Meer info
 

30/09/57 ADR 2013 - Bijlage A
Europees Verdrag van 30 september 1957 betreffende het internationaal vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (ADR)

Hoofdstuk 7.5 Bepalingen met betrekking tot het laden, het lossen en de behandeling

7.5.1 Algemene bepalingen met betrekking tot het laden, het lossen en de behandeling

7.5.1.1

Het voertuig en de leden van de bemanning, evenals in voorkomend geval de container(s), container(s) voor losgestort vervoer, MEGC's, tankcontainer(s) of mobiele tank(s), moeten voldoen aan de reglementaire bepalingen (inzonderheid deze die betrekking hebben op de veiligheid, de beveiliging, de reinheid en de goede werking van de uitrusting die bij het laden en het lossen gebruikt wordt) bij aankomst op de laad- en losplaatsen, waarin de containerterminals zijn inbegrepen.

7.5.1.2

Behoudens anders voorgeschreven in het ADR, mag er niet geladen worden indien:
uit een controle van de documenten, of
uit een visueel nazicht van het voertuig, of in voorkomend geval van de container(s), container(s) voor losgestort vervoer, tankcontainer(s), MEGC(‘s) of mobiele tank(s), en van hun uitrusting die bij het laden en het lossen gebruikt wordt,
blijkt dat het voertuig en de leden van de bemanning, een container, een container voor losgestort vervoer, een tankcontainer, een MEGC, een mobiele tank of hun uitrusting die bij het laden en het lossen gebruikt wordt, niet voldoen aan de reglementaire bepalingen. De binnenkant en de buitenkant van een voertuig of container moeten vóór het laden geïnspecteerd worden, teneinde er zich van te vergewissen dat geen schade voorkomt die zijn eigen integriteit in het gedrang kan brengen, of deze van de colli die er in geladen moeten worden.
De transporteenheid moet nagekeken worden om er zeker van te zijn dat ze vanuit bouwtechnisch oogpunt geschikt is voor gebruik, dat ze vrij is van residu's die niet compatibel zijn met de lading, en dat – daar waar van toepassing – de laadvloer, de binnenwanden en het plafond geen uitsteeksels vertonen die een invloed zouden kunnen hebben op de lading en de grote containers – wanneer nodig – vrij zijn van beschadigingen die de weerbestendigheid van de container zouden kunnen beïnvloeden.
De uitdrukking “ vanuit bouwtechnisch oogpunt geschikt voor gebruik” betekent dat de structurele onderdelen van de transporteenheid geen belangrijke tekortkomingen vertonen. Structurele onderdelen voor multimodale laadeenheden zijn in het bijzonder de bovenste en onderste langs- en dwarsliggers, de hoekbalken en de hoekstukken en, voor de containers de boven- en onderdrempel van deuren en de dwarselementen van de bodem. Onder “belangrijke tekortkomingen” verstaat men:
a)
Plooien, barsten of breuken in een structureel onderdeel of in een ondersteuningselement, of elke schade veroorzaakt aan de bedrijfsuitrusting of aan het exploitatiemateriaal, die de integriteit van de laadeenheid aantasten;
b)
Elke vervorming van het geheel of elke schade veroorzaakt aan de hijsinrichtingen of aan de aansluitpunten van de manipulatie-uitrusting die volstaat om de correcte positionering van het manipulatiemateriaal, het plaatsen en het vastzetten op een chassis, wagon of voertuig, of het laden in scheepsruimen te verhinderen; en, indien van toepassing
c)
Deurscharnieren, afdichtingen van deuren en beslagen die geklemd, verdraaid, gebroken, buiten gebruik of afwezig zijn.

7.5.1.3

Behoudens anders voorgeschreven in het ADR, mag er niet gelost worden indien de bovenvermelde controles tekortkomingen aantonen die de veiligheid of de beveiliging van de losoperatie in het gedrang kunnen brengen.

7.5.1.4

Sommige gevaarlijke goederen mogen – overeenkomstig de in de kolommen (17) en (18) van tabel A in hoofdstuk 3.2 aangegeven bijzondere bepalingen van 7.3.3 of 7.5.11 – slechts als “wagenlading” verzonden worden (zie de definitie in 1.2.1). In dat geval kunnen de bevoegde overheden eisen dat het voertuig of de grote container die voor het vervoer in kwestie gebruikt wordt, op één enkele plaats geladen en op één enkele plaats gelost wordt.

7.5.1.5

Wanneer oriëntatiepijlen vereist zijn, moeten de colli en de oververpakkingen in overeenstemming met deze merktekens georiënteerd zijn.
OPMERKING: Wanneer dit doenbaar is, moeten vloeibare gevaarlijke goederen onder droge gevaarlijke goederen geladen worden.

7.5.1.6

Alle omsluitingsmiddelen moeten geladen en gelost worden in overeenstemming met de behandelingsmethode waarvoor ze vervaardigd en, in voorkomend geval, beproefd werden.
7.5.2 Samenladingsverbod

7.5.2.1

Colli die voorzien zijn van verschillende gevaarsetiketten mogen niet samen in éénzelfde voertuig of container geladen worden, tenzij de samenlading toegelaten is volgens de onderstaande tabel, gebaseerd op de gevaarsetiketten waarvan zij voorzien zijn.
OPMERKING:
1. Conform 5.4.1.4.2 dienen voor zendingen, die niet samen in eenzelfde voertuig of container mogen geladen worden, afzonderlijke vervoerdocumenten opgemaakt te worden.
 
2. Voor de colli die stoffen of voorwerpen van klasse 1 bevatten en voorzien zijn van een etiket conform de modellen nummers 1, 1.4, 1.5 of 1.6, is samenlading in overeenstemming met 7.5.2.2 toegelaten, ongeacht wat de andere gevaarsetiketten zijn die vereist zijn voor deze colli. De tabel van 7.5.2.1 is niet van toepassing als dergelijke colli geladen worden met colli die stoffen en voorwerpen van andere klassen bevatten.
Etiketten nr.
1
1.4
1.5
1.6
2.1, 2.2, 2.3
3
4.1
4.1 +1
4.2
4.3
5.1
5.2
5.2 + 1
6.1
6.2
7 A, B, C
8
[9, 9A]
1
Zie 7.5.2.2
 
 
 
 
 
 
d
 
 
 
 
 
 
b
1.4
a
a
a
 
a
a
a
a
 
a
a
a
a
a, b, c
1.5
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
b
1.6
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
b
2.1,2.2, 2.3
 
a
 
 
X
X
X
 
X
X
X
X
 
X
X
X
X
X
3
 
a
 
 
X
X
X
 
X
X
X
X
 
X
X
X
X
X
4.1
 
a
 
 
X
X
X
 
X
X
X
X
 
X
X
X
X
X
4.1 + 1
 
 
 
 
 
 
 
