipment for tanks – Vapour transfer valve
|
6.8.2.2 en 6.8.2.4.1
|
Tussen 1 januari 2005 en 30 juni 2013
|
31 december 2014
|
EN 13082:2008 + A1:2012
|
Tanks for transport of dangerous goods – Service equipment for tanks – Vapour transfer valve
|
6.8.2.2 en 6.8.2.4.1
|
Tot nader order
|
|
EN 13308:2002
|
Tanks for transport of dangerous goods – Service equipment for tanks – Non pressure balanced footvalve
|
6.8.2.2 en 6.8.2.4.1
|
Tot nader order
|
|
EN 13314:2002
|
Tanks for transport of dangerous goods – Service equipment for tanks – Fill hole cover
|
6.8.2.2 en 6.8.2.4.1
|
Tot nader order
|
|
EN 13316:2002
|
Tanks for transport of dangerous goods – Service equipment for tanks – Pressure balanced footvalve
|
6.8.2.2 en 6.8.2.4.1
|
Tot nader order
|
|
EN 13317:2002 (behalve de afbeelding en tabel B.2 in bijlage B) (Het materiaal moet beantwoorden aan de voorschriften van de norm EN 13094: 2004, § 5.2)
|
Tanks for transport of dangerous goods – Service equipment for tanks – Manhole cover assembly
|
6.8.2.2 en 6.8.2.4.1
|
Tussen 1 januari 2005 en 31 december 2010
|
31 december 2012
|
EN 13317:2002 + A1:2006
|
Tanks for transport of dangerous goods – Service equipment for tanks – Manhole cover assembly
|
6.8.2.2 en 6.8.2.4.1
|
Tussen 1 januari 2009 en 31 december 2021
|
|
EN 13317:2018
|
Tanks for transport of dangerous goods - Service equipment for tanks - Manhole cover assembly
|
6.8.2.2 en 6.8.2.4.1
|
Tot nader order
|
|
EN 14595:2005
|
Tanks for transport of dangerous goods – Service equipment for tanks – Pressure and vacuum breather vent
|
6.8.2.2 en 6.8.2.4.1
|
Tussen 1 januari 2007 en 31 december 2020
|
|
EN 14595:2016
|
Tanks for transport of dangerous goods – Service equipment – Breather device
|
6.8.2.2 en 6.8.2.4.1
|
Tot nader order
|
|
EN 16257:2012
|
Tanks for the transport of dangerous goods – Service equipment – Footvalve sizes other than 100 mm dia (nom)
|
6.8.2.2.1 en 6.8.2.2.2
|
Tot nader order
|
|
EN 13175:2014
|
LPG Equipment and accessories – Specification and testing for Liquefied Petroleum Gas (LPG) pressure vessel valves and fittings
|
6.8.2.1.1, 6.8.2.2, 6.8.2.4.1 en 6.8.3.2.3
|
Tussen 1 januari 2017 en 31 december 2022
|
|
EN 13175:2019 (behalve bijlage 6.1.6)
|
LPG Equipment and accessories – Specification and testing for Liquefied Petroleum Gas (LPG) pressure vessel valves and fittings
|
6.8.2.1.1, 6.8.2.2, 6.8.2.4.1 en 6.8.3.2.3
|
Tussen 1 januari 2021 en 31 december 2024
|
|
EN 13175:2019 + A1:2020
|
LPG Equipment and accessories – Specification and testing for Liquefied Petroleum Gas (LPG) pressure vessel valves and fittings
|
6.8.2.1.1, 6.8.2.2, 6.8.2.4.1 en 6.8.3.2.3
|
Tot nader order
|
|
EN ISO 23826:2021
|
Gas cylinders – Ball valves – Specification and testing
|
6.8.2.1.1 en 6.8.2.2.1
|
Verplicht vanaf 1 januari 2025
|
|
EN 13799:2022
|
LPG equipment and accessories – Contents gauges for Liquefied Petroleum Gas (LPG) pressure vessels
|
6.8.2.2.1 en 6.8.2.2.11
|
Tot nader order
|
|
Referentie
|
Titel van het document
|
Overeenkomstige onderafdelingen en paragrafen
|
Toepasbaar
|
(1)
|
(2)
|
(3)
|
(4)
|
EN 12972:2007
|
Tanks for transport of dangerous goods – Testing, inspection and marking of metallic tanks
|
6.8.2.4
6.8.3.4
|
Tot en met 30 juni 2021
|
EN 12972:2018
|
Tanks for transport of dangerous goods – Testing, inspection and marking of metallic tanks
|
6.8.2.1.23, 6.8.2.3, 6.8.2.4 en 6.8.3.4
|
Tot en met 31 december 2026
|
EN 12972:2018 + A1:2024
|
Tanks for transport of dangerous goods – Testing, inspection and marking of metallic tanks
|
6.8.2.1.23, 6.8.2.3, 6.8.2.4 en 6.8.3.4
|
Tot nader order
|
EN 14334:2014
|
LPG equipment and accessoires – Inspection and testing of LPG road tankers
|
6.8.2.4 (behalve 6.8.2.4.1), 6.8.3.4.2 en 6.8.3.4.9
|
Tot 31 december 2026
|
EN 14334:2023
|
LPG equipment and accessories – Inspection and testing of LPG road tankers
OPMERKING: Deze norm mag niet worden toegepast op tanks die zijn gebouwd in overeenstemming met de norm EN 14025.
