Meer info
 

12/05/89 Overdracht kernmateriaal aan niet-kernwapenstaten
Koninklijk besluit van 12 mei 1989 betreffende de overdracht aan niet-kernwapenstaten van kernmaterialen, kernuitrusting, technologische kerngegevens en hun afgeleiden

Bijlage II Lijst van de meervoudig toepasbare materialen, uitrustingen, technologische gegevens en hun afgeleiden zowel voor nucleaire als niet-nucleaire doeleinden

De volgende paragrafen zijn van toepassing op de lijst van meervoudig toepasbare uitrusting, materialen en technologie voor nucleaire doeleinden.
1.
De beschrijving van enig onderdeel van de lijst betekent dat het onderdeel op de lijst is vermeld zowel in staat van nieuw als gebruikt.
2.
Als de beschrijving van een onderdeel van de lijst geen restricties of specificaties omvat, maakt het onderdeel in iedere vorm deel uit van de lijst. Soort-verwijzingen zijn uitsluitend als referentie bedoeld en hebben geen invloed op de interpretatie van definities.
3.
Deze regulering mag niet worden omzeild door de overdracht van niet-gereguleerde objecten (inclusief fabrieken) die een of meer gereguleerde componenten bevatten, indien deze componenten het belangrijkste element van het object vormen en eenvoudig kunnen worden verwijderd of voor andere doeleinden kunnen worden gebruikt.
Noot:
In de beoordeling of de gereguleerde component (of componenten) het belangrijkste element vormt, dienen regeringen rekening te houden met factoren als hoeveelheid, waarde, technische “know how” en andere speciale omstandigheden die van belang zijn voor de vraag of de gereguleerde component het belangrijkste element van het te leveren object is.
4.
Deze regulering mag niet worden omzeild door de levering van onderdelen van componenten. Iedere regering zal naar vermogen handelen om dit doel te bereiken en zal popingen in het werk blijven stellen om te komen tot een bruikbare omschrijving van onderdelen van componenten, welke door alle leveranciers kan worden gebruikt.]
De overdracht van “technologie” welke betrekking heeft op enig onderdeel van de lijst zal met dezelfde nauwgezetheid worden gecontroleerd en gereguleerd als het onderdeel zelf met inachtneming van de grenzen van de nationale wetgeving. Regulering van overdracht van “technologie” is niet van toepassing op informatie welke “algemeen bekend” is, of op “algemeen wetenschappelijk onderzoek”.
Noot:
Het onderdeel over gereedschapswerktuigen bevat gerichte reguleringsmaatregelen betreffende technologie.]
De vergunning om een onderdeel van de lijst te exporteren houdt tevens in dat de minimale technologie die nodig is voor de installatie, bedrijfsvoering, onderhoud en reparatie van het lijstonderdeel mag worden geëxporteerd naar dezelfde eindgebruiker.]
“Technologie” betekent speciale kennis welke nodig is voor de “ontwikkeling”, “productie”, of “gebruik” van een onderdeel van de lijst. Deze kennis kan de vorm hebben van “technische gegevens” of “technische hulp”.
“Algemeen wetenschappelijk onderzoek”: Experimenteel of theoretisch onderzoek dat hoofdzakelijk wordt verricht om nieuwe kennis te verkrijgen omtrent de oorzaak van verschijnselen en waarneembare feiten en dat niet direct is gericht op een praktisch doel.
“Ontwikkeling” houdt verband met alle stadia vóór “productie” zoals:
ontwerp;
ontwerponderzoek;
ontwerpanalyse;
ontwerpideeën;
montage en testen van prototypen;
proefproductieschema's;
ontwerpgegevens;
ontwikkeling van ontwerpgegevens naar een product;
configuratie;
integratie;
bouwplannen.
“Algemeen bekend”: “Algemeen bekend”, zoals hier bedoeld, betekent “technologie” die kan worden verkregen zonder restricties op de verdere verspreiding hiervan, (Copyrightbeperkingen vormen geen belemmering voor “algemeen bekend” zijn).
“Productie” heeft betrekking op alle productiefasen zoals:
aanleg;
productieopzet;
fabricage;
integratie;
montage;
inspectie;
beproeving;
kwaliteitswaarborging.
“Speciaal ontworpen programmatuur”: de minimaal benodigde “besturingssystemen”, “diagnosesystemen”, “onderhoudssystemen” en “applicatieprogrammatuur” die op bepaalde apparatuur moeten worden toegepast om de functie te verrichten waarvoor deze werd ontworpen.
Om andere, niet compatibele apparatuur dezelfde functie te laten verrichten moet:
a)
deze “programmatuur” worden aangepast, of moeten
b)
“programma's” worden toegevoegd.
“Technische hulp”: “technische hulp” kan worden verleend in de vorm van instructie, vaardigheden, training, bedieningsbekwaamheid, raadgevende diensten.
Noot: “Technische hulp” kan de overdracht van “technische gegevens” inhouden.
“Technische gegevens”: “Technische gegevens” kunnen de vorm hebben van blauwdrukken, ontwerpen, diagrammen, modellen, formules, constructieontwerpen en -specificaties, handboeken en instructies in schriftelijke vorm of vastgelegd op andere media zoals diskettes, magnetische band en ROM's (Read Only Memories).
“Gebruik”: bediening, aanleg (inclusief aanleg ter plekke), onderhoud (controle), reparatie, inspectie en renovatie.]

Bijlage Gedetailleerde specificaties van gereedschapswerktuigen


1.1 Forceer- en vloeidraaimachines die
a)
volgens de technische specificaties van de fabrikant kunnen worden uitgerust met “numerieke besturings” eenheden of een computerbesturing; en
b)
twee of meer assen bezitten die gelijktijdig kunnen worden gecoördineerd voor “contourbesturing”, en precisiespillen voor de vervaardiging van cilindrische rotors met een binnendiameter tussen 75 mm en 400 mm en speciaal ontworpen programmatuur daarvoor.
Noot: Alleen machines die zowel voor forceren als voor vloeidraaien kunnen worden gebruikt vallen onder het bovenstaande.

1.2 “Numerieke besturings” eenheden
Speciaal ontworpen “bewegingsbesturingskaarten” voor “numeriek bestuurde” toepassingen van gereedschapswerktuigen, “numeriek bestuurde” gereedschapswerktuigen, speciaal ontworpen programmatuur en technologie als hieronder. Gedetailleerde specificaties zijn te vinden in de technische bijlage op het einde van deze lijst.

1.3 Afmetingen controlerende machines, toestellen of systemen, als hieronder en speciaal hiervoor ontworpen programmatuur
a)
door een computer gestuurde, of numeriek bestuurde, afmetingen controlerende machines die aan beide onderstaande specificaties voldoen:
1)
twee of meer assen en
2)
een ééndimensionale “lengtemeetfout” gelijk aan of kleiner (beter) dan (1,25 + L/1000) um, getest met een sonde met een “nauwkeurigheid” van minder (beter) dan 0,2 um (L is de gemeten lengte in mm) (Ref: VDI/VDE 2617 deel 1 en 2);
b)
Meetinstrumenten voor lengte- en hoekverplaatsing, zoals hieronder:
1)
lengte-meetinstrumenten met een van de volgende specificaties:
i)
van het type waarbij bij het meten geen contact gemaakt wordt, met een “oplossend vermogen” gelijk aan of kleiner (beter) dan 0,2 um binnen een meetbereik van maximaal 0,2 mm;
ii)
“lineair variabel differentieel-omvorm”, (LVDT) systemen die beide onderstaande karakteristieken hebben:
(A)
“lineariteit” gelijk aan of kleiner (beter) dan 0,1 % bij een meetbereik van maximaal 5 mm; en
(B)
verloop gelijk aan of kleiner (beter) dan 0,1 % per dag bij een standaardomgevingstemperatuur van +/-1 K of
iii)
meetsystemen die beide onderstaande karakteristieken hebben:
(A)
bevatten een “laser”.
(B)
hebben over een periode van ten minste 12 uur bij een temperatuursschommeling van +/- 1 K rond een standaardtemperatuur en een standaarddruk:
1)
een “oplossend vermogen” over het hele bereik van 0,1 um of beter; en
2)
een “meetfout” gelijk aan of kleiner (beter) dan (0,2 + L/2000) um (L is de gemeten lengte in mm);
met uitzondering van: interferometer meetinstrumenten, zonder gesloten of open kring terugkoppeling, die een laser bevatten om glijbewegingsfouten te meten in gereedschapswerktuigen, afmetingen controlerende machines en dergelijke apparatuur;
2)
hoekmeetinstrumenten met een “hoekpositieafwijking” gelijk aan of kleiner (beter) dan 0,00025°.
Noot: Het subonderdeel b) 2) reguleert geen optische instrumenten als autocollimators, die een evenwijdige lichtbundel gebruiken om hoekverplaatsingen van een spiegel te detecteren.
c)
Systemen voor het gelijktijdig lineaire- en hoekcontrole van de afmetingen van halfbolvormige holtes die aan beide onderstaande specificaties voldoen:
1)
“meetfout” langs welke lineaire as dan ook gelijk aan of kleiner (beter) dan 3,5 um per 5 mm; en
2)
“hoekpositieafwijking” gelijk aan of kleiner dan 0,02°.
Noot: Speciaal ontworpen programmatuur voor de systemen beschreven in paragraaf c) omvat ook programmatuur voor het gelijktijdig meten van wanddiktes en contouren.
Technische noot 1: gereedschapswerktuigen die dienst kunnen doen als meetapparatuur zijn gereguleerd als zij specificaties hebben die gelijk zijn aan, of beter zijn dan de specificaties die in deze lijst zijn opgegeven voor gereedschapswerktuigen of meetapparatuur.
Technische noot 2: een apparaat, zoals beschreven in deze sectie, 1.3, is gereguleerd als op enig punt binnen het werkgebied de specificaties van deze lijst worden gehaald of overtroffen.
Technische noot 3: De sonde die wordt gebruikt om de meetfout te bepalen van een afmetingen controlerende machine moet voldoen aan de beschrijving van VDI/VDE 2617 deel 2, 3 en 4.
Technische noot 4: Alle parameters van meetwaarden in dit onderdeel staan voor plus/minus en dus niet voor de bandbreedte.
“Meetfout”: de karakteristieke parameter die aangeeft in welk gebied rond de waarneming met een waarschijnlijkheid van 95 % de juiste waarde van de gemeten variable ligt. Hierin zijn inbegrepen: de ongecorrigeerde systematische foute, de ongecorrigeerde speling en de toevallige fouten. (Referentie VDI/DE 2617).
“Oplossend vermogen”: het kleinst waarneembare stapje van een meetinstrument; bij digitale instrumenten, de minst significante bit. (Referentie ANSI B-89.1.12).
“Lineariteit”: (meestal gemeten in termen van niet-lineariteit) is de maximale afwijking van de feitelijke waarde (het gemiddelde van de hoogste en laagste aflezing), positief of negatief, van een rechte lijn die zodanig ligt dat de maximale afwijkingen gelijkmatig verdeeld en geminimaliseerd zijn.
“Hoekpositieafwijking”: Het maximale verschil tussen een hoekpositie en de feitelijke, zeer nauwkeurig gemeten positie nadat het bevestigingsvlak van het werkstuk vanuit de oorspronkelijke stand gedraaid is. (Referentie: VDI/VDE 2617. Concept: draaitafel van coördinaatmetende machines).

