![]() | ![]() | |||||
Meer info | ||||||
De tanks en hun vasthechtingen moeten, bijmaximaal toelaatbare vracht, de volgende krachten kunnen verwerken:
|
De tankcontainers
(1)
en de vasthechtingen moeten, bij maximaal toelaatbare vracht, de volgende krachten kunnen verwerken:
|
– in de rijrichting, deze uitgeoefend door tweemaal de totale massa;
|
– in de rijrichting, deze uitgeoefend door tweemaal de totale massa;
|
– dwars op de rijrichting, deze uitgeoefend door één maal de totale massa;
|
– horizontaal, dwars op de rijrichting, deze uitgeoefend door één maal de totale massa (indien de rijrichting niet duidelijk vaststaat, deze uitgeoefend door tweemaal de totale massa in elke richting);
|
– verticaal, van onder naar boven, deze uitgeoefend door één maal de totale massa;
|
|
– verticaal, van boven naar onder; deze uitgeoefend door tweemaal de totale massa.
|
– verticaal, van onder naar boven, deze uitgeoefend door één maal de totale massa;
|
|
– verticaal, van boven naar onder; deze uitgeoefend door tweemaal de totale massa.
|
(1) |
Zie ook 7.1.3.
|
6.8.2.1.17 en 6.8.2.1.18
|
6.8.2.1.17 tot en met 6.8.2.1.20
|
Re =
|
uitgesproken elasticiteitsgrens voor de staalsoorten met een gedefinieerde uitgesproken elasticiteitsgrens; of
gegarandeerde elasticiteitsgrens bij 0,2 % rek voor de staalsoorten zonder een gedefinieerde uitgesproken elasticiteitsgrens (of 1 % voor austenietische staalsoorten)
|
Rm =
|
treksterkte.
|
10.000 |
treksterkte in N/mm2 |
Bij voertuigen met een belaste zelfdragende tank, moet de houder zodanig berekend worden dat hij, naast de spanningen van andere oorsprong, ook kan weerstaan aan de hierdoor uitgeoefende spanningen.
|
|
Onder inwerking van elk van deze krachten mag de spanning op het meest belast punt van de houder en van zijn bevestigingen niet groter zijn dan de in 6.8.2.1.16 gedefinieerde waarde.
|
Onder inwerking van elk van deze krachten moeten de volgende veiligheidscoëfficiënten gerespecteerd worden:
|
|
– voor metalen met een gedefinieerde uitgesproken elasticiteitsgrens een veiligheidscoëfficiënt van 1,5 ten opzichte van de uitgesproken elasticiteitsgrens;
|
|
– voor metalen zonder gedefinieerde uitgesproken elasticiteitsgrens een veiligheidscoëfficiënt van 1,5 ten opzichte van de gewaarborgde elasticiteitsgrens bij 0,2 % rek en bij de 1 % rekgrens voor de austenietische staalsoorten.
|
Re =
|
uitgesproken elasticiteitsgrens voor de staalsoorten met een gedefinieerde uitgesproken elasticiteitsgrens; of
gegarandeerde elasticiteitsgrens bij 0,2 % rek voor de staalsoorten zonder een gedefinieerde uitgesproken elasticiteitsgrens (of 1 % voor austenietische staalsoorten)
|
Rm =
|
treksterkte.
|
e =
|
e =
|
e =
|
minimale wanddikte van de houder in mm
|
Pep =
|
proefdruk in MPa
|
Pcal =
|
berekeningsdruk in MPa, zoals gespecificeerd in 6.8.2.1.14 of in de tabel van 4.3.3.1.1
|
D =
|
binnendiameter van de houder in mm
|
σ =
|
toelaatbare spanning in N/mm2, zoals gedefinieerd in 6.8.2.1.16
|
λ =
|
coëfficiënt die gelijk is aan of kleiner is dan 1, die dient om rekening te houden met een eventuele verzwakking, te wijten aan de lasnaden, en die verband houdt met de in 6.8.2.1.23 gedefinieerde controlemethodes.
|
6.8.2.1.18 tot en met 6.8.2.1.21.
|
6.8.2.1.18 tot en met 6.8.2.1.20.
|
De wanden van de houders met cirkelvormige doorsnede
(266)
, waarvan de diameter ten hoogste 1,80 m bedraagt, moeten – met uitzondering van die bedoeld in 6.8.2.1.21 – ten minste 5 mm dik zijn indien ze uit zacht staal
(267)
zijn vervaardigd, of een gelijkwaardige dikte indien ze uit een ander metaal bestaan.
|
De wanden van de houders moeten ten minste 5 mm dik zijn indien ze uit zacht staal
(268)
zijn vervaardigd (overeenkomstig de bepalingen van 6.8.2.1.11 en 6.8.2.1.12), of een gelijkwaardige dikte indien ze uit een ander metaal bestaan.
|
Wanneer de diameter groter is dan 1,80 m wordt – behalve bij houders die bestemd zijn voor het vervoer van poedervormige of korrelvormige stoffen – deze minimale dikte 6 mm indien de houders uit zacht staal
(269)
zijn vervaardigd of een gelijkwaardige dikte, indien ze uit een ander metaal bestaan.
|
Wanneer de diameter groter is dan 1,80 m wordt – behalve bij houders die bestemd zijn voor het vervoer van poedervormige of korrelvormige stoffen – deze minimale dikte 6 mm indien de houders uit zacht staal
(270)
zijn vervaardigd of een gelijkwaardige dikte, indien ze uit een ander metaal bestaan.
|
|
De minimale wanddikte van de houder mag - voor om het even welk metaal dat gebruikt wordt - nooit kleiner zijn dan 3 mm of dan 4.5 mm in het geval van zeer grote tankcontainers
|
Indien de tank een bescherming bezit tegen beschadigingen te wijten aan een zijdelingse schok of aan een omkanteling (conform 6.8.2.1.20), mag de bevoegde overheid toelaten dat de voornoemde minimale diktes verminderd worden in verhouding tot de geboden bescherming; wanneer de houders een diameter bezitten van ten hoogste 1,80 m mogen deze diktes nochtans nooit kleiner zijn dan 3 mm voor zacht staal 3 of dan een equivalente waarde voor andere materialen. Voor houders met een diameter van meer dan 1,80 m, wordt deze minimale dikte 4 mm indien ze uit zacht staal 3 bestaan of een gelijkwaardige dikte indien ze uit een ander metaal zijn vervaardigd.