|
6.8.2.4 en 6.8.3.4.9
|
Tot nader order
|
OPMERKINGEN:
|
1. De flessenbatterijen die geen elementen zijn van een batterijvoertuig of van een MEGC zijn onderworpen aan de voorschriften van hoofstuk 6.2.
|
|
2.De tanks die elementen zijn van een batterijvoertuig of van een MEGC, moeten overeenkomstig 6.8.2.1 en 6.8.3.1 gebouwd worden.
|
|
3. De afneembare tanks
(14)
worden niet aanzien als elementen van een batterijvoertuig of van een MEGC.
|
(14) |
Zie 1.2.1 voor de definitie van “afneembare tank”.
|
De elementen
|
|
van batterijvoertuigen en hun vasthechtingen
|
van MEGC's en hun vasthechtingen, evenals het frame van MEGC's
|
|
met een capaciteit van meer dan 1 m3
|
Enkel bij de vulopeningen in de dampfase van tanks die bestemd zijn voor het vervoer van niet-giftige brandbare, vloeibaar gemaakte gassen mag de inwendige afsluiter met afstandsbediening vervangen worden door een terugslagklep. De terugslagklep moet zich binnen de tank bevinden, van een veerbelast type zijn zodanig dat de klep gesloten is wanneer de druk in de vulleiding niet groter is dan de druk in de tank en uitgerust zijn met een geschikte pakking
(15)
.
|
|
(15) |
Een metaal-op-metaal zitting is niet toegelaten.
|
Voor afneembare tanks
|
Voor tankcontainers
|
De merktekens moeten worden aangebracht op beide zijden en de achterzijde van vaste tanks (tankwagens) en op beide zijden en beide uiteinden van afneembare tanks.
|
De merktekens moeten worden aangebracht op beide zijden en beide uiteinden van de tankcontainers. Voor tankcontainers met een inhoud van ten hoogste 3 000 L mogen de merktekens aan beide zijden of aan beide uiteinden worden aangebracht.
|
Indien afneembare tanks kunnen gerold worden, moeten hun kranen van beschermkappen voorzien zijn
|
|
|
[Voor de typebeproeving van de doeltreffendheid van het isolatiesysteem zie 6.8.3.4.11
is enkel van toepassing op tankcontainers, wissellaadtanks en MEGC's.]
|
ten laatste zes jaar
|
ten laatste acht jaar
|
|
De verblijfstijd voor de tanks die sterk gekoelde vloeibaar gemaakte gassen bevatten, moet bepaald worden rekening houdende met:
a) de doeltreffendheid van het isolatiesysteem, bepaald volgens 6.8.3.4.11;
b) de laagste druk van de drukbegrenzingsinrichting(en);
c) de initiële vultoestand;
d) een hypothetische omgevingstemperatuur van 30 °C;
e) de fysische eigenschappen van het te vervoeren gekoeld, vloeibaar gemaakt gas.
|
|
De doeltreffendheid van het isolatiesysteem (warmtetoevoer in Watt) wordt bepaald door de tanks te onderwerpen aan een typebeproeving. Deze beproeving bestaat uit:
a) ofwel een beproeving onder constante druk (bijvoorbeeld onder atmosferische druk), waarbij het verlies van sterk gekoeld, vloeibaar gemaakt gas wordt gemeten over een bepaalde tijd;
b) ofwel een beproeving in gesloten systeem, waarbij de drukstijging in de houder wordt gemeten over een bepaalde tijd.
Bij het uitvoeren van de beproeving onder constante druk moet rekening gehouden worden met schommelingen van de atmosferische druk. Bij beide beproevingen zullen correcties aangebracht moeten worden om rekening te houden met de verschillen in de omgevingstemperatuur ten opzichte van de hypothetische omgevingstemperatuur van 30 °C.
OPMERKING: De norm ISO 21014:2006 “Cryogenic vessels – Cryogenic insulation performance” beschrijft in detail de methodes die toelaten om het isolatievermogen van cryogene recipiënten te bepalen en verschaft een methode voor de berekening van de verblijfstijd.
|
(290) |
In speciale gevallen, met akkoord van de bevoegde overheid, mag de hydraulische drukproef vervangen worden door een proef met een gas, of met akkoord van een controle-organisme, door een andere vloeistof,op voorwaarde dat deze geen gevaar met zich meebrengt.
|
|
– de referentie verblijfstijd (in dagen of in uren) voor elk gas
(1)
;
– de geassocieerde initiële drukken (in bar of in kPa)
(1)
.
|
(1) |
De meeteenheden toevoegen na de numerieke waarden.