X
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
4.2
 
a
 
 
X
X
X
 
X
X
X
X
 
X
X
X
X
X
4.3
 
a
 
 
X
X
X
 
X
X
X
X
 
X
X
X
X
X
5.1
d
a
 
 
X
X
X
 
X
X
X
X
 
X
X
X
X
X
5.2
 
a
 
 
X
X
X
 
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
5.2+ 1
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
X
X
 
 
 
 
 
6.1
 
a
 
 
X
X
X
 
X
X
X
X
 
X
X
X
X
X
6.2
 
a
 
 
X
X
X
 
X
X
X
X
 
X
X
X
X
X
7A, B, C
 
a
 
 
X
X
X
 
X
X
X
X
 
X
X
X
X
X
8
 
a
 
 
X
X
X
 
X
X
X
X
 
X
X
X
X
X
[9, 9A]
b
a, b, c
b
b
X
X
X
 
X
X
X
X
 
X
X
X
X
X
X
Samenlading toegelaten.
a
Samenlading toegelaten met de stoffen en voorwerpen van 1.4 S
b
Samenlading toegelaten tussen de goederen van klasse 1 en de reddingstoestellen van klasse 9 (UN-nummers 2990, 3072 en 3268).
c
Samenlading toegelaten tussen pyrotechnische veiligheidsvoorzieningen van subklasse 1.4, compatibiliteitsgroep G (UN-nummer 0503) en veiligheidsvoorzieningen met elektrische ontsteking van klasse 9 (UN-nummer 3268).
d
Samenlading toegelaten tussen de springstoffen (met uitzondering van UN 0083 springstoffen, type C) en ammoniumnitraat (UN-nummers 1942 en 2067) en ammoniumnitraat-emulsie, -suspensie of -gel (UN 3375) en nitraten van alkalimetalen en nitraten van aardalkalimetalen, op voorwaarde dat het geheel beschouwd wordt als springstoffen van klasse 1 voor de doeleinden van etikettering met grote etiketten, segregatie, stuwage en maximaal toelaatbare lading. De nitraten van alkalimetalen omvatten cesiumnitraat (UN-nummer 1451), lithiumnitraat (UN-nummer 2722), kaliumnitraat (UN-nummer 1486), rubidiumnitraat (UN-nummer 1477) en natriumnitraat (UN-nummer 1498). De nitraten van aardalkalimetalen omvatten bariumnitraat (UN-nummer 1446), berylliumnitraat (UN-nummer 2464), calciumnitraat (UN-nummer 1454), magnesiumnitraat (UN-nummer 1474) en strontiumnitraat (UN-nummer 1507).

7.5.2.2

Colli die stoffen of voorwerpen van klasse 1 bevatten en die voorzien zijn van een etiket van model 1, 1.4, 1.5 of 1.6, maar die ingedeeld zijn bij verschillende compatibiliteitsgroepen, mogen niet in éénzelfde voertuig of container samengeladen worden, tenzij de samenlading volgens de hiernavolgende tabel toegelaten is voorde overeenkomstige compatibiliteitsgroepen
Compatibiliteitsgroep
A
B
C
D
E
F
G
H
J
L
N
S
A
X
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
B
 
X
 
a
 
 
 
 
 
 
 
X
C
 
 
X
X
X
 
X
 
 
 
b, c
X
D
 
a
X
X
X
 
X
 
 
 
b, c
X
E
 
 
X
X
X
 
X
 
 
 
b, c
X
F
 
 
 
 
 
X
 
 
 
 
 
X
G
 
 
X
X
X
 
X
 
 
 
 
X
H
 
 
 
 
 
 
 
X
 
 
 
X
J
 
 
 
 
 
 
 
 
X
 
 
X
L
 
 
 
 
 
 
 
 
 
d
 
 
N
 
 
b, c
b, c
b, c
 
 
 
 
 
b
X
S
 
X
X
X
X
X
X
X
X
 
X
X
X
Samenlading toegelaten.
a
Colli die voorwerpen bevatten die ingedeeld zijn bij compatibiliteitsgroep B en deze die stoffen of voorwerpen bevatten die ingedeeld zijn bij compatibiliteitsgroep D mogen in één en hetzelfde voertuig of in één en dezelfde container samengeladen worden, op voorwaarde dat ze zodanig gescheiden zijn dat elke overbrenging van de detonatie van voorwerpen van compatibiliteitsgroep B naar stoffen of voorwerpen van compatibiliteitsgroep D verhinderd wordt. De scheiding moet bewerkstelligd worden met behulp van aparte compartimenten of door een van beide types explosieven in een speciaal omsluitingssysteem te plaatsen. Elke scheidingsmethode moet goedgekeurd zijn door de bevoegde overheid.
b
Voorwerpen van verschillende types die tot subklasse 1.6, compatibiliteitsgroep N behoren, mogen slechts samen vervoerd worden als voorwerpen van subklasse 1.6, compatibiliteitsgroep N, indien proefondervindelijk of via analogie bewezen is dat er geen supplementair detonatiegevaar ontstaat door onderlinge beïnvloeding van vernoemde voorwerpen. Anders moeten ze bejegend worden als behorend tot de subklasse 1.1.
c
Wanneer voorwerpen van compatibiliteitsgroep N samen vervoerd worden met stoffen of voorwerpen van compatibiliteitsgroepen C, D of E, moet men er voor de voorwerpen van compatibiliteitsgroep N van uitgaan dat ze de kenmerken van compatibiliteitsgroep D bezitten.
d
Colli die stoffen en voorwerpen van compatibiliteitsgroep L bevatten mogen in één en hetzelfde voertuig samengeladen worden met colli die hetzelfde type stoffen of voorwerpen van dezelfde compatibiliteitsgroep bevatten.

7.5.2.3

Bij de toepassing van de samenladingsverboden in éénzelfde voertuig wordt geen rekening gehouden met de stoffen die zich in gesloten containers met volle wanden bevinden. De in 7.5.2.1 voorziene samenladingsverboden van colli die voorzien zijn van etiketten van model nr. 1, 1.4, 1.5 of 1.6 met andere colli, en de in 7.5.2.2 voorziene samenladingsverboden van ontplofbare stoffen en voorwerpen van verschillende compatibiliteitsgroepen zijn evenwel ook van toepassing tussen gevaarlijke goederen die zich in een container bevinden en de andere gevaarlijke goederen die in hetzelfde voertuig geladen worden, ongeacht of deze laatste zich in één of meer andere containers bevinden.

