Meer info
 

17/02/94 Grondwet
Gecoördineerde Grondwet

Titel I Het federale België, zijn samenstelling en zijn grondgebied

Artikel 1

België is een federale Staat, samengesteld uit de gemeenschappen en de gewesten.

Artikel 2

België omvat drie gemeenschappen: de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en de Duitstalige Gemeenschap.

Artikel 3

België omvat drie gewesten: het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Gewest.

Artikel 4

België omvat vier taalgebieden: het Nederlandse taalgebied, het Franse taalgebied, het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad en het Duitse taalgebied.
Elke gemeente van het Rijk maakt deel uit van een van deze taalgebieden.
De grenzen van de vier taalgebieden kunnen niet worden gewijzigd of gecorrigeerd dan bij een wet, aangenomen met de meerderheid van de stemmen in elke taalgroep van elke Kamer, op voorwaarde dat de meerderheid van de leden van elke taalgroep aanwezig is en voor zover het totaal van de ja-stemmen in beide taalgroepen twee derden van de uitgebrachte stemmen bereikt.

Artikel 5

Het Vlaamse Gewest omvat de provincies Antwerpen, Limburg, Oost-Vlaanderen, Vlaams-Brabant en West-Vlaanderen. Het Waalse Gewest omvat de provincies Henegouwen, Luik, Luxemburg, Namen en Waals-Brabant.
[...]
Een wet kan bepaalde gebieden, waarvan zij de grenzen vaststelt, aan de indeling in provincies onttrekken, ze onder het rechtstreekse gezag plaatsen van de federale uitvoerende macht en ze een eigen statuut toekennen. Deze wet moet worden aangenomen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid.

Artikel 6

De onderverdelingen van de provincies kunnen alleen door de wet worden vastgesteld.

Artikel 7

De grenzen van de Staat, van de provincies en van de gemeenten kunnen niet worden gewijzigd of gecorrigeerd dan krachtens een wet.

Titel Ibis Algemene beleidsdoelstellingen van het federale België, de gemeenschappen en de gewesten

Artikel 7bis

Bij de uitoefening van hun respectieve bevoegdheden streven de federale Staat, de gemeenschappen en de gewesten de doelstellingen na van een duurzame ontwikkeling in haar sociale, economische en milieugebonden aspecten, rekening houdend met de solidariteit tussen de generaties.
[Bij de uitoefening van hun respectieve bevoegdheden streven de federale Staat, de gemeenschappen en de gewesten naar bescherming van en zorg voor dieren als wezens met gevoel.]

Titel II De Belgen en hun rechten

Artikel 10

Er is in de Staat geen onderscheid van standen.
De Belgen zijn gelijk voor de wet; zij alleen zijn tot de burgerlijke en militaire bedieningen benoembaar, behoudens de uitzonderingen die voor bijzondere gevallen door een wet kunnen worden gesteld.
[De gelijkheid van vrouwen en mannen is gewaarborgd.]

Artikel 11

Het genot van de rechten en vrijheden aan de Belgen toegekend moet zonder discriminatie verzekerd worden. Te dien einde waarborgen de wet en het decreet inzonderheid de rechten en vrijheden van de ideologische en filosofische minderheden.

Artikel 12

De vrijheid van de persoon is gewaarborgd.
Niemand kan worden vervolgd dan in de gevallen die de wet bepaalt en in de vorm die zij voorschrijft.
[Behalve bij ontdekking op heterdaad kan niemand worden aangehouden dan krachtens een met redenen omkleed bevel van de rechter dat uiterlijk binnen achtenveertig uren te rekenen van de vrijheidsberoving moet worden betekend en enkel tot voorlopige inhechtenisneming kan strekken.]

Artikel 13

Niemand kan tegen zijn wil worden afgetrokken van de rechter die de wet hem toekent.

Artikel 14

Geen straf kan worden ingevoerd of toegepast dan krachtens de wet.

Artikel 15

De woning is onschendbaar; geen huiszoeking kan plaatshebben dan in de gevallen die de wet bepaalt en in de vorm die zij voorschrijft.

Artikel 16

Niemand kan van zijn eigendom worden ontzet dan ten algemenen nutte, in de gevallen en op de wijze bij de wet bepaald en tegen billijke en voorafgaande schadeloosstelling.

Artikel 17

De straf van verbeurdverklaring der goederen kan niet worden ingevoerd.

Artikel 22

Ieder heeft recht op eerbiediging van zijn privé-leven en zijn gezinsleven, behoudens in de gevallen en onder de voorwaarden door de wet bepaald.
De wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel waarborgen de bescherming van dat recht.

Artikel 22ter

Iedere persoon met een handicap heeft recht op volledige inclusie in de samenleving, met inbegrip van het recht op redelijke aanpassingen.
De wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel waarborgen de bescherming van dat recht.

Artikel 30

Het gebruik van de in België gesproken talen is vrij; het kan niet worden geregeld dan door de wet en alleen voor handelingen van het openbaar gezag en voor gerechtszaken.

Artikel 31

Geen voorafgaand verlof is nodig om vervolgingen in te stellen tegen openbare ambtenaren wegens daden van hun bestuur, behoudens wat ten opzichte van de ministers en de leden van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen is bepaald.

Artikel 32

Ieder heeft het recht elk bestuursdocument te raadplegen en er een afschrift van te krijgen, behoudens in de gevallen en onder de voorwaarden bepaald door de wet, het decreet of de regel bedoeld in artikel 134.

Titel III De machten

Artikel 33

Alle machten gaan uit van de Natie.
Zij worden uitgeoefend op de wijze bij de Grondwet bepaald.

Artikel 34

De uitoefening van bepaalde machten kan door een verdrag of door een wet worden opgedragen aan volkenrechtelijke instellingen.

Artikel 35

De federale overheid is slechts bevoegd voor de aangelegenheden die de Grondwet en de wetten, krachtens de Grondwet zelf uitgevaardigd, haar uitdrukkelijk toekennen.
De gemeenschappen of de gewesten zijn, ieder wat hem betreft, bevoegd voor de overige aangelegenheden onder de voorwaarden en op de wijze bepaald door de wet. Deze wet moet worden aangenomen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid.

Overgangsbepaling
De wet bedoeld in het tweede lid bepaalt de dag waarop dit artikel in werking treedt. Deze dag kan niet voorafgaan aan de dag waarop het nieuw in titel III van de Grondwet in te voegen artikel in werking treedt dat de exclusieve bevoegdheden van de federale overheid bepaalt.

Artikel 36

De federale wetgevende macht wordt gezamenlijk uitgeoefend door de Koning, de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat.

Artikel 37

De federale uitvoerende macht, zoals zij door de Grondwet is geregeld, berust bij de Koning.

Artikel 38

Elke gemeenschap heeft de bevoegdheden welke haar door de Grondwet of door de wetten aangenomen krachtens deze laatste, worden toegekend.

Artikel 39

De wet draagt aan de gewestelijke organen welke zij opricht en welke samengesteld zijn uit verkozen mandatarissen de bevoegdheid op om de aangelegenheden te regelen welke zij aanduidt met uitsluiting van die bedoeld in de artikelen 30 en 127 tot 129 en dit binnen het gebied en op de wijze die zij bepaalt. Deze wet moet worden aangenomen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid.

Artikel 39bis

Met uitsluiting van de aangelegenheden die betrekking hebben op de financiën of op de begroting of de aangelegenheden die met een meerderheid van twee derde van de uitgebrachte stemmen worden geregeld, kan over de uitsluitend aan de gewestelijke organen opgedragen aangelegenheden, in het betrokken gewest, een volksraadpleging worden gehouden.
De in artikel 134 bedoelde regel bepaalt de nadere regels en de organisatie van de volksraadpleging, en wordt aangenomen met een meerderheid van twee derden van de uitgebrachte stemmen, op voorwaarde dat de meerderheid van de leden van het betrokken Parlement aanwezig is. Een wet, aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bedoelde meerderheid voorziet in bijkomende meerderheidsvereisten voor het Parlement van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.

Artikel 39ter

De wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel die de verkiezingen voor de Kamer van volksvertegenwoordigers of voor een Gemeenschaps- of Gewestparlement regelt, en die minder dan een jaar voor de voorziene datum van het einde van de zittingsperiode wordt afgekondigd, treedt in werking ten vroegste een jaar na de afkondiging ervan.

Overgangsbepaling
Dit artikel treedt in werking op de dag van de eerste verkiezingen voor het Europese Parlement die volgen op de bekendmaking van dit artikel in het Belgisch Staatsblad.

Artikel 40

De rechterlijke macht wordt uitgeoefend door de hoven en rechtbanken.
De arresten en vonnissen worden in naam des Konings ten uitvoer gelegd.

Hoofdstuk I De federale Kamers

Artikel 44

De Kamers komen van rechtswege bijeen ieder jaar, de tweede dinsdag van oktober, behalve wanneer zij reeds voordien door de Koning zijn bijeengeroepen.
De Kamers moeten ieder jaar ten minste veertig dagen in zitting blijven. [De Senaat is een niet-permanent orgaan.]
De zitting wordt door de Koning gesloten.
De Koning heeft het recht de Kamers in buitengewone zitting bijeen te roepen.

[
Overgangsbepaling
De tweede zin van het tweede lid treedt in werking op de dag van de verkiezingen met het oog op de algehele vernieuwing van de Gemeenschaps- en Gewestparlementen in 2014.
]

Hoofdstuk II De federale wetgevende macht

Artikel 75

Het recht van initiatief behoort aan elke tak van de federale wetgevende macht. Het initiatiefrecht van de Senaat is evenwel beperkt tot de aangelegenheden bedoeld in artikel 77.
Voor de aangelegenheden bedoeld in artikel 78 worden de wetsontwerpen die aan de Kamers op initiatief van de Koning worden voorgelegd, ingediend in de Kamer van volksvertegenwoordigers en vervolgens overgezonden aan de Senaat.

Overgangsbepaling
Dit artikel treedt in werking op de dag van de verkiezingen met het oog op de algehele vernieuwing van de Gemeenschaps- en Gewestparlementen in 2014. Tot die dag zijn de volgende bepalingen van toepassing:
“Het recht van initiatief behoort aan elke tak van de federale wetgevende macht.
Behalve voor de aangelegenheden bedoeld in artikel 77 worden de wetsontwerpen voorgelegd aan de Kamers op initiatief van de Koning, ingediend in de Kamer van volksvertegenwoordigers en vervolgens overgezonden aan de Senaat. De wetsontwerpen houdende instemming met verdragen voorgelegd aan de Kamers op initiatief van de Koning, worden ingediend in de Senaat en vervolgens overgezonden aan de Kamer van volksvertegenwoordigers.”

Artikel 76

Een wetsontwerp kan door een Kamer eerst worden aangenomen nadat daarover artikelsgewijs is gestemd.
De Kamers hebben het recht de artikelen en de voorgestelde amendementen te wijzigen en te splitsen.
[Het reglement van de Kamer van volksvertegenwoordigers voorziet in een procedure van een tweede lezing.]

[
Overgangsbepaling
Het derde lid treedt in werking op de dag van de verkiezingen met het oog op de algehele vernieuwing van de Gemeenschaps- en Gewestparlementen in 2014.]