|
Indien de tank een bescherming bezit tegen beschadigingen (conform 6.8.2.1.20), mag de bevoegde overheid toelaten dat de voornoemde minimale diktes verminderd worden in verhouding tot de geboden bescherming; wanneer de houders een diameter bezitten van ten hoogste 1,80 m, mogen deze diktes nochtans nooit kleiner zijn dan 3 mm voor zacht staal 3 of dan een equivalente waarde voor andere materialen. Voor houders met een diameter van meer dan 1,80 m, wordt deze minimale dikte 4 mm indien ze uit zacht staal 3 bestaan of een gelijkwaardige dikte indien ze uit een ander metaal zijn vervaardigd.
|
De gelijkwaardige dikte is deze die verkregen wordt met de formule in 6.8.2.1.18.
|
De gelijkwaardige dikte is deze die verkregen wordt met de formule in 6.8.2.1.18.
|
Behalve in de in 6.8.2.1.21 voorziene gevallen, mag de wanddikte van de houders die een bescherming bezitten tegen beschadigingen conform 6.8.2.1.20) a) of b) niet kleiner zijn dan de waarden die in de tabel hieronder aangegeven worden.
|
De wanddikte van de houders die een bescherming bezitten tegen beschadigingen conform 6.8.2.1.20 mag niet kleiner zijn dan de waarden die in de tabel hieronder aangegeven worden.
|
|
Diameter van het reservoir
|
≤ 1,80 m
|
> 1,80 m
|
Minimale wanddikte van de houder
|
Austenitische roestvrije staalsoorten
|
2,5 mm
|
3 mm
|
Austenitisch - ferritische roestvrije staalsoorten
|
3 mm
|
3.5 mm
|
|
Andere staalsoorten
|
3 mm
|
4 mm
|
|
Aluminium-legeringen
|
4 mm
|
5 mm
|
|
99,80 % zuiver aluminium
|
6 mm
|
8 mm
|
Voorde tanks die na 1 januari 1990 gebouwd werden, bestaat de in 6.8.2.1.19 beoogde bescherming tegen beschadiging, indien de volgende (of gelijkwaardige
(5)
) maatregelen worden genomen:
|
De in 6.8.2.1.19 beoogde bescherming kan bestaan uit:
|
een volledige uitwendige structurele bescherming, zoals bij een “sandwich” uitvoering met een aan de houder bevestigd omhulsel; of
|
|
a) Bij tanks die bestemd zijn voor het vervoer van poedervormige of korrelvormige stoffen moet de bescherming tegen beschadiging voldoening schenken aan de bevoegde overheid.
|
|
– een constructie met een volledig geraamte met longitudinale en transversale structurele elementen dat de houder ondersteunt; of
|
|
b) Bij tanks die bestemd zijn voor het vervoer van andere stoffen is er berscherming tegen beschadiging indien:
|
– een dubbelwandige uitvoering.
|
Indien de houders dubbelwandig uitgevoerd zijn, met vacuüm tussen beide wanden, moet de som van de dikten van de metalenbuitenwand en van de houder ten minste gelijk zijn aan de in 6.8.2.1.18 vastgestelde minimale wanddikte; de wanddikte van de houder zelf mag niet lager zijn dan de in 6.8.2.1.19 vastgestelde minimale wanddikte.
|
|
1. houders met een cirkelvormige doorsnede, of een elliptische met een maximale krommingsstraal van ten hoogste 2 m, voorzien zijn van versterkingen bestaande uit schotten, slingerschotten, gebruikt als versterkingen of uitwendige of inwendige ringen, die zodanig zijn geplaatst dat ten minste aan één van de hierna volgende voorwaarden is voldaan:
|
|
Indien de houders dubbelwandig uitgevoerd zijn, met een tussenlaag uit vaste stof van ten minste 50 mm dikte, moet de buitenste wand ten minste 0,5 mm dik zijn indien hij uit zacht staal3 vervaardigd is of ten minste 2 mm indien hij bestaat uit met glasvezel versterkte kunststof. Als tussenlaag mag vast schuim worden gebruikt dat een even groot absorptievermogen van schokken heeft als bijvoorbeeld polyurethaanschuim.
|
|
– afstand tussen twee aangrenzende versterkingen: ≤ 1,75 m
|
|
– capaciteit tussen twee schotten of slingerschotten: ≤ 7500 l.
|
|
De traagheidsmodulus van de rechte doorsnede van een ring en het aanpalend deel van de cilinderwand moet ten minste gelijk zijn aan 10 cm3.
|
|
De uitwendige ringen mogen geen scherpe randen hebben waarvan de straal kleiner is dan 2,5 mm.
|
|
De schotten en slingerschotten moeten voldoen aan de voorschriften van 6.8.2.1.22.
|
|
De dikte van de schotten en slingerschotten mag in geen geval minder zijn dan die van de houder.
|
|
2. bij de houders die dubbelwandig uitgevoerd zijn, met vacuüm tussen beide wanden, de som van de dikten van de metalen buitenwand en van de houder ten minste gelijk is aan de in 6.8.2.1.18 vastgestelde minimale wanddikte; de wanddikte van de houder zelf mag niet lager zijn dan de in 6.8.2.1.19 vastgestelde minimale wanddikte.
|
|
3. bij de houders die dubbelwandig uitgevoerd zijn, met een tussenlaag uit vaste stof van ten minste 50 mm dikte, de buitenste wand ten minste 0,5 mm dik is indien hij uit zacht staal3 vervaardigd is of ten minste 2 mm indien hij bestaat uit met glasvezel versterkte kunststof. Als tussenlaag mag vast schuim worden gebruikt dat een even groot absorptievermogen van schokken heeft als bijvoorbeeld polyurethaanschuim.
