![]() | ![]() | |||||
Meer info | ||||||
VC1
|
Het losgestort vervoer in voertuigen met een dekzeil, containers met een dekzeil of containers voor losgestort vervoer met een dekzeil is toegestaan;
|
VC2
|
Het losgestort vervoer in gesloten voertuigen, gesloten containers of gesloten containers voor losgestort vervoer is toegestaan;
|
VC3
|
Het losgestort vervoer is toegestaan in voertuigen of containers die speciaal uitgerust zijn conform de normen die gespecificeerd worden door de bevoegde overheid van het land van herkomst. Als het land van herkomst geen Verdragspartij bij het ADR is, moeten de voorgeschreven voorwaarden goedgekeurd worden door de bevoegde overheid van het eerste land dat Verdragspartij is bij het ADR en dat door de zending wordt aangedaan.
|
AP1
|
De voertuigen en containers moeten voorzien zijn van een metalen laadbak en, wanneer ze uitgerust zijn met een dekzeil, moet dat onbrandbaar zijn.
|
AP2
|
De voertuigen en containers moeten beschikken over een geschikte ventilatie.
|
AP1
|
De voertuigen en containers moeten voorzien zijn van een metalen laadbak en, wanneer ze uitgerust zijn met een dekzeil, moet dat onbrandbaar zijn.
|
AP2
|
De voertuigen en containers moeten beschikken over een geschikte ventilatie.
|
AP3
|
De voertuigen en containers met dekzeil mogen slechts gebruikt worden wanneer de stof in brokken is (niet poeder-, korrel-, stof- of asvormig).
|
AP4
|
De gesloten voertuigen en de gesloten containers moeten uitgerust zijn met vul- en losopeningen die hermetisch kunnen afgesloten worden om ontsnapping van gas te verhinderen en te vermijden dat vochtigheid kan binnendringen.
|
AP5
|
De laaddeuren van gesloten voertuigen en gesloten containers moeten als volgt gemarkeerd worden, in letters van ten minste 25 mm hoog:
|
|
“OPGELET
GEEN VENTILATIE
VOORZICHTIG OPENEN”
|
|
Deze tekst zal aangebracht worden in een taal die door de afzender gepast geacht wordt.
|
AP6
|
Wanneer het voertuig of de container uit hout is of vervaardigd is uit ander brandbaar materiaal, moet het voertuig of de container voorzien zijn van een ondoordringbare en onbrandbare bekleding of behandeld zijn met natriumsilicaat of een gelijkaardig product. Het dekzeil moet eveneens ondoordringbaar een onbrandbaar zijn.
|
AP7
|
Het losgestort vervoer mag slechts als wagenlading uitgevoerd worden.
|
AP7
|
Het losgestort vervoer mag slechts als wagenlading uitgevoerd worden.
|
AP7
|
Het losgestort vervoer mag slechts als wagenlading uitgevoerd worden.
|
AP8
|
De laadbak van de voertuigen of containers moet derwijze ontworpen zijn dat hij weerstaat aan residuele electrische ladingen en schokken die aan de accumulatoren (batterijen) te wijten zijn.
|
|
De laadbakken van de voertuigen of containers moeten vervaardigd zijn uit staal dat weerstaat aan de in de accumulatoren (batterijen) vervatte bijtende stoffen. Minder weerstandbiedende staalsoorten zijn toegelaten indien de wanden voldoende dik zijn, of voorzien zijn van een laag of bekleding uit kunststof die weerstaat aan de bijtende stoffen.
|
|
OPMERKING: Er wordt aangenomen dat een staalsoort weerstaat, indien ze onder inwerking van de bijtende stoffen een voortschrijdende diktevermindering van ten hoogste 0,1 mm per jaar vertoont.
|
|
De lading in de laadbakken van de voertuigen of containers mag niet uitsteken boven de bovenste boord van hun zijwanden.
|
|
Het vervoer in kleine containers uit kunststof is eveneens toegestaan. De kleine containers uit kunststof moeten in volledig geladen toestand en bij – 18 °C zonder breuk kunnen weerstaan aan een val vanaf een hoogte van 0,8 m op een hard oppervlak.