Artikel 77

De Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat zijn gelijkelijk bevoegd voor:
de verklaring tot herziening van de Grondwet, alsook de herziening en de coördinatie van de Grondwet;
de aangelegenheden die krachtens de Grondwet door beide wetgevende Kamers dienen te worden geregeld;
de wetten aan te nemen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid;
de wetten met betrekking tot de instellingen van de Duitstalige Gemeenschap en de financiering ervan;
de wetten met betrekking tot de financiering van politieke partijen en de controle op de verkiezingsuitgaven;
de wetten met betrekking tot de organisatie van de Senaat en het statuut van senator.
Een wet aangenomen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid, kan andere aangelegenheden aanduiden waarvoor de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat gelijkelijk bevoegd zijn.

Overgangsbepaling
Dit artikel treedt in werking op de dag van de verkiezingen met het oog op de algehele vernieuwing van de Gemeenschaps- en Gewestparlementen in 2014. Tot die dag zijn de volgende bepalingen van toepassing:
“De Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat zijn gelijkelijk bevoegd voor:
de verklaring tot herziening van de Grondwet en de herziening van de Grondwet;
de aangelegenheden die krachtens de Grondwet door beide wetgevende Kamers dienen te worden geregeld;
de wetten bedoeld in de artikelen 5, 39, 43, 50, 68, 71, 77, 82, 115, 117, 118, 121, 123, 127 tot 131, 135 tot 137, 140 tot 143, 145, 146, 163, 165, 166, 167, § 1, derde lid, § 4 en § 5, 169, 170, § 2, tweede lid, § 3, tweede en derde lid, § 4, tweede lid, en 175 tot 177, evenals de wetten ter uitvoering van de voormelde wetten en artikelen;
de wetten aan te nemen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid, evenals de wetten ter uitvoering hiervan;
de wetten bedoeld in artikel 34;
de wetten houdende instemming met verdragen;
de wetten aangenomen overeenkomstig artikel 169 om de naleving van internationale of supranationale verplichtingen te verzekeren;
de wetten op de Raad van State;
de organisatie van de hoven en rechtbanken;
10°
de wetten tot goedkeuring van samenwerkingsakkoorden tussen de Staat, de gemeenschappen en de gewesten.
Een wet aangenomen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid, kan andere wetten aanduiden waarvoor de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat gelijkelijk bevoegd zijn.”

Artikel 78

§ 1

Onder voorbehoud van artikel 77, wordt het wetsontwerp dat door de Kamer van volksvertegenwoordigers is aangenomen in de hierna vermelde aangelegenheden, overgezonden aan de Senaat:
de wetten ter uitvoering van de wetten aan te nemen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid;
de wetten bedoeld in de artikelen 5, 39, 115,117,118,121,123, 127 tot 129,131,135 tot 137, 141 tot 143, 163, 165, 166, 167, § 1, derde lid, 169,170, § 2, tweede lid, § 3, tweede en derde lid, en § 4, tweede lid, 175 en 177, evenals de wetten ter uitvoering van de voormelde wetten en artikelen, met uitzondering van de wetgeving met betrekking tot de organisatie van de geautomatiseerde stemming;
de wetten aangenomen overeenkomstig artikel 169 om de naleving van internationale of supranationale verplichtingen te verzekeren;
de wetten op de Raad van State en op de federale administratieve rechtscolleges.
Een wet aangenomen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid, kan andere aangelegenheden aanduiden die de Senaat overeenkomstig de procedure bepaald in dit artikel kan onderzoeken.

§ 2

Op verzoek van de meerderheid van zijn leden met ten minste een derde van de leden van elke taalgroep, onderzoekt de Senaat het wetsontwerp. Dat verzoek wordt geformuleerd binnen vijftien dagen na de ontvangst van het wetsontwerp.
De Senaat kan, binnen een termijn die dertig dagen niet te boven mag gaan:
beslissen dat er geen reden is om het wetsontwerp te amenderen;
het wetsontwerp na amendering aannemen.
Indien de Senaat zich niet binnen de voorgeschreven termijn heeft uitgesproken of indien hij de Kamer van volksvertegenwoordigers in kennis heeft gesteld van zijn beslissing om het wetsontwerp niet te amenderen, zendt de Kamer van volksvertegenwoordigers het ontwerp over aan de Koning.
Indien het ontwerp is geamendeerd, zendt de Senaat het over aan de Kamer van volksvertegenwoordigers, die een definitieve beslissing neemt door het wetsontwerp hetzij aan te nemen, hetzij te amenderen.

Overgangsbepaling
Dit artikel treedt in werking op de dag van de verkiezingen met het oog op de algehele vernieuwing van de Gemeenschaps- en Gewestparlementen in 2014. Tot die dag zijn de volgende bepalingen van toepassing:
“In de andere aangelegenheden dan die bedoeld in de artikelen 74 en 77, wordt het wetsontwerp dat door de Kamer van volksvertegenwoordigers is aangenomen, overgezonden aan de Senaat.
Op verzoek van ten minste vijftien van zijn leden onderzoekt de Senaat het wetsontwerp. Dat verzoek wordt geformuleerd binnen vijftien dagen na de ontvangst van het ontwerp.
De Senaat kan, binnen een termijn die zestig dagen niet te boven mag gaan:
beslissen dat er geen reden is om het wetsontwerp te amenderen;
het ontwerp na amendering aannemen.
Indien de Senaat zich niet binnen de voorgeschreven termijn heeft uitgesproken of indien hij de Kamer van volksvertegenwoordigers in kennis heeft gesteld van zijn beslissing om het wetsontwerp niet te amenderen, zendt de Kamer van volksvertegenwoordigers het ontwerp over aan de Koning.
Indien het ontwerp is geamendeerd, zendt de Senaat het over aan de Kamer van volksvertegenwoordigers, die een definitieve beslissing neemt door alle of sommige van de door de Senaat aangenomen amendementen hetzij aan te nemen, hetzij te verwerpen.”

Artikel 79

[...]

Artikel 80

[...]

Artikel 81

[...]

Artikel 82

Een parlementaire overlegcommissie, paritair samengesteld uit leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers en van de Senaat, regelt de bevoegdheidsconflicten tussen de twee Kamers en kan, in onderlinge overeenstemming, te allen tijde [de in artikel 78 voorgeschreven termijn] van onderzoek verlengen.
Is er geen meerderheid in de twee samenstellende delen van de commissie, dan beslist deze bij meerderheid van twee derden van haar leden.
Een wet bepaalt de samenstelling en de werkwijze van de commissie, alsmede de berekeningswijze van [de in artikel 78 gestelde termijnen].

[
Overgangsbepaling
Dit artikel treedt in werking op de dag van de verkiezingen met het oog op de algehele vernieuwing van de Gemeenschaps- en Gewestparlementen in 2014. Tot die dag zijn de volgende bepalingen van toepassing:
“Een parlementaire overlegcommissie, paritair samengesteld uit leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers en van de Senaat, regelt de bevoegdheidsconflicten tussen de twee Kamers en kan, in onderlinge overeenstemming, te allen tijde de in de artikelen 78 tot 81 voorgeschreven termijnen van onderzoek verlengen.
Is er geen meerderheid in de twee samenstellende delen van de commissie, dan beslist deze bij meerderheid van twee derden van haar leden.
Een wet bepaalt de samenstelling en de werkwijze van de commissie, alsmede de berekeningswijze van de in de artikelen 78 tot 81 gestelde termijnen.”
]

Artikel 83

Elk wetsvoorstel en elk wetsontwerp vermeldt of het een aangelegenheid regelt bedoeld in artikel 74, in artikel 77 of in artikel 78.

Artikel 84

Alleen de wet kan een authentieke uitlegging van de wetten geven.

Hoofdstuk III De Koning en de federale Regering

Afdeling II De federale Regering

Artikel 96
De Koning benoemt en ontslaat zijn ministers.
De federale Regering biedt haar ontslag aan de Koning aan wanneer de Kamer van volksvertegenwoordigers, bij volstrekte meerderheid van haar leden, een motie van wantrouwen aanneemt die een opvolger voor de Eerste Minister voor benoeming aan de Koning voordraagt, of een opvolger voor de Eerste Minister voor benoeming aan de Koning voordraagt binnen drie dagen na het verwerpen van een motie van vertrouwen. De Koning benoemt de voorgedragen opvolger tot Eerste Minister, die in functie treedt op het ogenblik van de eedaflegging van de nieuwe federale Regering.

Artikel 104
De Koning benoemt en ontslaat de federale staatssecretarissen.
Zij zijn lid van de federale Regering. Zij maken geen deel uit van de Ministerraad. Zij worden toegevoegd aan een minister.
De Koning bepaalt hun bevoegdheid en de perken waarbinnen zij het recht van medeondertekening kunnen krijgen.
De grondwettelijke bepalingen betreffende de ministers zijn op de federale staatssecretarissen mede van toepassing, met uitzondering van de artikelen 90, tweede lid, 93 en 99.

Afdeling III De bevoegdheden

Artikel 105
De Koning heeft geen andere macht dan die welke de Grondwet en de bijzondere wetten, krachtens de Grondwet zelf uitgevaardigd, hem uitdrukkelijk toekennen.

Artikel 106
Geen akte van de Koning kan gevolg hebben, wanneer zij niet medeondertekend is door een minister, die daardoor alleen reeds, ervoor verantwoordelijk wordt.

Artikel 108
De Koning maakt de verordeningen en neemt de besluiten die voor de uitvoering van de wetten nodig zijn, zonder ooit de wetten zelf te mogen schorsen of vrijstelling van hun uitvoering te mogen verlenen.

Artikel 109
De Koning bekrachtigt de wetten en kondigt ze af.

Hoofdstuk IV De gemeenschappen en de gewesten

Afdeling II De bevoegdheden

Onderafdeling I De gemeenschapsbevoegdheden
Artikel 127

§ 1

De [Parlementen] van de Vlaamse en de Franse Gemeenschap regelen, [elk voor zich], bij decreet:
de culturele aangelegenheden;
het onderwijs, met uitsluiting van:
a)
de bepaling van het begin en het einde van de leerplicht;
b)
de minimale voorwaarden voor het uitreiken van de diploma's;
c)
de pensioenregeling;
de samenwerking tussen de gemeenschappen, alsook de internationale samenwerking, met inbegrip van het sluiten van verdragen, voor de aangelegenheden bedoeld in 1° en 2°.
Een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid, stelt de in 1° vermelde culturele aangelegenheden, de in 3° vermelde vormen van samenwerking, alsook de nadere regelen voor het in 3° vermelde sluiten van verdragen vast.

§ 2

Deze decreten hebben kracht van wet respectievelijk in het Nederlandse taalgebied en in het Franse taalgebied, alsmede ten aanzien van de instellingen gevestigd in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad die, wegens hun activiteiten moeten worden beschouwd uitsluitend te behoren tot de ene of de andere gemeenschap.

Artikel 128

§ 1

De [Parlementen] van de Vlaamse en de Franse Gemeenschap regelen, [elk voor zich], bij decreet, de persoonsgebonden aangelegenheden, alsook, voor deze aangelegenheden, de samenwerking tussen de gemeenschappen en de internationale samenwerking, met inbegrip van het sluiten van verdragen.
Een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid, stelt deze persoonsgebonden aangelegenheden vast, alsook de vormen van samenwerking en de nadere regelen voor het sluiten van verdragen.

§ 2

Deze decreten hebben kracht van wet respectievelijk in het Nederlandse taalgebied en in het Franse taalgebied, alsmede, tenzij wanneer een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid er anders over beschikt, ten aanzien van de instellingen gevestigd in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad die, wegens hun organisatie, moeten worden beschouwd uitsluitend te behoren tot de ene of de andere gemeenschap.