7.5.2.4

De samenlading van gevaarlijke goederen die verpakt zijn in beperkte hoeveelheden met elk type ontplofbare stof of voorwerp, met uitzondering van deze van de subklasse 1.4 en de UN-nummers 0161 en 0499, is verboden.
7.5.3
(Voorbehouden)
7.5.4 Voorzorgsmaatregelen ten opzichte van levensmiddelen, andere eetwaren en dierenvoedsel
Wanneer voor een stof of voorwerp de bijzondere bepaling CV28 in kolom (18) van tabel A in hoofdstuk 3.2 vermeld staat, moeten de volgende voorzorgsmaatregelen genomen worden ten opzichte van levensmiddelen, andere eetwaren en dierenvoedsel:
Colli en ongereinigde lege verpakkingen, met inbegrip van grote verpakkingen en IBC's, die voorzien zijn van etiketten die overeenstemmen met model 6.1 of 6.2 en deze die voorzien zijn van etiketten die overeenstemmen met model 9 en goederen bevatten van UN-nummers 2212, 2315, 2590, 3151, 3152 of 3245, mogen in de voertuigen, in de containers en op de plaatsen waar geladen, gelost of overgeladen wordt niet op colli gestapeld worden waarvan men weet dat ze levensmiddelen, andere eetwaren of dierenvoedsel bevatten of in de onmiddellijke nabijheid van deze laatste gestouwd worden.
Wanneer deze colli, voorzien van voornoemde etiketten, in de onmiddellijke nabijheid gestouwd worden van colli waarvan men weet dat ze levensmiddelen, andere eetwaren of dierenvoedsel bevatten, moeten ze van deze laatste gescheiden worden:
a)
door schotten met volle wanden; de schotten moeten even hoog zijn als de colli die voorzien zijn van voornoemde etiketten;
b)
door colli die niet voorzien zijn van etiketten die overeenstemmen met model 6.1, 6.2 of 9, of door colli die voorzien zijn van etiketten die overeenstemmen met model 9 maar geen stoffen van UN-nummers 2212, 2315, 2590, 3151, 3152 of 3245 bevatten; of
c)
door een ruimte van ten minste 0,8 m,
tenzij deze colli met voornoemde etiketten voorzien zijn van een supplementaire verpakking of volledig afgedekt zijn (bijvoorbeeld dooreen folie, een afdekkarton of andere maatregelen).
7.5.5 Beperking van de vervoerde hoeveelheden
7.5.5.1
Wanneer de onderstaande bepalingen of de bijkomende bepalingen van 7.5.11 – die toe te passen zijn volgens de vermeldingen in kolom (18) van tabel A in hoofdstuk 3.2 – voor een welbepaald goed een beperking van de vervoerde hoeveelheden opleggen, heeft het feit dat gevaarlijke goederen in één of meerdere containers vervat zijn geen invloed op de door deze bepalingen voorgeschreven massabeperkingen per transporteenheid.
7.5.5.2 Beperkingen met betrekking tot de ontplofbare stoffen en voorwerpen

7.5.5.2.1 Vervoerde stoffen en hoeveelheden

De totale netto massa ontplofbare stof, in kg (of, in geval van ontplofbare voorwerpen, de totale netto massa ontplofbare stof in al de voorwerpen samen), die met één transporteenheid mag worden vervoerd, mag niet groter zijn dan de hoeveelheden die in de hiernavolgende tabel worden gegeven (zie ook 7.5.2.2 in verband met de samenladingsverboden).
Hoogst toegelaten netto massa per transporteenheid, in kg ontplofbare stof die in de goederen van klasse 1 aanwezig is
Transporteenheid
Subklasse
1.1
1.2
1.3
1.4
1.5 en 1.6
Lege, niet-gereinigde verpakkingen
Compatibiliteitsgroep
1.1 A
Andere dan 1.1A
 
 
Andere dan 1.4. S
1.4 S
 
 
EX/II (a)
6,25
1000
3000
5000
15.000
onbeperkt
5000
Onbeperkt
EX/III (a)
18,75
16.000
16.000
16.000
16.000
onbeperkt
16.000
Onbeperkt
(a)
Zie deel 9 voor de beschrijving van de EXII- en EX/III-voertuigen.

7.5.5.2.2

Wanneer stoffen en voorwerpen van verschillende subklassen van klasse 1 in éénzelfde transporteenheid worden geladen (waarbij de samenladingsverboden van 7.5.2.2 worden nageleefd), moet de volledige lading behandeld worden alsof ze tot de gevaarlijkste subklasse behoort (in de volgorde 1.1, 1.5, 1.2, 1.3, 1.6, 1.4). Voor de beperking van de vervoerde hoeveelheden zal evenwel geen rekening gehouden worden met de netto massa ontplofbare stoffen van compatibiliteitsgroep S.
Wanneer stoffen van 1.5D samen met de stoffen of voorwerpen van subklasse 1.2 in éénzelfde transporteenheid vervoerd worden, moet de volledige lading bij het transport behandeld worden alsof ze tot subklasse 1.1 behoort.

7.5.5.2.3 Transport d'explosifs sur les MEMU

Vervoer van ontplofbare stoffen op MEMU'sx
Het vervoer van ontplofbare stoffen op MEMU's is slechts toegelaten wanneer aan volgende voorwaarden is voldaan:
a)
de bevoegde overheid moet de vervoersoperatie toelaten op haar grondgebied;
b)
de types en de hoeveelheden vervoerde verpakte ontplofbare stoffen moeten beperkt worden tot deze die nodig zijn voor de hoeveelheid op de MEMU te fabriceren stof, en mogen in geen geval meer te zijn dan
200 kg ontplofbare stoffen van compatibiliteitsgroep D; en
een totaal van 400 ontstekers, assemblages van ontstekers of mengsel van beide,
tenzij de bevoegde overheid er anders over beslist;
c)
de verpakte ontplofbare stoffen mogen slechts vervoerd worden in de compartimenten die voldoen aan de voorschriften van 6.12.5;
d)
geen enkel ander gevaarlijk goed mag vervoerd worden in hetzelfde compartiment als de verpakte ontplofbare stoffen;
e)
de verpakte ontplofbare stoffen mogen pas nadat het laden van de andere gevaarlijke goederen is beëindigd en vlak voor het vervoer op de MEMU geladen worden;
f)
wanneer de samenlading van ontplofbare stoffen en stoffen van klasse 5.1 (UN-nummers 1942 en 3375) toegelaten is, dient het geheel met het oog op segregatie, stuwage en maximaal toelaatbare lading aanzien te worden als bestaande uit springstoffen van klasse 1.