1.4 Vacuüm- of beheerste-omgeving-(inert gas) inductiesmeltovens, die kunnen werken bij een temperatuur die hoger is dan 850 °C en die inductiespoelen bezitten met een middellijn gelijk aan of kleiner dan 600 mm, en voedingen speciaal ontworpen voor inductieovens met een voeding van 5 kw of meer
Technische noot: Dit onderdeel is niet van toepassing op ovens voor de fabricage van halfgeleiderplakken.

1.5 “Isostatische persen” die een maximale werkdruk van 69 mpa of meer kunnen bereiken en die zijn voorzien van een holte met een binnendiameter groter dan 152 mm, speciaal ontworpen matrijzen en mallen, en besturingen en “speciaal ontworpen programmatuur” hiervoor
Technische noten:
1)
De binnenafmeting is die van de kamer (holte) waarin zowel de werkdruk als de werktemperatuur heersen, zonder de bevestiging. Deze afmeting is de binnendiameter van de drukkamer of die van de geďsoleerde smeltkamer (de kleinste van beide waarden), afhankelijk van welke van de twee de binnenste kamer is.
2)
“Isostatische persen”: uitrusting waarmee een gesloten holte met behulp van diverse media (gas, vloeistof, vaste korrels) onder druk kan worden gezet en waarmee een werkstuk of materiaal in de holte in alle richtingen een gelijke druk ondervindt.

1.6 “Robots” en “end-effectors” die een van de volgende eigenschappen hebben
a)
Speciaal ontworpen om te voldoen aan nationale veiligheidsvoorschriften met betrekking tot het werken met springstoffen (bijv. het voldoen aan elektrische voorschriften voor springstoffen).
b)
Speciaal ontworpen of gekwalificeerd als stralingsbestendig boven 5 × 10 4 gray (Si) (5 × 10 6 rad (Si)) zonder operationeel verlies, en speciaal daarvoor ontworpen besturingen en “speciaal ontworpen programmatuur” daarvoor.
Technische noten:
1)
“robot”: een manipulatiemechanisme, van het continue-pad- of het punt-voor-punt-soort, eventueel voorzien van sensoren, dat alle onderstaande kenmerken heeft:
a)
het is multifunctioneel;
b)
het is in staat om materiaal, onderdelen, gereedschappen of speciale toestellen te plaatsen of te richten door middel van te variëren bewegingen in de driedimensionale ruimte;
c)
het bevat drie of meer gesloten of open lus servomechanismen, eventueel met stappenmotoren; en
d)
het heeft “user-accessible-programmability” (gebruikers-toegankelijke programmeerbaarheid) door middel van de “teach/playback”-methode of door middel van een computer, die door programmeerbare logica kan worden bestuurd, dus zonder mechanische ingrepen.
N.B. Bovenstaande definitie is niet van toepassing op de volgende toestellen:
a)
Manipulatiemechanismen die alleen met de hand of met de hand op afstand kunnen worden bestuurd.
b)
Manipulatiemechanismen met een vaste werkvolgorde, als dit geautomatiseerde bewegingsmechanismen zijn die werken volgens mechanisch vastgestelde geprogrammeerde bewegingen. Het programma wordt mechanisch beperkt door gefixeerde instellingen zoals pennen en nokken. De volgorde van de bewegingen en de pad- en hoekkeuze kan niet veranderd of verwisseld worden met mechanische, elektronische of elektrische hulpmiddelen;
c)
Manipulatiemechanismen met een variabele werkvolgorde, als dit geautomatiseerde bewegingsmechanismen zijn die werken volgens mechanisch vastgestelde geprogrammeerde bewegingen. Het programma wordt mechanisch beperkt door gefixeerde, maar regelbare instellingen, zoals pennen en nokken. De volgorde van de bewegingen en de pad- en hoekkeuze kan gevarieerd worden binnen het vaste programmapatroon. Variaties of modificaties van het programmapatroon (d.w.z. het verwisselen van pennen of het vervangen van nokken) in een of meer bewegingsassen kunnen alleen door mechanische handelingen worden bewerkstelligd;
d)
Niet-servogestuurde manipulatiemechanismen met een variabele werkvolgorde, als dit geautomatiseerde bewegingsmechanismen zijn die werken volgens een mechanisch vastgesteld programma. Het programma kan worden gewijzigd, maar het proces wordt uitsluitend gestuurd door het binaire signaal van mechanisch vastgelegde elektrische binaire apparaten of instelbare stops;
e)
Stapelkranen, gedefinieerd als systemen die bewegen langs rechthoekige coördinaten, die vervaardigd zijn als onderdeel van een verticale stapel voorraadvaten en die zijn ontworpen om de inhoud van die vaten te kunnen laden en lossen.
2)
“End-effectors”: End-effectors zijn grijpers, “active tooling units”, en alle andere gereedschappen die aan de bevestigingsplaat van het uiteinde van de manipulatiearm van een robot worden bevestigd.
3)
De definitie hierboven in a) is niet bedoeld om robots die speciaal zijn ontworpen voor niet-nucleair gebruik, zoals verfspuitrobots voor auto's te reguleren.

1.7 Vibratietestapparatuur, die gebruik maakt van digitale stuurtechnieken en testapparatuur die gebruik maakt van terugkoppeling of een gesloten lus en programmatuur hiervoor, die een systeem kan laten trillen op 10 g (RMS) of meer (effectieve waarde) bij een frequentie tussen 20 en 2000 Hz, en die krachten over kan brengen van 50 kN of meer

1.8 Metallurgische smelt- en gietovens (vacuüm en inert gas) als hieronder en speciaal ontworpen computerbesturing en controleapparatuur, alsmede “speciaal ontworpen programmatuur” hiervoor
a)
Smeltboogovens en gietovens met afsmeltelektrodes met een capaciteit tussen 1000 cm3 en 20.000 cm3 en die geschikt zijn voor een smelttemperatuur hoger dan 1700 °C.
b)
Elektronenstraalsmeltovens, plasmavernevelingssmeltovens en smeltovens met een vermogen van 50 kW of meer die geschikt zijn voor een smelttemperatuur hoger dan 1200 °C.]

2.1 Aluminiumlegeringen die een maximale treksterkte van 460 MPa (0,46 × 10 9 N/m2) of meer bij 293 K (20 °C) kunnen bezitten, buisvormig of massief (ook gesmede vormen) met een buitendiameter van meer dan 75 mm
Technische noot: De term “kunnen bezitten” omvat aluminiumlegeringen vóór of na een warmtebehandeling.

2.2 Beryllium, als volgt
Het metaal, legeringen met meer dan 50 gewichtsprocent beryllium, berylliumverbindingen en producten die hieruit vervaardigd zijn, met uitzondering van:
a)
metaalvensters voor röntgenapparatuur,
b)
oxidevormen als eindproduct of als halffabricaat speciaal ontworpen om als elektronische onderdelen of als substraat voor elektronische schakelingen dienst te doen.
Technische noot: Ook berylliumhoudend afval en schroot dat aan bovenstaande criteria voldoet, valt onder de lijst.

2.3 Zeer zuiver (99,99 % of beter) bismut met een zeer laag zilvergehalte (minder dan 10 ppm)

2.4 Boor, boorverbindingen, mengsels en verrijkte materialen waarin het gewicht van de boor-10 isotoop meer dan 20 % is van het gewicht van de totale hoeveelheid boor

2.5 Zeer zuiver calcium, dat zowel minder dan 1000 ppm metallische verontreinigingen (uitgezonderd magnesium), als minder dan 10 ppm boor bevat

2.6 Chloortrifluoride (ClF3)

2.7 Kroezen, vervaardigd van materiaal dat bestand is tegen vloeibare actiniden als hieronder
a)
kroezen met een volume tussen 150 ml en 8 liter en vervaardigd van of bedekt met een van de volgende materialen in een zuiverheidsgraad van 98 % of meer:
i)
calciumfluoride (CaF2),
ii)
calciumzirconaat (metazirconaat) (Ca2ZrO3),
iii)
ceriumsulfide (Ce2S3),
iv)
erbiumoxide (erbia) (Er203),
v)
hafniumoxide (hafnia) (HfO2),
vi)
magnesiumoxide (MgO),
vii)
genitreerde niobium-titaan-wolfraam legering (ong. 50 % Nb, 30 % Ti, 20 % W),
viii)
yttriumoxide (yttria) (Y203),
ix)
zirconiumoxide (zirconia) (ZrO2).
b)
Kroezen met een volume tussen 50 ml en 2 liter en gemaakt van of bedekt met tantaal in een zuiverheid van 99,9 % of meer.
c)
Kroezen met een volume tussen 50 ml en 2 liter en gemaakt van of bedekt met tantaal (in een zuiverheid van 98 % of meer) en bedekt met tantaalcarbide, tantaalnitride, of tantaalboride (of een combinatie van deze stoffen).