|
|
4. de houders van tanks met een andere vorm dan deze bedoeld in 1., en vooral van caissonvormige tanks, op halve hoogte over hun ganse omtrek voorzien zijn van een bijkomende bescherming die dermate ontworpen is dat de specifieke taaiheid ten minste gelijk is aan die van een houder uit zacht staal met een dikte van 5 mm (voor een diameter van de houder van ten hoogste 1,80 m) of van 6 mm (voor een diameter van de houder van meer dan 1,80 m). De bijkomende bescherming moet ten minste 30 % van de hoogte van het reservoir beslaan en op een duurzame manier aan de houder bevestigd zijn.
|
|
Deze eis wordt als vervuld beschouwd, zonder verder bewijs van de specifieke taaiheid, indien de bijkomende bescherming bestaat uit het op het te versterken deel vastlassen van een plaat uit hetzelfde materiaal als de houder, zodanig dat de minimale wanddikte beantwoordt aan 6.8.2.1.18.
|
|
Deze bescherming is functie van de krachten die bij een ongeval kunnen uitgeoefend worden op houders uit zacht staal, waarvan de bodems en de wanden ten minste 5 mm dik zijn voor een diameter van ten hoogste 1,80 m, of ten minste 6 mm voor een diameter van meer dan 1,80 m. Indien een ander metaal wordt gebruikt, bekomt men de gelijkwaardige dikte met de formule van 6.8.2.1.18.
|
|
Bij afneembare tanks is deze bescherming niet nodig indien ze langs alle kanten beschermd zijn door de hekken van het dragend voertuig.
|
|
(5) |
Gelijkwaardige maatregelen betekent maatregelen aangegeven in normen waarnaar is verwezen in 6.8.2.6
|
|
|
|
|
Indien de houders van tanks, die berekend worden op basis van randnummer 6.8.2.1.14 a), een capaciteit hebben die niet groter is dan 5000 liter of onderverdeeld zijn in dichte compartimenten met een capaciteit van ten hoogste 5000 liter, mag hun wanddikte teruggebracht worden tot een waarde die niet kleiner is dan de passende minimale dikte in de hiernavolgende tabel; dit tenzij bijzondere voorschriften in 6.8.3 of 6.8.4 anders voorzien:
|
|
||
Maximale welvingsstraal van de houder (m)
|
Capaciteit van de houder of van het compartiment van de houder (m3)
|
Minimale dikte (mm) zacht staal
|
|
≤ 2
|
≤ 5,0
|
|
|
2-3
|
≤ 3,5
|
|
|
|
> 3,5 maar ≤ 5,0
|
|
|
Wanneer een ander metaal dan zacht staal
(3)
wordt gebruikt, moet de minimale dikte berekend worden met de gelijkwaardigheidsformule van 6.8.2.1.18 en mag deze niet kleiner zijn dan de waarden die in onderstaande tabel zijn aangegeven:
|
|
||
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Maximale krommingsstraal van de houder (m)
|
≤ 2
|
2-3
|
2-3
|
|
Capaciteit van de houder of van het compartiment van de houder (m3)
|
≤ 5,0
|
≤ 3,5
|
> 3,5 maar ≤ 5,0
|
|
|
Minimale wanddikte van de houder
|
Roestvrij austenietisch staal
|
2,5 mm
|
2,5 mm
|
3 mm
|
|
Roestvrij austenietisch-ferritisch staal
|
3 mm
|
3 mm
|
3,5 mm
|
|
|
Andere staalsoorten
|
3 mm
|
3 mm
|
4 mm
|
|
|
Aluminiumlegeringen
|
4 mm
|
4 mm
|
5 mm
|
|
|
99,80 % zuiver aluminium
|
6 mm
|
6 mm
|
8 mm
|
|
|
|
|
|
|
|
|
De dikte van de tussenwanden en de slingerschotten mag in geen geval kleiner zijn dan die van de houder.
|
|
De slingerschotten en de tussenwanden moeten concaaf zijn (waarbij de diepte van de ronding ten minste 10 cm bedraagt), gegolfd, geprofileerd, of op een andere manier tot een gelijkwaardige stevigheid versterkt. De oppervlakte van een slingerschot moet ten minste gelijk zijn aan 70 % van het oppervlak van de rechte doorsnede van de tank op de op de plaats van het slingerschot.
|
|
λ = 0,8:
|
alle lasnaden moeten zoveel als mogelijk visueel aan beide zijden worden nagezien en moeten aan niet-destructieve controles worden onderworpen. De niet-destructieve controles moeten omvatten: alle lasknopen in “T”, alle gebruikte inzettingen om kruisende lasnaden te vermijden en alle lasnaden aan de rand van de tankbodems. De totale lengte van de te controleren lasnaden mag niet kleiner zijn dan:
10 % van de lengte van alle overlangse lasnaden,
10 % van de lengte van alle circelvormige lasnaden;
10 % van de lengte van alle circelvormige lasnaden in de bodems van de tank, en
10 % van de lengte van alle radiale lasnaden in de bodems van de tank.
|
λ = 0,9:
|
alle lasnaden moeten zoveel als mogelijk visueel aan beide zijden worden nagezien en moeten aan niet-destructieve controles worden onderworpen. De niet-destructieve controles moeten omvatten: alle lasknopen, alle gebruikte inzettingen om kruisende lasnaden te vermijden, alle lasnaden aan de rand vande tankbodems en alle lassen waarmee de tanktoebehoren met een significante diameter geassembleerd zijn. De totale lengte van de te controleren lasnaden mag niet kleiner zijn dan:
100 % van de lengte van alle overlangse lasnaden,
25 % van de lengte van alle circelvormige lasnaden;
25 % van de lengte van alle circelvormige lasnaden in de bodems van de tank, en
25 % van de lengte van alle radiale lasnaden in de bodems van de tank.
|
λ = 1,0:
|
alle lasnaden moeten over hun ganse lengte het voorwerp uitmaken van nietdestructieve controles en moeten zoveel als mogelijk aan beide zijden visueel nagezien worden. Er dient een proefstaaltje van de las genomen te worden.