Artikel 129

§ 1

De [Parlementen] van de Vlaamse en de Franse Gemeenschap regelen, bij uitsluiting van de federale wetgever, [elk voor zich], bij decreet, het gebruik van de talen voor:
de bestuurszaken;
het onderwijs in de door de overheid opgerichte, gesubsidieerde of erkende instellingen;
de sociale betrekkingen tussen de werkgevers en hun personeel, alsmede de door de wet en de verordeningen voorgeschreven akten en bescheiden van de ondernemingen.

§ 2

Deze decreten hebben kracht van wet, respectievelijk in het Nederlandse taalgebied en in het Franse taalgebied, uitgezonderd wat betreft:
de gemeenten of groepen van gemeenten palend aan een ander taalgebied en waar de wet het gebruik van een andere taal dan die van het gebied waarin zij gelegen zijn, voorschrijft of toelaat. Voor deze gemeenten kan in de bepalingen betreffende het gebruik van de talen voor de aangelegenheden bedoeld in § 1 geen verandering worden aangebracht dan bij een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid;
de diensten waarvan de werkkring verder reikt dan het taalgebied waarin zij gevestigd zijn;
de door de wet aangewezen federale en internationale instellingen waarvan de werking gemeen is aan meer dan één gemeenschap.

Artikel 130

§ 1

[Het Parlement] van de Duitstalige Gemeenschap regelt bij decreet:
de culturele aangelegenheden;
de persoonsgebonden aangelegenheden;
het onderwijs, binnen de grenzen bepaald in artikel 127, § 1, eerste lid, 2°;
de samenwerking tussen de gemeenschappen, alsmede de internationale samenwerking, daarin begrepen het sluiten van verdragen, voor de in 1°, 2° en 3° bedoelde aangelegenheden;
[het gebruik van de talen voor het onderwijs in de door de overheid opgerichte, gesubsidieerde of erkende instellingen.]
De wet stelt de in 1° en 2° vermelde culturele en persoonsgebonden aangelegenheden vast, alsook de in 4° vermelde vormen van samenwerking en de wijze waarop de verdragen worden gesloten.

§ 2

Deze decreten hebben kracht van wet in het Duitse taalgebied.

Artikel 131
De wet stelt de regelen vast ter voorkoming van elke discriminatie om ideologische en filosofische redenen.

Artikel 132
Het recht van initiatief berust bij de Gemeenschapsregering en bij de leden van [het Gemeenschapsparlement].

Artikel 133
Alleen het decreet kan een authentieke uitlegging van de decreten geven.
Onderafdeling II De gewestbevoegdheden
Artikel 134
De wetten ter uitvoering van artikel 39 bepalen de rechtskracht van de regelen die de organen, welke zij oprichten, uitvaardigen in de aangelegenheden, welke zij aanduiden.
Zij kunnen aan deze organen de bevoegdheid toekennen om decreten met kracht van wet uit te vaardigen op het gebied en op de wijze die zij bepalen.
Onderafdeling III Bijzondere bepalingen
Artikel 135
Een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid wijst de overheden aan die voor het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad de bevoegdheden uitoefenen die niet zijn toegewezen aan de gemeenschappen voor de aangelegenheden bedoeld in artikel 128, § 1.

Artikel 135bis
Een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid kan, voor het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, aan het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest bevoegdheden toewijzen die niet zijn toegewezen aan de gemeenschappen voor de aangelegenheden bedoeld in artikel 127, § 1, eerste lid, 1°, en, voor wat deze aangelegenheden betreft, 3°.

Artikel 136
Er bestaan taalgroepen in [het Parlement] van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, en Colleges, bevoegd voor de gemeenschapsaangelegenheden; hun samenstelling, werking, bevoegdheden en, onverminderd artikel 175, hun financiering worden geregeld door een wet, aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid.
De Colleges vormen samen het Verenigd College, dat fungeert als overleg- en coördinatieorgaan tussen de beide gemeenschappen.

Artikel 137
Met het oog op de toepassing van artikel 39 kunnen [het Parlement] van de Vlaamse Gemeenschap en de Raad van de Franse Gemeenschap en hun Regeringen de bevoegdheden uitoefenen van respectievelijk het Vlaamse en het Waalse Gewest, onder de voorwaarden en op de wijze die de wet bepaalt. Deze wet moet worden aangenomen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid.

Artikel 138
[Het Parlement] van de Franse Gemeenschap enerzijds en [het Parlement] van het Waalse Gewest en de Franse taalgroep van [het Parlement] van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest anderzijds kunnen in onderlinge overeenstemming en elk bij decreet beslissen dat [het Parlement] van het Waalse Gewest en zijn Regering in het Franse taalgebied en de Franse taalgroep van [het Parlement] van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en zijn College in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad geheel of gedeeltelijk bevoegdheden van de Franse Gemeenschap uitoefenen.
Deze decreten worden aangenomen met een meerderheid van twee derden van de uitgebrachte stemmen in [het Parlement] van de Franse Gemeenschap en met volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen in [het Parlement] van het Waalse Gewest en in de Franse taalgroep van [het Parlement] van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, op voorwaarde dat de meerderheid van de leden van [het betrokken Parlement of de betrokken taalgroep] aanwezig is. Zij kunnen de financiering van de bevoegdheden die zij aanduiden, regelen, alsook de overdracht van het personeel, de goederen, rechten en verplichtingen die erop betrekking hebben.
Deze bevoegdheden worden, naar gelang van het geval, uitgeoefend bij wege van decreten, besluiten of verordeningen.

Artikel 139
Op voorstel van hun respectieve Regeringen kunnen [het Parlement] van de Duitstalige Gemeenschap en [het Parlement] van het Waalse Gewest in onderlinge overeenstemming en elk bij decreet beslissen dat [het Parlement] en de Regering van de Duitstalige Gemeenschap in het Duitse taalgebied geheel of gedeeltelijk bevoegdheden van het Waalse Gewest uitoefenen.
Deze bevoegdheden worden, naar gelang van het geval, uitgeoefend bij wege van decreten, besluiten of verordeningen.

Artikel 140
[Het Parlement] en de Regering van de Duitstalige Gemeenschap oefenen, bij wege van besluiten en verordeningen, elke andere bevoegdheid uit die de wet hun toekent.
Artikel 159 is van toepassing op deze besluiten en verordeningen.

Hoofdstuk V Het Grondwettelijk Hof, de voorkoming en de regeling van conflicten

Afdeling I De voorkoming van de bevoegdheidsconflicten

Artikel 141
De wet stelt de procedure in om de conflicten tussen de wet, het decreet en de in artikel 134 bedoelde regelen, alsook tussen de decreten onderling, en tussen de in artikel 134 bedoelde regelen onderling te voorkomen.

Afdeling II Het Grondwettelijk Hof

Artikel 142
Er bestaat voor geheel België een [Grondwettelijk Hof], waarvan de samenstelling, de bevoegdheid en de werking door de wet worden bepaald.
Dit Hof doet, bij wege van arrest, uitspraak over:
de in artikel 141 bedoelde conflicten;
de schending door een wet, een decreet of een in artikel 134 bedoelde regel, van de artikelen 10, 11 en 24;
de schending door een wet, een decreet of een in artikel 134 bedoelde regel, van de artikelen van de Grondwet die de wet bepaalt.
De zaak kan bij het Hof aanhangig worden gemaakt door iedere bij wet aangewezen overheid, door ieder die doet blijken van een belang of, prejudicieel, door ieder rechtscollege.
[Het Hof doet bij wege van beslissing uitspraak over elke in artikel 39bis bedoelde volksraadpleging, voorafgaandelijk aan de organisatie ervan, onder de voorwaarden en op de wijze bepaald door de wet.
De wet kan, in de gevallen en onder de voorwaarden en op de wijze die zij bepaalt, het Hof de bevoegdheid toekennen om, bij wege van arrest, uitspraak te doen over de beroepen die worden ingesteld tegen de beslissingen van wetgevende vergaderingen of hun organen, betreffende de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen voor de Kamer van volksvertegenwoordigers.]
De wetten bedoeld in het eerste lid, in het tweede lid, 3°, en [in het derde tot het vijfde lid], worden aangenomen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid.

Afdeling III De voorkoming en de regeling van de belangenconflicten

Artikel 143

§ 1

Met het oog op het vermijden van de belangenconflicten nemen de federale Staat, de gemeenschappen, de gewesten en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, in de uitoefening van hun respectieve bevoegdheden, de federale loyauteit in acht.

§ 2

De Senaat doet, bij wege van gemotiveerd advies, uitspraak over de belangenconflicten tussen de vergaderingen die wetgevend optreden bij wege van wet, decreet of de in artikel 134 bedoelde regel, onder de voorwaarden en op de wijze die een wet, aangenomen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid, vaststelt.

§ 3

Een wet, aangenomen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid, stelt de procedure in om de belangenconflicten tussen de federale Regering, de Gemeenschaps- en Gewestregeringen en het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie te voorkomen en te regelen.

[§ 4

De in de §§ 2 en 3 bedoelde procedures zijn niet van toepassing op de wetten, besluiten, reglementen, handelingen en beslissingen van de federale Staat met betrekking tot de belastbare grondslag, de belastingtarieven, de vrijstellingen of elk ander element dat in de berekening van de personenbelasting ingrijpt.
]
Overgangsbepaling
De gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen blijft, wat de voorkoming en de regeling van de belangenconflicten betreft, van toepassing; maar zij kan slechts worden opgeheven, aangevuld, gewijzigd of vervangen door de wetten bedoeld in §§ 2 en 3.

Hoofdstuk VI De rechterlijke macht

Artikel 144

Geschillen over burgerlijke rechten behoren bij uitsluiting tot de bevoegdheid van de rechtbanken.
[De wet kan echter, volgens de door haar bepaalde nadere regels, de Raad van State of de federale administratieve rechtscolleges machtigen om te beslissen over de burgerrechtelijke gevolgen van hun beslissingen.]

Artikel 145

Geschillen over politieke rechten behoren tot de bevoegdheid van de rechtbanken, behoudens de bij de wet gestelde uitzonderingen.

Artikel 146

Geen rechtbank, geen met eigenlijke rechtspraak belast orgaan kan worden ingesteld dan krachtens een wet. Geen buitengewone rechtbanken of commissies kunnen, onder welke benaming ook, in het leven worden geroepen.

Artikel 147

Er bestaat voor geheel België een Hof van Cassatie.
Dit Hof treedt niet in de beoordeling van de zaken zelf [...].

Artikel 148

De terechtzittingen van de rechtbanken zijn openbaar, tenzij de openbaarheid gevaar oplevert voor de orde of de goede zeden; in dit geval wordt zulks door de rechtbank bij vonnis verklaard.
Inzake politieke misdrijven en drukpersmisdrijven kan het sluiten der deuren niet dan met algemene stemmen worden uitgesproken.

Artikel 149

Elk vonnis is met redenen omkleed.[Het wordt openbaar bekendgemaakt op de wijze bepaald door de wet. In strafzaken wordt het beschikkend gedeelte uitgesproken in openbare terechtzitting.]

Artikel 150

De jury wordt ingesteld voor alle criminele zaken, alsmede voor politieke misdrijven en drukpersmisdrijven[, behoudens voor drukpersmisdrijven die door racisme of xenofobie ingegeven zijn].