|
In aanvulling op de in 6.8.2.5.2 voorgeschreven opschriften moeten nog de volgende vermeldingen voorkomen op het tankvoertuig (op de tank zelf of op een bord)
(13)
:
|
In aanvulling op de in 6.8.2.5.2 voorgeschreven opschriften moeten nog de volgende vermeldingen voorkomen op de tank-container (op de tank zelf of op een bord)
(13)
:
|
(13) |
Achter de numerieke waarde moet de eenheid aangegeven worden.
|
Deze aanduidingen zijn niet vereist voor een dragend voertuig met afneembare tanks
|
|
De volgende gegevens moeten op het batterijvoertuig zelf of op een bord worden aangebracht
(13)
:
|
De volgende gegevens moeten op de MEGC zelf of op een bord worden aangebracht
(13)
:
|
– het merkteken van de eigenaar of de naam van de exploitant
|
– de naam van de eigenaar en van de exploitant;
|
– het aantal elementen;
|
– het aantal elementen;
|
– de totale capaciteit van de elementen;
|
– de totale capaciteit van de elementen;
|
|
– de maximaal toegelaten massa in gevulde toestand;
|
en voor de batterijvoertuigen die op massa gevuld worden:
– de massa in lege toestand;
– de maximaal toegelaten massa.
|
– de tankcode volgens het goedkeu-ringscertificaat (zie 6.8.2.3.2) met de effectieve beproevingsdruk van de MEGC ;
|
|
– de officiële vervoersnaam en voor de bij een n.e.g. rubriek ingedeelde gassen bovendien de technische benaming
(16)
van de gassen voor het vervoer waarvan de MEGC gebruikt wordt;
|
|
en voor de MEGC's die op massa gevuld worden:
|
|
– de tarra.
|
(13) |
Achter de numerieke waarde moet de eenheid aangegeven worden.
|
(16) |
In plaats van de officiële vervoersnaam of, in voorkomend geval, van de officiële vervoersnaam van de n.e.g.-rubriek gevolgd door de technische benaming, mag een van de hiernavolgende benamingen gebruikt worden:
|
(292) |
In plaats van de officiële vervoersnaam of, in voorkomend geval, van de officiële vervoersnaam van de n.e.g.-rubriek gevolgd door de technische benaming, mag een van de hiernavolgende benamingen gebruikt worden:
|
(293) |
In plaats van de officiële vervoersnaam of, in voorkomend geval, van de officiële vervoersnaam van de n.e.g.-rubriek gevolgd door de technische benaming, mag een van de hiernavolgende benamingen gebruikt worden:
|
(294) |
De meeteenheden toevoegen na de numerieke waarden.
|
(295) |
In plaats van de officiële vervoersnaam of, in voorkomend geval, van de officiële vervoersnaam van de n.e.g.-rubriek gevolgd door de technische benaming, mag een van de hiernavolgende benamingen gebruikt worden:
|
(296) |
In plaats van de officiële vervoersnaam of, in voorkomend geval, van de officiële vervoersnaam van de n.e.g.-rubriek gevolgd door de technische benaming, mag een van de hiernavolgende benamingen gebruikt worden:
|
(297) |
Achter de numerieke waarde moet de eenheid aangegeven worden.
|
(298) |
In plaats van de officiële vervoersnaam of, in voorkomend geval, van de officiële vervoersnaam van de n.e.g.-rubriek gevolgd door de technische benaming, mag een van de hiernavolgende benamingen gebruikt worden:
|
(299) |
Achter de numerieke waarde moet de eenheid aangegeven worden.
|
Referentie
|
Titel van het document
|
Te gebruiken voor onderafdelingen en paragrafen
|
Van toepassing voor nieuwe typegoedkeuringen of voor hernieuwingen
|
Uiterste datum voorde intrekking van de bestaande typegoedkeuringen
|
(1)
|
(2)
|
(3)
|
(4)
|
(5)
|
EN 13807: 2003
|
Transportable gas cylinders – Battery vehicles – Design, manufacture, iden-tification and testing
Opmerking: In voorkomend geval mag deze norm ook toegepast worden op MEGC's bestaande uit drukrecipiënten.
|
6.8.3.1.4 en 6.8.3.1.5, 6.8.3.2.18 t.e.m. 6.8.3.2.26, 6.8.3.4.12 t.e.m. 6.8.3.4.14 en 6.8.3.5.10 t.e.m. 6.8.3.5.13
|
Tussen 1 januari 2005 en 31 december 2020
|
|
EN 13807:2017
|
Transportable gas cylinders – Battery vehicles and multiple-element gas containers (MEGC's) – Design, manufacture, identification and testing
|
6.8.3.1.4 en 6.8.3.1.5, 6.8.3.2.18 t.e.m. 6.8.3.2.28, 6.8.3.4.12 t.e.m. 6.8.3.4.14 en 6.8.3.5.10 t.e.m. 6.8.3.5.13
|
Tot nader order
|
|
EN ISO 23826:2021
|
Gas cylinders – Ball valves – Specification and testing
|
6.8.2.1.1 en 6.8.2.2.1
|
Verplicht vanaf 1 januari 2025
|
|
OPMERKINGEN:
|
1: Zie ook 6.8.2.1.26, 6.8.2.1.2 en 6.8.2.2.9 voor de vloeistoffen met een vlampunt van ten hoogste 60°C en voor de brandbare gassen.
|
|
2.