|
AP2
|
De voertuigen en containers moeten beschikken over een geschikte ventilatie.
|
AP9
|
Losgestort vervoer is toegestaan voor de vaste stoffen (stoffen of mengsels, zoals preparaten of afvalstoffen) die gemiddeld niet meer dan 1000 mg/kg van de bij dit UN-nummer ingedeelde stof bevatten. Op geen enkele plaats in de lading mag de concentratie van deze stof(fen) hoger zijn dan 10.000 mg/kg.
|
AP10
|
De voertuigen en containers moeten lekdicht zijn of voorzien zijn van een gesloten lekdichte liner of binnenzak die bestand is tegen doorboring en die voorzien is van middelen die alle vrije vloeistof die tijdens het vervoer zou kunnen vrijkomen vasthouden, bijvoorbeeld een absorberend materiaal. De afgedankte verpakkingen, leeg, ongereinigd met risidu's die een gevaar of een bijkomend gevaar van de klasse 5.1 vertonen, moeten worden vervoerd in containers voor losgestort vervoer, die zodanig gebouwd of aangepast zijn, dat de goederen niet in contact kunnen komen met hout of enig ander brandbaar materiaal
|
AP11
|
Overeenkomstig bijzondere bepaling VC3 in 7.3.3.1, voor het vervoer van gesmolten aluminium in bulk, betekent overeenstemming met “door de bevoegde autoriteit van het land van oorsprong gespecificeerde normen” overeenstemming met de volgende voorschriften.
|
|
1. Algemene voorschriften
|
|
1.1 Onder kuip wordt een retentiebehuizing begrepen, bestemd voor het vervoer van gesmolten aluminium onder UN-nummer 3257, met inbegrip van de tank, de vuurvaste bekleding en de bedrijfs- en structuuruitrusting ervan.
|
|
1.2 De kuipen moeten zodanig geïsoleerd zijn dat de oppervlaktetemperatuur tijdens het vervoer niet hoger wordt dan 130°C en moeten zodanig geplaatst zijn dat andere weggebruikers ze onder normale vervoersomstandigheden niet kunnen aanraken. De oppervlaktetemperatuur mag in geen geval de werking van het voertuig beïnvloeden, vooral niet de remleidingen en elektrische kabels.
|
|
1.3 De kuipen moeten op het voertuig worden vastgezet volgens de principes voor stuwage zoals voorgeschreven in 7.5.7.1.
|
|
1.4 Grote etiketten en markeringen hoeven niet te worden aangebracht op de kuipen overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 5.3 als ze op het voertuig zijn aangebracht.
|
|
2. Bescherming tegen brand en explosies
|
|
Elk brandgevaar als gevolg van de thermische invloed van gesmolten aluminium op de kuip, het voertuig of de stuwagevoorzieningen moet worden vermeden, evenals elk explosiegevaar dat wordt veroorzaakt door ontsnappende dampen of door een chemische reactie tussen gassen die zijn ontstaan (bijvoorbeeld gebruik van inerte gassen).
|
|
3. Constructie van de kuipen
|
|
De kuipen moeten van staal zijn. Ze moeten ontworpen en vervaardigd zijn voor een beproevingsdruk van 4 bar in overeenstemming met de norm EN 13445-3: 2014. Tijdens de constructie moet de fabrikant de lasnaden specificeren die onderhevig zijn aan de hoogste spanningen. Er moet rekening worden gehouden met de hydrostatische druk en het golfeffect van gesmolten aluminium bij het bepalen van de afmetingen van de kuipen en hun vastzetting op het voertuig. Er moet rekening worden gehouden met de krachten beschreven in 6.8.2.1.2.
|
|
De kuipafsluitingen moeten worden ontworpen in overeenstemming met EN 13445-3: 2014 en moeten waterdicht blijven als een kuip met gesmolten aluminium omvalt (zijpositie en bovenkant van de kuip).