2.8 De volgende materialen of structuren
a)
materialen vervaardigd van koolstof-“vezel” of aramide-“vezel”, of “draden” daarvan, met een “soortelijke modulus” van 12,7 × 10 6 m of meer of een “soortelijke treksterkte” van 23,5 × 10 4 m of meer; of,
b)
materialen vervaardigd van glas “vezel” of “draden” daarvan, met een “soortelijke modulus” van 3,18 × 10 6 m of meer en een “soortelijke treksterkte” van 7,62 × 10 4 m of meer,
c)
Composietstructuren, in de vorm van buizen waarvan de binnendiameter ligt tussen 75 mm en 400 mm en vervaardigd van “vezels” en “draden” zoals boven beschreven in a) en b).
Technische noot:
a)
de term materialen vervaardigd van “vezel” en “draden” omvat tevens monofilamenten, garens en band.
b)
de “soortelijke modulus” is het quotiënt van de modulus van Young (elasticiteitsmodulus) in N/m2 en het soortelijk gewicht in N/m3, gemeten bij een temperatuur van 23 +/- 2 °C en een relatieve vochtigheidsgraad van 50 + 5 %.
c)
de “soortelijke treksterkte” is het quotiënt van de maximale treksterkte in N/m2 en het soortelijk gewicht in N/m3, gemeten bij een temperatuur van 23 +/- 2 °C en een relatieve vochtigheidsgraad van 50 + 5 %.

2.9 Hafnium dat voldoet aan de volgende beschrijving
Het metaal, legeringen en verbindingen die meer dan 60 gewichtsprocent hafnium bevatten, en producten die hieruit vervaardigd zijn.

2.10 Lithium (isotopisch verrijkt in lithium-6) als hieronder
a)
metaalhydriden of legeringen die lithium bevatten dat is verrijkt in lithium-6 (6Li) tot een concentratie die hoger is dan die welke in de natuur voorkomt (7,5 % op atomaire basis);
b)
enig ander materiaal dat lithium bevat dat is verrijkt in lithium-6 (met inbegrip van verbindingen, mengsels en concentraten), met uitzondering van 6Li dat deel uitmaakt van thermoluminescentiedosimeters.

2.11 Zeer zuiver magnesium dat zowel minder dan 200 ppm (gewicht) metallische verontreinigingen (uitgezonderd calcium) als minder dan 10 ppm boor bevat

2.12 Maraging staal dat een maximale treksterkte van 2050 mpa (2,050 x 10 9 N/m2) of meer bij 293 K (20 °C) kan bezitten, behalve als geen enkele afmeting de 75 mm te boven gaat
Technische noot: de term “kan bezitten” omvat maraging staal vóór of na een warmtebehandeling.

2.13 Radium-226 behalve als radium dat toegepast wordt in medische applicatoren

2.14 Titaanlegeringen die een maximale treksterkte van 900 MPa (0,9 × 10 9 N/m2) of meer bij 293 K (20 °C) kunnen bezitten, buisvormig of massief (ook gesmede vormen) met een buitendiameter van meer dan 75 mm
Technische noot: de term “kunnen bezitten” omvat titaanlegeringen vóór of na een warmtebehandeling.

2.15 Wolfraam, als volgt
Onderdelen, vervaardigd uit wolfraam, wolfraamcarbide of wolfraamlegeringen (meer dan 90 % wolfraam) met een massa van meer dan 20 kg en een cilindersymmetrische holte (ook cilindersegmenten) waarvan de binnendiameter groter is dan 100 mm maar kleiner dan 300 mm behalve onderdelen die speciaal zijn vervaardigd als gewichten of gammastraal-collimatoren.

2.16 Zirconium, als volgt
Het metaal, legeringen die meer dan 50 gewichtsprocent zirconium bevatten en verbindingen waarin de gewichtsverhouding tussen hafnium en zirconium kleiner is dan 1:500, alsmede producten die geheel hieruit vervaardigd zijn; met uitzondering van zirconium in folievorm met een dikte van maximaal 0,10 mm.
Technische noot: Ook zirconiumhoudend afval en schroot dat aan bovenstaande criteria voldoet, valt onder de lijst.]

3.1 Elektrolysecellen voor fluorproductie met een productiecapaciteit groter dan 250 g fluor per uur

3.2 Apparatuur voor de bouw en montage vn rotors alsmede spillen en matrijzen voor de vervaardiging van balgen als hieronder
a)
Apparatuur voor rotormontage, voor het monteren van rotorbuissecties, keerschotten en afdekplaten van gascentrifuges. Deze apparatuur omvat onder meer precisiespillen, klembeugels en krimppas makende machines.
b)
Rotoruitlijnapparatuur voor het uitlijnen van rotorbuissecties van gascentrifuges langs een gemeenschappelijke as.
Noot: normaliter bestaat zulke apparatuur uit precisiemeetsondes, verbonden met een computer die de handelingen van bv. pneumatische zuigers, die de rotorbuissecties uitlijnen, stuurt.)
c)
Spillen en matrijzen voor het vervaardigen van balgen met enkelvoudige uitstulping (balgen vervaardigd van zeer sterke aluminiumlegeringen, maraging staal, of zeer sterk verzelmateriaal). De balgen hebben alle onderstaande afmetingen:
1)
binnendiameter tussen 75 mm en 400 mm;
2)
lengte gelijk aan of groter dan 12,7 mm; en
3)
diepte van de enkelvoudige uitstulping meer dan 2 mm.

3.3 Centrifugale apparatuur voor het uitbalanceren van rotors, in meerdere vlakken, vast of verplaatsbaar, horizontaal of verticaal, als hieronder
a)
centrifugale apparatuur ontworpen voor het uitbalanceren van flexibele rotors met een lengte van 600 mm of meer die aan alle onderstaande specificaties voldoet:
1)
een slag of halsdiameter van 75 mm of meer; en
2)
uit te balanceren massa tussen 0,9 kg en 23 kg;
3)
geschikt voor het uitbalanceren bij meer dan 5000 toeren per minuut.
b)
centrifugale apparatuur ontworpen voor het uitbalanceren van holle cilindrische rotorcomponenten die aan alle onderstaande specificaties voldoet:
1)
een halsdiameter van 75 mm of meer;
2)
uit te balanceren massa tussen 0,9 kg en 23 kg;
3)
geschikt voor het uitbalanceren met een resterende onbalans die gelijk is aan 0,010 kg.mm/kg per vlak of beter;
4)
door een riem aangedreven;
en speciaal daarvoor ontworpen programmatuur.

3.4 Draadwikkelmachines, waarin de bewegingen bij het plaatsen, wikkelen en winden van de draden langs twee of meer assen worden gecoördineerd en geprogrammeerd, speciaal ontworpen voor het maken van composietstructuren of laminaten van vezel- en draadmateriaal, en in staat om cilindrische rotors te wikkelen met een diameter tussen 75 mm en 400 mm en een lengte van 600 mm of meer; coördinerende en programmerende besturing hiervoor; precisiespillen; en “speciaal ontworpen programmatuur” hiervoor

3.5 Frequentieomzetters (ook wel “converters” of “inverters”) of generatoren die aan alle onderstaande specificaties voldoen
a)
een meerfasige uitgang die een vermogen van 40 W of meer kan leveren;
b)
een frequentiebereik van 600 Hz en 2000 Hz;
c)
totale harmonische vervorming minder dan 10 %; en
d)
een hoge stabiliteit met frequentieafwijkingen van minder dan 0,1 %
met uitzondering van die frequentieomzetters, die speciaal ontworpen of vervaardigd zijn om als voeding voor “motorstators” te dienen (zie definitie hieronder), die de specificaties volgens b) en d) hierboven hebben en die tevens een harmonische vervorming van minder dan 2 % en een rendement van meer dan 80 % hebben.
Definitie: “Motorstators”: speciaal ontworpen of vervaardigde ringvormige stators voor snel lopende meerfasige wisselstroom-hysteresismotoren (magnetische-weerstandsmotoren) voor synchrone werking. In vacuüm met een frequentiebereik van 600-2000 Hz en een vermogensbereik van 50-1000 VA. De stators bestaan uit meerfasige windingen rond een ijzerkern van dunne lamellen (kenmerkende dikte 2,0 mm of minder) met geringe verliezen.