Zie 6.8.5 voor de voorschriften met betrekking tot de tanks bestemd voor
het vervoer van sterk gekoelde vloeibaar gemaakte gassen, en de tanks waarvoor een beproevingsdruk van ten minste 1 Mpa (10 bar) voorgeschreven is.
|
TC1
|
De voorschriften van 6.8.5 zijn van toepassing op de materialen en de bouw van deze houders.
|
TC2
|
De houders en hun uitrustingen moeten vervaardigd zijn uit aluminium met een zuiverheid van ten minste 99,5 % of uit een geschikte staalsoort die geen ontleding van het waterstofperoxide veroorzaakt. Indien de houders vervaardigd zijn uit aluminium met een zuiverheid van ten minste 99,5 %, is het niet nodig dat de wanden meer dan 15 mm dik zijn; dit zelfs niet wanneer de berekening volgens 6.8.2.1.17 een grotere dikte oplevert.
|
TC3
|
De houders moeten uit austenietisch staal vervaardigd zijn.
|
TC4
|
Indien het materiaal van de houder door UN 3250 chloorazijnzuur, gesmolten aangetast wordt, moeten de houders voorzien zijn van een bekleding uit email of van een gelijkwaardige beschermende bekleding.
|
TC5
|
De houders moeten voorzien zijn van een loden bekleding die ten minste 5 mm dik is of van een gelijkwaardige bekleding.
|
TC6
|
De wanddikte van houders vervaardigd uit aluminium met een zuiverheid van ten minste 99% of uit een aluminiumlegering moet niet meer bedragen dan 15 mm, zelfs wanneer de berekening volgens 6.8.2.1.17 een hogere waarde oplevert.
|
TC7
|
De minimale effectieve wanddikte van de houder mag niet minder zijn dan 3 mm.
|
TC8
|
De houders moeten uit aluminium of een aluminiumlegering vervaardigd zijn. De houders kunnen ontworpen worden om te weerstaan aan een externe druk van ten minste 5 kPa (0,05 bar).
|
TE1
|
(Geschrapt)
|
||||
TE2
|
(Geschrapt)
|
||||
TE3
|
De tanks moet daarenboven voldoen aan de volgende voorschriften. De verwarmingsinrichting mag niet in de houder zelf komen maar moet aan de buitenzijde aangebracht zijn. Een buis die dient voor het lossen van de fosfor mag evenwel voorzien worden van een verwarmingsbekleding. De verwarmingsinrichting van deze bekleding moet zodanig geregeld zijn dat de temperatuur van de fosfor niet tot boven de vultemperatuur van de houder kan uitstijgen. De andere leidingen moeten in het bovenste gedeelte van de houder binnenkomen; de openingen moeten zich boven het hoogst toelaatbaar fosforpeil bevinden en geheel kunnen omsloten worden door een vergrendelbare kap. De houder moet voorzien zijn van een peilsysteem voor de controle van het niveau van de fosfor en – indien water als beschuttingsmiddel wordt gebruikt – van een vast merkteken dat het hoogste niveau aangeeft waarboven het water niet mag komen.
|
||||
TE4
|
De houders moeten voorzien zijn van een warmte-isolatie die uit moeilijk brandbare materialen bestaat.
|
||||
TE5
|
Indien de houders moeten voorzien zijn van een warmte-isolatie, moet deze laatste bestaan uit moeilijk brandbare materialen.
|
||||
TE6
|
De tanks mogen voorzien zijn van een inrichting die zodanig ontworpen is dat ze onmogelijk door de vervoerde stof kan verstopt worden, en lekkage en de opbouw van een overdruk of onderdruk binnen de houder verhindert.
|
||||
TE7
|
De losorganen van de houders moeten voorzien zijn van twee in serie geplaatste en van elkaar onafhankelijke sluitingen; de eerste is een snel sluitende inwendige afsluiter van een goedgekeurd type en de tweede een uitwendige afsluiter, geplaatst op elk uiteinde van de losleiding. Op het uiteinde van elke uitwendige afsluiter moet bovendien een blindflens of een andere even doelmatige inrichting gemonteerd worden. De inwendige afsluiter moet aan de houder blijven zitten en gesloten blijven wanneer de leiding wordt afgerukt.
|
||||
TE8
|
De verbindingen van de uitwendige leidingen van de tanks moeten uitgevoerd zijn met materialen die geen ontbinding van het waterstofperoxide kunnen veroorzaken.
|
||||
TE9
|
De houders moeten bovenaan voorzien zijn van een sluitinrichting die belet dat er enige overdruk kan ontstaan binnenin de houder als gevolg van de ontleding van de vervoerde stof, dat er vloeistof weglekt en dat vreemde stoffen de houder binnendringen.