7.5.5.3 [Beperkingen met betrekking tot de organische peroxides, de zelfontledende stoffen en de polymeriserende stoffen]

De maximale hoeveelheid organische peroxides van klasse 5.2 en zelfontledende stoffen van klasse 4.1 van type B, C, D, E of F en polymeriserende stoffen van de klasse 4.1 is beperkt tot 20.000 kg per transporteenheid.
7.5.6
(Voorbehouden)
7.5.7 Behandeling en stuwage

7.5.7.1

In voorkomend geval moet het voertuig of de container voorzien zijn van geschikte inrichtingen om de stouwing en de manipulatie van de gevaarlijke goederen te vergemakkelijken. De colli die gevaarlijke goederen bevatten en de niet-verpakte gevaarlijke voorwerpen moeten vastgezet worden met behulp van middelen (zoals bevestigingsriemen, glijdende dwarsstukken, regelbare klampen) die in staat zijn om de goederen in het voertuig of de container zodanig tegen te houden dat gedurende het vervoer elke verplaatsing verhinderd wordt die de oriëntatie van de colli kan veranderen of ze kan beschadigen. Wanneer gevaarlijke goederen samen met andere goederen vervoerd worden (zoals bijvoorbeeld grote machines of kratten) moeten alle goederen in de voertuigen of de containers stevig gestouwd of vastgezet worden om te vermijden dat de gevaarlijke goederen vrijkomen. De verplaatsing van colli kan eveneens vermeden worden door de holtes op te vullen met behulp van tussenvoegingsmiddelen of door blokkeren en vastriemen. Wanneer bevestigingsinrichtingen zoals spanbanden of riemen gebruikt worden, mogen deze niet in die mate aangespannen worden dat ze de colli beschadigen of vervormen. (318) Er wordt geacht voldaan te zijn aan de voorschriften van onderhavige paragraaf indien de lading conform de norm EN 12195-1:2010 gestouwd is.

7.5.7.2

Colli mogen niet gestapeld worden, tenzij ze daartoe werden ontworpen. Wanneer voor het stapelen ontworpen colli van verschillende constructietypes samen geladen worden, dient rekening te worden gehouden met hun compatibiliteit inzake het stapelen. Indien nodig zal gebruik gemaakt worden van lastdragende inrichtingen om te vermijden dat colli die op anderre colli gestapeld worden deze laatste beschadigen.

7.5.7.3

Tijdens het laden en het lossen moeten colli die gevaarlijke goederen bevatten beschermd worden tegen beschadiging.
OPMERKING: Inzonderheid dient speciale aandacht besteed te worden aan de manier waarop de colli gemanipuleerd worden gedurende de voorbereidingen met het oog op het vervoer, aan het type van het voertuig of de container waarmee ze zullen vervoerd worden en aan de laad- en losmethode, om te vermijden dat de colli zouden beschadigd worden door ze over de bodem te slepen of brutaal te manipuleren.

7.5.7.4

De bepalingen van 7.5.7.1 zijn eveneens van toepassing op het laden en de stuwage van containers, tankcontainers, mobiele tanks en MEGC's op voertuigen, en op het afladen ervan. Voor de tankcontainers, mobiele tanks en MEGC's die door hun constructie geen hoekstukken in overeenstemming met de ISO-norm 1496-1 Series 1 freight containers – Specification and testing – Part 1: General cargo containers for general purposes bevatten, moet men verifiëren of de inrichtingen die gebruikt worden op de tankcontainers, mobiele tanks en MEGC's compatibel zijn met de inrichting waarmee het voertuig uitgerust is en in overeenstemming met de sectie 9.7.3.

7.5.7.5

Het is de leden van de bemanning verboden om een collo met gevaarlijke goederen te openen.

7.5.7.6 Laden van flexibele containers voor losgestort vervoer

7.5.7.6.1

De flexibele containers voor losgestort vervoer moeten vervoerd worden in een voertuig of een container die voorzien is van stijve zijden en uiteinden met een hoogte die oveeenstemt met ten minste twee derde van de hoogte van de flexibele container voor losgestort vervoer. Het voertuig moet uitgerust zijn met een functie voor de controle van de stabiliteit van het voertuig in overeenstemming met ECE Reglement nr. 13 (319) .
Opmerking: Tijdens het laden van flexibele containers voor losgestort vervoer in een voertuig of een container, moet er bijzondere aandacht besteed worden aan de instructies voor de behandeling en de stuwage die opgesomd zijn in 7.5.7.1.

7.5.7.6.2

De flexibele containers voor losgestort vervoer moeten vastgezet worden met geschikte middelen die toelaten om de flexibele containers voor losgestort vervoer vast te houden in het voertuig of de container op zodanige wijze dat tijdens het vervoer elke beweging die de positie van de flexibele container voor losgestort vervoer zou kunnen wijzigen of schade zou kunnen veroorzaken aan de flexibele container voor losgestort vervoer, verhinderd wordt. Het bewegen van de flexibele container voor losgestort vervoer kan ook verhinderd worden door het gebruik van vulmateriaal, door blokkeren of het vastriemen. Wanneer bevestigingsinrichtingen zoals spanbanden of riemen gebruikt worden, mogen deze niet in die mate aangespannen worden dat ze de flexibele container voor losgestort vervoer beschadigen of vervormen.

7.5.7.6.3

De containers voor losgestort vervoer mogen niet gestapeld worden.

(318)
Vingerwijzingen betreffende de stouwing van gevaarlijke goederen zijn te vinden in de IMO/ILO/UNECE Code of Practice for Packing of Cargo Transport Units (CTU Code) (zie bijvoorbeeld hoofdstuk 9 Packing cargo into CTU's en hoofdstuk 10 Additional advice on the packing of dangerous goods) en het door de Europese Commissie gepubliceerd document “Code de bonnes pratiques européen concernant l'arrimage des charges sur les véhicules routiers”. Er zijn ook andere vingerwijzingen beschikbaar bij bevoegde overheden en instellingen van de industrie.
(319)
UN-Regulation No. 13 (Uniform provisions concerning the approval of vehicles of categories M, N and O with regards to braking).
7.5.8 Reiniging na het lossen

7.5.8.1

Indien na het lossen van een voertuig of een container, dat (die) geladen is geweest met verpakte gevaarlijke goederen, wordt vastgesteld dat deze verpakkingen een deel van hun inhoud hebben verloren, moet het voertuig of de container zo spoedig mogelijk – en in elk geval vóórdat het (hij) opnieuw wordt geladen – gereinigd worden.
Indien de reiniging niet ter plaatse kan gebeuren, moet het voertuig of de container onder afdoende veiligheidsvoorwaarden naar de dichtstbijgelegen plaats gebracht worden waar de reiniging kan gebeuren.
De veiligheidsvoorwaarden zijn afdoend wanneer gepaste maatregelen genomen werden om een ongecontroleerd verlies van vrijkomende gevaarlijke goederen te verhinderen.