|
Tanks die bestemd zijn voor het vervoer van vloeistoffen wier vlampunt niet hoger is dan 60 °C, van brandbare gassen en van UN 1361 kool of UN 1361 roet van verpakkingsgroep II, moeten door middel van ten minste één goede electrische verbinding met het chassis van het voertuig verbonden zijn. Elk contact tussen metalen dat een elektrochemische corrosie kan veroorzaken, moet vermeden worden. De tanks moeten uitgerust zijn met ten minste één aardingspunt, dat duidelijk dient aangegeven te zijn met het symbool
en waaraan een electrische verbindingskabel moet kunnen bevestigd worden.
|
Alle delen van een tankcontainer die bestemd is voor het vervoer van vloeistoffen, wier vlampunt niet hoger is dan 60 °C, van brandbare gassen en van UN 1361 kool of UN 1361 roet van verpakkingsgroep II, moeten elektrisch kunnen geaard worden. Elk contact tussen metalen dat een elektrochemische corrosie kan veroorzaken, moet vermeden worden.
|
Bescherming van de bovenaan geplaatste
uitrusting
|
|
De uitrusting en de toebehoren die op het bovenste gedeelte van de houder zijn geplaatst moeten beschermd worden tegen beschadiging bij een eventuele omkanteling. Deze bescherming mag bestaan uit versterkingsringen, uit beschermkappen of uit elementen in de dwarsrichting of in de langsrichting met een profiel dat een doelmatige bescherming verzekert.
|
|
(265) |
Bij platen moet de as van de trekproefstaven dwars op de walsrichting staan. De rek bij breuk wordt gemeten op proefstaven met ronde doorsnede, waarbij de lengte I tussen de meetpunten gelijk is aan vijfmaal de diameter d (I = 5d); worden er proefstaven met rechthoekige doorsnede gebruikt, dan wordt de lengte I tussen de meetpunten berekend met de formule
waarbij Fo de oorspronkelijke doorsnede van de proefstaaf is.
|
||||||||||||
(266) |
Voor houders die geen cirkelvormige doorsnede bezitten (bijvoorbeeld caissonvormige of elliptische houders) gebruikt men de diameter van de cirkelvormige doorsnede met dezelfde oppervlakte. Bij deze vormen van doorsnede mogen de welvingsstralen van de romp niet groter zijn dan 2.000 mm (aan de zijkanten) en 3.000 mm (bovenaan en onderaan). De dwarsdoorsnede van de houders, overeenkomstig 6.8.2.1.14 a) kan echter uitsparingen of uitsteeksels hebben, zoals opvangbakken, uitsparingen of verzonken mangaten, die kunnen worden gemaakt van vlak of gevormd plaatstaal (concaaf of convex). Oneffenheden en andere onbedoelde vervormingen mogen niet beschouwd worden als uitsparingen of uitsteeksels. Zie “Guideline for the application of footnote 3 of ADR 6.8.2.1.18) op de website van het secretariaat van de United Nations Economic Commission for Europe (http://www.unece.org/ guidelines-telematics-application-standards-construction-and-approval-vehivles-calculation-risks)
|
||||||||||||
(267) |
Zie 1.2.1 voor de definities van “zacht staal” en “referentiestaal”. “Zacht staal” omvat in dit geval ook een staal waar in de EN- materiaalnormen naar verwezen wordt als “zacht staal”, met een minimale treksterkte tussen 360 N/mm2 en 490 N/mm2 en met een minimale rek bij breuk overeenkomstig 6.8.2.1.12.
|
||||||||||||
(268) |
Zie 1.2.1 voor de definities van “zacht staal” en “referentiestaal”. “Zacht staal” omvat in dit geval ook een staal waar in de EN-materiaalnormen naar verwezen wordt als “zacht staal”, met een minimale treksterkte tussen 360 N/mm2 en 490 N/mm2 en met een minimale rek bij breuk overeenkomstig 6.8.2.1.12.
|
||||||||||||
(269) |
Zie 1.2.1 voor de definities van “zacht staal” en “referentiestaal”. “Zacht staal” omvat in dit geval ook een staal waar in de EN-materiaalnormen naar verwezen wordt als “zacht staal”, met een minimale treksterkte tussen 360 N/mm2 en 490 N/mm2 en met een minimale rek bij breuk overeenkomstig 6.8.2.1.12.
|
||||||||||||
(270) |
Zie 1.2.1 voor de definities van “zacht staal” en “referentiestaal”. “Zacht staal” omvat in dit geval ook een staal waar in de EN-materiaalnormen naar verwezen wordt als “zacht staal”, met een minimale treksterkte tussen 360 N/mm2 en 490 N/mm2 en met een minimale rek bij breuk overeenkomstig 6.8.2.1.12.
|
||||||||||||
(271) |
Deze formule volgt uit de algemene formule:
waarin
|
Zoveel mogelijk organen moeten op een minimum aantal openingen in de wand van de houder gegroepeerd worden. De bedrijfsuitrusting, met inbegrip van het deksel van de inspectiegaten, moet dicht blijven, zelfs bij het omkantelen van de tank; dit ondanks de krachten die veroorzaakt worden
door een schok (zoals versnelling en dynamische druk van de inhoud). Een kleine lekkage van de inhoud ten gevolge van de drukpiek tijdens de schok is evenwel toegelaten.
|
De dichtheid van de uitrustingen moet verzekerd zijn, zelfs bij het omkantelen van de tankcontainer.
|
die zich op het uiteinde van elke leiding bevindt
|
die zich zo dicht mogelijk bij de houder bevindt
|
Toepassing/installatie
|
Testvereisten
|
Directe verbinding met de atmosfeer
|
EN ISO 16852:2016, 7.3.2.1
|
Verbinding met de leidingen
|
EN ISO 16852:2016, 7.3.3.2 (is van toepassing op het geheel klep/flame arrester wanneer deze gezamenlijk aan de test worden onderworpen)
|
EN ISO 16852:2016, 7.3.3.3 (is van toepassing op flame arresters wanneer deze apart van de kleppen aan de test worden onderworpen)
|
|
Voor zeer grote tankcontainers bestemd voor het vervoer van vloeistoffen, die niet opgedeeld zijn in compartimenten met een maximale capasiteit van 7500L door middel van scheidingswanden of slingerschotten, moeten deze openingen voorzien zijn van sluitingen die ontworpen zijn voor een proefdruk van minstens 0,4Mpa (4 bar).