|
||||
TE10
|
De sluitinrichtingen van de tanks moeten zodanig gebouwd zijn dat ze tijdens het vervoer niet door de gestolde stof kunnen verstopt worden. Indien de houders voorzien zijn van een warmte-isolatie, moet deze uit anorganisch materiaal bestaan en volledig vrij zijn van brandbare stoffen.
|
||||
TE11
|
De houders en hun bedrijfsuitrusting moeten zodanig ontworpen zijn dat belet wordt dat vreemde stoffen de houder binnendringen, dat er geen overdruk kan ontstaan binnenin de houder als gevolg van de ontbinding van de vervoerde stoffen. Een veiligheidsklep die het binnendringen van alle vreemde stoffen belet beantwoordt ook aan deze voorschriften.
|
||||
TE12
|
De tanks moeten voorzien zijn van een warmte-isolatie die voldoet aan de voorschriften van 6.8.3.2.14. Indien de SADT van het organisch peroxide in de houder gelijk is aan of kleiner is dan 55 °C, of indien de houder gebouwd is in aluminium, moet de houder voorzien zijn van een volledige warmte-isolerende bekleding. Het zonnewerend scherm en het oppervlak van de houder dat er niet door wordt overdekt, of het buitenoppervlak van de volledige warmte-isolerende bekleding, moeten voorzien zijn van een laag witte verf of bedekt zijn met gepolijst metaal. De laag witte verf moet vóór elk transport schoongemaakt worden; indien de verflaag vergeelt of beschadigd wordt, dient ze te worden vernieuwd. De warmteisolatie mag geen brandbare stoffen bevatten. De tanks moeten voorzien zijn van inrichtingen voor het meten van de temperatuur.
De tanks moeten voorzien zijn van veiligheidskleppen en drukontlastingsinrichtingen voor noodgevallen. Vacuumkleppen zijn ook toegelaten. De drukontlastingsinrichtingen voor noodgevallen moeten in werking treden bij een druk, die in functie van de eigenschappen van het organisch peroxide en de constructiekenmerken van de houder vastgesteld wordt. Smeltveiligheden mogen niet toegelaten worden in de mantel van de houder.
De tanks moeten uitgerust zijn met veerbelaste veiligheidskleppen om te voorkomen dat in de houder een aanzienlijke opbouw plaatsvindt van de ontledingsproducten en dampen die vrijkomen bij een temperatuur van 50 °C. Het debiet en de openingsdruk van de veiligheidsklep(pen) moet in functie van de resultaten van de in bijzondere bepaling TA2 voorgeschreven beproevingen vastgesteld worden. De openingsdruk mag echter in geen geval zodanig zijn dat de vloeistof via de klep(pen) kan ontsnappen wanneer de tank omkantelt
De drukontlastingsinrichtingen voor noodgevallen van de tanks mogen van het veerbelaste type of van het type met breekplaat zijn; ze moeten ontworpen zijn om alle ontledingsproducten en dampen af te blazen die vrijkomen wanneer de houder gedurende ten minste één uur volledig door vlammen omgeven is, onder de in onderstaande formules gedefinieerde voorwaarden:
|
||||
|
q = 70961-F-A0,82
|
||||
|
waarbij:
|
|
|
||
|
q =
|
warmteabsorptie [W]
|
|||
|
A =
|
bevochtigd oppervlak [m2]
|
|||
|
F =
|
isolatiefactor [-]
|
|||
|
|
F =
|
1 voor de niet geïsoleerde tanks, of
|
||
|
|
F =
|
|
||
|
|
waarbij:
|
|
||
|
|
K =
|
thermische geleiding van de isolatielaag [Wm-1K-1]
|
||
|
|
L =
|
dikte van de isolatielaag [m]
|
||
|
|
U =
|
K/L = thermische geleidingscoëfficiënt van de isolatie [Wm-2K-1]
|
||
|
|
TPO =
|
temperatuur van het peroxide op het ogenblik van de drukontlasting [K]
|
||
|
De openingsdruk van de drukontlastingsinrichting(en) voor noodgevallen moet hoger zijn dan die welke hierboven voorzien is, en moet in functie van de resultaten van de in bijzondere bepaling TA2 voorgeschreven beproevingen vastgesteld worden. De drukontlastingsinrichtingen voor noodgevallen moeten zodanig gedimensioneerd zijn dat de maximale druk in de houder nooit de beproevingsdruk van de houder overschrijdt.
OPMERKING: Een voorbeeld van testmethode om de afmeting van drukontlastingsinrichtingen voor noodgevallen te bepalen wordt gegeven in aanhangsel 5 van het handboek van testen en criteria.
Bij tanks met een volledige warmteisolerende bekleding moet bij de vaststelling van het debiet en de insteldruk van de drukontlastingsinrichting(en) voor noodgevallen verondersteld worden dat 1 % van het isolerend oppervlak verloren is gegaan.