Artikel 151

[§ 1

De rechters zijn onafhankelijk in de uitoefening van hun rechtsprekende bevoegdheden. Het openbaar ministerie is onafhankelijk in de individuele opsporing en vervolging onverminderd het recht van de bevoegde minister om de vervolging te bevelen en om de bindende richtlijnen van het strafrechtelijk beleid, inclusief die van het opsporings- en vervolgingsbeleid, vast te leggen.
[Via de in het eerste lid bedoelde minister beschikken de regeringen van de gemeenschappen en de gewesten, elk wat haar betreft, bovendien over het recht om de vervolging te bevelen in de aangelegenheden die tot hun bevoegdheden behoren. Een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid legt de uitoefeningsmodaliteiten van dit recht vast.
Een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid, bepaalt de deelname van de gemeenschappen en gewesten, voor de aangelegenheden die onder hun bevoegdheden vallen, aan de uitwerking van de in het eerste lid bedoelde richtlijnen en aan de planning van het veiligheidsbeleid, evenals de deelname, wat dezelfde aangelegenheden betreft, van hun vertegenwoordigers aan de vergaderingen van het College van procureurs-generaal.]

§ 2

Er bestaat voor geheel België een Hoge Raad voor de Justitie. Bij de uitoefening van zijn bevoegdheden respecteert hij de onafhankelijkheid bedoeld in § 1.
De Hoge Raad voor de Justitie bestaat uit een Nederlandstalig en uit een Franstalig college. Elk college telt evenveel leden en is paritair samengesteld enerzijds uit rechters en ambtenaren van het openbaar ministerie die rechtstreeks verkozen worden door hun gelijken onder de voorwaarden en op de wijze bij de wet bepaald, en anderzijds uit andere leden benoemd door de Senaat met een meerderheid van twee derden van de uitgebrachte stemmen onder de voorwaarden bij de wet bepaald.
Binnen elk college is er een benoemings- en aanwijzingscommissie en een advies- en onderzoekscommissie, die elk paritair zijn samengesteld overeenkomstig de bepaling van het vorige lid.
De wet bepaalt nader de samenstelling van de Hoge Raad voor de Justitie, zijn colleges en hun commissies evenals de voorwaarden waaronder en de wijze waarop zij hun bevoegdheden uitoefenen.

§ 3

De Hoge Raad voor de Justitie oefent zijn bevoegdheden uit in volgende materies:
de voordracht van de kandidaten voor een benoeming tot rechter, zoals bedoeld in § 4, eerste lid, of tot ambtenaar van het openbaar ministerie;
de voordracht van de kandidaten voor een aanwijzing in de functies bedoeld in § 5, eerste lid, en in de functies van korpschef bij het openbaar ministerie;
de toegang tot het ambt van rechter of van ambtenaar van het openbaar ministerie;
de vorming van de rechters en de ambtenaren van het openbaar ministerie;
het opstellen van standaardprofielen voor de aanwijzingen bedoeld in 2°;
het geven van adviezen en voorstellen inzake de algemene werking en de organisatie van de rechterlijke orde;
het algemeen toezicht op en de bevordering van het gebruik van de interne controlemiddelen;
met uitsluiting van enige tuchtrechtelijke en strafrechtelijke bevoegdheid:
het ontvangen en het opvolgen van klachten inzake de werking van de rechterlijke orde;
het instellen van een onderzoek naar de werking van de rechterlijke orde.
Onder de voorwaarden en op de wijze bepaald bij de wet, worden de bevoegdheden vermeld onder 1° tot en met 4° toegewezen aan de bevoegde benoemings- en aanwijzingscommissie en de bevoegdheden vermeld onder 5° tot en met 8° toegewezen aan de bevoegde advies- en onderzoekscommissie. De wet bepaalt in welke gevallen en op welke wijze de benoemings- en aanwijzingscommissies enerzijds, en de advies- en onderzoekscommissies anderzijds, hun bevoegdheden gezamenlijk uitoefenen.
Een wet aan te nemen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid, bepaalt de overige bevoegdheden van deze Raad.

§ 4

De vrederechters, de rechters in de rechtbanken, de raadsheren in de hoven en in het Hof van Cassatie worden door de Koning benoemd onder de voorwaarden en op de wijze bepaald bij de wet.
Deze benoeming geschiedt op gemotiveerde voordracht van de bevoegde benoemings- en aanwijzingscommissie, bij een tweederde meerderheid overeenkomstig de modaliteiten bij de wet bepaald en na afweging van de bekwaamheid en geschiktheid. Deze voordracht kan enkel worden geweigerd op de wijze bij de wet bepaald en mits motivering.
In geval van benoeming tot raadsheer in de hoven en in het Hof van Cassatie, geven de betrokken algemene vergaderingen van deze hoven, voorafgaandelijk aan de voordracht bedoeld in het vorige lid, een gemotiveerd advies op de wijze bij de wet bepaald.

§ 5

De eerste voorzitter van het Hof van Cassatie, de eerste voorzitters van de hoven en de voorzitters van de rechtbanken worden door de Koning in deze functies aangewezen onder de voorwaarden en op de wijze bij de wet bepaald.
Deze aanwijzing geschiedt op gemotiveerde voordracht van de bevoegde benoemings- en aanwijzingscommissie, bij een tweederde meerderheid overeenkomstig de modaliteiten bij de wet bepaald en na afweging van de bekwaamheid en geschiktheid. Deze voordracht kan enkel worden geweigerd op de wijze bij de wet bepaald en mits motivering.
In geval van aanwijzing tot de functie van eerste voorzitter van het Hof van Cassatie of van eerste voorzitter van de hoven geven de betrokken algemene vergaderingen van deze hoven, voorafgaandelijk aan de voordracht bedoeld in het vorige lid, een gemotiveerd advies op de wijze bij de wet bepaald.
De voorzitter en de afdelingsvoorzitters van het Hof van Cassatie, de kamervoorzitters van de hoven en de ondervoorzitters van de rechtbanken worden door de hoven en de rechtbanken in deze functies aangewezen uit hun leden onder de voorwaarden en op de wijze bij de wet bepaald.
Onverminderd de bepalingen van artikel 152, bepaalt de wet de duur van de aanwijzingen in deze functies.

§ 6

Op de wijze bij de wet bepaald, worden de rechters, de titularissen van de functies bedoeld in § 5, vierde lid, en de ambtenaren van het openbaar ministerie onderworpen aan een evaluatie.

Overgangsbepaling
De bepalingen van de §§ 3 tot 6 treden in werking na de installatie van de Hoge Raad voor de Justitie, zoals bedoeld in § 2.
Op deze datum worden de eerste voorzitter, de voorzitter en de afdelingsvoorzitters van het Hof van Cassatie, de eerste voorzitters en de kamervoorzitters van de hoven en de voorzitters en de ondervoorzitters van de rechtbanken geacht in deze functies te zijn aangewezen voor de duur en onder de voorwaarden bij de wet bepaald en tegelijk te zijn benoemd in respectievelijk het Hof van Cassatie, het hof van beroep of het arbeidshof en de overeenkomstige rechtbank.
Tot dan blijven de hiernavolgende bepalingen van toepassing.
De vrederechters en de rechters in de rechtbanken worden rechtstreeks door de Koning benoemd.
De raadsheren in de hoven van beroep en de voorzitters en ondervoorzitters van de rechtbanken van eerste aanleg binnen hun rechtsgebied worden door de Koning benoemd uit twee lijsten van twee kandidaten, de ene door die hoven, de andere, naar gelang van het geval, door de provincieraden en [het Parlement] van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest voorgelegd.
De raadsheren in het Hof van Cassatie worden door de Koning benoemd uit twee lijsten van twee kandidaten, de ene door het Hof van Cassatie, de andere beurtelings door de Kamer van volksvertegenwoordigers en door de Senaat voorgelegd.
In beide gevallen mogen de op een lijst voorgedragen kandidaten ook op de andere worden voorgedragen.
Alle voordrachten worden openbaar gemaakt ten minste vijftien dagen voor de benoeming.
De hoven kiezen uit hun leden, hun voorzitters en ondervoorzitters.]

Artikel 156

Er zijn in België vijf hoven van beroep:
dat van Brussel, waarvan het rechtsgebied de provincies Vlaams-Brabant en Waals-Brabant en het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad omvat;
dat van Gent, waarvan het rechtsgebied de provincies Oost-Vlaanderen en West-Vlaanderen omvat;
dat van Antwerpen, waarvan het rechtsgebied de provincies Antwerpen en Limburg omvat;
dat van Luik, waarvan het rechtsgebied de provincies Luik, Namen en Luxemburg omvat;
dat van Bergen, waarvan het rechtsgebied de provincie Henegouwen omvat.

Artikel 157bis

De essentiële elementen van de hervorming met betrekking tot het gebruik der talen in gerechtszaken in het gerechtelijk arrondissement Brussel, alsook de ermee overeenstemmende aspecten inzake het parket, de zetel en het rechtsgebied, kunnen niet worden gewijzigd dan bij een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid.

Overgangsbepaling
De wet stelt de datum van inwerkingtreding van dit artikel vast. Deze datum stemt overeen met de datum van inwerkingtreding van de wet van 19 juli 2012 betreffende de hervorming van het gerechtelijk arrondissement Brussel.]

Artikel 158

Het Hof van Cassatie doet uitspraak over conflicten van attributie, op de wijze bij de wet geregeld.

Artikel 159

De hoven en rechtbanken passen de algemene, provinciale en plaatselijke besluiten en verordeningen alleen toe in zoverre zij met de wetten overeenstemmen.

Hoofdstuk VII De Raad van State en de administratieve rechtscolleges

Artikel 160

Er bestaat voor geheel België een Raad van State, waarvan de samenstelling, de bevoegdheid en de werking door de wet worden bepaald. De wet kan evenwel aan de Koning de macht toekennen de rechtspleging te regelen overeenkomstig de beginselen die zij vaststelt.
De Raad van State doet bij wege van arrest uitspraak als administratief rechtscollege en geeft advies in de door de wet bepaalde gevallen.
[Aan de bepalingen betreffende de algemene vergadering van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State die op dezelfde dag als dit lid in werking treden, kan geen verandering worden aangebracht dan bij een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid.

Overgangsbepaling
Dit artikel treedt in werking op 14 oktober 2012.]

Artikel 161

Geen administratief rechtscollege kan worden ingesteld dan krachtens een wet.

Titel IV De buitenlandse betrekkingen

Artikel 167

§ 1

De Koning heeft de leiding van de buitenlandse betrekkingen, onverminderd de bevoegdheid van de gemeenschappen en de gewesten om de internationale samenwerking te regelen, met inbegrip van het sluiten van verdragen, voor de aangelegenheden waarvoor zij door of krachtens de Grondwet bevoegd zijn.
De Koning voert het bevel over de krijgsmacht, stelt de staat van oorlog vast alsook het einde van de vijandelijkheden. Hij geeft daarvan kennis aan de Kamers, zodra het belang en de veiligheid van de Staat het toelaten, onder toevoeging van de passende mededelingen.
Geen afstand, geen ruil, geen toevoeging van grondgebied kan plaatshebben dan krachtens een wet.

§ 2

De Koning sluit de verdragen, met uitzondering van die welke betrekking hebben op de aangelegenheden bedoeld in § 3. [Deze verdragen hebben eerst gevolg nadat zij de instemming van de Kamer van volksvertegenwoordigers hebben verkregen.]

§ 3

De in artikel 121 bedoelde Gemeenschaps- en Gewestregeringen sluiten, ieder wat haar betreft, de verdragen die betrekking hebben op de aangelegenheden waarvoor [hun Parlement] bevoegd is. Deze verdragen hebben eerst gevolg nadat zij de instemming van [het Parlement] hebben verkregen.

