09/02/20 KB Diergeneeskundige blootstellingen
Koninklijk besluit van 9 februari 2020 betreffende de bescherming tegen ioniserende stralingen tijdens diergeneeskundige blootstellingen
Hoofdstuk II Algemene voorschriften voor het gebruik van bronnen die ioniserende stralingen kunnen uitzenden
Artikel 4 Rechtvaardiging van de diergeneeskundige blootstellingen
§ 1
Diergeneeskundige blootstellingen moeten per saldo voldoende netto voordeel opleveren wanneer het totale potentiële voordeel, wordt afgewogen tegen de nadelige effecten die de diergeneeskundige blootstelling zou kunnen veroorzaken, rekening houdend met de doeltreffendheid, evenals met de voordelen en de risico's van andere beschikbare technieken die hetzelfde oogmerk hebben maar die geen of minder blootstelling aan ioniserende stralingen met zich meebrengen.
§ 2
In het bijzonder:
- 1°
- dient, overeenkomstig de bepalingen van artikel 20.1.1.1, eerste lid, a), eerste lid van het algemeen reglement, elk nieuw type handeling die een diergeneeskundige blootstelling met zich meebrengt, te worden gerechtvaardigd alvorens ze voor de eerste maal wordt vergund of alvorens ze wordt aangenomen voor veralgemeend gebruik in de diergeneeskundige sector;
- 2°
- kan, overeenkomstig de bepalingen van artikel 20.1.1.1, eerste lid, a), tweede lid van het algemeen reglement, de rechtvaardiging van de bestaande types handelingen die diergeneeskundige blootstellingen met zich meebrengen, worden herzien in het licht van nieuwe gegevens met betrekking tot hun doeltreffendheid of gevolgen;
- 3°
- zijn alle individuele diergeneeskundige blootstellingen vooraf gerechtvaardigd door de personen die er krachtens de bepalingen van dit besluit verantwoordelijk voor zijn.
Artikel 5 Optimalisatie van de bescherming
§ 1
Elke diergeneeskundige blootstelling moet zo laag gehouden worden als wat redelijkerwijze mogelijk is, rekening houdend met economische en sociale factoren.
§ 2
Voor de begeleiders:
- 1°
- kunnen dosisbeperkingen worden vastgesteld overeenkomstig artikel 20.1.1.1, eerste lid, b), eerste lid van het algemeen reglement, en dat onverminderd de toepassing van de dosislimieten vastgesteld in artikel 20.1.4 van het algemeen reglement;
- 2°
- worden de maatregelen voor de stralingsbescherming van deze personen bepaald door de deskundige erkend in de fysische controle van de exploitant;
- 3°
- wordt, onder de verantwoordelijkheid van de practicus, voorafgaand aan de blootstelling, informatie verstrekt met betrekking tot de stralingsrisico's en de te nemen maatregelen;
- 4°
- in het geval een dier een diergeneeskundige blootstelling door middel van radionucliden ondergaat, moet de practicus aan de personen die, na de toediening het dier meenemen, instructies geven om de dosis en het risico op besmetting zo laag mogelijk te houden. Deze instructies worden voorafgaand goedgekeurd door de deskundige erkend in de fysische controle en schriftelijk door de practicus verstrekt vóór het dier de inrichting verlaat. Bij het opstellen van die instructies worden, in voorkomend geval de richtlijnen van het Agentschap gevolgd of rekening gehouden met zijn aanbevelingen.
Artikel 6 Bijzondere bescherming gedurende de zwangerschap en de borstvoedingsperiode
De practicus informeert vrouwelijke begeleiders over de potentiële risico's van blootstelling aan ioniserende stralingen in geval van een zwangerschap of het geven van borstvoeding conform de bepalingen van artikel 31.6 van het algemeen reglement.
Artikel 7 Diergeneeskundige verantwoordelijkheid
De practicus draagt de diergeneeskundige verantwoordelijkheid voor elke individuele diergeneeskundige blootstelling en meer bepaald voor:
- 1°
- de rechtvaardiging van de diergeneeskundige blootstellingen;
- 2°
- de optimalisatie van de bescherming;
- 3°
- de klinische evaluatie van het resultaat;
- 4°
- de samenwerking ten aanzien van de praktische aspecten waar nodig met andere specialisten en het personeel;
Artikel 8 Opleiding en permanente vorming van de practici
§ 1
Diergeneeskundige blootstellingen mogen enkel worden uitgevoerd door de dierenartsen bedoeld in de wet van 28 augustus 1991 op de uitoefening van de diergeneeskunde, die tevens een diploma, een getuigschrift of een attest kunnen voorleggen waaruit blijkt dat zij een passende opleiding in de stralingsbescherming van universitair niveau hebben genoten zoals bepaald in artikels 12, 17 en 22 van onderhavig besluit en dat zij daarover met succes een kennis controle hebben ondergaan.