De vacuümkleppen en de veerbelaste veiligheidskleppen van de tanks moeten voorzien zijn van een bescherming tegen vlaminslag, tenzij de te vervoeren stoffen en hun ontledingsproducten niet brandbaar zijn. Er moet rekening gehouden worden met de vermindering van de afblaascapaciteit, veroorzaakt door de bescherming tegen vlaminslag.
|
||||
TE13
|
De tanks moeten voorzien zijn van een warmte-isolatie en van een uitwendig geplaatste verwarmingsinrichting.
|
||||
TE14
|
De tanks moeten voorzien zijn van een warmte-isolatie. De ontbrandingstemperatuur van de warmte-isolatie die in direct contact komt met de houder en/of de onderdelen van het verwarmingssysteem, moet ten minste 50°C hoger zijn dan de maximale temperatuur waarvoor de tank ontworpen werd.
|
||||
TE 15
|
(Geschrapt)
|
||||
TE 16
|
(Voorbehouden)
|
||||
TE 17
|
(Voorbehouden)
|
||||
TE18
|
De tanks die bestemd zijn voor het vervoer van stoffen die bij een temperatuur boven 190 °C geladen worden, moeten uitgerust zijn met deflectoren die in een rechte hoek ten opzichte van de vulopeningen bovenaan geplaatst worden, zodat een plotse en plaatselijke temperatuursverhoging van de wand bij het laden vermeden wordt
|
TE19
|
Organen die op het bovenste gedeelte van de houder geplaatst zijn moeten:
|
|
|
– ofwel geplaatst zijn in een indieping;
|
|
|
– ofwel voorzien zijn van een inwendige veiligheidsklep;
|
|
|
– ofwel beschermd zijn door een kap of door transversale en/of longitudinale elementen (of andere gelijkwaardige inrichtingen) met een zulkdanig profiel dat – bij omkantelen – de organen niet beschadigd worden.
|
|
|
Organen die op het onderste gedeelte van de houder geplaatst zijn:
|
|
|
De leidingen, de zijdelings geplaatste sluitinrichtingen en alle losinrichten moeten ofwel tenminste 200 mm inspringen t.o.v. de buitenomtrek van de houder, ofwel beschermd worden door een balk; deze balk moet dwars op de rijrichting een traagheidsmodulus bezitten van ten minste 20 cm; de afstand van de organen tot de grond moet ten minste 300 mm bedragen wanneer de houder gevuld is.
|
|
|
De organen die op de achterwand van de houder geplaatst zijn moeten alle door de in 9.7.6 voorgeschreven schokbreker beschermd worden. De afstand van deze organen tot de grond moet zodanig gekozen zijn dat ze behoorlijk door de schokbreker beschermd worden.
|
|
TE20
|
In weerwil van de andere tankcodes die toegelaten zijn in de hiërarchie van de tanks van de gerationaliseerde aanpak in 4.3.4.1.2, moeten de tanks met een veiligheidsklep uitgerust worden.
|
|
TE21
|
De sluitingen moeten beschermd worden door vergrendelbare kappen.
|
|
TE22
|
(Voorbehouden)
|
|
TE23
|
De tanks moeten voorzien zijn van een inrichting die zodanig ontworpen is dat ze onmogelijk door de vervoerde stof kan verstopt worden, en lekkage en de opbouw van een overdruk of onderdruk binnen de houder verhindert.
|
|
TE24
|
Wanneer de tanks, die bestemd zijn voor het vervoer en uitspreiden van bitumen, uitgerust zijn met een sproeibuis op het uiteinde van van de losleiding, mag de in 6.8.2.2.2 voorziene afsluitinrichting vervangen worden door een afsluitkraan die zich in de losleiding bevindt en voorafgaat aan de sproeibuis.
|
|
TE25
|
(Voorbehouden)
|
|
TE26
|
Alle vul- en losopeningen, ook die in de dampfase, van tanks bestemd voor het vervoer van brandbare, sterk gekoelde gassen moeten zijn voorzien van een onmiddellijk zelfsluitende afsluiter (zie 6.8.3.2.3) die zich zo dicht mogelijk bij de tank bevindt.
|
TA1
|
De tanks mogen niet goedgekeurd worden voor het vervoer van organische stoffen.
|
TA2
|
Deze stof mag in vaste tanks, afneembare tanks en tankcontainers vervoerd worden indien de bevoegde overheid van het land van herkomst op grond van de onderstaande beproevingen van oordeel is dat een dergelijk vervoer op veilige wijze kan uitgevoerd worden volgens de voorwaarden die door haar vastgesteld zijn. Indien het land van herkomst geen Verdragspartij is bij het ADR, moeten deze voorwaarden erkend worden door de bevoegde overheid van de eerste Verdragspartij bij het ADR die door het vervoer wordt aangedaan.
Bij de goedkeuring van het prototype moeten beproevingen uitgevoerd worden teneinde:
– de verenigbaarheid met de vervoerde producten aan te tonen van alle materialen die er in normale omstandigheden tijdens het vervoer mee in contact komen;
– gegevens te verschaffen dewelke de constructie van de drukontlastingsinrichtingen en veiligheidskleppen vergemakkelijken, rekening houdend met de constructiekenmerken van de tank; en
– de speciale eisen vast te stellen die nodig zijn voor het veilig vervoer van de stof.