|
|
De openingen voor het vullen en legen van de kuip moeten worden beschermd door voorzieningen zoals kragen, deflectoren, kooien of andere gelijkwaardige voorzieningen.
|
|
De beveiligingsinrichting aan de bovenkant van de kuip moet zodanig zijn ontworpen dat zij zonder blijvende vervorming bestand is tegen een statische belasting die gelijk is aan tweemaal de maximale toegelaten massa van de kuip (2 g) en die verticaal op het deksel van de vulopening wordt uitgeoefend.
|
|
De vuurvaste bekleding moet bestand zijn tegen de inhoud en dienst doen als isolatiemateriaal.
|
|
De vuurvaste bekleding moet zodanig zijn ontworpen dat de dichtheid gewaarborgd blijft, ongeacht de vervormingen die onder normale vervoersomstandigheden kunnen optreden (zie 6.8.2.1.2).
|
|
De instantie die inspecties uitvoert in overeenstemming met 6.8.2.4.1 of 6.8.2.4.4 moet de geschiktheid van de fabrikant of de onderhouds- of reparatiewerkplaats voor het uitvoeren van laswerkzaamheden en de implementatie van een kwaliteitsborgingssysteem voor lassen controleren en bevestigen. De laswerken aan de plaatstalen behuizing, met name aan dragende delen, mogen alleen worden uitgevoerd door erkende lasbedrijven.
|
|
Pakkingen op tankdeksels en sluitingen moeten zodanig worden gekozen en aangebracht dat er geen gesmolten aluminium uit kan lekken als een volle tank kantelt.
|
|
4. Controles en beproevingen van de kuipen
|
|
De controles en beproevingen beschreven bij 4.1 tot en met 4.5 moeten worden uitgevoerd door een keuringsinstantie die is erkend door de bevoegde autoriteit. Ze moeten worden uitgevoerd in overeenstemming met de toepasselijke voorschriften van de norm EN 12972: 2018 + A1: 2024. Er moet testrapporten met de resultaten van de uitgevoerde tests worden afgeleverd.
|
|
4.1 Typekeuring van de kuipen
|
|
Het ontwerp van de constructie en de kwaliteit van de uitvoering moeten worden gecontroleerd door middel van een typekeuringsprocedure om te verifiëren dat de tanks voldoen aan de constructievoorschriften van de norm EN 13445-3: 2014. De lasverbindingen die aan de hoogste spanningen worden blootgesteld, moeten in het typekeuringsrapport worden vermeld.
|
|
4.2 Initiële controle
|
|
De kuipen moeten worden gecontroleerd voordat ze in gebruik worden genomen.
|
|
De controle moet minstens het volgende omvatten:
|
|
a) Een controle om er zich van te vergewissen dat de kuip voldoet aan de typekeuringsdocumenten;
|
|
b) Een controle van de overeenstemming met het type;
|
|
c) Een onderzoek van de externe staat;
|
|
d) Een hydraulische drukproef bij een beproevingsdruk van 4 bar; in dit stadium mogen de kuipen niet zijn voorzien van een vuurvaste bekleding;
|
|
e) Een onderzoek van de inwendige staat (visueel onderzoek van het inwendige metalen oppervlak van de kuip voordat de vuurvaste bekleding wordt aangebracht en visueel onderzoek van de vuurvaste bekleding);
|
|
f) Een controle van de goede werking van de uitrusting. De hydraulische drukproef kan ook worden uitgevoerd met een andere afdichting.
|
|
4.3 Tussentijdse controle
|
|
De kuipen moeten uiterlijk zes jaar na de initiële controle en na elke periodieke controle een tussentijdse controle ondergaan.
|
|
De tussentijdse controle moet minstens het volgende omvatten:
|
|
a) Een controle van de documenten;
|
|
b) Een onderzoek van de uitwendige staat, in het bijzonder de integriteit van de flens- en dekselverbindingen;
|
|
c) Een wanddiktemeting om te controleren of aan de minimaal vereiste dikte wordt voldaan;
|
|
d) Niet-destructieve proeven op de lasverbindingen die aan de hoogste spanningen worden blootgesteld, uitgevoerd door middel van magnetisch onderzoek, penetratieproef, ultrasone of radiografische controle;
|
|
e) Een onderzoek van de inwendige staat (visueel onderzoek van de vuurvaste bekleding) door een deskundige, onder verantwoordelijkheid van de exploitant;
|
|
f) Een controle van de goede werking van de uitrusting.