Diploma's die in België als equivalent van het in het eerste lid genoemde diploma erkend of verklaard zijn, hebben dezelfde uitwerking.
§ 2
De in de eerste paragraaf bedoelde opleiding is afgestemd op de aangewende methodes en technieken.
§ 3
De practici zijn ertoe gehouden hun kennis en bekwaamheid op het gebied van de stralingsbescherming op peil te houden en te vervolmaken, in het kader van een permanente vorming die aangepast is aan de toegepaste methodes en technieken, zoals bepaald in artikels 13, 18 en 23 van onderhavig besluit.
§ 4
Naar aanleiding van technische evoluties met mogelijke implicaties voor de stralingsbescherming, kan het Agentschap een specifieke complementaire opleiding voor bepaalde toepassingen opleggen.
Artikel 9 Gemachtigde
§ 1
Gemachtigden mogen de bronnen die ioniserende stralingen kunnen uitzenden alleen gebruiken voor diergeneeskundige blootstellingen volgens de instructies, in fysieke aanwezigheid en onder de werkelijke controle en verantwoordelijkheid van de practicus.
§ 2
De exploitant van de inrichting waakt er over dat de gemachtigden een passende opleiding hebben genoten en dat zij daarover met succes een kenniscontrole hebben ondergaan.
Deze opleiding stemt overeen met hun beroepsbezigheden zoals bepaald in artikels 14, 19 en 24 van onderhavig besluit en is van een niveau dat minstens overeenstemt met dat van het niet-universitair hoger onderwijs.
§ 3
De gemachtigden zijn ertoe gehouden hun kennis en bekwaamheid op het gebied van de stralingsbescherming op peil te houden en te vervolmaken in het kader van een permanente vorming die aangepast is aan de toegepaste methodes en technieken, zoals bepaald in artikels 15, 20 en 25 van onderhavig besluit.
§ 4
Naar aanleiding van technische evoluties met mogelijke implicaties voor de stralingsbescherming, kan het Agentschap een specifieke complementaire opleiding voor bepaalde toepassingen opleggen.
Artikel 10 Kwaliteitsborging en -beheersing
§ 1
De exploitant waakt er over dat voor de toegepaste methodes en technieken aangepaste programma's inzake kwaliteitsborging en -beheersing uitgewerkt en toegepast worden. In dit kader worden voor elk van de door het Agentschap gedefinieerde types van handelingen schriftelijke procedures opgesteld en ter beschikking gesteld van de practicus die de behandeling of het onderzoek uitvoert en van zijn gemachtigden.
§ 2
Het Agentschap kan de inhoud van de in de eerste paragraaf bedoelde programma's preciseren.
§ 3
In het kader van een noodsituatie kan afgeweken worden van de bepalingen in § 1 en § 2, maar blijft de practicus, in afwezigheid van de schriftelijke procedures, verantwoordelijk voor de diergeneeskundige blootstelling.
Artikel 11 Aanvaardbaarheidscriteria
§ 1
Het Agentschap legt de aanvaardbaarheidscriteria vast voor toestellen die in gebruik zijn voor diergeneeskundige blootstellingen.
§ 2
De exploitant waakt erover dat een deskundige erkend in de fysische controle, vóór de eerste ingebruikname en vervolgens minstens jaarlijks nagaat of deze toestellen beantwoorden aan de aanvaardbaarheidscriteria die door het Agentschap werden vastgesteld en dit op basis van de door het Agentschap vastgestelde of goedgekeurde procedures.
Voor de röntgentoestellen die uitsluitend binnen één inrichting gebruikt worden, gebeurt deze controle minstens om de drie jaar.
§ 3
Indien de toestellen niet beantwoorden aan de aanvaardbaarheidscriteria, treft de exploitant corrigerende maatregelen teneinde de vastgestelde gebreken te verhelpen.
Overeenkomstig artikel 27 van het algemeen reglement moeten de toestellen die niet aan één of meerdere aanvaardbaarheidscriteria beantwoorden, buiten gebruik worden gesteld zolang aan de vastgestelde gebreken niet verholpen is en dit volgens de richtlijnen van het Agentschap.
Een buiten gebruik gesteld toestel, mag slechts na goedkeuring van de deskundige erkend in de fysische controle, opnieuw in gebruik genomen worden.