Meer info
 

30/09/57 ADR 2013 - Bijlage A
Europees Verdrag van 30 september 1957 betreffende het internationaal vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (ADR)

7.5.11 Bijkomende bepalingen met betrekking tot specifieke klassen of goederen
Naast de bepalingen van afdelingen 7.5.1 tot en met 7.5.10 zijn de volgende bepalingen van toepassing wanneer ze voor de rubriek in kwestie in kolom (18) van tabel A in hoofdstuk 3.2 aangegeven zijn:
CV1
(1)
Het is verboden:
 
 
 a)  de goederen op een openbare plaats binnen een bebouwde kom te laden of te lossen zonder speciale toestemming van de bevoegde overheden;
 
 
 b)  de goederen op een openbare plaats buiten een bebouwde kom te laden of te lossen zonder de bevoegde overheden te hebben ingelicht, tenzij deze werkzaamheden door ernstige veiligheidsredenen te verrechtvaardigen zijn.
 
(2)
Indien de behandeling van de goederen om één of andere reden op een openbare plaats dient te gebeuren, moeten de stoffen en voorwerpen van verschillende aard op basis van de etiketten van elkaar gescheiden worden.
CV2
(1)
Alvorens te laden moet het laadvlak van het voertuig of van de container grondig worden gereinigd.
 
(2)
Het gebruik van vuur of van een onbeschermde vlam is verboden op of in de nabijheid van voertuigen of containers die de goederen vervoeren, evenals tijdens het laden en het lossen.
CV3
Zie 7.5.5.2.
CV4
De stoffen en voorwerpen van compatibiliteitsgroep L mogen slechts als volledige wagenlading vervoerd worden.
CV5 tot en met CV8
(Voorbehouden)
CV9
Men mag niet met de colli gooien of ze aan schokken blootstellen.
De recipiënten moeten zodanig in de voertuigen of containers worden gestouwd dat zij niet kunnen kantelen of vallen.
CV10
De flessen die beantwoorden aan de definitie in 1.2.1 moeten in de lengte- of dwarsrichting van het voertuig of van de container worden neergelegd; dicht bij het voorste kopschot moeten de flessen echter in de dwarsrichting liggen.
Korte flessen met een grote middellijn (ongeveer 30 cm en meer) mogen in de lengterichting worden gelegd, waarbij de beschermingsinrichtingen van de kranen naar het midden van het voertuig of van de container moeten gericht zijn.
Flessen met een voldoende stabiliteit of flessen die worden vervoerd in geschikte inrichtingen die het omkantelen beletten, mogen eventueel rechtop worden geplaatst.
Liggende flessen moeten zodanig op een zekere en gepaste wijze vastgezet, vastgemaakt of bevestigd zijn dat zij niet kunnen verschuiven.
CV11
De recipiënten moeten steeds in de stand worden geplaatst waarvoor zij zijn gebouwd en moeten beschermd worden tegen mogelijke beschadigingen door andere colli.
CV12
Wanneer de voorwerpen op paletten geladen zijn en deze paletten gestapeld worden, moet elke laag paletten gelijkmatig verdeeld worden over de onderliggende laag; indien nodig wordt er een materiaal met voldoende weerstand tussen geplaatst.
CV13
Wanneer stoffen gaan lekken en zich in het voertuig of in de container hebben verspreid, mag het voertuig of de container pas opnieuw gebruikt worden na grondig te zijn gereinigd en, in voorkomend geval, ontsmet. Alle goederen en voorwerpen die in datzelfde voertuig of in diezelfde container vervoerd worden moeten op eventuele verontreiniging gecontroleerd worden.
CV14
De goederen moeten tijdens het vervoer beschermd worden tegen direct zonlicht en tegen warmte.
De colli mogen slechts op koele en goed geventileerde plaatsen, ver van warmtebronnen, opgeslagen worden.
CV15
Zie 7.5.5.3
CV16 tot en met CV19
(Voorbehouden)
CV20
De bepalingen van hoofdstuk 5.3, van 7.1.7.4.7 en van 7.1.7.4.8 evenals de bijzondere bepaling V1 van hoofdstuk 7.2 zijn niet van toepassing op voorwaarde dat de stof – al naargelang het geval – verpakt is volgens verpakkingsmethode OP1 of OP2 van verpakkingsinstructie P520 in 4.1.4.1 en dat de totale hoeveelheid van de stoffen voor dewelke deze afwijking wordt toegepast niet meer dan 10 kg per transporteenheid bedraagt.
CV21
Vóór het laden moet de transporteenheid grondig nagekeken worden.
De vervoerder moet vóór het vervoer ingelicht worden over:
 
 –  de instructies betreffende de werking van het koelsysteem, in voorkomend geval met inbegrip van een lijst met de leveranciers van koelmiddelen onderweg;
 
 –  de te volgen procedures wanneer de temperatuurbeheersing in gebreke blijft.
 