De resultaten van deze beproevingen moeten opgenomen worden in het proces-verbaal van onderzoek voor de goedkeuring van het prototype
|
TA3
|
Deze stof mag enkel vervoerd worden in tanks met een tankcode LGAV of SGAV; de hiërarchie van 4.3.4.1.2 is niet van toepassing.
|
TA4
|
De procedures voor de overeenstemmingsbeoordeling van afdeling 1.8.7 moeten toegepast worden door de bevoegde overheid of de controle instelling die beantwoordt aan 1.8.6.3, en geaccrediteerd is conform EN ISO/IEC 17020:2012 (behalve artikel 8.1.3) type A.
|
TA5
|
Deze stof mag enkel vervoerd worden in tanks met een tankcode S2,65AN(+); de hiërarchie in 4.3.4.1.2 is niet van toepassing.
|
TT1
|
Bij tanks uit zuiver aluminium moet – bij de eerste keuring en bij de periodieke keuringen – de beproevingsdruk voor de hydraulische drukproef slechts 250 kPa (2,5 bar) (manometerdruk) bedragen.
|
TT2
|
De toestand van de bekleding van de houders moet ieder jaar door een controle-instelling nagekeken worden ; de deskundige dient hiertoe het inwendige van de houder te inspecteren (zie bijzondere bepaling TU43 in 4.3.5).
|
TT3
|
In afwijking van de voorschriften van 6.8.2.4.2 moeten de periodieke keuringen ten laatste om de acht jaar uitgevoerd worden; ze moeten bovendien een controle van de wanddikte met behulp van geschikte instrumenten omvatten. Voor tanks moet de dichtheidsproef en het in 6.8.2.4.3 voorgeschreven nazicht, ten laatste om de vier jaar uitgevoerd worden.
|
TT4
|
(Voorbehouden)
|
TT5
|
De hydraulische drukproef moet uiterlijk om de
|
drie jaar
|
twee en half jaar
|
TT6
|
De periodieke keuringen moeten uiterlijk om de drie jaar uitgevoerd worden.
|
|
TT7
|
In afwijking van de voorschriften van 6.8.2.4.2 mag het periodiek onderzoek van de inwendige toestand vervangen worden door een programma dat door de bevoegde overheid erkend is.
|
|
TT8
|
De tanks waarop de officiële vervoersnaam voor UN 1005 AMMONIAK, WATERVRIJ voorkomt overeenkomstig 6.8.3.5.1 tot en met 6.8.3.5.3 en die gebouwd zijn uit fijnkorrelig staal met een elasticiteitsgrens van meer dan 400 N/mm2 volgens de materiaalnorm, moeten bij elke periodieke keuring volgens 6.8.2.4.2 onderworpen worden aan een magnetoscopische controle om oppervlaktescheurtjes te detecteren.
In het onderste gedeelte van iedere houder moet iedere cirkelvormige en longitudinale lasnaad over ten minste 20 % van zijn lengte gecontroleerd worden, evenals alle lasnaden van de leidingen en alle gerepareerde of afgeslepen zones.
Wanneer het merkteken van de stof op de tank of op het kenplaatje van de tank wordt verwijderd, moet een magnetoscopische controle uitgevoerd worden en deze handelingen moeten geregistreerd worden in het aan het tankdossier toegevoegd beproevingsgetuigschrift.
De magnetoscopische controles moeten uitgevoerd worden volgens de norm EN ISO 12972:2018 + A1:2024.
|
|
TT9
|
Voor de controles en beproevingen (met inbegrip van het toezicht op de fabricage) moeten de in 1.8.7 beoogde procedures toegepast worden door de bevoegde overheid of de controle instelling die beantwoordt aan 1.8.6.3, en geaccrediteerd is conform EN ISO/IEC 17020:2012 (behalve artikel 8.1.3) type A.
|
|
TT10
|
De periodieke keuringen zoals voorzien in 6.8.2.4.2 moeten uitgevoerd worden:
|
|
ten laatste om de drie jaar
|
ten laatste om de twee en halfjaar
|
TT11
|
Voor vaste tanks (tank-voertuigen) en afneembare tanks die uitsluitend bestemd zijn voor het vervoer van LPG, met houders en bedrijfsuitrusting uit koolstofstaal, mag op het ogenblik van de periodieke controles, als de aanvrager het wenst, de hydraulische drukproef vervangen worden door niet-destructieve onderzoeks-methodes (NDT) die hieronder opgesomd worden. Deze methodes mogen ofwel alleen ofwel gecombineerd gebruikt worden naargelang wat de bevoegde overheid, of de controle-instelling geschikt acht (zie bijzondere bepaling TT9):
|
|
|
– EN ISO 17640:2018 – Non-destructive testing of welds – Ultrasonic testing – Techniques, testing levels and assessment,
|
|
|
– EN ISO 17638:2016 – Non-destructive testing of welds – Magnetic particle testing, with indications acceptance in accordance with EN ISO 23278:2015 – Non destructive testing of welds - Magnetic particle testing. Acceptance levels,
|
|
|
– EN ISO 17643:2015 – Non-destructive testing of welds – Eddy current examination of welds by complex plane analysis,
|
|
|
– EN ISO 16809:2019 – Non-destructive testing – Ultrasonic thickness measurement,,
|
|
|
De niet-destructieve testen moeten uitgevoerd worden door personeel overeenkomstig de norm EN 12972:2018 + A1:2024 of de norm EN 14334:2014:
|
|
|
– EN ISO 9712:2012 – Non-destructive testing – Qualification and certification of NDT personnel.