§ 4

Een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid, stelt de nadere regelen vast voor het sluiten van de verdragen bedoeld in § 3 en van de verdragen die niet uitsluitend betrekking hebben op de aangelegenheden waarvoor de gemeenschappen of de gewesten door of krachtens de Grondwet bevoegd zijn.

§ 5

De Koning kan de verdragen die voor 18 mei 1993 gesloten werden en betrekking hebben op de in § 3 bedoelde aangelegenheden, opzeggen in overeenstemming met de betrokken Gemeenschaps- en Gewestregeringen.
De Koning zegt deze verdragen op indien de betrokken Gemeenschaps- en Gewestregeringen hem daarom verzoeken. Een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid regelt de procedure bij gebreke van overeenstemming tussen de betrokken Gemeenschaps- en Gewestregeringen.

[
Overgangsbepaling
De tweede zin van § 2 treedt in werking op de dag van de verkiezingen met het oog op de algehele vernieuwing van de Gemeenschaps- en Gewestparlementen in 2014. Tot die dag hebben de verdragen bedoeld in § 2 eerst gevolg nadat zij de instemming van beide Kamers hebben verkregen.]

Artikel 168

Van bij het begin der onderhandelingen over elke herziening van de verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen en van de verdragen en akten waarbij deze verdragen zijn gewijzigd of aangevuld, worden de Kamers daarover geďnformeerd. Zij krijgen kennis van het verdragsontwerp vóór de ondertekening ervan.

Artikel 168bis

Voor de verkiezingen van het Europese Parlement voorziet de wet in bijzondere modaliteiten teneinde de gewettigde belangen van de Nederlandstaligen en de Franstaligen in de vroegere provincie Brabant te vrijwaren.
Aan de regels die deze bijzondere modaliteiten vaststellen, kan geen wijziging worden aangebracht dan bij een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid.

Artikel 169

Om de naleving van internationale of supranationale verplichtingen te verzekeren, kunnen de in de artikelen 36 en 37 bedoelde machten, mits de door de wet bepaalde voorwaarden worden nageleefd, tijdelijk in de plaats treden van de in de artikelen 115 en 121 bedoelde organen. Deze wet moet worden aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid.

Titel V De financiën

Artikel 170

§ 1

Geen belasting ten behoeve van de Staat kan worden ingevoerd dan door een wet.

§ 2

Geen belasting ten behoeve van de gemeenschap of het gewest kan worden ingevoerd dan door een decreet of een in artikel 134 bedoelde regel.
De wet bepaalt ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde belastingen, de uitzonderingen waarvan de noodzakelijkheid blijkt.

§ 3

Geen last of belasting kan door de provincie [of het bovengemeentelijk bestuur] worden ingevoerd dan door een beslissing van haar raad.
De wet bepaalt ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde belastingen, de uitzonderingen waarvan de noodzakelijkheid blijkt.
De wet kan de in het eerste lid bedoelde belastingen geheel of gedeeltelijk afschaffen.

§ 4

Geen last of belasting kan door de agglomeratie, de federatie van gemeenten en de gemeente worden ingevoerd dan door een beslissing van hun raad.
De wet bepaalt ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde belastingen, de uitzonderingen waarvan de noodzakelijkheid blijkt.

Artikel 171

Over de belastingen ten behoeve van de Staat, de gemeenschap en het gewest wordt jaarlijks gestemd.
De regelen die ze invoeren, zijn slechts voor een jaar van kracht indien zij niet worden vernieuwd.

Artikel 172

Inzake belastingen kunnen geen voorrechten worden ingevoerd.
Geen vrijstelling of vermindering van belasting kan worden ingevoerd dan door een wet.

Artikel 173

Behalve voor de provincies, de polders en wateringen en de gevallen uitdrukkelijk uitgezonderd door de wet, het decreet en de regelen bedoeld in artikel 134, kan van de burgers geen retributie worden gevorderd dan alleen als belasting ten behoeve van de Staat, de gemeenschap, het gewest, de agglomeratie, de federatie van gemeenten of de gemeente.

Artikel 174

Elk jaar wordt door de Kamer van volksvertegenwoordigers de eindrekening vastgesteld en de begroting goedgekeurd. Evenwel stellen elk jaar de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat, ieder wat hem betreft, de dotatie voor hun werking vast.
Alle staatsontvangsten en -uitgaven moeten op de begroting en in de rekeningen worden gebracht.

Artikel 175

Een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid stelt het financieringsstelsel voor de Vlaamse en de Franse Gemeenschap vast.
De [Parlementen] van de Vlaamse en de Franse Gemeenschap regelen, [elk voor zich], de bestemming van hun ontvangsten bij decreet.

Artikel 176

Een wet stelt het financieringsstelsel voor de Duitstalige Gemeenschap vast.
[Het Parlement] van de Duitstalige Gemeenschap regelt de bestemming van de ontvangsten bij decreet.

Artikel 177

Een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid stelt het financieringsstelsel vast voor de gewesten.
De [Gewestparlementen] regelen, [elk voor zich], de bestemming van hun ontvangsten bij de in artikel 134 bedoelde regelen.

Artikel 178

Onder de voorwaarden en op de wijze die de wet, aangenomen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid, bepaalt, draagt [het Parlement] van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, bij de in artikel 134 bedoelde regel, financiële middelen over aan de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en aan de Vlaamse en de Franse Gemeenschapscommissies.

Artikel 179

Geen pensioen, geen gratificatie ten laste van de staatskas kan worden toegekend dan krachtens een wet.

Artikel 180

De leden van het Rekenhof worden door de Kamer van volksvertegenwoordigers benoemd, voor de tijd bij de wet bepaald.
Dit Hof is belast met het nazien en het verevenen der rekeningen van het algemeen bestuur en van allen die tegenover de staatskas rekenplichtig zijn. Het waakt ervoor dat geen artikel van de uitgaven der begroting wordt overschreden en dat geen overschrijving plaatsheeft. Het Hof oefent tevens algemeen toezicht uit op de verrichtingen met betrekking tot de vaststelling en de invordering van de door de Staat verkregen rechten, met inbegrip van de fiscale ontvangsten. Het stelt de rekeningen der verschillende besturen van de Staat vast en is ermee belast te dien einde alle nodige inlichtingen en bewijsstukken te verzamelen. De algemene staatsrekening wordt aan de Kamer van volksvertegenwoordigers onderworpen met de opmerkingen van het Rekenhof.
Dit Hof wordt door de wet georganiseerd.
[De wet kan aan het Rekenhof de controle op de begrotingen en de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten alsook de instellingen van openbaar nut die ervan afhangen, opdragen. Deze kan eveneens toelaten dat het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel deze controle regelen. Behoudens voor de Duitstalige Gemeenschap, wordt deze wet aangenomen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid.
De wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel kunnen bijkomende taken toekennen aan het Hof. Op eensluidend advies van het Hof stelt het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel de vergoeding van het Hof vast voor de uitoefening van deze taken. Er is geen enkele vergoeding verschuldigd voor een taak die door het Hof wordt uitgevoerd voor een gemeenschap of een gewest voor de datum van inwerkingtreding van dit lid.]

Artikel 181

§ 1

De wedden en pensioenen van de bedienaren der erediensten komen ten laste van de Staat; de daartoe vereiste bedragen worden jaarlijks op de begroting uitgetrokken.

§ 2

De wedden en pensioenen van de afgevaardigden van de door de wet erkende organisaties die morele diensten verlenen op basis van een niet-confessionele levensbeschouwing, komen ten laste van de Staat; de daartoe vereiste bedragen worden jaarlijks op de begroting uitgetrokken.

Titel VI De gewapende macht

Artikel 182

De wet bepaalt op welke wijze het leger wordt aangeworven. Zij regelt eveneens de bevordering, de rechten en de verplichtingen van de militairen.

Artikel 183

Het legercontingent wordt jaarlijks goedgekeurd. De wet die het vaststelt, is slechts voor een jaar van kracht, indien zij niet wordt vernieuwd.

Artikel 184

[De organisatie en de bevoegdheid van de geďntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, worden bij de wet geregeld. De essentiële elementen van het statuut van de personeelsleden van de geďntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, worden bij de wet geregeld.

Overgangsbepaling
De Koning kan echter de essentiële elementen van het statuut van de personeelsleden van de geďntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, vaststellen en uitvoeren, voor zover het besluit, met betrekking tot die elementen, bekrachtigd wordt bij de wet vóór 30 april 2002.]

Artikel 185

Vreemde troepen mogen niet dan krachtens een wet tot de dienst van de Staat worden toegelaten, het grondgebied bezetten of er doorheen trekken.

Artikel 186

Militairen kunnen niet van hun graden, ererechten en pensioenen worden ontzet dan op de wijze bij de wet bepaald.

Titel VII Algemene bepalingen

Artikel 187

De Grondwet kan noch geheel, noch ten dele worden geschorst.

Artikel 188

Met ingang van de dag waarop de Grondwet uitvoerbaar wordt, zijn alle daarmee strijdige wetten, decreten, besluiten, reglementen en andere akten opgeheven.

Artikel 189

De tekst van de Grondwet is in het Nederlands, in het Frans en in het Duits gesteld.

Artikel 190

Geen wet, geen besluit of verordening van algemeen, provinciaal of gemeentelijk bestuur is verbindend dan na te zijn bekendgemaakt in de vorm bij de wet bepaald.

Artikel 191

Iedere vreemdeling die zich op het grondgebied van België bevindt, geniet de bescherming verleend aan personen en aan goederen, behoudens de bij de wet gestelde uitzonderingen.

Artikel 192

Geen eed kan worden opgelegd dan krachtens de wet. Deze stelt de formule vast.

Artikel 193

De Belgische Natie kiest als kleuren rood, geel en zwart, en als rijkswapen de Belgische Leeuw met de kenspreuk EENDRACHT MAAKT MACHT.

Artikel 194

De stad Brussel is de hoofdstad van België en de zetel van de federale Regering.

Titel VIII De herziening van de Grondwet

Artikel 195

De federale wetgevende macht heeft het recht te verklaren dat er redenen zijn tot herziening van zodanige grondwettelijke bepaling als zij aanwijst.
Na deze verklaring zijn beide Kamers van rechtswege ontbonden.
Twee nieuwe Kamers worden overeenkomstig artikel 46 bijeengeroepen.
Deze Kamers beslissen, in overeenstemming met de Koning, over de punten die aan herziening zijn onderworpen.
In dit geval mogen de Kamers niet beraadslagen wanneer niet ten minste twee derden van de leden waaruit elke Kamer bestaat, aanwezig zijn; en een verandering is alleen dan aangenomen, indien zij ten minste twee derden van de stemmen heeft verkregen.