In geval van temperatuurbeheersing volgens de methodes beschreven in 7.1.7.4.5 b) of d), moet een voldoende hoeveelheid niet brandbaar koelmiddel (bijvoorbeeld vloeibare stikstof of vast koolstofdioxide) – met inbegrip van een redelijke veiligheidsmarge voor eventuele vertragingen – meegevoerd worden, tenzij de mogelijkheid tot aanvulling gewaarborgd is.
De colli moeten zodanig gestouwd worden dat ze gemakkelijk bereikbaar zijn.
De voorgeschreven regelingstemperatuur moet gehandhaafd blijven tijdens de hele vervoersoperatie, met inbegrip van het laden, het lossen en de eventuele tussenhaltes.
CV22
De colli moeten zodanig geladen zijn dat een vrije luchtcirculatie in de laadruimte een gelijkmatige temperatuur van de lading garandeert. Indien een voertuig of grote container meer dan 5000 kg brandbare vaste stoffen, polymeriserende stoffen en/of organische peroxides bevat, moet de lading onderverdeeld worden in ladingen van niet meer dan 5000 kg, die door luchtruimten van ten minste 0,05 m van elkaar gescheiden zijn.
CV23
Tijdens de manipulatie van de colli moeten speciale maatregelen getroffen worden om te voorkomen dat ze met water in contact komen.
CV24
Vóór het laden moeten de voertuigen en de containers grondig gereinigd worden; in het bijzonder moeten ze van alle brandbare resten (stro, hooi, papier, enz.) worden ontdaan. Het is verboden om licht ontvlambare materialen te gebruiken voor het stouwen van de colli.
CV25
(1)
De colli moeten zodanig gestouwd worden dat ze gemakkelijk bereikbaar zijn.
 
(2)
Indien colli bij een omgevingstemperatuur van ten hoogste 15 °C of gekoeld vervoerd moeten worden, dient deze temperatuur ook gedurende het lossen of tijdens de tussentijdse opslag gehandhaafd te blijven.
 
(3)
De colli mogen slechts op koele plaatsen, ver van warmtebronnen opgeslagen worden.
CV26
De houten delen van een voertuig of container, die met deze stoffen in contact geweest zijn, moeten worden weggenomen en verbrand.
CV27
(1)
De colli moeten zodanig gestouwd worden dat ze gemakkelijk bereikbaar zijn.
 
(2)
Indien colli gekoeld moeten vervoerd worden, dient de continuïteit van de koelketen gedurende het lossen of tijdens de tussentijdse opslag verzekerd te zijn.
 
(3)
De colli mogen slechts op koele plaatsen, ver van warmtebronnen opgeslagen worden.
CV28
Zie 7.5.4.
CV29
De colli moeten rechtop gehouden worden
CV30 tot en met CV32
(Voorbehouden)
CV33
OPMERKINGEN: 1. Een “kritieke groep” is een groep personen uit het publiek die redelijk homogeen is met betrekking tot haar blootstelling aan een welbepaalde stralingsbron via een welbepaalde blootstellingsweg, en die kenmerkend is voor de individuen die via deze weg en door deze bron de hoogste effectieve of gelijkwaardige dosis (al naargelang het geval) ontvangen.
 
2. In het algemeen is een “persoon uit het publiek” om het even welk individu van de bevolking, behalve indien het beroepshalve of om medische redenen blootgesteld is.
 