|
|
Voor zeer grote tankcontainers met een proefdrul van meer dan 0.6 Mpa (6 bar) zijn scharnierende mangaten niet toegelaten.
|
(274) |
Bij tankcontainers met een volume van minder dan 1 m3 mag deze uitwendige afsluiter of deze gelijkwaardige inrichting vervangen worden door een blindflens.
|
(275) |
Droge breekkoppelingen sluiten automatisch. Bijgevolg is een open/gesloten aanduiding niet nodig. Dit type van afsluiters mag enkel gebruikt worden als tweede of derde sluiting.
|
(276) |
Zie in 1.2.1 voor de definitie van “hermetisch gesloten tank”.
|
(280) |
Kenteken van de staat van inschrijving dat gebruikt wordt op auto's en aanhangwagens in het internationaal wegverkeer, bijvoorbeeld krachtens het Verdrag van Genève inzake het wegverkeer van 1949 of krachtens het Verdrag van Wenen inzake het wegverkeer van 1968.
|
Berekeningsdruk (bar)
|
Beproevingsdruk (bar)
|
G
(11)
|
G
(11)
|
1,5
|
1,5
|
2,65
|
2,65
|
4
|
4
|
10
|
4
|
15
|
4
|
21
|
10(4
(12)
)
|
(11) |
G = minimale berekeningsdruk volgens de algemene voorschriften van 6.8.2.1.14 (zie 4.3.4.1).
|
(12) |
Minimale beproevingsdruk voor UN1744 broom of UN 1744 broom, oplossing.inimale beproevingsdruk voor UN1744 broom of UN 1744 broom, oplossing.
|
De proef moet op elk compartiment afzonderlijk uitgevoerd worden bij een druk die ten minste gelijk is aan:
– 1,3 maal de maximale bedrijfsdruk; of
– 1,3 maal de statische druk van de te vervoeren stof zonder lager te zijn dan 1,3 maal de statische druk van het water, met een minimum van 20 kPa (0,2 bar), voor tanks die met behulp van de zwaartekracht gelost worden volgens 6.8.2.1.14 a).
|
|
zes jaar
|
vijf jaar
|
drie jaar
|
twee en een half jaar
|
drie jaar
|
twee en een half jaar
|
(282) |
Voor houders met een minimale beproevingsdruk van 1 MPa (10 bar) omvat het nazicht van de constructiemerktekens ook het nemen van proefstaafjes van de lasnaden – werkmonsters – volgens 6.8.2.1.23 en de beproevingen die in 6.8.5 voorgeschreven zijn.
|
(283) |
In speciale gevallen, met akkoord van de bevoegde overheid, mag de hydraulische drukproef vervangen worden door een proef met een gas, of met akkoord van een controle- organisme, door een andere vloeistof, op voorwaarde dat deze geen gevaar met zich meebrengt.
|
(284) |
In speciale gevallen, met akkoord van de bevoegde overheid, mag de hydraulische drukproef vervangen worden door een proef met een gas, of met akkoord van een controle- organisme, door een andere vloeistof,op voorwaarde dat deze geen gevaar met zich meebrengt.
|
– beproevingsdruk voor de houder in zijn geheel en beproevingsdruk per compartiment, in MPa of bar (manometer druk), indien de druk per compartiment lager is dan de druk voor de houder;
|
|
De volgende gegevens moeten op het tankvoertuig (op de tank zelf of op een bord) worden aangebracht
(13)
:
|
De volgende gegevens moeten op de tankcontainer ( op de tank zelf of op een bord) worden aangebracht
(13)
:
|
– [de naam van de eigenaar of van de exploitant;]
|
– de namen van de eigenaar en van de exploitant;
|
– de massa in lege toestand van het tankvoertuig;
|
– capaciteit van de houder;
|
– de maximaal toegelaten massa van het tankvoertuig;
|
– de tarra;
|
De volgende gegevens moeten op een afneembare tank (op de tank zelf of op een bord) worden aangebracht
(13)
:
|
– de maximaal toegelaten bruto massa;
|
– de naam van de eigenaar of van de exploitant;
|
– voor de in 4.3.4.1.3 beoogde stoffen, de officiële vervoersnaam van de tot het vervoer toegelaten stof of stoffen;
|
– “afneembare tank”;
|
– de tankcode volgens 4.3.4.1.1.; en
|
– de tarra van de tank;
|
– voor de andere stoffen dan deze die in 4.3.4.1.3 beoogd worden, de alfanumerieke codes van alle bijzondere bepalingen met TC en TE die in kolom (13) van tabel A in hoofdstuk 3.2 voorkomen voor de in de tank te vervoeren stoffen.
|
– de maximaal toegelaten bruto massa van de tank;
|
|
– voor de stoffen die in 4.3.4.1.3 beoogd worden, de officiële vervoersnaam van de stof(fen) aangenomen voor vervoer;
|
|
– de tankcode overeenkomstig 4.3.4.1.1; en
|
|
– voor de andere stoffen dan deze die in 4.3.4.1.3 beoogd worden, de alfanumerieke codes van alle bijzondere bepalingen met TC en TE die in kolom (13) van tabel A in hoofdstuk 3.2 voorkomen voor de in de tank te vervoeren stoffen.
|
(13) |
Achter de numerieke waarde moet de eenheid aangegeven worden.
|
(288) |
Achter de numerieke waarde moet de eenheid aangegeven worden.