|
|
|
Na de rechtstreekse toepassing van warmte zoals bij lassen of snijden aan de zones van de tank die onderworpen zijn aan druk, moet er een hydraulische drukproef uitgevoerd worden ter aanvulling op elke andere voorgeschreven NDT.
|
|
|
De NDT moeten uitgevoerd worden op de zones van de houder of de uitrusting die opgesomd zijn in de onderstaande tabel:
|
|
|
|
|
|
|
|
Zones van de houder of de uitrusting
|
NDT
|
|
|
|
Longitudinale stuiklasnaden van de houder
|
100% NDT, gebruik makend van een of meer van de volgende technieken: ultrasoon, magnetoscopie of electromagnetisch
|
|
|
|
Omtrek-stuiklasnaden van de houder
|
|
|
|
|
(Interne) lasnaden van aanhechtingen, mangat, spuitstukken en openingen direct op de houder
|
|
|
|
|
Hoog belaste zones van de ontdubbelende bevestigingsplaten (over het uiteinde van het zadelpunt plus 400 mm langs elke kant)
|
|
|
|
|
Lasnaden aan de leidingen en andere uitrustingen
|
|
|
|
|
Zones van de houder die niet visueel kunnen worden gecontroleerd van de buitenkant
|
Ultrasoon onderzoek van de dikte, van binnenin, op een raster van (maximum) 150 mm tussenafstand
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Los van de intitiële norm of technische code die gebruikt werd voor het ontwerp en de fabricage van de tank, moeten de niveaus voor het aanvaarden van defecten conform zijn aan de voorschriften van de relevante delen van de normen EN 14025:2023 (Tanks for the transport of dangerous goods – metallic pressure tanks – design and construction), EN 12493:2020 (LPG equipment and accessories – Welded steel pressure vessels for (LPG) – road tankers – Design and construction), EN ISO 23278:2015 (Non-destructive testing of welds – Magnetic particle testing – Acceptance levels) of aan de normen voor de aanvaarding van defecten waarnaar verwezen wordt door de norm die van toepassing is op het betrokken niet-destructief onderzoek.
|
|
|
Als een onaanvaardbaar defect aan de tank aan het licht gebracht wordt door de NDT, moet men overgaan tot het herstellen ervan en tot een nieuwe controle. Het is niet toegestaan om een hydraulische drukproef uit te voeren zonder dat de tank de vereiste herstellingen heeft ondergaan.
|
|
|
De resultaten van de NDT moeten geregistreerd en bewaard worden gedurende de volledige levensloop van de tank.
|
|
TM1
|
Buiten de in 6.8.2.5.2 voorgeschreven vermeldingen, moeten de tanks ook het opschrift “Niet openen tijdens het vervoer. Voor zelfontbranding vatbaar” dragen (zie ook de OPMERKING hierboven).
|
TM2
|
Buiten de in 6.8.2.5.2 voorgeschreven vermeldingen, moeten de tanks ook het opschrift “Niet openen tijdens het vervoer. Ontwikkelt brandbare gassen in contact met water” dragen (zie ook de OPMERKING hierboven).
|
TM3
|
Bij de tanks moeten op het in 6.8.2.5.1 voorgeschreven kenplaatje ook de officiële vervoersnaam en de hoogst toelaatbare vulmassa in kg. voor deze stof aangegeven worden.
|
TM4
|
Bij de tanks moeten op het in 6.8.2.5.2 voorgeschreven bord de volgende supplementaire vermeldingen ingeslagen of op een gelijkaardige wijze aangebracht zijn (deze vermeldingen mogen ook rechtstreeks op de wanden van de houder ingeslagen worden, indien deze zodanig versterkt zijn dat de sterkte van de houder er niet door vermindert): de scheikundige benaming, met de toegelaten concentratie, van de stof in kwestie.
|
TM5
|
Buiten de in 6.8.2.5.1 voorgeschreven vermeldingen, moet op de tanks ook de datum (maand en jaar) van de laatste inspectie van de inwendige staat van de houder voorkomen.
|
TM6
|
(Voorbehouden)
|
TM7
|
Het gestyleerd klaverbladsymbool, dat in 5.2.1.7.6 weergegeven wordt, moet bovendien op het in 6.8.2.5.1 beschreven kenplaatje ingeslagen zijn, of op een gelijkaardige wijze aangebracht worden. Dit gestyleerd klaverbladsymbool mag ook rechtstreeks op de wanden van de houder worden ingeslagen, indien die zodanig versterkt zijn dat de sterkte van de houder er niet door vermindert
|
|
|
midden van lasnaad
|
zone die veranderingen heeft ondergaan door de las
|