3. Een “werknemer (werkneemster)” is iedere persoon die voltijds, deeltijds of tijdelijk voor een werkgever werkt en aan wie rechten en verplichtingen inzake professionele stralingsbescherming zijn toegekend.
(1)
Scheiding
(1.1)
De colli, oververpakkingen, containers en tanks die radioactieve stoffen bevatten en de niet-verpakte radioactieve stoffen moeten tijdens het vervoer gescheiden gehouden worden:
a)
van de werknemers die geregeld in arbeidszones tewerkgesteld worden:
i)
overeenkomstig tabel A hieronder, of
ii)
door afstanden die berekend worden aan de hand van een dosiscriterium van 5 mSv in één jaar en conservatieve waarden voor de modelparameters;
OPMERKING: Met de werknemers die voor hun stralingsbescherming onder individueel toezicht staan moet geen rekening gehouden worden voor de scheiding.
b)
van de leden van het publiek, in de zones die gewoon toegankelijk zijn voor het publiek:
i)
overeenkomstig tabel A hieronder, of
ii)
door afstanden die berekend worden aan de hand van een dosiscriterium van 1 mSv in één jaar en conservatieve waarden voor de modelparameters;
c)
van niet ontwikkelde fotografische films en postzakken:
i)
overeenkomstig tabel B hieronder, of
ii)
door afstanden die berekend worden aan de hand van een blootstellingscriterium van deze films aan de door het vervoer van radioactieve stoffen veroorzaakte straling van 0,1 mSv per zending van zulke film; en
OPMERKING: Men gaat er van uit dat postzakken niet ontwikkelde fotografische films en platen bevatten en dat ze daarom op dezelfde wijze van de radioactieve stoffen moeten gescheiden worden.
d)
van de andere gevaarlijke goederen overeenkomstig afdeling 7.5.2.
Tabel A: Minimale afstand tussen colli van categorie GEEL-II of GEEL-III en personen
 
Duur van de blootstelling per jaar (in uren)
Totale som van de transportindexen niet groter dan
Zones waar personen uit het publiek regelmatig toegang hebben
Arbeidszones met geregelde aanwezigheid
50
250
50
250
 
Scheidingsafstand in meter zonder afschermmateriaal:
2
1
3
0,5
1
4
1,5
4
0,5
1,5
8
2,5
6
1,0
2,5
12
3
7,5
1,0
3
20
4
9,5
1,5
4
30
5
12
2
5
40
5,5
13,5
2,5
5,5
50
6,5
15,5
3
6,5
Tabel B: Minimale afstand tussen colli van categorie GEEL-II en GEEL-III en colli met het etiket “FOTO” of postzakken
Totaal aantal colli niet groter dan
Totale som van de transportindexen niet groter dan
Duur van het vervoer of van de opslag, in uur
CATEGORIE
1
2
4
10
24
48
120
240
GEEL-III
GEEL-II
Minimale afstanden in meter
 