7.5.8.2

Voertuigen of containers die losgestorte gevaarlijke stoffen hebben vervoerd, moeten behoorlijk worden gereinigd voordat ze opnieuw geladen worden; indien de nieuwe lading bestaat uit dezelfde stof als die van de vorige lading geldt deze verplichting niet.
7.5.9 Rookverbod
Tijdens de behandelingen is het verboden om te roken in de nabijheid van de voertuigen of containers en in de voertuigen of containers zelf. Dit verbod is eveneens van toepassing op elektronische sigaretten en andere gelijkaardige systemen.
7.5.10 Maatregelen om de opbouw van electrostatische ladingen te voorkomen
Wanneer het gaat om brandbare gassen, vloeistoffen met een vlampunt gelijk aan of lager dan 60°C, of UN 1361 kool of roet van verpakkingsgroep II, moet vóór het vullen of het ledigen van de tanks een goede electrische verbinding tussen het chassis van het voertuig, de mobiele tank of de tankcontainer en de aarde tot stand gebracht worden. Bovendien moet de vulsnelheid beperkt worden.
7.5.11 Bijkomende bepalingen met betrekking tot specifieke klassen of goederen
Naast de bepalingen van afdelingen 7.5.1 tot en met 7.5.10 zijn de volgende bepalingen van toepassing wanneer ze voor de rubriek in kwestie in kolom (18) van tabel A in hoofdstuk 3.2 aangegeven zijn:
CV1
(1)
Het is verboden:
 
 
 a)  de goederen op een openbare plaats binnen een bebouwde kom te laden of te lossen zonder speciale toestemming van de bevoegde overheden;
 
 
 b)  de goederen op een openbare plaats buiten een bebouwde kom te laden of te lossen zonder de bevoegde overheden te hebben ingelicht, tenzij deze werkzaamheden door ernstige veiligheidsredenen te verrechtvaardigen zijn.
 
(2)
Indien de behandeling van de goederen om één of andere reden op een openbare plaats dient te gebeuren, moeten de stoffen en voorwerpen van verschillende aard op basis van de etiketten van elkaar gescheiden worden.
CV2
(1)
Alvorens te laden moet het laadvlak van het voertuig of van de container grondig worden gereinigd.
 
(2)
Het gebruik van vuur of van een onbeschermde vlam is verboden op of in de nabijheid van voertuigen of containers die de goederen vervoeren, evenals tijdens het laden en het lossen.
CV3
Zie 7.5.5.2.
CV4
De stoffen en voorwerpen van compatibiliteitsgroep L mogen slechts als volledige wagenlading vervoerd worden.
CV5 tot en met CV8
(Voorbehouden)
CV9
Men mag niet met de colli gooien of ze aan schokken blootstellen.
De recipiënten moeten zodanig in de voertuigen of containers worden gestouwd dat zij niet kunnen kantelen of vallen.
CV10
De flessen die beantwoorden aan de definitie in 1.2.1 moeten in de lengte- of dwarsrichting van het voertuig of van de container worden neergelegd; dicht bij het voorste kopschot moeten de flessen echter in de dwarsrichting liggen.
Korte flessen met een grote middellijn (ongeveer 30 cm en meer) mogen in de lengterichting worden gelegd, waarbij de beschermingsinrichtingen van de kranen naar het midden van het voertuig of van de container moeten gericht zijn.
Flessen met een voldoende stabiliteit of flessen die worden vervoerd in geschikte inrichtingen die het omkantelen beletten, mogen eventueel rechtop worden geplaatst.
Liggende flessen moeten zodanig op een zekere en gepaste wijze vastgezet, vastgemaakt of bevestigd zijn dat zij niet kunnen verschuiven.
CV11
De recipiënten moeten steeds in de stand worden geplaatst waarvoor zij zijn gebouwd en moeten beschermd worden tegen mogelijke beschadigingen door andere colli.
CV12
Wanneer de voorwerpen op paletten geladen zijn en deze paletten gestapeld worden, moet elke laag paletten gelijkmatig verdeeld worden over de onderliggende laag; indien nodig wordt er een materiaal met voldoende weerstand tussen geplaatst.
CV13
Wanneer stoffen gaan lekken en zich in het voertuig of in de container hebben verspreid, mag het voertuig of de container pas opnieuw gebruikt worden na grondig te zijn gereinigd en, in voorkomend geval, ontsmet. Alle goederen en voorwerpen die in datzelfde voertuig of in diezelfde container vervoerd worden moeten op eventuele verontreiniging gecontroleerd worden.
CV14
De goederen moeten tijdens het vervoer beschermd worden tegen direct zonlicht en tegen warmte.
De colli mogen slechts op koele en goed geventileerde plaatsen, ver van warmtebronnen, opgeslagen worden.
CV15
Zie 7.5.5.3
CV16 tot en met CV19
(Voorbehouden)
CV20
De bepalingen van hoofdstuk 5.3, van 7.1.7.4.7 en van 7.1.7.4.8 evenals de bijzondere bepaling V1 van hoofdstuk 7.2 zijn niet van toepassing op voorwaarde dat de stof – al naargelang het geval – verpakt is volgens verpakkingsmethode OP1 of OP2 van verpakkingsinstructie P520 in 4.1.4.1 en dat de totale hoeveelheid van de stoffen voor dewelke deze afwijking wordt toegepast niet meer dan 10 kg per transporteenheid bedraagt.
CV21
Vóór het laden moet de transporteenheid grondig nagekeken worden.
De vervoerder moet vóór het vervoer ingelicht worden over:
 
 –  de instructies betreffende de werking van het koelsysteem, in voorkomend geval met inbegrip van een lijst met de leveranciers van koelmiddelen onderweg;
 
 –  de te volgen procedures wanneer de temperatuurbeheersing in gebreke blijft.
 
In geval van temperatuurbeheersing volgens de methodes beschreven in 7.1.7.4.5 b) of d), moet een voldoende hoeveelheid niet brandbaar koelmiddel (bijvoorbeeld vloeibare stikstof of vast koolstofdioxide) – met inbegrip van een redelijke veiligheidsmarge voor eventuele vertragingen – meegevoerd worden, tenzij de mogelijkheid tot aanvulling gewaarborgd is.
De colli moeten zodanig gestouwd worden dat ze gemakkelijk bereikbaar zijn.
De voorgeschreven regelingstemperatuur moet gehandhaafd blijven tijdens de hele vervoersoperatie, met inbegrip van het laden, het lossen en de eventuele tussenhaltes.
CV22
De colli moeten zodanig geladen zijn dat een vrije luchtcirculatie in de laadruimte een gelijkmatige temperatuur van de lading garandeert. Indien een voertuig of grote container meer dan 5000 kg brandbare vaste stoffen, polymeriserende stoffen en/of organische peroxides bevat, moet de lading onderverdeeld worden in ladingen van niet meer dan 5000 kg, die door luchtruimten van ten minste 0,05 m van elkaar gescheiden zijn.
CV23
Tijdens de manipulatie van de colli moeten speciale maatregelen getroffen worden om te voorkomen dat ze met water in contact komen.
CV24
Vóór het laden moeten de voertuigen en de containers grondig gereinigd worden; in het bijzonder moeten ze van alle brandbare resten (stro, hooi, papier, enz.) worden ontdaan. Het is verboden om licht ontvlambare materialen te gebruiken voor het stouwen van de colli.
CV25
(1)
De colli moeten zodanig gestouwd worden dat ze gemakkelijk bereikbaar zijn.
 