3.6 Lasers, laserversterkers en oscillatoren als hieronder
a)
Koperdamplasers met een gemiddeld geleverd vermogen van 40 W of meer, werkend in het golflengtegebied tussen 500 nm en 600 nm;
b)
Argonionenlasers met een gemiddeld geleverd vermogen van meer dan 40 W, werkend in het golflengtegebied tussen 400 nm en 515 nm;
c)
Met neodynium gedopeerde (geen glas) lasers als hieronder:
1)
de uitgezonden straling heeft een golflengte tussen 1000 nm, de laser is van het pulsaangeslagen type en “Q-switched” met een pulsduur van 1 ns of meer en voldoet aan een van onderstaande criteria:
a)
de output komt volgens een enkelvoudig transversale resonatormodus met een gemiddeld vermogen van meer dan 40 W;
b)
de output komt volgens transversale multimodi met een gemiddeld geleverd vermogen van meer dan 50 W.
2)
werkend met een golflengte tussen 1000 nm en 1100 nm, en bevat frequentieverdubbeling waardoor de uitgezonden straling een golflengte heeft die ligt tussen de 500 nm en 550 nm met een gemiddeld geleverd vermogen voor de dubbele frequentie (de nieuwe golflengte) van meer dan 40 W;
d)
Afstembare gepulste, enkelvoudige modus kleurstof (fluorescerend organisch pigment) oscillatoren, die een gemiddeld vermogen kunnen leveren van meer dan 1 W, een herhalingsfrequentie bezitten van meer dan 1 kHz, een pulsduur bezitten van minder dan 100 ns en een golflengte tussen 300 nm en 800 nm;
e)
Afstembare gepulste kleurstof laser versterkers en oscillatoren, met uitzondering van enkelvoudige modusoscillatoren, met een gemiddeld geleverd vermogen van meer dan 30 W, een herhalingsfrequentie van meer dan 1 kHz, een pulsduur van minder dan 100 ns en een golflengte tussen 300 nm en 800 nm;
f)
Alexandrietlasers met een bandbreedte van 0,005 nm of minder, een herhalingsfrequentie van meer dan 125 Hz en een gemiddeld geleverd vermogen van meer dan 30 W, die werken met golflengtes tussen 720 en 800 nm;
g)
Gepulste kooldioxidelasers met een herhalingsfrequentie van meer dan 250 Hz, een gemiddeld geleverd vermogen van meer dan 500 W, en een pulsduur van minder dan 200 ns, die werken met golflengtes tussen 9000 nm en 11.000 nm;
N.B. Bovenstaande specificatie is niet bedoeld om de industriële C02-lasers met een groter vermogen (karakteristiek tussen 1 kW en 5 kW), die worden gebruikt voor toepassingen als snijden en lassen, te reguleren, aangezien deze laatstgenoemde of nietgepulst zijn (continue golf-output) of wel gepulste output leveren maar met een pulsbreedte van meer dan 200 ns.
h)
Gepulste “excimeer” lasers (XeF, XeCI, KrF) met een herhalingsfrequentie van meer dan 250 Hz en een gemiddeld geleverd vermogen van meer dan 500 W, die werken met golflengtes tusen 240 nm en 360 nm;
i)
Para-waterstof Raman-verschuivingsapparatuur, ontworpen om een straling te leveren met een golflengte van 16 um bij een herhalingsfrequentie van 250 Hz of meer;
Technische noot: gereedschapswerktuigen, meetapparatuur en aanverwante technologie, die in de nucleaire industrie kunnen worden gebruikt, worden gereguleerd onder de nummers 1.2 en 1.3 van deze lijst.

3.7 Massaspectrometers die ionen met een massa van 230 atomaire eenheden (a.m.e.) Of meer kunnen meten en die een oplossend vermogen hebben dat beter is dan 2 a.m.e. Op 230 a.m.e. En ionenbronnen hiervoor, als hieronder
a)
Inductief gekoppelde plasma-massaspectrometers (ICP/MS);
b)
massaspectrometers werkend d.m.v. een gloeiontlading (GDMS);
c)
Massapsectrometers werkend d.m.v. thermische ionisatie (TIMS);
d)
Massaspectrometers werkend d.m.v. elektronenbeschieting, met een bronkamer vervaardigd van of bedekt met een materiaal dat bestand is tegen UF6;
e)
Massaspectrometers werkend met een molecuulbundel als hieronder:
1)
voorzien van een bronkamer vervaardigd van of bedekt met roestvrij staal of molybdeen en uitgerust met een “koelval” die tot 193K (-80 °C) of lager kan worden afgekoeld; of
2)
voorzien van een bronkamer vervaardigd van of bedekt met materiaal dat bestand is tegen UF6; of
f)
Massaspectrometers werkend met een microfluoreer-ionenbron ontworpen voor gebruik met actiniden of actinidefluoriden, met uitzondering van speciaal ontworpen of vervaardigde magnetische- of quadrupoolmassaspectrometers die on-line monsters kunnen nemen van de voedingsstroom, het verrijkte en het verarmde UF6-gas en die aan alle onderstaande specificaties voldoen:
1)
oplossend vermogen 1 a.m.e. voor massa's groter dan 320 a.m.e.;
2)
een ionenbron vervaardigd van of bedekt met nicrhoom, monel, of die vernikkeld is;
3)
een ionisatiebron, werkend met elektronenbeschieting;
4)
voorzien van een collectorsysteem dat isotoopanalyse mogelijk maakt.

3.8 Instrumenten die drukken kunnen meten tot 13 kpa, met een nauwkeurigheid beter dan 1 % over de volle schaal, voorzien van corrosiebestendige drukmeetelementen vervaardigd van nikkel, nikkellegeringen, fosforbrons, roestvrij staal, aluminium of aluminiumlegeringen

3.9 Afsluiters met een diameter van 5 mm of meer en met een balgafdichting, geheel vervaardigd uit of bedekt met aluminium, aluminiumlegeringen, nikkel, of een legering die 60 % nikkel of meer bevat, en die met de hand of automatisch worden bediend

3.10 Supergeleidende solenoďdale elektromagneten die aan alle onderstaande specificaties voldoen
a)
in staat om een magnetisch veld sterker dan 2 tesla (20 kilogauss) op te wekken;
b)
een L/D-verhouding (lengte gedeeld door binnendiameter) die groter is dan 2;
c)
een binnendiameter van meer dan 300 mm; en
d)
met een magnetisch veld dat een homogeniteitsverval heeft van minder dan 1 % over de centrale 50 % van het binnenvolume.
Noot: Bovenstaand onderdeel (3.10) heeft geen betrekking op magneten speciaal ontworpen en uitgevoerd voor gebruik als onderdeel van medische kernspinresonantie (NMR)-beeldapparatuur.
De uitdrukking “als onderdeel van” betekent niet noodzakelijkerwijze deel uitmakend van dezelfde leverantie. Afzonderlijke leverantie vanuit verschillende bronnen is toegestaan, op voorwaarde dat de bijbehorende exportdocumenten duidelijk aangeven dat er sprake is van “als onderdeel van”.

3.11 Vacuümpompen met een inlaathalsafmeting van 38 cm of meer met een pompsnelheid van 15.000 liter/seconde of meer en die uiteindelijk een vacuüm beter dan 10-4 torr (0,76 × 10-4 millibar) kunnen produceren
Technische noot: Het uiteindelijke vacuüm wordt gemeten bij de inlaat van de pomp bij een geblokkeerde inlaat.

3.12 Gelijkstroomvoedingen met een hoog vermogen die in staat zijn om gedurende een tijdsduur van 8 uur onafgebroken een spanning te leveren van 100 V of meer bij een stroomsterkte van 500 A of meer, en waarbij de spannings- of stroomvariatie minder is dan 0,1 %

3.13 Gelijkstroomvoedingen voor hoogspanning die in staat zijn om gedurende een tijdsduur van 8 uur onafgebroken een spanning te leveren van 20.000 V of meer bij een stroomsterkte van 1 A of meer, en waarbij de spannings- of stroomvariatie minder is dan 0,1 %

3.14 Elektromagnetische isotopenscheidingsapparatuur ontworpen voor of uitgerust met een enkelvoudige of met meerdere ionenbronnen, en die een totale ionenbundelstroom van 50 ma of meer kan produceren
Noten:
1.
Dit onderdeel reguleert scheidingsapparatuur die zowel stabiele isotopen kan scheiden als ook uraanisotopen. Scheidingsapparatuur die loodisotopen kan scheiden met een massaverschil van 1 a.m.e. is intrinsiek ook in staat om uraanisotopen die een verschil van 3 a.m.e. hebben te verrijken.
2.
Dit onderdeel reguleert scheidingsapparatuur waarbij de ionenbronnen en de collectors zich beide wel of niet in het magnetisch veld bevinden.
3.
Een enkelvoudige ionenbron van 50 mA produceert minder dan 3 g HEU (hoogverrijkt uraan) per jaar uit natuurlijk uraan.]

4.1 Speciale pakkingen voor gebruik bij de scheiding van zwaar water en gewoon water en gemaakt van mazen die uit fosforbrons of koper zijn vervaardigd (beide chemisch behandeld ter bevordering van het watercontact) en ontworpen voor gebruik in vacuümdestillatietorens

4.2 Pompen die verdunde of geconcentreerde oplossingen van kaliumamidekatalysator in vloeibare ammoniak (KNH2/NH3) kunnen rondpompen die aan alle onderstaande specificaties voldoen
a)
luchtdicht (d.w.z. hermetisch afgesloten);
b)
bij gebruik van geconcentreerde kaliumamideoplossingen (1 % of sterker) een werkdruk van 1,5-60 MPa; bij gebruik van verdunde oplossingen (minder dan 1 %) een werkdruk van 20 – 60 MPa; en
c)
een capaciteit van meer dan 8,5 m3/h.

4.3 Schotelwisselkolommen voor de uitwisseling van water en zwavelwaterstof die vervaardigd zijn van hoogwaardig koolstofstaal (bv. ASTM A516) die een diameter hebben van 1,8 meter of meer en die een nominale werkdruk hebben van 2 mpa of meer, met uitzondering van kolommen die speciaal ontworpen zijn of vervaardigd voor de productie van zwaar water
De interne contactoppervlakken bestaan uit gesegmenteerde schotels met een effectieve totaaldiameter van 1,8 m of meer, zoals zeefschotels, klepschotels, bellenval-schotels en turboroosterschotels ontworpen om het contact bij tegenstroom te bevorderen en vervaardigd van materialen die bestand zijn tegen de corrosieve werking van zwavelwaterstof/water-mengsels, zoals 304L staal of 316 roestvrij staal.

4.4 Cryogene waterstofdestillatiekolommen, die alle onderstaande toepassingsmogelijkheden hebben
a)
ontworpen voor gebruik bij een inwendige temperatuur van -238 °C (35K) of lager;
b)
ontworpen voor gebruik bij een inwendige druk van 0,5 tot 5 MPa (5 tot 50 atmosfeer);
c)
vervaardigd van fijnkorrelig roestvrij staal uit de 300-serie met een laag zwavelgehalte, of gelijkwaardige cryogene en H2-compatibele materialen, en
d)
met een binnendiameter van 1 meter of meer, en een effectieve lengte van 5 meter of meer.