 
0,2
0,5
0,5
0,5
0,5
1
1
2
3
 
 
0,5
0,5
0,5
0,5
1
1
2
3
5
 
1
1
0,5
0,5
1
1
2
3
5
7
 
2
2
0,5
1
1
1,5
3
4
7
9
 
4
4
1
1
1,5
2
4
6
9
13
 
8
8
1
1,5
2
3
6
8
13
18
1
10
10
1
2
3
2
7
9
14
20
2
20
20
1,5
3
4
3
9
13
20
30
3
30
30
2
3
5
2
11
16
25
35
4
40
40
3
4
5
3
13
18
30
40
5
50
50
3
4
6
9
14
20
32
45
(1.2)
De colli en oververpakkingen van categorie GEEL-II of GEEL-III mogen niet vervoerd worden in compartimenten waar zich reizigers bevinden, behalve wanneer het gaat om compartimenten die uitsluitend voorbehouden zijn aan begeleiders met de specifieke opdracht toezicht te houden op deze colli of oververpakkingen.
(1.3)
In de voertuigen die colli, oververpakkingen of containers vervoeren die voorzien zijn van etiketten van categorie GEEL-II of GEEL-III, mogen zich geen andere personen bevinden dan de leden van de bemanning.
(2)
Activiteitslimieten
Bij het vervoer van LSA-stoffen of SCO in industriële colli van type 1 (type IP-1), type 2 (type IP-2) of type 3 (type IP-3) of niet verpakt, mag de totale activiteit in een voertuig niet groter zijn dan de in tabel C hieronder aangegeven limieten. Voor SCO-III mogen de limieten van onderstaande tabel C worden overschreden op voorwaarde dat het vervoersplan voorzorgsmaatregelen bevat die tijdens het vervoer moeten worden toegepast en die er voor moeten zorgen dat het algemene veiligheidsniveau minstens gelijkwaardig is aan datgene wat bereikt zou zijn wanneer de limieten zouden zijn toegepast.
Tabel C: Activiteitslimieten voorde voertuigen die LSA-stoffen of SCO bevatten in industriële colli of onverpakt
Aard van de stoffen of voorwerpen
Activiteitslimieten voor de voertuigen
LSA-I
Geen enkele limiet
LSA-II en LSA-III
Niet brandbare vaste stoffen
Geen enkele limiet
LSA-II en LSA-III
Brandbare vaste stoffen en alle
vloeistoffen en gassen
100A2
SCO
IOOA2
(3)
Stuwing tijdens het vervoer en de tussenopslag in transit
(3.1)
De zendingen moet stevig gestuwd worden.
(3.2)
Indien de gemiddelde thermische flux aan het oppervlak niet groter is dan 15 W/m2 en de goederen in de onmiddellijke nabijheid niet in zakken verpakt zijn, mag een collo of oververpakking zonder speciale voorzorgsmaatregelen voor de stuwing samen met gewone verpakte goederen vervoerd of opgeslagen worden, tenzij de bevoegde overheid dergelijke eisen uitdrukkelijk stelt in het goedkeuringscertificaat.
(3.3)
De volgende voorschriften zijn van toepassing op het laden van de containers en op de groupage van colli, oververpakkingen en containers:
a)
Behoudens in het geval van exclusief gebruik, en voor de zendingen van LSA-I stoffen, moet het totaal aantal colli, oververpakkingen en containers in éénzelfde voertuig zodanig beperkt worden dat de totale som van de transportindexen op het voertuig niet groter is dan de waarden die in tabel D hieronder zijn weergegeven;
b)
Bij routinematige vervoersomstandigheden mag het dosistempo op om het even welk punt van het buitenoppervlak van het voertuig of de container niet meer dan 2 mSv/h bedragen, en niet meer dan 0,1 mSv/h op 2 m afstand van het buitenoppervlak van het voertuig of de container; dit behoudens in het geval van de zendingen die vervoerd worden onder exclusief gebruik, waarvoor de limieten voor het dosistempo rond het voertuig in (3.5) b) en c) gegeven worden;
c)
De totale som van de criticaliteits-veiligheidsindexen in een container en aan boord van een voertuig mag niet groter zijn dan de in tabel E hieronder aangegeven waarden
Tabel D: Limieten voor de transportindex voor containers en voertuigen in niet-exclusief gebruik
Type van container of voertuig
Limieten van de totale som van de transportindexen in eenzelfde container of voertuig
Kleine container
50
Grote container
50
Voertuig
50
Tabel E: Limieten voor de criticaliteits-veiligheidsindex voor containers en voertuigen die splijtstoffen bevatten
Type van container of voertuig
Limieten van de totale som van de criticaliteits-veiligheidsindex
 