|
Referentie
|
Titel van het document
|
Te gebruiken voor onderafdelingen en paragrafen
|
Van toepassing voor nieuwe typegoedkeuringen of voor hernieuwingen
|
Uiterste datum voorde intrekking van de bestaande typegoedkeuringen
|
(1)
|
(2)
|
(3)
|
(4)
|
(5)
|
Voor het ontwerp en de constructie van tanks
|
||||
EN 14025:2003 + AC:2005
|
Tanks for the transport of dangerous goods – Metallic pressure tanks – Design and construction
|
6.8.2.1
|
tussen 1 januari 2005 en 30 juni 2009
|
|
EN 14025:2008
|
Tanks for the transport of dangerous goods – Metallic pressure tanks – Design and construction
|
6.8.2.1 en 6.8.3.1
|
Tussen 1 juli 2009 en 31 december 2016
|
|
EN 14025:2013
|
Tanks for the transport of dangerous goods – Metallic pressure tanks – Design and construction
|
6.8.2.1 en 6.8.3.1
|
Tussen 1 januari 2015 en 31 december 2018
|
|
EN 14025:2013 + A1:2016 (behalve bijlage B)
|
Tanks for the transport of dangerous goods – Metallic pressure tanks – Design and construction
|
6.8.2.1 en 6.8.3.1
|
Tussen 1 januari 2017 en 31 december 2021
|
|
EN 14025:2018 + AC/2020
|
Tanks for the transport of dangerous goods – Metallic pressure tanks – Design and construction
OPMERKING: Materialen van houders moeten op zijn minst geattesteerd worden met een type 3.1 cerficaat uitgegeven in overeenstemming met EN 10204.
|
6.8.2.1 en 6.8.3.1
|
Tussen 1 januari 2021 en 31 december 2026
|
|
EN 14025:2023
|
Tanks for the transport of dangerous goods. Metallic pressure tanks. Design and construction
OPMERKING: De tankmaterialen moeten ten minste zijn gecertificeerd door een type 3.1 certificaat afgegeven in overeenstemming met de norm EN 10204.
|
6.8.2.1 en 6.8.3.1
|
Tot nader order
|
|
EN 12972:2018
|
Tanks for the transport of dangerous goods – Testing, inspection and marking of metallic pressure tanks
|
6.8.2.3
|
Verplicht vanaf 1 januari 2022
|
|
EN 13094:2004
|
Tanks for the transport of dangerous goods – Metallic tanks with a working pressure not exceeding 0.5 bar – Design and construction
|
6.8.2.1
|
Tussen 1 januari 2005 en 31 december 2009
|
|
EN 13094:2008 + AC:2008
|
Tanks for the transport of dangerous goods – Metallic tanks with a working pressure not exceeding 0.5 bar – Design and construction
|
6.8.2.1
|
Tussen 1 januari 2010 en 31 december 2018
|
|
EN 13094:2015
|
Tanks for the transport of dangerous goods – Metallic tanks with a working pressure not exceeding 0.5 bar – Design and construction
OPMERKING: De richtlijn op de website van het secretariaat van de United Nations Economic Commission for Europe (http://www.unece.org/trans/danger/danger.html) is eveneens van toepassing
|
6.8.2.1
|
Tussen 1 januari 2017 en 31 december 2024
|
|
EN 13094:2020 + A1:2022
|
Tanks for the transport of dangerous goods – Metallic gravity-discharge Design and construction
|
6.8.2.1
|
Tot nader order
|
|
EN 12493:2001 (behalve bijlage C)
|
Welded steel tanks for liquefied petroleum gas (LPG) – Road tankers – Design and manufacture
OPMERKING: Onder “road tankers” verstaat men de “vaste tanks” en “afneembare tanks” in de zin van het ADR.
|
6.8.2.1 (behalve 6.8.2.1.17); 6.8.2.4.1 (behalve de dichtheidsbeproeving); 6.8.2.5.1, 6.8.3.1 en 6.8.3.5.1
|
Tussen 1 januari 2005 en 31 december 2010
|
31 december 2012
|
EN 12493:2008 (behalve bijlage C)
|
LPG equipment and accessories – Welded steel tanks for liquefied petroleum gas (LPG) – Road tankers – Design and manufacture
OPMERKING:
Onder “road tankers” verstaat men de “vaste tanks” en “afneembare tanks” in de zin van het ADR.
|
6.8.2.1 (behalve 6.8.2.1.17); 6.8.2.5, 6.8.3.1, 6.8.3.5, 6.8.5.1 tot 6.8.5.3
|
Tussen 1 januari 2010 en 30 juni 2013
|
31 december 2014
|
EN 12493:2008 + A1:2012 (behalve bijlage C)
|
LPG equipment and accessories – Welded steel tanks for liquefied petroleum gas (LPG) – Road tankers – Design and manufacture
OPMERKING: Onder “road tankers” verstaat men de “vaste tanks” en “afneembare tanks” in de zin van het ADR.
|
6.8.2.1 (behalve 6.8.2.1.17); 6.8.2.5,6.8.3.1, 6.8.3.5,6.8.5.1 tot 6.8.5.3
|
Tot en met 31 december 2013
|
31 december 2015
|
EN 12493:2013 (behalve bijlage C)
|
LPG equipment and accessories - Welded steel pressure vessels for LPG road tankers - Design and manufacture
|
6.8.2.1; 6.8.2.5, 6.8.3.1, 6.8.3.5, 6.8.5.1 tot 6.8.5.3
|
Tussen 1 januari 2015 en 31 december 2017
|
31 december 2018
|
EN 12493:2013 + A1:2014 + AC:2015 (behalve bijlage C)
|
LPG equipment and accessories - Welded steel tanks for liquefied petroleum gas (LPG) - Road tankers - Design and manufacture
Opmerking: Onder “road tankers” verstaat men de “vaste tanks” en “afneembare tanks” in de zin van het ADR.
|
6.8.2.1, 6.8.2.5, 6.8.3.1, 6.8.3.5, 6.8.5.1 tot 6.8.5.3
|
Tussen 1 januari 2017 en 31 december 2022
|
|
EN 12493:2013+ A2:2018 (behalve bijlage C)
|
LPG equipment and accessories – Welded steel pressure vessels for LPG road tankers – Design and manufacture
Opmerking: Onder tankvoertuig dient men vaste tank of afneembare tank te verstaan, dit zoals in het ADR gedefinieerd.
|
6.8.2.1, 6.8.2.5 6.8.3.1, 6.8.3.5 6.8.5.1 to 6.8.5.3
|
Tussen 1 januari 2021 en 31 december 2024
|
|
EN 12493:2020 (behalve bijlage C)
|
LPG equipment and accessories – Welded steel pressure vessels for LPG road tankers – Design and construction.