4.5 Ammoniaksyntheseconvertors, ammoniaksynthese-eenheden waarin het synthesegas (stikstof en waterstof) wordt verwijderd uit een hoge druk ammoniak/waterstofwisselkolom en het syntheseproduct (ammoniak) terugvloeit naar voornoemde kolom]

5.1 “Flash x-ray generators” (röntgen-pulsgeneratoren) of gepulste elektronenversnellers met een maximale versnelenergie van 500 keV of meer, als hieronder, met uitzondering van versnellers die onderdeel uitmaken van een systeem dat niet tot doel heeft om een elektronenbundel of röntgenstraling uit te zenden (elektronenmicroscopen bv.) Of die voor medisch gebruik zijn ontworpen
a)
met een maximale versnelenergie voor de elektronen van 500 keV of meer, maar minder dan 25 MeV, en met een kwaliteitsgetal (K) van 0,25 of meer, waarbij K gedefinieerd is als:
K = 1,7 × 103 × V2,65 × Q
waarbij V de maximale versnelenergie is in MeV en Q de totale versnelde lading in coulomb als de pulsduur van de versnelstraal 1 us of minder is; is de pulsduur groter dan 1 us, dan is Q de maximale lading die in 1 us wordt versneld (Q is gelijk aan de integraal van i naar t over 1 us of de pulsduur, al naargelang welke van de twee het kleinste is (Q = ... idt), waarin i de stroom is in A, en t de tijd in s,
of,
b)
met een maximale versnelenergie voor de elektronen van 25 MeV of meer, en een maximaal vermogen van 50 MW, maximaal vermogen = (maximale versnelspanning in V) × (maximale versnelstroom in A).
Technische noot:
Tijdsduur van de versnelpuls: bij apparatuur die gebruik maakt van versnellende microgolftrilholtes is de pulsduur 1 us of de tijdsduur van een gebundeld stralingspakket, dat door een modulatiepuls van de microgolf wordt gevormd, al naargelang welke tijdsduur het kortst is.
Maximale versnelstroom: bij apparatuur die gebruik maakt van versnellende microgolftrilholtes is de maximale versnelstroom de gemiddelde stroom over de tijdsduur van een gebundeld stralingspakket.

5.2 Meertrapskanonnen met gebruikmaking van lichte gassen of andere kanonsystemen voor hoge snelheid (spoel, elektromagnetisch, elektrothermisch of andere geavanceerde systemen) die projectielen kunnen versnellen tot een snelheid van 2 km per seconde of meer

5.3 Camera's met mechanisch roterende spiegels
Camera's die het beeld gekaderd (op conventionele wijze) opnemen (“framing cameras”) met een opnamesnelheid van meer dan 225.000 beeldjes per seconde; “streak” camera's (die een beeld vormen d.m.v. lijnopbouw), die een schrijfsnelheid hebben van meer dan 0,5 mm per us; en onderdelen hiervan, inclusief speciaal ontworpen synchroniserende elektronica en speciaal vervaardigde rotoronderdelen (bestaande uit turbines, spiegels en lagers).

5.4 Elektronische “streak” en “conventionele” (beeldjesvormende) camera's en buizen als hieronder
a)
elektronische “streak” camera's die een oplossend vermogen in de tijd hebben van 50 ns of minder, en “streak” buizen hiervoor;
b)
elektronische (of van een elektronische sluiter voorziene) “conventionele” (beeldjesvormende) camera's die per beeld een belichtingstijd van 50 ns of minder hebben;
c)
beeldvormende buizen, en halfgeleider-beeldvormende apparatuur bestemd voor gebruik bij camera's zoals beschreven in b), als hieronder:
1)
“proximity focused image intensifier tubes” (helderheidsversterkers voor dichtbij gebruikt, waarbij de fotokathode op een transparant en geleidend laagje is aangebracht om de weerstand van de fotokathode te verlagen;
2)
“gate silicon intensifier target vidicon tubes” (schakelbare vidiconbuizen met silicium opnameoppervlak), (SIT-vidiconbuizen), waarbij een snel systeem ervoor zorgt dat de foto-elektronen van de fotokathode verdwijnen voordat ze op de SIT-plaat botsen;
3)
elektro-optische sluitersystemen, gebruikmakend van een Kerr of pockelcel;
4)
andere beeldjesvormende buizen en halfgeleider helderheidsversterkers die een snelle “gating”-tijd van minder dan 50 ns hebben en die speciaal zijn ontworpen voor camera's zoals beschreven in subonderdeel b) hierboven.

5.5 Gespecialiseerde instrumentatie voor hydrodynamische experimenten, zoals hieronder
a)
snelheidsinterferometers voor de bepaling van snelheden die groter zijn dan 1 km per seconde gedurende tijdsintervallen van minder dan 10 us, (VISAR's, dopplerlaserinterferometers, DLI's enz.);
b)
manganine drukmeters voor drukken van meer dan 100 kilobar; of
c)
kwartsdruktransducers (omzetters voor drukken van meer dan 100 kilobar).]

6.1 Detonators en multipunt ontstekingssystemen ("exploding bridge wire”, “slapper”, enz.)
a)
elektrisch functionerende explosieve detonators als hieronder:
1)
“exploding bridge” (EB);
2)
“exploding bridge wire” (EBW);
3)
“slapper”; en
4)
“exploding foil initiator” (EFI);
b)
opstellingen, met gebruikmaking van enkelvoudige of meervoudige detonators, die vrijwel gelijktijdig een explosief oppervlak opwekken (groter dan 5000 mm2) met een enkel ontsteeksignaal (met een spreiding van de ontstekingstijd over het oppervlak van minder dan 2,5 us).
Verklarende beschrijving:
De beschreven detonators maken alle gebruik van een kleine elektrische geleider (“bridge”-brug, “bridge wire”-brugdraad, “foil”-folie), die explosief verdampt als er een snelle elektrische puls van grote stroomsterkte doorgestuurd wordt. Bij het “niet-slapper” type veroorzaakt de exploderende geleider een chemische contactontsteking in een ermee in contact zijnde hoog-explosieve stof zoals PETN (pentaerythritoltetranitraat). Bij “slapper-detonators” slaat de explosieve verdamping van de elektrische geleider een “flyer” of “slapper” over een gat heen, en de schok die de “slapper” uitoefent op een explosieve stof doet een chemische ontsteking op gang komen. In sommige ontwerpen wordt de “slapper” magnetisch aangedreven. De term “exploding foil detonator” slaat of op het EB-type ofwel op een “slapper”-type. Bovendien wordt soms het woord “initiator” gebruikt in plaats van “detonator”.
Detonators die alleen primaire explosieven gebruiken, zoals loodazide, zijn niet aan regulering onderworpen.

6.2 Elektronische onderdelen voor ontstekingsmechanismen (schakelapparatuur en pulsontladingscondensatoren)

6.2.1 Schakelapparatuur
a)
koude-kathodebuizen (met inbegrip van gasgevulde krytronbuizen en vacuümgepompte sprytronbuizen), die al of niet met gas zijn gevuld, die een overeenkomstige werking als een “spark-gap” hebben, die van minstens drie elektroden zijn voorzien, en die aan alle onderstaande specificaties voldoen:
1)
de piekwaarde van de anodespanning bedraagt 2500 V of meer;
2)
de piekwaarde van de anodestroom bedraagt 100 A of meer;
3)
de vertragingstijd van de anode bedraagt 10 us of minder; en
b)
getriggerde “spark-gaps” met een vertragingstijd van de anode van 15 us of minder en met een opgegeven piekwaarde van de anodestroom van 500 A of meer;
c)
onderdelen of monteringen die een snelle schakelfunctie hebben en die aan alle onderstaande specificaties voldoen:
1)
de piekwaarde van de anodespanning bedraagt meer dan 2000 V;
2)
de opgegeven piekwaarde van de anodestroom bedraagt 500 A of meer;
3)
de inschakeltijd bedraagt 1 us of minder.

6.2.2 Condensatoren met de volgende specificaties
a)
de piekwaarde van de spanning bedraagt 1,4 kV of meer, de energie-inhoud bedraagt meer dan 10 J, de capaciteit is groter dan 0,5 u F en de serie-inductantie bedraagt minder dan 50 nH; of
b)
de piekwaarde van de spanning bedraagt meer dan 750 V, de capaciteit is groter dan 0,25 u F, en de serie-inductantie bedraagt minder dan 10 nH.

6.3 Ontstekingsmechanismen en daarmee overeenkomende pulsgeneratoren met hoge stroomsterkte (voor gestuurde detonators) als hieronder
a)
explosieve detonator-ontsteekmechanismen ontworpen om meervoudig gestuurde detonators, zoals beschreven in 6.1., te ontsteken;
b)
modulaire elektrische pulsgeneratoren (pulsers) ontworpen voor draagbaar of mobiel gebruik, of die zeer robuust zijn uitgevoerd (met inbegrip van xenonflitsbuisvoedingen) en die aan alle onderstaande specificaties voldoen:
1)
de energie kan in 15 us of minder worden afgegeven;
2)
de geleverde stroomsterkte is meer dan 100 A;
3)
bij aansluiting op een weerstand van minder dan 40 ohm bedraagt de stijgtijd minder dan 10 us;
(de stijgtijd is gedefinieerd als het tijdsinterval dat verstrijkt tussen het bereiken van 10 % van de piekstroom en 90 % van de piekstroom als de generator op een ohmse weerstand wordt aangesloten);
4)
in een stofvrije verpakking opgesloten;
5)
de grootste afmeting is kleiner of gelijk aan 25,4 cm;
6)
het gewicht bedraagt minder dan 25 kg en;
7)
ontworpen voor gebruik over een groot temperatuurgebied (-50 °C tot 100 °C) of ontworpen voor gebruik in de lucht- of ruimtevaart.

6.4 Springstoffen, of stoffen of mengsels die meer dan 2 % bevatten van een der onderstaande stoffen
a)
Cyclotetramethyleentetranitramine (HMX);
b)
Cyclotrimethyleentrinitramine (RDX);
c)
Triaminotrinitrobenzeen (TATB);
d)
iedere explosieve stof met een kristallijne dichtheid van meer dan 1,8 g/cm3, die een detoneersnelheid heeft van meer dan 8000 m/s;
e)
Hexanitrostilbeen (HNS).]