[Overgangsbepaling
Evenwel kunnen de Kamers, samengesteld ingevolge de vernieuwing van de Kamers van 13 juni 2010, in overeenstemming met de Koning, beslissen over de herziening van de volgende bepalingen, artikelen en groeperingen van artikelen, uitsluitend in de hierna aangeduide zin:
de artikelen 5, tweede lid, 11bis, 41, vijfde lid, 159 en 190 om de volledige uitoefening van de autonomie van de gewesten te garanderen ten aanzien van de provincies zonder afbreuk te doen aan de huidige specifieke bepalingen van de wet van 9 augustus 1988 tot wijziging van de gemeentewet, de gemeentekieswet, de organieke wet betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, de provinciewet, het Kieswetboek, de wet tot regeling van de provincieraadsverkiezingen en de wet tot regeling van de gelijktijdige parlements- en provincieraadsverkiezingen en aan die met betrekking tot de functie van de gouverneurs, en om de betekenis van het in de Grondwet gebruikte woord “provincie” te beperken tot zijn louter territoriale betekenis, los van elke institutionele betekenis;
artikel 23 om het recht op kinderbijslag te waarborgen;
titel III om een bepaling in te voegen om te verbieden om de kieswetgeving te wijzigen op minder dan een jaar voor de geplande datum van de verkiezingen;
de artikelen 43, § 1, 44, tweede lid, 46, vijfde lid, 69, 71, 74, 75, 76, 77, 78, 79, 80, 81, 82, 83 en 168 om de hervorming van het tweekamerstelsel uit te voeren en de residuaire wetgevende bevoegdheden aan de Kamer van volksvertegenwoordigers toe te vertrouwen;
de artikelen 46 en 117 om te bepalen dat de federale wetgevende verkiezingen op dezelfde dag zullen plaatsvinden als de verkiezingen voor het Europese Parlement en dat in geval van voortijdige ontbinding de nieuwe federale zittingsperiode maar zal duren tot de dag van de verkiezingen voor het Europese Parlement die op deze ontbinding volgen, alsook om een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid toe te staan de gemeenschappen en de gewesten de bevoegdheid toe te kennen om bij bijzonder decreet of bijzondere ordonnantie de duur van de zittingsperiode van hun parlementen te regelen en de datum van de verkiezingen ervoor vast te stellen, en om te bepalen dat een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid de datum van inwerkingtreding van de nieuwe, in dit punt aangehaalde regels inzake verkiezingen regelt;
artikel 63, § 4, om een lid toe te voegen waarin bepaald wordt dat, voor de verkiezingen voor de Kamer van volksvertegenwoordigers, de wet voorziet in bijzondere modaliteiten om de gewettigde belangen van de Nederlandstaligen en de Franstaligen in de vroegere provincie Brabant te vrijwaren, en dat de regels tot vaststelling van die bijzondere modaliteiten slechts kunnen worden gewijzigd bij een wet die is aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid;
titel III, hoofdstuk IV, afdeling II, onderafdeling III, om een artikel in te voegen waarin wordt bepaald dat een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid, voor het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, aan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bevoegdheden kan toekennen die niet toegewezen zijn aan de gemeenschappen voor de aangelegenheden bedoeld in artikel 127, § 1, eerste lid, 1° en, voor wat betreft de aangelegenheden bedoeld in 1°, 3°;
titel III, hoofdstuk IV, afdeling II, onderafdeling III, om toe te staan dat een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid, de samenwerkingsprocedures tussen de entiteiten vereenvoudigt;
artikel 143 om een paragraaf toe te voegen die de belangenconflictenprocedure uitsluit ten aanzien van een wet of een beslissing van de federale overheid die wijzigingen aanbrengt aan de belastbare grondslag, het belastingtarief of de vrijstellingen of aan elk ander element dat tussenkomt in de berekening van de personenbelasting;
10°
titel III, hoofdstuk VI, om een bepaling in te voegen om erin te voorzien dat geen wijziging kan worden aangebracht aan de essentiële elementen van de hervorming met betrekking tot het gebruik der talen in gerechtszaken in het gerechtelijk arrondissement Brussel alsook aan de ermee overeenstemmende aspecten inzake het parket, de zetel en het rechtsgebied, dan bij een wet, aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid;
11°
artikel 144 om te bepalen dat de Raad van State en, in voorkomend geval, federale administratieve rechtscolleges zich kunnen uitspreken over de privaatrechtelijke gevolgen van hun beslissingen;
12°
artikel 151, § 1, om te bepalen dat de gemeenschappen en de gewesten in de aangelegenheden die tot hun bevoegdheid behoren, beschikken over het recht om de vervolging te bevelen, via de federale Minister van Justitie die de uitvoering onmiddellijk verzekert, en om toe te staan dat een wet, aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid, in de deelname voorziet van de gemeenschappen en de gewesten, in de aangelegenheden die tot hun bevoegdheid behoren, wat betreft het opsporings- en vervolgingsbeleid van het openbaar ministerie, de bindende richtlijnen van het strafrechtelijke beleid, de vertegenwoordiging in het College van procureurs-generaal en de kadernota Integrale veiligheid en het Nationaal Veiligheidsplan;
13°
artikel 160 om een lid toe te voegen dat bepaalt dat geen wijziging kan worden aangebracht aan de nieuwe bevoegdheden en regels van de beraadslaging van de algemene vergadering van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, dan bij een wet, aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid;
14°
titel IV om een artikel in te voegen dat bepaalt dat voor de verkiezingen voor het Europese Parlement de wet voorziet in bijzondere modaliteiten teneinde de gewettigde belangen van de Nederlandstaligen en de Franstaligen in de vroegere provincie Brabant te vrijwaren, en dat de regels tot vaststelling van de bijzondere modaliteiten slechts kunnen worden gewijzigd bij een wet, aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid;
15°
artikel 180 om te bepalen dat de vergaderingen die wetgevend optreden bij wege van een decreet of een in artikel 134 bedoelde regel, het Rekenhof opdrachten kunnen toevertrouwen, in voorkomend geval tegen betaling.
Over de punten bedoeld in het eerste lid mogen de Kamers niet beraadslagen wanneer niet ten minste twee derden van de leden waaruit elke Kamer bestaat, aanwezig zijn; en een verandering is alleen dan aangenomen, indien zij ten minste twee derden van de stemmen heeft verkregen.
Deze overgangsbepaling is geen verklaring in de zin van artikel 195, tweede lid.]

Artikel 196

Er mag geen herziening van de Grondwet worden ingezet of voortgezet in oorlogstijd of wanneer de Kamers verhinderd zijn vrij bijeen te komen op het federale grondgebied.

Artikel 197

Tijdens een regentschap mag in de Grondwet geen verandering worden aangebracht wat betreft de grondwettelijke macht van de Koning en de artikelen 85 tot 88, 91 tot 95, 106 en 197 van de Grondwet.

Artikel 198

In overeenstemming met de Koning kunnen de grondwetgevende Kamers de nummering van de artikelen en de onderverdeling van artikelen van de Grondwet, evenals de onderverdeling van de Grondwet in titels, hoofdstukken en afdelingen aanpassen, de terminologie van de niet aan herziening onderworpen bepalingen wijzigen om deze in overeenstemming te brengen met de terminologie van de nieuwe bepalingen en de Nederlandse, de Franse en de Duitse tekst van de Grondwet met elkaar in overeenstemming brengen.
In dit geval mogen de Kamers niet beraadslagen wanneer niet ten minste twee derden van de leden waaruit elke Kamer bestaat, aanwezig zijn; en de veranderingen zijn alleen dan aangenomen, indien het geheel van de wijzigingen ten minste twee derden van de stemmen heeft verkregen.

Titel IX Inwerkingtreding en overgangsbepalingen

Artikel I

De bepalingen van artikel 85 zullen voor het eerst toepassing vinden op de nakomelingschap van Z.K.H. Prins Albert, Felix, Humbert, Theodoor, Christiaan, Eugčne, Marie, Prins van Luik, Prins van België, met dien verstande dat het huwelijk van H.K.H. Prinses Astrid, Josephine, Charlotte, Fabrizia, Elisabeth, Paola, Marie, Prinses van België, met Lorenz, Aartshertog van Oostenrijk-Este, geacht wordt de in artikel 85, tweede lid, bedoelde toestemming te hebben verkregen.
Tot dan blijven de hiernavolgende bepalingen van toepassing.
De grondwettelijke macht van de Koning gaat bij erfopvolging over op de natuurlijke en wettige nakomelingschap, in de rechte lijn, van Z.M. Leopold, Joris, Christiaan, Frederik van Saksen-Coburg, van man op man, volgens eerstgeboorterecht en met altijddurende uitsluiting van de vrouwen en van hun nakomelingschap.
De prins die huwt zonder toestemming van de Koning of van hen die, bij gebreke van de Koning, zijn macht uitoefenen in de bij de Grondwet bepaalde gevallen, verliest zijn recht op de kroon.
Hij kan echter in zijn recht worden hersteld door de Koning of door hen die, bij gebreke van de Koning, zijn macht uitoefenen in de bij de Grondwet bepaalde gevallen, doch alleen met instemming van beide Kamers.

Artikel II

[...]

Artikel III

Artikel 125 is van toepassing op de feiten gepleegd na 8 mei 1993.

Artikel IV

[...]

Artikel V

[...]

Artikel VI

§ 1

[...]

§ 2

[...]

§ 3

De personeelsleden en het patrimonium van de provincie Brabant worden verdeeld tussen de provincie Vlaams-Brabant, de provincie Waals-Brabant, het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, de in de artikelen 135 en 136 bedoelde overheden en instellingen, evenals de federale overheid, op de wijze bepaald door een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid.
Na de eerstvolgende vernieuwing van de provincieraden en tot op het tijdstip van hun verdeling worden het gemeenschappelijk gebleven personeel en patrimonium gezamenlijk beheerd door de provincie Vlaams-Brabant, de provincie Waals-Brabant en de in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad bevoegde overheden.

§ 4

[...]

§ 5

[...]

Bijlage I De nieuwe Grondwet

Nieuw artikel
Vroeger artikel
Titel I
Het federale België, zijn samenstelling en zijn grondgebied
Art. 1
Art. 1, eerste lid
Art. 2
Art. 3ter, eerste lid
Art. 3
Art. 107quater, eerste lid
Art. 4
Art. 3bis
Art. 5
Art. 1, tweede, vijfde, zesde en zevende lid
Art. 6
Art. 2
Art. 7
Art. 3
 
 
Titel II
De Belgen en hun rechten
Art. 8
Art. 4
Art. 9
Art. 5
Art. 10
Art. 6
Art. 11
Art. 6bis
Art. 12
Art. 7
Art. 13
Art. 8
Art. 14
Art. 9
Art. 15
Art. 10
Art. 16
Art. 11
Art. 17
Art. 12
Art. 18
Art. 13
Art. 19
Art. 14
Art. 20
Art. 15
Art. 21
Art. 16
Art. 22
Art. 24quater
Art. 23
Art. 24bis
Art. 24
Art. 17
Art. 25
Art. 18
Art. 26
Art. 19
Art. 27
Art. 20
Art.28
Art. 21
Art. 29
Art. 22
Art. 30
Art. 23
Art. 31
Art. 24
Art. 32
Art. 24ter
 
 
Titel III
De machten
Art. 33
Art. 25
Art. 34
Art. 25bis
Art. 35
Art. 25ter
Art. 36
Art. 26, eerste lid
Art. 37
Art. 29
Art. 38
Art. 3ter, tweede lid
Art. 39, eerste zin
Art. 107quater, tweede lid
Art. 39, tweede zin
Art.107quater, derde lid
Art. 40
Art. 30
Art. 41
Art. 31
 
 
Hoofdstuk I
De federale Kamers
Art. 42
Art. 32
Art. 43, § 1
Art. 32bis
Art. 43, § 2
Art. 53, § 2
Art. 44
Art. 70
Art. 45
Art. 72
Art. 46
Art. 71
Art. 47
Art. 33
Art. 48
Art. 34
Art. 49
Art. 35
Art. 50
Art. 36, tweede lid
Art. 51
Art. 36, eerste lid
Art. 52
Art. 37
Art. 53
Art. 38
Art. 54
Art. 38bis
Art. 55
Art. 39
Art. 56
Art. 40
Art. 57
Art. 43
Art. 58
Art. 44
Art. 59
Art. 45
Art. 60
Art. 46
 