OPMERKING: Onder “road tankers” verstaat men “vaste tanks” en “afneembare tanks” in de zin van het ADR.
|
6.8.2.1, 6.8.2.5, 6.8.3.1, 6.8.3.5, 6.8.5.1 tot 6.8.5.3
|
Tot nader order
|
|
EN 13530-2: 2002
|
Cryogenic vessels – Large transportable vacuüm insulated vessels – Part 2: Design, fabrication, inspection and testing
|
6.8.2.1 (behalve 6.8.2.1.17), 6.8.2.4,6.8.3.1 and 6.8.3.4
|
Tussen 1 januari 2005 en 30 juni 2007
|
|
EN 13530-2: 2002 + A1:2004
|
Cryogenic vessels – Large transportable vacuüm insulated vessels – Part 2: Design, fabrication, inspection and testing
Opmerking: De normen EN 1252-1:1998 en EN 1626 waarnaar verwezen wordt in deze norm zijn eveneens van toepassing op tanks voor het vervoer van UN-nummer 1972 (METHAAN, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR of AARDGAS, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR).
|
6.8.2.1 (behalve 6.8.2.1.17), 6.8.2.4,6.8.3.1 en 6.8.3.4
|
Tot nader order
|
|
EN 14398-2: 2003 (behalve tabel 1)
|
Cryogenic vessels – Large transportable non-vacuum insulated vessels – Part 2: Design, fabrication, inspection and testing
OPMERKING: Deze norm moet niet toegepast worden voor gassen die vervoerd worden bij een temperatuur lager dan -100 °C.
|
6.8.2.1 (behalve 6.8.2.1.17, 6.8.2.1.19 en 6.8.2.1.20), 6.8.2.4,6.8.3.1 en 6.8.3.4
|
Tussen 1 januari 2005 en 31 december 2016
|
|
EN 14398-2:2003 + A2:2008
|
Cryogenic vessels - Large transportable non-vacuum insulated vessels - Part 2: Design, fabrication, inspection and testing
OPMERKING: Deze norm moet niet toegepast worden voor gassen die vervoerd worden bij een temperatuur lager dan -100 °C.
|
6.8.2.1 (behalve 6.8.2.1.17, 6.8.2.1.19 en 6.8.2.1.20), 6.8.2.4, 6.8.3.1 en 6.8.3.4
|
Tot nader order
|
|
Voor de uitrustingen
|
||||
EN 14432:2006
|
Tanks for the transport of dangerous goods – Tank equipment for the transport of liquid chemicals – Product discharge and air inlet valves
|
6.8.2.2.1
|
Tussen 1 januari 2009 en 31 december 2018
|
|
EN 14432:2014
|
Tanks for the transport of dangerous goods – Tank equipment for the transport of liquid chemicals and liquefied gases – Product discharge and air inlet valves.
Opmerking: Deze norm kan eveneens toegepast worden op tanks die met behulp van de zwaartekracht gelost worden.
|
6.8.2.2.1, 6.8.2.2.2 en 6.8.2.3.1
|
Tussen 1 januari 2019 en 31 december 2026
|
|
EN 14432:2023
|
Tanks for the transport of dangerous goods – Tank equipment for the transport of liquid chemicals and liquefied gases – Product discharge and air inlet valves
OPMERKING: Deze norm kan ook worden toegepast op tanks die met behulp van de zwaartekracht worden gelost.
|
6.8.2.2.1, 6.8.2.2.2 en 6.8.2.3.1
|
Tot nader order
|
|
EN 14433:2006
|
Tanks for transport of dangerous goods – Tank equipment for the transport of liquid chemicals – Foot valves
|
6.8.2.2.1
|
Tussen 1 januari 2009 en 31 december 2018
|
|
EN 14433:2014
|
Tanks for the transport of dangerous goods – Tank equipment for the transport of liquid chemicals and liquefied gases – Foot valves.
Opmerking: Deze norm kan eveneens toegepast worden op tanks die met behulp van de zwaartekracht gelost worden.
|
6.8.2.2.1, 6.8.2.2.2 en 6.8.2.3.1
|
Tussen 1 januari 2019 en 31 december 2026
|
|
EN 14433:2023
|
Tanks for the transport of dangerous goods - Tank equipment for the transport of liquid chemicals and liquefied gases - Foot valves
OPMERKING: Deze norm kan ook worden toegepast op tanks die met behulp van de zwaartekracht worden gelost.
|
6.8.2.2.1, 6.8.2.2.2 en 6.8.2.3.1
|
Tot nader order
|
|
EN 12252:2000
|
Equipping of LPG road tankers
OPMERKING: Onder “road tankers” verstaat men de “vaste tanks” en “afneembare tanks” in de zin van het ADR.
|
6.8.3.2 (behalve 6.8.3.2.3)
|
Tussen 1 januari 2005 en 31 december 2010
|
31 december 2012
|
EN 12252:2005 + A1:2008
|
LPG equipment and accessories - Equipping of LPG road tankers
OPMERKING: Onder “road tankers” verstaat men de “vaste tanks” en “afneembare tanks” in de zin van het ADR.
|
6.8.2.2, 6.8.3.2 (behalve 6.8.3.2.3) en 6.8.3.4.9
|
Tussen 1 januari 2011 en 31 december 2018
|
|
EN 12252:2014
|
LPG equipment and accessories - Equipping of LPG road tankers
OPMERKING: Onder “road tankers” verstaat men de “vaste tanks” en “afneembare tanks” in de zin van het ADR.
OPMERKING 2: Vanaf 1 januari 2024 zijn veiligheidskleppen verplicht
|
6.8.2.2, 6.8.3.2 en 6.8.3.4.9
|
Tussen 1 januari 2017 en 31 december 2024
|
|
EN 12252:2022
|
LPG equipment and accessories – Equipping of LPG road tankers
OPMERKING 1 : Onder “road tankers” verstaat men de “vaste tanks” en “afneembare tanks” in de zin van het ADR.