|
|
Deze tussentijdse controles kunnen tot drie maanden voor de gespecificeerde datum worden uitgevoerd, zonder dat dit van invloed is op het tijdschema voor de andere in 4.3 en 4.4 vermelde controles.
|
|
4.4 Periodieke controle
|
|
Telkens wanneer de vuurvaste bekleding wordt vervangen, of uiterlijk twaalf jaar na de initiële controle of de laatste periodieke controle, moet een periodieke controle worden uitgevoerd.
|
|
De periodieke controle moet minstens het volgende omvatten:
|
|
a) Een controle van de documenten;
|
|
b) Een onderzoek van de uitwendige staat, in het bijzonder de integriteit van de flens- en dekselverbindingen;
|
|
c) Een onderzoek van de inwendige staat (visueel onderzoek van het inwendige metalen oppervlak van de kuip voordat de vuurvaste bekleding wordt aangebracht en visuele inspectie van de vuurvaste bekleding);
|
|
d) Niet-destructieve proeven op de lasverbindingen die aan de hoogste spanningen worden blootgesteld, uitgevoerd door middel van magnetisch onderzoek, penetratieproef, ultrasone of radiografische controle;
|
|
e) Een wanddiktemeting om te controleren of aan de minimaal vereiste dikte wordt voldaan;
|
|
f) Een hydraulische drukproef bij een beproevingsdruk van 4 bar; in dit stadium mogen de kuipen niet zijn voorzien van een vuurvaste bekleding;
|
|
g) Een controle van de goede werking van de uitrusting.
|
|
De hydraulische drukproef kan ook worden uitgevoerd met een andere afdichting.
|
|
4.5 Uitzonderlijke controle van de kuipen
|
|
Wanneer de veiligheid van de kuip of de uitrusting ervan in het gedrang kan zijn gekomen ten gevolge van een reparatie, wijziging of ongeval, moet een uitzonderlijke controle worden verricht van de delen waarop de reparatie of wijziging betrekking had. Als er een uitzonderlijke controle is uitgevoerd die voldoet aan de voorschriften van 4.4, dan kan de uitzonderlijke controle worden beschouwd als een periodieke controle. Als er een uitzonderlijke controle is uitgevoerd die voldoet aan de voorschriften van 4.3, dan kan de uitzonderlijke controle worden beschouwd als een tussentijdse controle. Het controleorgaan moet beslissen over de precieze reikwijdte van de uitzonderlijke controle, in overeenstemming met de norm EN 12972: 2018 + A1: 2024 (tabel A1).
|
|
5. Markering van de kuipen
|
|
De kuipen moeten voorzien zijn van een plaatje, vastgesteld naar analogie met 6.8.2.5.1, met uitzondering van het erkenningsnummer en de uitwendige berekeningsdruk. Voor de controles uitgevoerd in toepassing van 4.2 en 4.4 moet het merkteken worden gevolgd door de letter “P”. Voor de controles uitgevoerd in toepassing van 4.3 moet het merkteken worden gevolgd door de letter “L”.
|
|
6. Voorschriften in verband met de werking
|
|
De eigenaar of exploitant moet in het dossier van elke kuip een kopie van het typekeuringsrapport en de resultaten van de initiële controle en alle daaropvolgende controles bewaren.
|
|
Elke vernieuwing en reparatie van de vuurvaste bekleding moet worden geregistreerd door de exploitant of fabrikant.
|
|
De afdichtingen moeten bij elke vulbeurt worden gecontroleerd en indien nodig worden vernieuwd.