 
Afdeling I
De Kamer van volksvertegenwoordigers
Art. 61
Art. 47
Art. 62
Art. 48
Art. 63
Art. 49
Art. 64
Art. 50
Art. 65
Art. 51
Art. 66
Art. 52
 
 
Afdeling II
De Senaat
Art. 67
Art. 53, §§ 1 en 3
Art. 68, § 1
Art. 53, § 4, eerste tot derde lid
Art. 68, § 2
Art. 53, § 5
Art. 68, § 3
Art. 53, § 6, eerste en tweede lid, § 4, vierde lid en § 6, derde lid
Art. 69
Art. 56
Art. 70
Art. 55
Art. 71
Art. 57
Art. 72
Art. 58
Art. 73
Art. 59
 
 
Hoofdstuk II
De federale wetgevende macht
Art. 74
Art. 26, tweede lid
Art. 75
Art. 27
Art. 76
Art. 41, § 1, en 42
Art. 77
Art. 41, § 2
Art. 78
Art. 41, § 3, eerste tot vijfde lid
Art. 79
Art. 41, § 3, zesde tot achtste lid
Art. 80
Art. 41, § 3, negende en tiende lid
Art. 81
Art. 41, § 4
Art. 82
Art. 41, § 5
Art. 83
Art. 41, § 6
Art. 84
Art. 28, eerste lid
 
 
Hoofdstuk III
De Koning en de federale Regering
 
 
Afdeling I
De Koning
Art. 85
Art. 60
Art. 86
Art. 61
Art. 87
Art. 62
Art. 88
Art. 63
Art. 89
Art. 77
Art. 90
Art. 79
Art. 91
Art. 80
Art. 92
Art. 81
Art. 93
Art. 82
Art. 94
Art. 83
Art. 95
Art. 85
 
 
Afdeling II
De federale Regering
Art. 96
Art. 65, eerste en tweede lid, tweede en derde zin
Art. 97
Art. 86
Art. 98
Art. 87
Art. 99, eerste lid
Art. 65, tweede lid, eerste zin
Art. 99, tweede lid
Art. 86bis
Art. 100
Art. 88, derde en vierde lid
Art. 101
Art. 88, eerste en tweede lid
Art. 102
Art. 89
Art. 103
Art. 90
Art. 103, overgangsbepaling
Art. 134, eerste lid
Art. 104
Art. 91bis
 
 
Afdeling III
De bevoegdheden
Art. 105
Art. 78
Art. 106
Art. 64
Art. 107
Art. 66
Art. 108
Art. 67
Art. 109
Art. 69
Art. 110
Art. 73
Art. 111
Art. 91
Art. 112
Art. 74
Art. 113
Art. 75
Art. 114
Art. 76
 
 
Hoofdstuk IV
De Gemeenschappen en de Gewesten
 
 
Afdeling I
De organen
 
 
Onderafdeling I
De Gemeenschaps- en Gewestraden
Art. 115, § 1, eerste lid
Art. 59bis, § 1, eerste lid, eerste zin (gedeeltelijk), en derde lid
Art. 115, § 1, tweede lid
Art. 59ter, § 1, eerste lid (gedeeltelijk)
Art. 115, § 2
Art. 59quater, § 1 (gedeeltelijk)
Art. 116, § 1
Art. 59bis, § 1, eerste lid, tweede zin, 59ter, § 1, tweede lid, en 107quater, tweede lid (gedeeltelijk)
Art. 116, § 2
Art. 59quater, § 2
Art. 117
Art. 59quater, § 3
Art. 118
Art. 59quater, § 4 (gedeeltelijk)
Art. 119
Art. 59quater, § 5
Art. 120
Art. 59ter, § 1, derde lid, en 59quater, § 6, eerste lid
 
 
Onderafdeling II
De Gemeenschaps- en Gewestregeringen
Art. 121, § 1, eerste lid
Art. 59bis, § 1, eerste lid, eerste zin (gedeeltelijk), en derde lid
Art. 121, § 1, tweede lid
Art. 59ter, § 1, eerste lid (gedeeltelijk)
Art. 121, § 2
Art. 59quater, § 1 (gedeeltelijk)
Art. 122
Art. 59quater, § 7
Art. 123
Art. 59quater, § 4 (gedeeltelijk)
Art. 124
Art. 59quater, § 6, tweede lid
Art. 125
Art. 59sexies
Art. 125, overgangsbepaling
Art. 134, tweede lid
Art. 126
Art. 59septies
 
 
Afdeling II
De bevoegdheden
 
 
Onderafdeling I
De gemeenschapsbevoegdheden
 
 
Art. 127
Art. 59bis, § 2 en § 4, eerste lid
Art. 128
Art. 59bis, § 2bis en § 4bis, eerste lid
Art. 129
Art. 59bis, § 3 en § 4, tweede lid
Art. 130, § 1, eerste lid
Art. 59ter, § 2, eerste lid
Art. 130, § 1, tweede lid
Art. 59ter, § 2, derde lid
Art. 130, § 2
Art. 59ter, § 2, tweede lid
Art. 131
Art. 59bis, § 7, en 59ter, § 7
Art. 132
Art. 59bis, § 5, en 59ter, § 5
Art. 133
Art. 28, tweede lid
 
 
Onderafdeling II
De gewestbevoegdheden
Art. 134
Art. 26bis
 
 
Onderafdeling III
Bijzondere bepalingen
Art. 135
Art. 59bis, § 4bis, tweede lid
Art. 136
Art. 108ter, § 3, eerste en derde lid
Art. 137
Art. 59bis, § 1, tweede en derde lid
Art. 138
Art. 59quinquies, § 1
Art. 139
Art. 59ter, § 3
Art. 140
Art. 59ter, § 4
 
 
Hoofdstuk V
Het Arbitragehof, de voorkoming en de regeling van conflicten
 
 
Afdeling I
De voorkoming van de bevoegdheidsconflicten
Art. 141
Art. 107ter, § 1 [Art. 59bis, § 8]
 
 
Afdeling II
Het Arbitragehof
Art. 142
Art. 107ter, § 2
 
 
Afdeling III
De voorkoming en de regeling van de belangenconflicten
Art. 143
Art. 107bis–ter
 
 
Hoofdstuk VI
De rechterlijke macht
Art. 144
Art. 92
Art. 145
Art. 93
Art. 146
Art. 94
Art. 147
Art. 95
Art. 148
Art. 96
Art. 149
Art. 97
Art. 150
Art. 98
Art. 151
Art. 99
Art. 152
Art. 100
Art. 153
Art. 101
Art. 154
Art. 102
Art. 155
Art. 103
Art. 156
Art. 104
Art. 157
Art. 105
Art. 158
Art. 106
Art. 159
Art. 107
 
 
Hoofdstuk VII
De Raad van State en de administratieve rechtscolleges
Art. 160
Art. 107quinquies, eerste en tweede lid
Art. 161
Art. 107quinquies, derde lid
 
 
Hoofdstuk VIII
De provinciale en gemeentelijke instellingen
Art. 162
Art. 108
Art. 163
Art. 1, derde en vierde lid
Art. 164
Art. 109
Art. 165
Art. 108bis
Art. 166
Art. 108ter, §§ 1, 2 en 3, tweede lid
 
 
Titel IV
De buitenlandse betrekkingen
Art. 167
Art. 68, §§ 1 tot 5
Art. 168
Art. 68, § 6
Art. 169
Art. 68, § 7
 
 
Titel V
De financiën
Art. 170
Art. 110
Art. 171
Art. 111
Art. 172
Art. 112
Art. 173
Art. 113
Art. 174
Art. 115, eerste en tweede lid
Art. 175
Art. 59bis, § 6
Art. 176
Art. 59ter, § 6
Art. 177, eerste lid
Art. 115, derde lid, eerste zin
Art. 177, tweede lid
Art. 115, derde lid, tweede zin
Art. 178
Art. 59quinquies, § 2
Art. 179
Art. 114
Art. 180
Art. 116
Art. 181, § 1
Art. 117, eerste lid
Art. 181, § 2
Art. 117, tweede lid
 
 
Titel VI
De gewapende macht
Art. 182
Art. 118
Art. 183
Art. 119
Art. 184
Art. 120
Art. 185
Art. 121
Art. 186
Art. 124
 
 
Titel VII
Algemene bepalingen
Art. 187
Art. 130
Art. 188
Art. 138
Art. 189
Art. 140
Art. 190
Art. 129
Art. 191
Art. 128
Art. 192
Art. 127
Art. 193
Art. 125
Art. 194
Art. 126
 
 
Titel VIII
De herziening van de Grondwet
Art. 195
Art. 131
Art. 196
Art. 131bis
Art. 197
Art. 84
Art. 198
Art. 132
Nieuwe bepaling
Vroegere bepaling
Titel IX
Inwerkingtreding en overgangsbepalingen
I.
Art. 60, overgangsbepaling
II.
Art. 24ter, overgangsbepaling
III.
Art. 134, derde lid
IV.
Art. 59quater, overgangsbepaling
V.
 
§ 1.
 
a)
Art. 26, overgangsbepaling
b)
Art. 71, overgangsbepaling
c)
Art. 49, overgangsbepaling
d)
Art. 53, overgangsbepaling, en 41, § 2, 3°
e)
Art. 56, overgangsbepaling
f)
Art. 55, overgangsbepaling
g)
Art. 88, overgangsbepaling
h)
Art. 91, overgangsbepaling
i)
Art. 99, overgangsbepaling, tweede lid
j)
Art. 115, overgangsbepaling
k)
Art. 116, overgangsbepaling
§ 2.
Art. 36, overgangsbepaling, 27, overgangsbepaling, 41, overgangsbepaling, en 65, overgangsbepaling
VI.
 
§ 1.
Art. 1, overgangsbepaling, tweede lid
§ 2.
Art. 1, overgangsbepaling, eerste lid
§ 3.
Art. 1, overgangsbepaling, derde en vierde lid
§ 4.
Art. 99, overgangsbepaling, eerste lid
§ 5.
Art. 104, overgangsbepaling

Bijlage II De vroegere Grondwet

Vroeger artikel
Nieuw artikel
Titel I
Het federale België, zijn samenstelling en zijn grondgebied
Art. 1, eerste lid
Art. 1
Art. 1, tweede lid
Art. 5, eerste lid
Art. 1, derde en vierde lid
Art. 163
Art. 1, vijfde tot zevende lid
Art. 5, tweede en derde lid
Art. 1, overgangsbepaling
Overgangsbepaling VI, §§ 1, 2 en 3
Art. 2
Art. 6
Art. 3
Art. 7
Art. 3bis
Art. 4
 
 
Titel Ibis
De gemeenschappen
Art. 3ter, eerste lid
Art. 2
Art. 3ter, tweede lid
Art. 38
 
 
Titel II
De Belgen en hun rechten
Art. 4
Art. 8
Art. 5
Art. 9
Art. 6
Art. 10
Art. 6bis
Art. 11
Art. 7
Art. 12
Art. 8
Art. 13
Art. 9
Art. 14
Art. 10
Art. 15
Art. 11
Art. 16
Art. 12
Art. 17
Art. 13
Art. 18
Art. 14
Art. 19
Art. 15
Art. 20
Art. 16
Art. 21
Art. 17
Art. 24
Art. 18
Art. 25
Art. 19
Art. 26
Art. 20
Art. 27
Art. 21
Art. 28
Art. 22
Art. 29
Art. 23
Art. 30
Art. 24
Art. 31
Art. 24bis
Art. 23
Art. 24ter
Art. 32
Art. 24ter, overgangsbepaling
Overgangsbepaling II
Art. 24quater
Art. 22
 