OPMERKING 2: Vanaf 1 januari 2024 zijn veiligheidskleppen verplicht
|
6.8.3.2 en 6.8.3.4.9
|
Tot nader order
|
|
EN 14129:2014
|
LPG Equipment and accessories – Pressure relief valves for LPG pressure vessels
|
6.8.2.1.1 en 6.8.3.2.9
|
Tot nader order
|
|
EN 1626:2008 (behalve de kranen van categorie B)
|
Cryogenic vessels. Valves for cryogenic service
OPMERKING: Deze norm is eveneens van toepassing op kranen voor het vervoer van UN-nummer 1972 (METHAAN, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR of AARDGAS, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR).
|
6.8.2.4 en 6.8.3.4
|
Tot nader order
|
|
EN 13648-1:2008
|
Cryogenic vessels – Safety devices for protection against excessive pressure - Part 1: Safety valves for cryogenic service
|
6.8.2.4, 6.8.3.2.12 en 6.8.3.4
|
Tot nader order
|
|
EN 13082:2001
|
Tanks for transport of dangerous goods – Service equipment for tanks – Vapour transfer valve
|
6.8.2.2 en 6.8.2.4.1
|
Tussen 1 januari 2005 en 30 juni 2013
|
31 december 2014
|
EN 13082:2008 + A1:2012
|
Tanks for transport of dangerous goods – Service equipment for tanks – Vapour transfer valve
|
6.8.2.2 en 6.8.2.4.1
|
Tot nader order
|
|
EN 13308:2002
|
Tanks for transport of dangerous goods – Service equipment for tanks – Non pressure balanced footvalve
|
6.8.2.2 en 6.8.2.4.1
|
Tot nader order
|
|
EN 13314:2002
|
Tanks for transport of dangerous goods – Service equipment for tanks – Fill hole cover
|
6.8.2.2 en 6.8.2.4.1
|
Tot nader order
|
|
EN 13316:2002
|
Tanks for transport of dangerous goods – Service equipment for tanks – Pressure balanced footvalve
|
6.8.2.2 en 6.8.2.4.1
|
Tot nader order
|
|
EN 13317:2002 (behalve de afbeelding en tabel B.2 in bijlage B) (Het materiaal moet beantwoorden aan de voorschriften van de norm EN 13094: 2004, § 5.2)
|
Tanks for transport of dangerous goods – Service equipment for tanks – Manhole cover assembly
|
6.8.2.2 en 6.8.2.4.1
|
Tussen 1 januari 2005 en 31 december 2010
|
31 december 2012
|
EN 13317:2002 + A1:2006
|
Tanks for transport of dangerous goods – Service equipment for tanks – Manhole cover assembly
|
6.8.2.2 en 6.8.2.4.1
|
Tussen 1 januari 2009 en 31 december 2021
|
|
EN 13317:2018
|
Tanks for transport of dangerous goods - Service equipment for tanks - Manhole cover assembly
|
6.8.2.2 en 6.8.2.4.1
|
Tot nader order
|
|
EN 14595:2005
|
Tanks for transport of dangerous goods – Service equipment for tanks – Pressure and vacuum breather vent
|
6.8.2.2 en 6.8.2.4.1
|
Tussen 1 januari 2007 en 31 december 2020
|
|
EN 14595:2016
|
Tanks for transport of dangerous goods – Service equipment – Breather device
|
6.8.2.2 en 6.8.2.4.1
|
Tot nader order
|
|
EN 16257:2012
|
Tanks for the transport of dangerous goods – Service equipment – Footvalve sizes other than 100 mm dia (nom)
|
6.8.2.2.1 en 6.8.2.2.2
|
Tot nader order
|
|
EN 13175:2014
|
LPG Equipment and accessories – Specification and testing for Liquefied Petroleum Gas (LPG) pressure vessel valves and fittings
|
6.8.2.1.1, 6.8.2.2, 6.8.2.4.1 en 6.8.3.2.3
|
Tussen 1 januari 2017 en 31 december 2022
|
|
EN 13175:2019 (behalve bijlage 6.1.6)
|
LPG Equipment and accessories – Specification and testing for Liquefied Petroleum Gas (LPG) pressure vessel valves and fittings
|
6.8.2.1.1, 6.8.2.2, 6.8.2.4.1 en 6.8.3.2.3
|
Tussen 1 januari 2021 en 31 december 2024
|
|
EN 13175:2019 + A1:2020
|
LPG Equipment and accessories – Specification and testing for Liquefied Petroleum Gas (LPG) pressure vessel valves and fittings
|
6.8.2.1.1, 6.8.2.2, 6.8.2.4.1 en 6.8.3.2.3
|
Tot nader order
|
|
EN ISO 23826:2021
|
Gas cylinders – Ball valves – Specification and testing
|
6.8.2.1.1 en 6.8.2.2.1
|
Verplicht vanaf 1 januari 2025
|
|
EN 13799:2022
|
LPG equipment and accessories – Contents gauges for Liquefied Petroleum Gas (LPG) pressure vessels
|
6.8.2.2.1 en 6.8.2.2.11
|
Tot nader order
|
|
Referentie
|
Titel van het document
|
Overeenkomstige onderafdelingen en paragrafen
|
Toepasbaar
|
(1)
|
(2)
|
(3)
|
(4)
|
EN 12972:2007
|
Tanks for transport of dangerous goods – Testing, inspection and marking of metallic tanks
|
6.8.2.4
6.8.3.4
|
Tot en met 30 juni 2021
|
EN 12972:2018
|
Tanks for transport of dangerous goods – Testing, inspection and marking of metallic tanks
|
6.8.2.1.23, 6.8.2.3, 6.8.2.4 en 6.8.3.4
|
Tot en met 31 december 2026
|
EN 12972:2018 + A1:2024
|
Tanks for transport of dangerous goods – Testing, inspection and marking of metallic tanks
|
6.8.2.1.23, 6.8.2.3, 6.8.2.4 en 6.8.3.4
|
Tot nader order
|
EN 14334:2014
|
LPG equipment and accessoires – Inspection and testing of LPG road tankers
|
6.8.2.4 (behalve 6.8.2.4.1), 6.8.3.4.2 en 6.8.3.4.9
|
Tot 31 december 2026
|
EN 14334:2023
|
LPG equipment and accessories – Inspection and testing of LPG road tankers
OPMERKING: Deze norm mag niet worden toegepast op tanks die zijn gebouwd in overeenstemming met de norm EN 14025.
|
6.8.2.4 en 6.8.3.4.9
|
Tot nader order
|