(2)
Indien colli bij een omgevingstemperatuur van ten hoogste 15 °C of gekoeld vervoerd moeten worden, dient deze temperatuur ook gedurende het lossen of tijdens de tussentijdse opslag gehandhaafd te blijven.
 
(3)
De colli mogen slechts op koele plaatsen, ver van warmtebronnen opgeslagen worden.
CV26
De houten delen van een voertuig of container, die met deze stoffen in contact geweest zijn, moeten worden weggenomen en verbrand.
CV27
(1)
De colli moeten zodanig gestouwd worden dat ze gemakkelijk bereikbaar zijn.
 
(2)
Indien colli gekoeld moeten vervoerd worden, dient de continuïteit van de koelketen gedurende het lossen of tijdens de tussentijdse opslag verzekerd te zijn.
 
(3)
De colli mogen slechts op koele plaatsen, ver van warmtebronnen opgeslagen worden.
CV28
Zie 7.5.4.
CV29
De colli moeten rechtop gehouden worden
CV30 tot en met CV32
(Voorbehouden)
CV33
OPMERKINGEN: 1. Een “kritieke groep” is een groep personen uit het publiek die redelijk homogeen is met betrekking tot haar blootstelling aan een welbepaalde stralingsbron via een welbepaalde blootstellingsweg, en die kenmerkend is voor de individuen die via deze weg en door deze bron de hoogste effectieve of gelijkwaardige dosis (al naargelang het geval) ontvangen.
 
2. In het algemeen is een “persoon uit het publiek” om het even welk individu van de bevolking, behalve indien het beroepshalve of om medische redenen blootgesteld is.
 
3. Een “werknemer (werkneemster)” is iedere persoon die voltijds, deeltijds of tijdelijk voor een werkgever werkt en aan wie rechten en verplichtingen inzake professionele stralingsbescherming zijn toegekend.
(1)
Scheiding
(1.1)
De colli, oververpakkingen, containers en tanks die radioactieve stoffen bevatten en de niet-verpakte radioactieve stoffen moeten tijdens het vervoer gescheiden gehouden worden:
a)
van de werknemers die geregeld in arbeidszones tewerkgesteld worden:
i)
overeenkomstig tabel A hieronder, of
ii)
door afstanden die berekend worden aan de hand van een dosiscriterium van 5 mSv in één jaar en conservatieve waarden voor de modelparameters;
OPMERKING: Met de werknemers die voor hun stralingsbescherming onder individueel toezicht staan moet geen rekening gehouden worden voor de scheiding.
b)
van de leden van het publiek, in de zones die gewoon toegankelijk zijn voor het publiek:
i)
overeenkomstig tabel A hieronder, of
ii)
door afstanden die berekend worden aan de hand van een dosiscriterium van 1 mSv in één jaar en conservatieve waarden voor de modelparameters;
c)
van niet ontwikkelde fotografische films en postzakken:
i)
overeenkomstig tabel B hieronder, of
ii)
door afstanden die berekend worden aan de hand van een blootstellingscriterium van deze films aan de door het vervoer van radioactieve stoffen veroorzaakte straling van 0,1 mSv per zending van zulke film; en
OPMERKING: Men gaat er van uit dat postzakken niet ontwikkelde fotografische films en platen bevatten en dat ze daarom op dezelfde wijze van de radioactieve stoffen moeten gescheiden worden.
d)
van de andere gevaarlijke goederen overeenkomstig afdeling 7.5.2.
Tabel A: Minimale afstand tussen colli van categorie GEEL-II of GEEL-III en personen
 
Duur van de blootstelling per jaar (in uren)
Totale som van de transportindexen niet groter dan
Zones waar personen uit het publiek regelmatig toegang hebben
Arbeidszones met geregelde aanwezigheid
50
250
50
250
 
Scheidingsafstand in meter zonder afschermmateriaal:
2
1
3
0,5
1
4
1,5
4
0,5
1,5
8
2,5
6
1,0
2,5
12
3
7,5
1,0
3
20
4
9,5
1,5
4
30
5
12
2
5
40
5,5
13,5
2,5
5,5
50
6,5
15,5
3
6,5
Tabel B: Minimale afstand tussen colli van categorie GEEL-II en GEEL-III en colli met het etiket “FOTO” of postzakken
Totaal aantal colli niet groter dan
Totale som van de transportindexen niet groter dan
Duur van het vervoer of van de opslag, in uur
CATEGORIE
1
2
4
10
24
48
120
240
GEEL-III
GEEL-II
Minimale afstanden in meter
 