|
|
7. Voertuigen
|
|
Voor voertuigen die bestemd zijn voor vervoer over de weg gelden de volgende bijkomende voorschriften:
|
|
a) Het voertuig moet zijn uitgerust met een stabiliteitscontrole overeenkomstig UN-reglement nr. 13
(1)
;
|
|
b) De kuipen moeten zodanig op de voertuigen worden geplaatst dat de afvoergaten in de rijrichting of de tegenovergestelde richting wijzen.
|
|
8. Opleiding van de bestuurder
|
|
In aanvulling op de basisopleiding volgens 8.2.1.2, moeten bestuurders een aanvullende opleiding krijgen van een bevoegd persoon over alle risico's die gepaard gaan met het vervoer van gesmolten aluminium in kuipen.
|
|
Deze opleiding moet de volgende hoofdpunten bevatten:
|
|
(a) De bijzondere manoeuvreerbaarheid van voertuigen die kuipen vervoeren;
|
|
(b) De algemene natuurkundige wetten die van invloed zijn op het rijden (stabiliteit en risico op kantelen, met name in functie van de hoogte van het zwaartepunt, golfeffecten);
|
|
(c) De grenzen van het elektronische stabiliteitscontrolesysteem;
|
|
(d) De bijzondere maatregelen die getroffen moeten worden bij ongevallen.
|
|
De vervoerder moet deze opleiding schriftelijk of elektronisch vastleggen, met vermelding van de datum en duur en de belangrijkste behandelde onderwerpen.”
|
AP12
|
Het afval mag losgestort vervoerd worden mits het in een zak zit ter grootte van het laadcompartiment, ook wel “containerbag” genoemd.
|
|
De containerbag is bedoeld om alleen te worden geladen als hij in een stijfwandig laadcompartiment voor losgestort vervoer wordt geplaatst. Hij is niet bedoeld om los te worden gehanteerd of gebruikt buiten dit compartiment.
|
|
Voor de toepassing van deze bepaling moeten containerbags minstens twee componenten hebben.
|
|
De binnenbekleding moet stofdicht zijn om te voorkomen dat er tijdens het vervoer gevaarlijke hoeveelheden asbestvezels vrijkomen. De binnenbekleding moet gemaakt zijn van polyethyleen of polypropyleen folie.
|
|
De buitenbekleding moet gemaakt zijn van polypropyleen en moet voorzien zijn van een ritssluiting. Ze moet de mechanische weerstand van de containerbag geladen met afval garanderen tegen schokken en spanningen onder normale transportomstandigheden, vooral bij het overbrengen van het laadcompartiment geladen met containerbags tussen voertuigen en magazijnen.
|
|
De containerbags moeten:
|
|
a) ontworpen zijn om te weerstaan aan perforatie of scheuren door verontreinigd afval of voorwerpen door hun hoeken of ruwheid;
|
|
b) een ritssysteem hebben dat voldoende dicht is om te voorkomen dat er tijdens het vervoer gevaarlijke hoeveelheden asbestvezels vrijkomen. Veter-of klepsluitingen zijn niet toegestaan.
|
|
Het laadcompartiment moet stijve metalen wanden hebben die sterk genoeg zijn voor het beoogde gebruik. De wanden moeten hoog genoeg zijn om de containerbag volledig te omsluiten. Als de containerbag een vergelijkbare bescherming biedt, kan het dekzeil van het voertuig worden weggelaten bij gebruik van de VC1-opzet.
|
|
De met vrij asbest verontreinigde voorwerpen van beschadigde constructies of gebouwen en met vrij asbest verontreinigd bouwafval van gesloopte of gerenoveerde structuren of gebouwen als bedoeld in bijzondere bepaling 678 b) iii), iv) en v), worden vervoerd in een containerbag die in een tweede containerbag van hetzelfde type wordt geplaatst. De totale massa van het afval mag niet meer dan 7 ton bedragen.
|
|
In alle gevallen mag de maximale afvalmassa de door de fabrikant van de containerbag opgegeven capaciteit niet overschrijden.
|
(1) |
UN-reglement nr. 13 (Uniforme bepalingen voor de goedkeuring van voertuigen van de categorieën M, N en O wat betreft het remmen).
|