8.1 Neutronengeneratorsystemen met inbegrip van neutronengeneratorbuizen, ontworpen om te werken zonder uitwendig vacuümsysteem en die gebruik maken van elektrostatische versnelling voor het teweegbrengen van een tritium-deuteriumkernreactie

8.2 Apparatuur die bestemd is voor de behandeling en bewerking van nucleair materiaal en voor kernreactoren als hieronder
8.2.1.
Afstandsmanipulatoren, die menselijke bedieningshandelingen met behulp van elektrische, hydraulische of mechanische middelen overbrengen op een manipulatiearm met eindvoorziening die gebruikt kan worden voor afstandsbesturing bij radiochemische scheidingshandelingen en “hot cells”. De manipulatoren kunnen 0,6 m of meer in een celmuur binnendringen, of anders over een celmuur met een dikte van 0,6 m of meer heen reiken;
8.2.2.
Ruiten die straling afschermen, van glas dat een grote dichtheid heeft (loodglas e.d.), met een lengte of breedte van meer dan 0,3 m, een dichtheid van meer dan 3 g/cm3 en een dikte van 100 mm of meer; en speciaal hiervoor ontworpen raamwerk;
8.2.3.
Stralingsbestendige T.V.-camera's speciaal ontworpen of gespecificeerd voor gebruik bij een stralingsniveau van meer dan 5 × 10 4 gray (Si) (5 × 10 6 rad) (Si) zonder operationeel verlies en speciaal hiervoor ontworpen lenzen.

8.3 Tritium, tritiumverbindingen en mengsels waarin de verhouding tussen het aantal tritiumatomen en het aantal waterstofatomen meer dan 1: 1000 bedraagt, met uitzondering van een product of middel dat niet meer dan 40 Ci aan tritium in welke chemische of fysische vorm dan ook bevat

8.4 Voorzieningen of installaties voor de productie, het terugwinnen, extraheren, concentreren of behandelen van tritium, alsmede onderdelen hiervoor, als hieronder
a)
koelinstallaties voor waterstof of helium die een koeltemperatuur van -250 °C (23K) of lager kunnen bereiken en die een koelcapaciteit van meer dan 150 W hebben; of
b)
opslag- en zuiveringssystemen voor waterstofisotopen die metaalhydriden als opslag-of zuiveringsmedium gebruiken.

8.5 Met platina beklede katalysatoren speciaal ontworpen of vervaardigd voor het bevorderen van de waterstofisotoopuitwisseling tussen waterstof en water voor de winning van tritium uit zwaar water of voor zwaar-waterproductie

8.6 Helium, in iedere vorm, dat isotopisch verrijkt is in helium-3, al dan niet gemengd met andere materialen of deel uitmakend van enige uitrusting of voorziening, met uitzondering van producten en middelen die minder dan 1 g helium-3 bevatten

8.7 Alfastralende radionucliden en apparaten die zulke radionucliden bevatten, als hieronder
Alle alfastralende radionucliden met een halveringstijd van 10 dagen of meer, maar korter dan 200 jaar, met inbegrip van verbindingen en mengsels die deze radionucliden bevatten, als de totale alfa-activiteit gelijk is aan 1 curie/kg (37 GBq/kg) of meer met uitzondering van apparaten die minder dan 100 millicurie (3,7 GBq) aan alfa-activiteit per apparaat bevatten.]

Artikel 7. Nucleaire testapparatuur en onderdelen


7.1 Oscilloscopen en stroomstootrecorders en speciaal ontworpen onderdelen hiervoor als hieronder: insteekeenheden (plug-in units), losse versterkers, voorversterkers, bemonsteringsapparatuur en kathodestraalbuizen voor analoge oscilloscopen
a)
niet-modulaire oscilloscopen met een"bandbreedte” van 1 GHz of meer;
b)
modulaire analoge oscilloscoopsystemen die een van onderstaande specificaties hebben:
i)
een centrale verwerkingseenheid met een “bandbreedte” van 1 GHz of meer;
of
ii)
insteekmodules met een individuele “bandbreedte” van 4 GHz of meer;
c)
analoge bemonsteringsoscilloscopen, voor de analyse van periodieke verschijnselen, met een effectieve “bandbreedte” van meer dan 4 GHz;
d)
digitale oscilloscopen en stroomstootrecorders die gebruik maken van analoog-digitaal omzettingstechnieken, die in staat zijn om stroomstoten op te slaan door “single shot inputs” sequentieel te bemonsteren met tussenliggende tijden van minder dan 1 ns (meer dan 1 giga-bemonstering per seconde), dit om te zetten in een digitaal signaal van 8 bits of meer, en 256 monsters of meer op te slaan.
Technische noot: Onder “bandbreedte” wordt verstaan: de frequentieband waarbinnen de (verticale) afbuiging van de oscilloscoop niet onder 70,7 % van de maximale afbuiging daalt als de sterkte van het ingangssignaal (in volt) gelijk blijft.

7.2 Fotomultiplicatorbuizen die een fotokathode hebben met een oppervlak van meer dan 20 cm2 en die een anodepuls-stijgtijd hebben van minder dan 1 ns

7.3 Zeer snelle pulsgeneratoren met een uitgangsspanning van meer dan 6 V indien aangesloten op een ohms e weerstand van 55 ohm of minder, en die een pulsstijgtijd hebben van minder dan 500 ps (gedefinieerd als het tijdsinterval dat verstrijkt tussen het bereiken van 10 % en 90 % van de piekwaarde van de spanning)]

Technische bijlage Gedetailleerde specificaties van gereedschapswerktuigen (Onderdeel 1.2. In de lijst inzake de regulering van de export van meervoudig toepasbare goederen en technologie voor nucleaire doeleinden)

1)
uitgerust met meer dan vier interpolatie-assen die tegelijkertijd kunnen worden gecoördineerd b.v. “contourbesturing”, of
2)
uitgerust met twee, drie of vier interpolatie-assen die tegelijkertijd kunnen worden gecoördineerd t.b.v. contourbesturing als tevens aan een of meer van onderstaande specificaties wordt voldaan:
i)
in staat tot het real-time verwerken van gegevens door automatische berekening en aanpassing van het “deelprogramma” voor bewerkingen langs twee of meer assen door middel van meetcycli en toegang tot brongegevens, teneinde de gereedschapsweg te kunnen veranderen tijdens de bewerking;
ii)
in staat om direct (“on-line”) “CAD” (computer aided design) gegevens te ontvangen en te verwerken teneinde zelf bewerkingsinstructies op te stellen; of
iii)
geschikt voor het aanbrengen van uitbreidingskaarten, zonder dat volgens de technische specificaties van de fabrikant wijzigingen behoeven te worden aangebracht, waardoor het aantal interpolatie-assen dat tegelijkertijd kan worden gecoördineerd t.b.v. “contourbesturing” boven het door deze lijst vermelde aantal uitkomt, zelfs als deze uitbreidingskaarten niet aanwezig zijn,]
1)
kan langs meer dan vier assen interpoleren;
2)
kan “real-time” verwerkingen uitvoeren zoals in a) 2) i) hierboven beschreven; of
3)
kan CAD-gegevens ontvangen en verwerken zoals in a) 2) ii) hierboven beschreven.
Noot 1: subonderdelen a) en b) reguleren geen “numerieke besturings” eenheden en “bewegingsbesturingskaarten” als:
a)
deze zijn aangepast voor en onderdeel uitmaken van onbestuurde machines; of
b)
deze speciaal zijn ontworpen voor onbestuurde machines.
Noot 2: “programmatuur” (met inbegrip van documentatie) voor “numerieke besturings” eenheden die uitgevoerd mag worden moet voldoen aan onderstaande specificaties:
a)
uitsluitend in de vorm van machine-instructies;
b)
is beperkt tot het voor het gebruik van deze eenheden minimaal noodzakelijke (d.w.z. installatie, werking en onderhoud);]

Technische noot
1.
De c-as bij coördinatenslijpmachines, die wordt gebruikt om de slijpwielen loodrecht op het werkoppervlak te houden wordt niet aangemerkt als een contourvormende rotatie-as.
2.
Secundaire assen die parallel lopen aan contourvormende assen (bv. een secundaire rotatie-as, waarvan de hartlijn evenwijdig loopt aan de primaire rotatie-as) worden niet meegerekend in het totale aantal contourvormende assen.
3.
De as-nomenclatuur moet overeenkomen met de Internationale Standaard I.S.O. 841, “Numerical Control Machines Axis and Motion Nomenclature”.
4.
Rotatie-assen behoeven niet noodzakelijkerwijs een draaihoek van 360° te hebben. Een rotatie-as kan worden aangedreven door een lineair apparaat, zoals een heugel of een rondsel.