 
0,2
0,5
0,5
0,5
0,5
1
1
2
3
 
 
0,5
0,5
0,5
0,5
1
1
2
3
5
 
1
1
0,5
0,5
1
1
2
3
5
7
 
2
2
0,5
1
1
1,5
3
4
7
9
 
4
4
1
1
1,5
2
4
6
9
13
 
8
8
1
1,5
2
3
6
8
13
18
1
10
10
1
2
3
2
7
9
14
20
2
20
20
1,5
3
4
3
9
13
20
30
3
30
30
2
3
5
2
11
16
25
35
4
40
40
3
4
5
3
13
18
30
40
5
50
50
3
4
6
9
14
20
32
45
(1.2)
De colli en oververpakkingen van categorie GEEL-II of GEEL-III mogen niet vervoerd worden in compartimenten waar zich reizigers bevinden, behalve wanneer het gaat om compartimenten die uitsluitend voorbehouden zijn aan begeleiders met de specifieke opdracht toezicht te houden op deze colli of oververpakkingen.
(1.3)
In de voertuigen die colli, oververpakkingen of containers vervoeren die voorzien zijn van etiketten van categorie GEEL-II of GEEL-III, mogen zich geen andere personen bevinden dan de leden van de bemanning.
(2)
Activiteitslimieten
Bij het vervoer van LSA-stoffen of SCO in industriële colli van type 1 (type IP-1), type 2 (type IP-2) of type 3 (type IP-3) of niet verpakt, mag de totale activiteit in een voertuig niet groter zijn dan de in tabel C hieronder aangegeven limieten. Voor SCO-III mogen de limieten van onderstaande tabel C worden overschreden op voorwaarde dat het vervoersplan voorzorgsmaatregelen bevat die tijdens het vervoer moeten worden toegepast en die er voor moeten zorgen dat het algemene veiligheidsniveau minstens gelijkwaardig is aan datgene wat bereikt zou zijn wanneer de limieten zouden zijn toegepast.
Tabel C: Activiteitslimieten voorde voertuigen die LSA-stoffen of SCO bevatten in industriële colli of onverpakt
Aard van de stoffen of voorwerpen
Activiteitslimieten voor de voertuigen
LSA-I
Geen enkele limiet
LSA-II en LSA-III
Niet brandbare vaste stoffen
Geen enkele limiet
LSA-II en LSA-III
Brandbare vaste stoffen en alle
vloeistoffen en gassen
100A2
SCO
IOOA2
(3)
Stuwing tijdens het vervoer en de tussenopslag in transit
(3.1)
De zendingen moet stevig gestuwd worden.
(3.2)
Indien de gemiddelde thermische flux aan het oppervlak niet groter is dan 15 W/m2 en de goederen in de onmiddellijke nabijheid niet in zakken verpakt zijn, mag een collo of oververpakking zonder speciale voorzorgsmaatregelen voor de stuwing samen met gewone verpakte goederen vervoerd of opgeslagen worden, tenzij de bevoegde overheid dergelijke eisen uitdrukkelijk stelt in het goedkeuringscertificaat.
(3.3)
De volgende voorschriften zijn van toepassing op het laden van de containers en op de groupage van colli, oververpakkingen en containers:
a)
Behoudens in het geval van exclusief gebruik, en voor de zendingen van LSA-I stoffen, moet het totaal aantal colli, oververpakkingen en containers in éénzelfde voertuig zodanig beperkt worden dat de totale som van de transportindexen op het voertuig niet groter is dan de waarden die in tabel D hieronder zijn weergegeven;
b)
Bij routinematige vervoersomstandigheden mag het dosistempo op om het even welk punt van het buitenoppervlak van het voertuig of de container niet meer dan 2 mSv/h bedragen, en niet meer dan 0,1 mSv/h op 2 m afstand van het buitenoppervlak van het voertuig of de container; dit behoudens in het geval van de zendingen die vervoerd worden onder exclusief gebruik, waarvoor de limieten voor het dosistempo rond het voertuig in (3.5) b) en c) gegeven worden;
c)
De totale som van de criticaliteits-veiligheidsindexen in een container en aan boord van een voertuig mag niet groter zijn dan de in tabel E hieronder aangegeven waarden
Tabel D: Limieten voor de transportindex voor containers en voertuigen in niet-exclusief gebruik
Type van container of voertuig
Limieten van de totale som van de transportindexen in eenzelfde container of voertuig
Kleine container
50
Grote container
50
Voertuig
50
Tabel E: Limieten voor de criticaliteits-veiligheidsindex voor containers en voertuigen die splijtstoffen bevatten
Type van container of voertuig
Limieten van de totale som van de criticaliteits-veiligheidsindex
 
Niet-exclusief gebruik
exclusief gebruik
Kleine container
50
Niet van toepassing
Grote container
50
100
Voertuig
50
100
(3.4)
De colli of oververpakkingen waarvan de transportindex groter is dan 10 of de zendingen waarvan de criticaliteits-veiligheidsindex groter is dan 50, mogen slechts onder exclusief gebruik vervoerd worden.
(3.5)
Bij zendingen onder uitsluitend gebruik mag het dosistempo niet groter zijn dan:
a)
10 mSv/h op ieder punt van het buitenoppervlak van om het even welke collo of oververpakking; het dosistempo mag slechts groter zijn dan 2 mSv/h indien:
i)
het voertuig voorzien is van een omsluiting die, onder routinematige vervoersomstandigheden, de toegang voor niet bevoegde personen verhindert;
ii)
maatregelen genomen zijn om het collo of de oververpakking op zodanige wijze vast te zetten dat deze onder routinematige vervoersomstandigheden dezelfde positie behoudt in de omsluiting; en
iii)
er geen laad- of losoperaties plaatsvinden tussen het begin en het einde van de verzending.
b)
2 mSv/h op ieder punt van de buitenoppervlakken van het voertuig, met inbegrip van de boven- en onderkant; bij een open voertuig moeten de vertikale vlakken vanaf de rand van het voertuig als uitwendige oppervlakken worden aanzien en maken de bovenkant van de lading en de onderkant van het voertuig de twee andere grenzen uit; en
c)
0,1 mSv/h op ieder punt dat op 2 m afstand ligt van de vertikale vlakken die worden gevormd door de buitenwanden van het voertuig, of op om het even welk punt op 2 m afstand van de vertikale vlakken vanaf de rand van het voertuig als de lading op een open voertuig wordt vervoerd.
(4)
Bijkomende voorschriften betreffende het vervoer en de tussenopslag van splijtstoffen
(4.1)
Iedere groep van colli, oververpakkingen en containers met splijtstoffen, die in een overslagplaats in transit opgeslagen worden, moet zodanig worden beperkt dat de totale som van de criticaliteits-veiligheidsindexen van de groep niet groter is dan 50. Elke groep moet zodanig opgeslagen worden dat ze door een afstand van ten minste 6 m van andere groepen van dit type gescheiden zijn.
(4.2)
Wanneer, onder de in tabel E hierboven voorziene omstandigheden, de totale som van de criticaliteits-veiligheidsindexen op een voertuig of in een container groter is dan 50 moeten deze zodanig opgeslagen worden dat ze door een afstand van ten minste 6 m gescheiden zijn van andere groepen van colli, oververpakkingen of containers met splijtstoffen of van andere voertuigen die radioactieve stoffen bevatten.
(4.3)
De splijtstoffen die voldoen aan één van de bepalingen die geformuleerd zijn in 2.2.7.2.3.5 a) tot en met f) moeten aan de volgende voorschriften voldoen:
a)
enkel één van de bepalingen die geformuleerd zijn in 2.2.7.2.3.5 a) tot en met f) is toegestaan per zending;
b)
enkel één goedgekeurde splijtstof in de colli die geklassificeerd zijn in overeenstemming met 2.2.7.2.3.5 f) is toegestaan per zending, tenzij meerdere stoffen toegelaten zouden zijn in het goedkeuringscertificaat;
c)
de splijtstoffen in colli die geklassificeerd zijn in overeenstemming met 2.2.7.2.3.5 c), moeten vervoerd worden in een zending die niet meer dan 45 g splijtbare nucliden bevat;
d)
de splijtstoffen in colli die geklassificeerd zijn in overeenstemming met 2.2.7.2.3.5 d), moet vervoerd worden in een zending die niet meer dan 15 g splijtbare nucliden bevat;
e)
de splijtstoffen die al dan niet verpakt zijn en die geklassificeerd zijn in overeenstemming met 2.2.7.2.3.5 e), moeten vervoerd worden onder exclusief gebruik in een voertuig dat maximum 45 g splijtbare nucliden bevat.
(5)
Beschadigde of lekkende colli, besmette verpakkingen
(5.1)
Wanneer wordt vastgesteld dat een collo beschadigd is of lekt, of wanneer het vermoeden bestaat dat een collo beschadigd kan zijn of kan lekken, moet de toegang tot het collo beperkt worden en moet een bevoegd persoon zo spoedig mogelijk de omvang van de besmetting en van het daaruit voortkomend dosistempo van het collo inschatten. Deze schatting moet betrekking hebben op het collo, het voertuig, de belendende laad- en losplaats en, in voorkomend geval, op alle andere stoffen die in het voertuig aanwezig waren. Indien nodig moeten overeenkomstig de bepalingen van de bevoegde overheid bijkomende maatregelen getroffen worden om de personen, goederen en milieu te beschermen, zodat de gevolgen van het lek of van de schade worden verminderd en eraan verholpen wordt.
(5.2)
Beschadigde colli of colli waarvan de lekken van de radioactieve inhoud groter zijn dan de toegelaten limieten onder normale vervoersvoorwaarden, mogen onder toezicht worden overgebracht naar een aanvaardbare plaats onder controle, maar ze mogen niet verder verstuurd worden zolang ze niet hersteld en ontsmet zijn.
(5.3)
De regelmatig voor het vervoer van radioactieve stoffen gebruikte voertuigen en materieel moeten periodiek worden nagekeken om het besmettingsniveau vast te stellen. De frequentie van deze nazichten is in functie van de waarschijnlijkheid van een besmetting en van het volume van de mate waarin radioactieve stoffen worden vervoerd.
(5.4)
Onder voorbehoud van de bepaling van paragraaf (5.5) dienen alle voertuigen, uitrustingen of onderdelen ervan, die tijdens het vervoer van radioactieve stoffen besmet werden tot op een niveau dat hoger ligt dan de in 4.1.9.1.2 vermelde limieten, of waarvan het dosistempo aan het oppervlak groter is dan 5 Sv/uur, zo spoedig mogelijk door een bevoegd persoon ontsmet te worden, en ze mogen niet opnieuw gebruikt worden, tenzij de volgende voorwaarden vervuld zijn:
a)
de afneembare radioactieve besmetting mag de limieten die gespecificeerd zijn in 4.1.9.1.2 niet overschrijden;
b)
het dosistempo, dat het gevolg is van de vaste besmetting aan de oppervlakten, mag 5 μSv/uur aan het oppervlak niet overschrijden.
(5.5)
Van de containers of voertuigen die enkel maar gebruikt worden voor het vervoer van onverpakte radioactieve stoffen onder exclusief gebruik, is enkel het binnenoppervlak vrijgesteld van de voorschriften van 4.1.9.1.4 en van paragraaf (5.4) hierboven, en dit slechts zolang ze gebruikt worden voor dit specifiek exclusief gebruik.
(6)
Andere bepalingen
Wanneer een zending niet kan afgeleverd worden, moet die zending op een veilige plaats worden ondergebracht. De bevoegde overheid moet zo spoedig mogelijk op de hoogte gebracht worden, waarbij haar de nodige richtlijnen voor het verder verloop worden gevraagd.
CV34
Vooraleer een drukrecipiënt te vervoeren moet men er zich van vergewissen dat geen verhoging van de druk heeft plaatsgevonden omwille van een potentiële ontwikkeling van waterstof.
CV35
Indien zakken als enkelvoudige verpakkingen gebruikt worden, moet de afstand die hen scheidt voldoende zijn om een goede verdrijving van de warmte toe te laten.
CV36
De colli moeten bij voorkeur in open of geventileerde voertuigen of containers geladen worden. Indien dit niet mogelijk is en de colli in andere gesloten voertuigen of containers worden geladen, dan moet de gasuitwisseling tussen de laadruimte en de bestuurderscabine voorkomen worden en moeten de laaddeuren van deze voertuigen of containers als volgt gemarkeerd worden, in letters van ten minste 25 mm hoog:
 