Niet-exclusief gebruik
exclusief gebruik
Kleine container
50
Niet van toepassing
Grote container
50
100
Voertuig
50
100
(3.4)
De colli of oververpakkingen waarvan de transportindex groter is dan 10 of de zendingen waarvan de criticaliteits-veiligheidsindex groter is dan 50, mogen slechts onder exclusief gebruik vervoerd worden.
(3.5)
Bij zendingen onder uitsluitend gebruik mag het dosistempo niet groter zijn dan:
a)
10 mSv/h op ieder punt van het buitenoppervlak van om het even welke collo of oververpakking; het dosistempo mag slechts groter zijn dan 2 mSv/h indien:
i)
het voertuig voorzien is van een omsluiting die, onder routinematige vervoersomstandigheden, de toegang voor niet bevoegde personen verhindert;
ii)
maatregelen genomen zijn om het collo of de oververpakking op zodanige wijze vast te zetten dat deze onder routinematige vervoersomstandigheden dezelfde positie behoudt in de omsluiting; en
iii)
er geen laad- of losoperaties plaatsvinden tussen het begin en het einde van de verzending.
b)
2 mSv/h op ieder punt van de buitenoppervlakken van het voertuig, met inbegrip van de boven- en onderkant; bij een open voertuig moeten de vertikale vlakken vanaf de rand van het voertuig als uitwendige oppervlakken worden aanzien en maken de bovenkant van de lading en de onderkant van het voertuig de twee andere grenzen uit; en
c)
0,1 mSv/h op ieder punt dat op 2 m afstand ligt van de vertikale vlakken die worden gevormd door de buitenwanden van het voertuig, of op om het even welk punt op 2 m afstand van de vertikale vlakken vanaf de rand van het voertuig als de lading op een open voertuig wordt vervoerd.
(4)
Bijkomende voorschriften betreffende het vervoer en de tussenopslag van splijtstoffen
(4.1)
Iedere groep van colli, oververpakkingen en containers met splijtstoffen, die in een overslagplaats in transit opgeslagen worden, moet zodanig worden beperkt dat de totale som van de criticaliteits-veiligheidsindexen van de groep niet groter is dan 50. Elke groep moet zodanig opgeslagen worden dat ze door een afstand van ten minste 6 m van andere groepen van dit type gescheiden zijn.
(4.2)
Wanneer, onder de in tabel E hierboven voorziene omstandigheden, de totale som van de criticaliteits-veiligheidsindexen op een voertuig of in een container groter is dan 50 moeten deze zodanig opgeslagen worden dat ze door een afstand van ten minste 6 m gescheiden zijn van andere groepen van colli, oververpakkingen of containers met splijtstoffen of van andere voertuigen die radioactieve stoffen bevatten.
(4.3)
De splijtstoffen die voldoen aan één van de bepalingen die geformuleerd zijn in 2.2.7.2.3.5 a) tot en met f) moeten aan de volgende voorschriften voldoen:
a)
enkel één van de bepalingen die geformuleerd zijn in 2.2.7.2.3.5 a) tot en met f) is toegestaan per zending;
b)
enkel één goedgekeurde splijtstof in de colli die geklassificeerd zijn in overeenstemming met 2.2.7.2.3.5 f) is toegestaan per zending, tenzij meerdere stoffen toegelaten zouden zijn in het goedkeuringscertificaat;
c)
de splijtstoffen in colli die geklassificeerd zijn in overeenstemming met 2.2.7.2.3.5 c), moeten vervoerd worden in een zending die niet meer dan 45 g splijtbare nucliden bevat;
d)
de splijtstoffen in colli die geklassificeerd zijn in overeenstemming met 2.2.7.2.3.5 d), moet vervoerd worden in een zending die niet meer dan 15 g splijtbare nucliden bevat;
e)
de splijtstoffen die al dan niet verpakt zijn en die geklassificeerd zijn in overeenstemming met 2.2.7.2.3.5 e), moeten vervoerd worden onder exclusief gebruik in een voertuig dat maximum 45 g splijtbare nucliden bevat.
(5)
Beschadigde of lekkende colli, besmette verpakkingen
(5.1)
Wanneer wordt vastgesteld dat een collo beschadigd is of lekt, of wanneer het vermoeden bestaat dat een collo beschadigd kan zijn of kan lekken, moet de toegang tot het collo beperkt worden en moet een bevoegd persoon zo spoedig mogelijk de omvang van de besmetting en van het daaruit voortkomend dosistempo van het collo inschatten. Deze schatting moet betrekking hebben op het collo, het voertuig, de belendende laad- en losplaats en, in voorkomend geval, op alle andere stoffen die in het voertuig aanwezig waren. Indien nodig moeten overeenkomstig de bepalingen van de bevoegde overheid bijkomende maatregelen getroffen worden om de personen, goederen en milieu te beschermen, zodat de gevolgen van het lek of van de schade worden verminderd en eraan verholpen wordt.
(5.2)
Beschadigde colli of colli waarvan de lekken van de radioactieve inhoud groter zijn dan de toegelaten limieten onder normale vervoersvoorwaarden, mogen onder toezicht worden overgebracht naar een aanvaardbare plaats onder controle, maar ze mogen niet verder verstuurd worden zolang ze niet hersteld en ontsmet zijn.
(5.3)
De regelmatig voor het vervoer van radioactieve stoffen gebruikte voertuigen en materieel moeten periodiek worden nagekeken om het besmettingsniveau vast te stellen. De frequentie van deze nazichten is in functie van de waarschijnlijkheid van een besmetting en van het volume van de mate waarin radioactieve stoffen worden vervoerd.
(5.4)
Onder voorbehoud van de bepaling van paragraaf (5.5) dienen alle voertuigen, uitrustingen of onderdelen ervan, die tijdens het vervoer van radioactieve stoffen besmet werden tot op een niveau dat hoger ligt dan de in 4.1.9.1.2 vermelde limieten, of waarvan het dosistempo aan het oppervlak groter is dan 5 Sv/uur, zo spoedig mogelijk door een bevoegd persoon ontsmet te worden, en ze mogen niet opnieuw gebruikt worden, tenzij de volgende voorwaarden vervuld zijn:
a)
de afneembare radioactieve besmetting mag de limieten die gespecificeerd zijn in 4.1.9.1.2 niet overschrijden;
b)
het dosistempo, dat het gevolg is van de vaste besmetting aan de oppervlakten, mag 5 μSv/uur aan het oppervlak niet overschrijden.
(5.5)
Van de containers of voertuigen die enkel maar gebruikt worden voor het vervoer van onverpakte radioactieve stoffen onder exclusief gebruik, is enkel het binnenoppervlak vrijgesteld van de voorschriften van 4.1.9.1.4 en van paragraaf (5.4) hierboven, en dit slechts zolang ze gebruikt worden voor dit specifiek exclusief gebruik.
(6)
Andere bepalingen
Wanneer een zending niet kan afgeleverd worden, moet die zending op een veilige plaats worden ondergebracht. De bevoegde overheid moet zo spoedig mogelijk op de hoogte gebracht worden, waarbij haar de nodige richtlijnen voor het verder verloop worden gevraagd.
CV34
Vooraleer een drukrecipiënt te vervoeren moet men er zich van vergewissen dat geen verhoging van de druk heeft plaatsgevonden omwille van een potentiële ontwikkeling van waterstof.
CV35
Indien zakken als enkelvoudige verpakkingen gebruikt worden, moet de afstand die hen scheidt voldoende zijn om een goede verdrijving van de warmte toe te laten.
CV36
De colli moeten bij voorkeur in open of geventileerde voertuigen of containers geladen worden. Indien dit niet mogelijk is en de colli in andere gesloten voertuigen of containers worden geladen, dan moet de gasuitwisseling tussen de laadruimte en de bestuurderscabine voorkomen worden en moeten de laaddeuren van deze voertuigen of containers als volgt gemarkeerd worden, in letters van ten minste 25 mm hoog:
 