 
Titel III
De machten
Art. 25
Art. 33
Art. 25bis
Art. 34
Art. 25ter
Art. 35
Art. 26, eerste lid
Art. 36
Art. 26, tweede lid
Art. 74
Art. 26, overgangsbepaling
Overgangsbepaling V, § 1, a)
Art. 26bis
Art. 134
Art. 27
Art. 75
Art. 27, overgangsbepaling
Overgangsbepaling V, § 2
Art. 28, eerste lid
Art. 84
Art. 28, tweede lid
Art. 133
Art. 29
Art. 37
Art. 30
Art. 40
Art. 31
Art. 41
 
 
Eerste hoofdstuk
De Kamers
Art. 32
Art. 42
Art. 32bis
Art. 43, § 1
Art. 33
Art. 47
Art. 34
Art. 48
Art. 35
Art. 49
Art. 36, eerste lid
Art. 51
Art. 36, tweede lid
Art. 50
Art. 36, overgangsbepaling
Overgangsbepaling V, § 2
Art. 37
Art. 52
Art. 38
Art. 53
Art. 38bis
Art. 54
Art. 39
Art. 55
Art. 40
Art. 56
Art. 41, § 1
Art. 76, eerste lid
Art. 41, § 2
Art. 77, overgangsbepaling V, § 1, d)
Art. 41, § 3, eerste tot vijfde lid
Art. 78
Art. 41, § 3, zesde tot achtste lid
Art. 79
Art. 41, § 3, negende tot tiende lid
Art. 80
Art. 41, § 4
Art. 81
Art. 41, § 5
Art. 82
Art. 41, § 6
Art. 83
Art. 41, overgangsbepaling
Overgangsbepaling V, § 1, d) en V, § 2
Art. 42
Art. 76, tweede lid
Art. 43
Art. 57
Art. 44
Art. 58
Art. 45
Art. 59
Art. 46
Art. 60
 
 
Eerste afdeling
De Kamer van volksvertegenwoordigers
Art. 47
Art. 61
Art. 48
Art. 62
Art. 49
Art. 63
Art. 49, overgangsbepaling
Overgangsbepaling V, § 1, c)
Art. 50
Art. 64
Art. 51
Art. 65
Art. 52
Art. 66
 
 
Afdeling II
De Senaat
Art. 53, § 1
Art. 67, § 1
Art. 53, § 2
Art. 43, § 2
Art. 53, § 3
Art. 67, § 2
Art. 53, §§ 4, 5 en 6
Art. 68
Art. 53, overgangsbepaling
Overgangsbepaling V, § 1, d)
Art. 54 (opgeheven)
-
Art. 55
Art. 70
Art. 55, overgangsbepaling
Overgangsbepaling V, § 1, f)
Art. 56
Art. 69
Art. 56, overgangsbepaling
Overgangsbepaling V, § 1, e)
Art. 56bis (opgeheven)
-
Art. 56ter (opgeheven)
-
Art. 56quater (opgeheven)
-
Art. 57
Art. 71
Art. 58
Art. 72
Art. 59
Art. 73
 
 
Afdeling III
De Gemeenschapsraden
Art. 59bis, § 1, eerste lid, eerste zin
Art. 115, § 1, eerste lid, en 121, § 1, eerste lid
Art. 59bis, § 1, eerste lid, tweede zin
Art. 116, § 1
Art. 59bis, § 1, tweede lid
Art. 137, eerste zin
Art. 59bis, § 1, derde lid
Art. 115, § 1, eerste lid, en 121, § 1, eerste lid, en 137, tweede zin
Art. 59bis, § 2
Art. 127, § 1
Art. 59bis, § 2bis
Art. 128, § 1
Art. 59bis, § 3
Art. 129, § 1
Art. 59bis, § 4, eerste lid
Art. 127, § 2
Art. 59bis, § 4, tweede lid
Art. 129, § 2
Art. 59bis, § 4bis, eerste lid
Art. 128, § 2
Art. 59bis, § 4bis, tweede lid
Art. 135
Art. 59bis, § 5
Art. 132
Art. 59bis, § 6
Art. 175
Art. 59bis, § 7
Art. 131
Art. 59bis, § 8
[Art. 141]
Art. 59ter, § 1, eerste lid
Art. 115, § 1, tweede lid, en 121, § 1, tweede lid
Art. 59ter, § 1, tweede lid
Art. 116, § 1
Art. 59ter, § 1, derde lid
Art. 120
Art. 59ter, § 2, eerste lid
Art. 130, § 1, eerste lid
Art. 59ter, § 2, tweede lid
Art. 130, § 2
Art. 59ter, § 2, derde lid
Art. 130, § 1, tweede lid
Art. 59ter, § 3
Art. 139
Art. 59ter, § 4
Art. 140
Art. 59ter, § 5
Art. 132
Art. 59ter, § 6
Art. 176
Art. 59ter, § 7
Art. 131
 
 
Afdeling IV
De Gemeenschaps- en Gewestraden en hun Regering
Art. 59quater, § 1
Art. 115, § 2, en 121, § 2
Art. 59quater, § 2
Art. 116, § 2
Art. 59quater, § 3
Art. 117
Art. 59quater, § 4
Art. 118 en 123
Art. 59quater, § 5
Art. 119
Art. 59quater, § 6, eerste lid
Art. 120
Art. 59quater, § 6, tweede lid
Art. 124
Art. 59quater, § 7
Art. 122
Art. 59quater, overgangsbepaling
Overgangsbepaling IV
Art. 59quinquies, § 1
Art. 138
Art. 59quinquies, § 2
Art. 178
Art. 59sexies
Art. 125
Art. 59septies
Art. 126
 
 
Hoofdstuk II
De Koning en de Ministers
Afdeling I
De Koning
Art. 60
Art. 85
Art. 60, overgangsbepaling
Overgangsbepaling I
Art. 61
Art. 86
Art. 62
Art. 87
Art. 63
Art. 88
Art. 64
Art. 106
Art. 65, eerste lid
Art. 96, eerste lid
Art. 65, tweede lid, eerste zin
Art. 99, eerste lid
Art. 65, tweede lid, tweede en derde zin
Art. 96, tweede lid
Art. 65, overgangsbepaling
Overgangsbepaling V, § 2
Art. 66
Art. 107
Art. 67
Art. 108
Art. 68, §§ 1 tot 5
Art. 167
Art. 68, § 6
Art. 168
Art. 68, § 7
Art. 169
Art. 69
Art. 109
Art. 70
Art. 44
Art. 71
Art. 46
Art. 71, overgangsbepaling
Overgangsbepaling V, § 1, b)
Art. 72
Art. 45
Art. 73
Art. 110
Art. 74
Art. 112
Art. 75
Art. 113
Art. 76
Art. 114
Art. 77
Art. 89
Art. 78
Art. 105
Art. 79
Art. 90
Art. 80
Art. 91
Art. 81
Art. 92
Art. 82
Art. 93
Art. 83
Art. 94
Art. 84
Art. 197
Art. 85
Art. 95
 
 
Afdeling II
De Ministers
Art. 86
Art. 97
Art. 86bis
Art. 99, tweede lid
Art. 87
Art. 98
Art. 88, eerste en tweede lid
Art. 101
Art. 88, derde en vierde lid
Art. 100
Art. 88, overgangsbepaling
Overgangsbepaling V, § 1, g)
Art. 89
Art. 102
Art. 90
Art. 103
Art. 91
Art. 111
Art. 91, overgangsbepaling
Overgangsbepaling V, § 1, h)
 
 
Afdeling III
De Staatssecretarissen
Art. 91bis
Art. 104
 
 
Hoofdstuk III
De rechterlijke macht
Art. 92
Art. 144
Art. 93
Art. 145
Art. 94
Art. 146
Art. 95
Art. 147
Art. 96
Art. 148
Art. 97
Art. 149
Art. 98
Art. 150
Art. 99
Art. 151
Art. 99, overgangsbepaling, eerste lid
Overgangsbepaling VI, § 4
Art. 99, overgangsbepaling, tweede lid
Overgangsbepaling V, § 1, i)
Art. 100
Art. 152
Art. 101
Art. 153
Art. 102
Art. 154
Art. 103
Art. 155
Art. 104
Art. 156
Art. 104, overgangsbepaling
Overgangsbepaling VI, § 5
Art. 105
Art. 157
Art. 106
Art. 158
Art. 107
Art. 159
 
 
Hoofdstuk IIIbis
Voorkoming en regeling van conflicten
Art. 107ter, § 1
Art. 141
Art. 107ter, § 2
Art. 142
Art. 107ter–bis
Art. 143
 
 
Hoofdstuk IIIter
De Gewestelijke instellingen
Art. 107quater, eerste lid
Art. 3
Art. 107quater, tweede lid
Art. 39, eerste zin, en 116, § 1
Art. 107quater, derde lid
Art. 39, tweede zin
 
 
Hoofdstuk IIIquater
De Raad van State en de administratieve rechtscolleges
Art. 107quinquies, eerste en tweede lid
Art. 160
Art. 107quinquies, derde lid
Art. 161
 
 
Hoofdstuk IV
De provinciale en gemeentelijke instellingen
Art. 108
Art. 162
Art. 108bis
Art. 165
Art. 108ter, § 1
Art. 166, § 1
Art. 108ter, § 2
Art. 166, § 2
Art. 108ter, § 3, tweede lid
Art. 166, § 3
Art. 108ter, § 3, eerste en derde lid
Art. 136
Art. 109
Art. 164
 
 
Titel IV
De financiën
Art. 110
Art. 170
Art. 111
Art. 171
Art. 112
Art. 172
Art. 113
Art. 173
Art. 114
Art. 179
Art. 115, eerste lid
Art. 174, eerste lid
Art. 115, tweede lid
Art. 174, tweede lid
Art. 115, derde lid, eerste zin
Art. 177, eerste lid
Art. 115, derde lid, tweede zin
Art. 177, tweede lid
Art. 115, overgangsbepaling
Overgangsbepaling V, § 1, j)
Art. 116
Art. 180
Art. 116, overgangsbepaling
Overgangsbepaling V, § 1, k)
Art. 117, eerste lid
Art. 181, § 1
Art. 117, tweede lid
Art. 181, § 2
 
 
Titel V
De gewapende macht
Art. 118
Art. 182
Art. 119
Art. 183
Art. 120
Art. 184
Art. 121
Art. 185
Art. 122 (opgeheven)
-
Art. 123 (opgeheven)
-
Art. 124
Art. 186
 
 
Titel VI
Algemene bepalingen
Art. 125
Art. 193
Art. 126
Art. 194
Art. 127
Art. 192
Art. 128
Art. 191
Art. 129
Art. 190
Art. 130
Art. 187
 
 
Titel VII
Herziening van de Grondwet
Art. 131
Art. 195
Art. 131bis
Art. 196
 
 
Titel VIII
Overgangsbepalingen
Art. 132
Art. 198
Art. 133 (opgeheven)
-
Art. 134, eerste lid
Art. 103, overgangsbepaling
Art. 134, tweede lid
Art. 125, overgangsbepaling
Art. 134, derde lid
Overgangsbepaling III
Art. 135 (opgeheven)
-
Art. 136 (opgeheven)
-
Art. 137 (opgeheven)
-
Art. 138
Art. 188
 
 
Aanvullende bepalingen
Art. 139 (opgeheven)
-
Art. 140
Art. 189