“OPGELET
GEEN VENTILATIE
VOORZICHTIG OPENEN”
 
Deze tekst zal aangebracht worden in een taal die door de afzender gepast geacht wordt.
 
Voor de UN-nummers 2211 en 3314 is dit merkteken niet vereist wanneer het voertuig of de container reeds gemarkeerd is in overeenstemming met bijzondere bepaling 965 van de IMDG-Code (1)
CV37
Deze bijproducten moeten vóór het laden afgekoeld worden tot de omgevingstemperatuur, tenzij ze gecalcineerd werden om de vochtigheid te verwijderen. De voertuigen en containers die een losgestorte lading bevatten, moeten correct geventileerd zijn en beschermd zijn tegen elk binnendringen van water gedurende het voledige traject. De laaddeuren van gesloten voertuigen en gesloten containers moeten als volgt gemarkeerd worden, in letters van ten minste 25 mm hoog:
 
“OPGELET
GESLOTEN OMSLUITINGSMIDDEL
VOORZICHTIG OPENEN”
 
Deze tekst zal aangebracht worden in een taal die door de afzender gepast geacht wordt.
CV38
De laadcompartimenten mogen geen scherpe binnenranden hebben (interne treden, enz.) waardoor de zak/container kan scheuren tijdens het lossen. Ze moeten gecontroleerd worden voorafgaand aan elke laadverrichting.
 
De containerbags moeten in de laadcompartimenten voor de transportverrichtingen worden geplaatst voordat ze gevuld worden. De buitenbekleding van de containerbags moet zodanig worden geplaatst dat de ritssluiting zich aan de voorkant van het laadcompartiment bevindt in gesloten positie. Na het vullen moeten de containerbags worden gesloten volgens de instructies van de fabrikant.
 
Eenmaal geladen mogen de containerbags niet worden opgetild of verplaatst van het ene laadcompartiment naar het andere. In eenzelfde laadcompartiment mogen geen meerdere gevulde containerbags geladen worden.
 
Na het vullen en sluiten van de containerbags moeten de buitenoppervlakken ontsmet worden.
 
Containerbags die vervoerd worden in afneembare laadcompartimenten, worden gelost met de compartimenten op de grond.
 
Lossen door het laadcompartiment van containerbags te kantelen, die gevuld zijn met afval van wegwerkzaamheden of met grond verontreinigd met vrij asbest is toegestaan, mits een gezamenlijk door de vervoerder en de bestemmeling overeengekomen losprotocol wordt nageleefd om te voorkomen dat de containerbags tijdens het lossen zouden scheuren. Het protocol moet ervoor zorgen dat de containerbags niet vallen of scheuren tijdens het lossen.
(1)
Merkteken dat de woorden bevat “WAARSCHUWING – KAN BRANDBARE DAMPEN BEVATTEN”, geschreven met letters van minimum 25 mm hoog, geplaatst aan elk toegangspunt op een plaats waar het gemakkelijk gezien zal worden door de personen die de transporteenheid openen of binnengaan in het voertuig of de container.