1) Gereedschapswerktuigen voor draai-, slijp-, of freesbewerkingen, of een combinatie hiervan die
i)
twee of meer assen hebben die tegelijkertijd kunnen worden gecoördineerd t.b.v. “contourbesturing”; en
ii)
aan een van onderstaande specificaties voldoen:
A)
hebben twee of meer contourvormende rotatie-assen.
B)
hebben een of meer contourvormende “kantelspindels”.
Noot: c) 1) ii) B) heeft alleen betrekking op gereedschapswerktuigen voor slijp- en freesbewerkingen.
C)
per omwenteling van de spindel een axiale verplaatsing (“camming”) hebben van 0,0006 mm of minder (beter) totale indicator-aflezing (“TIR”).
Noot: c) 1) ii) C) heeft alleen betrekking op gereedschapswerktuigen voor draaibewerkingen.
D)
“run-out” (slag) over een omwenteling van de spindel minder (beter) dan 0,0006 mm TIR.
E)
een plaatsingsnauwkeurigheid, met gebruikmaking van alle correctiemogelijkheden, beter dan:
1)
0,001° om iedere rotatie-as;
2)
a)
0,004 mm langs iedere lineaire as (bij algemene plaatsing) voor machines voor slijpbewerkingen;
b)
0,006 mm langs iedere lineaire as (bij algemene plaatsing) voor machines voor frees- of draaibewerkingen.
Noot: c) 1) ii) E) 2) b) reguleert geen gereedschapswerktuigen voor frees- of draaibewerkingen die een plaatsingsnauwkeurigheid langs een as hebben, met gebruikmaking van alle correctiemogelijkheden, van 0,005 mm of meer (slechter).
Noten:
1)
subonderdeel c) reguleert geen externe, interne of extern-interne cilinderslijpmachines als deze aan alle onderstaande specificaties voldoen:
a)
niet-centerloze (schoen type) slijpmachines;
b)
werking beperkt tot cilindrisch slijpen;
c)
uitwendige lengte of diameter van het werkstuk maximaal 150 mm;
d)
slechts twee assen die gelijktijdig gecoördineerd kunnen worden voor “contourbesturing”; en
e)
geen contourvormende c-as.
2)
subonderdeel c) reguleert geen besturingsmachines, die speciaal zijn ontworpen als malslijpers, als ze aan beide onderstaande specificaties voldoen:
a)
het aantal assen is beperkt tot x, y, c en a, waarbij de c-as gebruikt wordt om het slijpwiel loodrecht op het werkoppervlak te houden en de a-as is ontworpen voor het slijpen van cilindernokken;
b)
de “run-out” (slag) van de spindel is niet minder (niet beter) dan 0,0006 mm.
3)
subonderdeel c) reguleert geen slijpmachines voor het vervaardigen van gereedschap of snijmachines als ze aan alle onderstaande specificaties voldoen:
a)
worden geleverd als compleet systeem met “programmatuur” die speciaal is ontworpen voor het vervaardigen van gereedschappen of snijmachines;
b)
zijn voorzien van niet meer dan twee rotatie-assen die gelijktijdig kunnen worden gecoördineerd voor “contourbesturing”;
c)
de “run-out” (slag) van de spindel is niet minder (niet beter) dan 0,0006 mm TIR per omwenteling; en
d)
de “plaatsingsnauwkeurigheid” met gebruikmaking van alle correctiemogelijkheden is niet minder (niet beter) dan:
i)
0,004 mm langs iedere lineaire as bij algemene plaatsing; of
ii)
0,001° om iedere rotatie-as.

2) Elektrische ontladingsmachines (EDM-machines)
i)
typen die met een draad gevoed worden en die vijf of meer assen hebben die gelijktijdig gecoördineerd kunnen worden voor “contourbesturing”;
ii)
niet-draadgevoede typen die twee of meer contourvormende rotatie-assen hebben, die tegelijkertijd kunnen worden gecoördineerd voor “contourbesturing”.

3) Andere gereedschapswerktuigen voor het verwijderen van metalen, keramiek of composietmaterialen
i)
door middel van:
A)
water- of andere vloeistofstralen, met inbegrip van gebruikmaking van slijpende of schurende toevoegingen;
B)
elektronenbundels; of
C)
“laser” bundels; en:
ii)
die twee of meer rotatie-assen hebben, die:
A)
gelijktijdig gecoördineerd kunnen worden voor “contourbesturing”; en
B)
een plaatsingsnauwkeurigheid hebben van minder (beter) dan 0,003°.]
1)
kaarten met gedrukte bedrading met gemonteerde onderdelen, en “programmatuur” hiervoor;
2)
“compund rotary tables” (samengestelde draaitafels).]

Artikel d) ?Programmatuur?

1)
“programmatuur” die speciaal ontworpen of aangepast is voor “ontwikkeling”, “productie”, of “gebruik” van apparatuur als gereguleerd in de subcategorieën a), b) en c) hierboven;
2)
gerichte “programmatuur” als hieronder:
i)
“Programmatuur”om in “aanpasbare besturing” te voorzien, die aan beide onderstaande specificaties voldoet:
A)
bestemd voor “Flexible Manufacturing Units” (FMU's) die minstens bestaan uit apparatuur die voldoet aan de specificaties b) 1) en b) 2) van de definitie van “Flexible Manufacturing Units” hieronder; en
B)
in staat om “deelprogramma-gegevens” te genereren of te wijzigen door middel van “real time processing” (verwerking tijdens het in bedrijf zijn), waarbij signalen worden gebruikt die tegelijkertijd met behulp van minstens twee detectietechnieken zijn verkregen, zoals:
1)
“machine vision” (optische afstandsbepaling);
2)
infrarode beeldvorming;
3)
akoestische beeldvorming (akoestische afstandsbepaling);
4)
metingen m.b.v. tasters;
5)
inertiale positiebepaling;
6)
krachtmeting;
7)
torsiemeting.
Noot: dit subonderdeel reguleert geen “programmatuur” die alleen functioneel identieke onderdelen binnen “FMU's” verwisselt, en daarbij gebruik maakt van eerder opgeslagen “deelprogramma's” en een eerder opgeslagen strategie voor de distributie van de “deelprogramma's”.
ii)
“programmatuur” voor elektronische apparatuur anders dan beschreven in subonderdeel a) of b) en die voorziet in de “numerieke besturings” mogelijkheid van de apparatuur zoals gereguleerd in subonderdeel 1.2.]

Artikel e) Technologie

1)
“technologie” voor de “ontwikkeling” van apparatuur zoals beschreven in de subonderdelen a), b) of c) hierboven, f) of g) hieronder, en van subonderdeel d);
2)
“technologie” voor de “productie” van apparatuur zoals beschreven in de subonderdelen a), b), of c) hierboven, f) of g) hieronder;
3)
andere “technologie”:
i)
voor de “ontwikkeling” van “interactive graphics” (interactieve computergrafiek) als onderdeel van “numerieke besturingseenheden” ter vervaardiging of aanpassing van “deelprogramma's”;
ii)
voor de “ontwikkeling” van integrerende “programmatuur” waarbij “expertsystemen” voor geavanceerde beslissingsondersteuning van “werkvloer” handelingen in “numerieke besturings” eenheden worden opgenomen.]

Artikel f) Onderdelen en reserveonderdelen voor gereedschapswerktuigen zoals beschreven in subonderdeel c) als hieronder

1)
spindelmonteringen, bestaande uit spindels en lagers in minimale uitvoering, met een radiale “run-out” (slag) of een axiale verplaatsing van de as (“camming”) die minder (beter) is dan 0,0006 mm TIR per omwenteling van de as;
2)
terugkoppelapparatuur voor lineaire plaatsbepaling (bv. systemen die met inductie, een gekalibreerde schaalverdeling, een “laser” of met infraroodmeetapparatuur werken), en die, met correctie, een totale “nauwkeurigheid” hebben die beter is dan 800 + (600 × L × 10-3) mm, waarin L de effectieve gemeten lengte in mm is; met uitzondering van: interferometer-meetsystemen, zonder terugkoppeling met open of gesloten lus en die over een “laser” beschikken om glijbewegingen te meten van gereedschapswerktuigen “dimensional inspection machines” (afmetingen controlerende machines) of soortgelijke apparatuur;
3)
terugkoppelapparatuur voor hoek-plaatsbepaling (bv. systemen die met inductie, een gekalibreerde schaalverdeling, een “laser” of met infraroodmeetapparatuur werken), en die, met correctie, een “nauwkeurigheid” hebben die beter is dan 0,00025°; met uitzondering van: interferometer-meetsystemen, zonder terugkoppeling met open of gesloten lus en die over een “laser” beschikken om glijbewegingen te meten van gereedschapswerktuigen, “dimensional inspection machines” (afmetingen controlerende machines) of soortgelijke apparatuur;
4)
geleibaanmonteringen bestaande uit een minimale uitvoering van geleiders, bed en slede, die aan alle onderstaande specificaties voldoen:
i)
een slingering, afloop (helling) of schommelgang (yaw, pitch, roll) die minder (beter) is dan twee boogseconden TIR (Ref. ISO/DIS230-1 over het volle bereik);
ii)
een horizontale rechtheid die minder (beter) is dan 2 um per 300 mm verplaatsing in de lengterichting; en
iii)
een verticale rechtheid die minder (beter) is dan 2 um per 300 mm verplaatsing in de lengterichting;
5)
insteekapparatuur voor enkelvoudig gepunt gereedschap om diamanten te snijden, die aan alle onderstaande specificaties voldoet:
i)
een foutloos snijvlak zonder bramen bij een vergroting van 400 × in een willekeurige richting;
ii)
de afwijking van de kromtestraal van de snijkromming bedraagt minder (is beter dan) 0,002 mm TIR (ook gemeten “peak-to-peak”) en
iii)
de kromtestraal van het snijvlak ligt tussen 0,1 mm en 0,5 mm, grenzen inbegrepen;]