“OPGELET
GEEN VENTILATIE
VOORZICHTIG OPENEN”
 
Deze tekst zal aangebracht worden in een taal die door de afzender gepast geacht wordt.
 
Voor de UN-nummers 2211 en 3314 is dit merkteken niet vereist wanneer het voertuig of de container reeds gemarkeerd is in overeenstemming met bijzondere bepaling 965 van de IMDG-Code (1)
CV37
Deze bijproducten moeten vóór het laden afgekoeld worden tot de omgevingstemperatuur, tenzij ze gecalcineerd werden om de vochtigheid te verwijderen. De voertuigen en containers die een losgestorte lading bevatten, moeten correct geventileerd zijn en beschermd zijn tegen elk binnendringen van water gedurende het voledige traject. De laaddeuren van gesloten voertuigen en gesloten containers moeten als volgt gemarkeerd worden, in letters van ten minste 25 mm hoog:
 
“OPGELET
GESLOTEN OMSLUITINGSMIDDEL
VOORZICHTIG OPENEN”
 
Deze tekst zal aangebracht worden in een taal die door de afzender gepast geacht wordt.
CV38
De laadcompartimenten mogen geen scherpe binnenranden hebben (interne treden, enz.) waardoor de zak/container kan scheuren tijdens het lossen. Ze moeten gecontroleerd worden voorafgaand aan elke laadverrichting.
 
De containerbags moeten in de laadcompartimenten voor de transportverrichtingen worden geplaatst voordat ze gevuld worden. De buitenbekleding van de containerbags moet zodanig worden geplaatst dat de ritssluiting zich aan de voorkant van het laadcompartiment bevindt in gesloten positie. Na het vullen moeten de containerbags worden gesloten volgens de instructies van de fabrikant.
 
Eenmaal geladen mogen de containerbags niet worden opgetild of verplaatst van het ene laadcompartiment naar het andere. In eenzelfde laadcompartiment mogen geen meerdere gevulde containerbags geladen worden.
 
Na het vullen en sluiten van de containerbags moeten de buitenoppervlakken ontsmet worden.
 
Containerbags die vervoerd worden in afneembare laadcompartimenten, worden gelost met de compartimenten op de grond.
 
Lossen door het laadcompartiment van containerbags te kantelen, die gevuld zijn met afval van wegwerkzaamheden of met grond verontreinigd met vrij asbest is toegestaan, mits een gezamenlijk door de vervoerder en de bestemmeling overeengekomen losprotocol wordt nageleefd om te voorkomen dat de containerbags tijdens het lossen zouden scheuren. Het protocol moet ervoor zorgen dat de containerbags niet vallen of scheuren tijdens het lossen.
(1)
Merkteken dat de woorden bevat “WAARSCHUWING – KAN BRANDBARE DAMPEN BEVATTEN”, geschreven met letters van minimum 25 mm hoog, geplaatst aan elk toegangspunt op een plaats waar het gemakkelijk gezien zal worden door de personen die de transporteenheid openen of binnengaan in het voertuig of de container.