Technische noot. Definities van uitdrukkingen

[”nauwkeurigheid”: meestal opgegeven in termen van onnauwkeurigheid, is gedefinieerd als de maximale afwijking, positief of negatief, die een aangegeven waarde heeft t.o.v. een standaardwaarde of werkelijke waarde.
“aanpasbare besturing”: een besturingssysteem dat de reactie aanpast aan omstandigheden die tijdens de werking worden bepaald (Ref. ISO 2806-1980),
“camming” (axiale verplaatsing): axiale verplaatsing per omwenteling van de hoofdas, gemeten in een vlak loodrecht op de asplaat op een punt dat grenst aan de omtrek van de asplaat (Ref. ISO 230 Part 1-1986, par 5.63).
“compound rotary table”: een tafel die het mogelijk maakt om het samengestelde werkstuk te laten draaien en hellen langs twee niet-evenwijdige assen, die gelijktijdig kunnen worden gecoördineerd voor “contourbesturing”.
“contourbesturing”: twee of meer “numeriek bestuurde” bewegingen die werken volgens instructies die de volgende gewenste positie opgeven en de te volgen wegen naar die positie. De te volgen wegen kunnen t.o.v. elkaar gevarieerd worden, zodat een gewenste contour wordt verkregen (Ref. ISO/DIS 2806-1980).
“digitale computer”: appartuur die in staat is om door middel van een of meer discrete variabelen (stapsgewijze te wijzigen variabelen):
a)
gegevens te ontvangen;
b)
gegevens of instructies op te slaan in vaste of wijzigbare (beschrijfbare) opslagmedia;
c)
gegevens te verwerken door middel van een opgeslagen verzameling instructies die kan worden gewijzigd;
d)
gegevens kan uitvoeren.
N.B.: wijzigingen van een opgeslagen verzameling instructies kunnen mede worden bewerkstelligd door vervanging van een vast opslagmedium, maar niet door een fysieke wijziging in bedrading of inwendige verbindingen.
“flexible manufacturing unit (FMU” (soms ook aangeduid als “flexible manufacturing system (FMS)” of “flexible manufacturing cell (FMC)”) een eenheid die minstens bevat:
a)
een “digitale computer” met bijbehorend “hoofdgeheugen” en bijbehorende uitrusting; en
b)
twee of meer onderdelen van het volgende:
1)
een gereedschapswerktuig als gereguleerd in sectie 1.2;
2)
een “dimensional inspection machine” (afmetingen controlerende machine), zoals gereguleerd in sectie 1.3;
3)
een “robot”, als gereguleerd in sectie 1.6;
4)
digitaal gestuurde uitrusting zoals gereguleerd in sectie 3.4.
“laser”: een samenstel van onderdelen dat coherent licht produceert, dat wordt versterkt door gestimuleerde emissie van straling.
“hoofdgeheugen”: de belangrijkste opslagplaats voor gegevens of instructies, die snel toegankelijk is voor een centrale verwerkingseenheid. Het bestaat uit het interne geheugen van een “digitale computer” en alle hiërarchische uitbreidingen hiervan, zoals het cache-geheugen, of niet-sequentieel toegankelijke geheugens.
“microprogramma”: een verzameling basisinstructies die wordt opgeslagen in een speciaal opslagmedium, en waarvan de uitvoering wordt gestart door het toevoeren van een aanroepinstructie aan een instructieregister.
“bewegingsbesturingskaart”: een elektronische component speciaal ontworpen om een computer in staat te stellen de beweging van de assen van gereedschapswerktuigen simultaan te coördineren t.b.v. “contourbesturing”.
“numerieke besturing”: de automatische sturing van een bewerking door een apparaat dat gebruik maakt van numerieke gegevens die normaliter beschikbaar komen als de bewerking plaatsvindt (Ref. ISO 2382).
“deelprogramma”: een geordende verzameling instructies in een taal en in een vorm die nodig is om bewerkingen te doen uitvoeren t.b.v. automatische besturing. De verzameling is of geschreven als machineprogramma op een invoermedium, of vervaardigd in de vorm van invoergegevens die aan een computer worden toegevoerd teneinde een machineprogramma te verkrijgen (Ref. ISO 2806-1980).
“plaatsingsnauwkeurigheid”: van “numeriek bestuurde” gereedschapswerktuigen moet worden bepaald en opgegeven volgens paragraaf 2.13 in samenhang met de eisen hieronder:
a)
testcondities (ISO/DIS/230/2, paragraaf 3):
1)
gedurende twaalf vuur vóór en gedurende metingen moet het gereedschapswerktuig en de meetapparatuur die de nauwkeurigheid bepaalt op een constante omgevingstemperatuur gehouden worden. Gedurende de tijd vóór het meten moeten de sledes van de machine voortdurend dezelfde bewegingen uitvoeren als die welke tijdens de nauwkeurigheidsbepaling worden uitgevoerd;
2)
de machine moet worden uitgerust met alle mechanische, elektronische en programmatische correctiemogelijkheden als waarmee deze wordt geëxporteerd;
3)
de nauwkeurigheid van de meetapparatuur waarmee de nauwkeurigheid wordt bepaald, dient ten minste vier maal zo goed te zijn als de verwachte nauwkeurigheid van het gereedschapswerktuig;
4)
de voeding t.b.v. de aandrijving van de sledes dient als volgt te zijn:
i)
de variatie van de voedingsspanning mag niet meer dan +/-10 % bedragen t.o.v. de nominale spanning;
ii)
de frequentieafwijkingen mogen niet meer dan +/- 2Hz bedragen t.o.v. de normale frequentie;
iii)
uitlijnen of onderbrekingen tijdens het meten zijn niet toegestaan.
b)
testprogramma (paragraaf 4).
1)
tijdens het meten moeten de sledes snelle dwarsbewegingen uitvoeren;
N.B.: bij gereedschapswerktuigen die oppervlakken vervaardigen van optische kwaliteit moet de snelheid van de sledes 50 mm/min of minder bedragen.
2)
de metingen moeten worden verricht op incrementele wijze (stapsgewijze toenemend) vanaf een kant van het asbereik naar de andere kant zonder dat iedere keer wordt teruggegaan naar de uitgangspositie voordat de nieuwe meetpositie wordt ingenomen.
3)
assen waarvan de nauwkeurigheid niet wordt bepaald, dienen in de middenstand te staan gedurende de meting aan een as.
c)
presentatie van de testresultaten (paragraaf 2): het resultaat van de metingen moet in ieder geval bevatten:
1)
de “plaatsingsnauwkeurigheid” A) en
2)
de gemiddelde omkeerfout B).
“programma”: een verzameling instructies die dient om een proces uit te voeren, in een vorm of om te zetten in een vorm die kan worden uitgevoerd door een computer.
“real time processing”: Verwerking van gegevens door een elektronische computer in respons op een externe gebeurtenis en qua tijd in overeenstemming met de door die gebeurtenis gestelde eisen.
“robot”: Een manipulatiemechanisme, van het continue-pad- of het punt-voor-punt-soort, eventueel voorzien van sensoren, dat alle onderstaande kenmerken heeft:
a)
het is multifunctioneel;
b)
het is in staat om materiaal, onderdelen, gereedschappen of speciale toestellen te plaatsen of te richten door middel van te variëren bewegingen in de driedimensionale ruimte;
c)
het bevat drie of meer gesloten of open lus servomechanismen, eventueel met stappenmotoren; en
d)
het heeft “user-accessible-programmability” (gebruikers-toegankelijke programmeerbaarheid) door middel van de “teach/playback”-methode of door middel van een computer, die door programmeerbare logica kan worden bestuurd, dus zonder mechanische ingrepen.
N.B.: Bovenstaande definitie is niet van toepassing op de volgende toestellen:
a)
Manipulatiemechanismen die alleen met de hand of met de hand op afstand kunnen worden bestuurd.
b)
Manipulatiemechanismen met een vaste werkvolgorde, als dit geautomatiseerde bewegingsmechanismen zijn die werken volgens mechanisch vastgestelde geprogrammeerde bewegingen. Het programma wordt mechanisch beperkt door gefixeerde instellingen zoals pennen en nokken. De volgorde van de bewegingen en de pad- en hoekkeuze kan niet veranderd of verwisseld worden met mechanische, elektronische of elektrische hulpmiddelen.
c)
Manipulatiemechanismen met een variabele werkvolgorde, als dit geautomatiseerde bewegingsmechanismen zijn die werken volgens mechanisch vastgestelde geprogrammeerde bewegingen. Het programma wordt mechanisch beperkt door gefixeerde, maar regelbare instellingen zoals pennen en nokken. De volgorde van de bewegingen en de pad- en hoekkeuze kan gevarieerd worden binnen het vaste programmapatroon. Variaties of modificaties van het programmapatroon (d.w.z. het verwisselen van pennen of het vervangen van nokken) in een of meer bewegingsassen kunnen alleen door mechanische handelingen worden bewerkstelligd.
d)
Niet-servogestuurde manipulatiemechanismen met een variabele werkvolgorde, als dit geautomatiseerde bewegingsmechanismen zijn die werken volgens een mechanisch vastgesteld programma. Het programma kan worden gewijzigd, maar het proces wordt uitsluitend gestuurd door het binaire signaal van mechanisch vastgelegde elektrische binaire apparaten of instelbare stops.
e)
Stapelkranen, gedefinieerd als systemen die bewegen langs rechthoekige coördinaten, die vervaardigd zijn als onderdeel van een verticale stapel voorraadvaten en die zijn ontworpen om de inhoud van die vaten te kunnen laden en lossen.
“run-out” (slag): de radiale verplaatsing per omwenteling van de spindel, gemeten in een vlak loodrecht op de as van de spindel aan een punt op het uitwendig of inwendig oppervlak dat roteert en waaraan wordt gemeten (Ref. ISO 230 deel 1 – 1986, paragraaf 5.61).
“sensors”: detectoren van een fysisch verschijnsel, waarvan de uitvoer (nadat deze is omgezet in een signaal dat kan worden vertaald door een mechanisme) in staat is om “programma's” te genereren of geprogrammeerde instructies of numerieke programmagegevens te wijzigen. Dit omvat, “sensoren” voor machine vision, met infraroodbeeldvorming, akoestische beeldvorming, met tastzin, met inertiaalpositiebepaling, met optische of akoestische afstandsbepaling, of kracht- of torsiebepalingsmogelijkheden.
“software (programmatuur)”: een verzameling van een of meer “programma's” of “microprogramma's”, die is vastgelegd op een tastbare drager.
“kantelspindel”: een spindel, waaraan gereedschap is bevestigd, en die gedurende het fabricageproces de hoekpositie van zijn hartlijn verandert ten opzichte van een willekeurige andere as.
“user-assessible programmability” (gebruikers-toegankelijke programmeerbaarheid): de mogelijkheid voor een gebruiker om “programma's” toe te voegen, te veranderen of te vervangen zonder:
a)
een fysieke verandering in de bedrading aan te brengen,
b)
de instelling van functiebesturingen te veranderen, met inbegrip van het invoeren van parameters.]