Meer info
 

30/09/57 ADR 2013 - Bijlage A
Europees Verdrag van 30 september 1957 betreffende het internationaal vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (ADR)

6.9.2 Voorschriften betreffende het ontwerp en de constructie van mobiele tanks uit VVK en de controles en beproevingen die ze moeten ondergaan
6.9.2.1 Definities
Voor de doeleinden van onderhavige afdeling zijn de definities van 6.7.2.1 van toepassing op de bouw van de houder van een mobiele tank, met uitzondering van de definities betreffende de metaalsoorten (“fijnkorrelig staal”, “zacht staal” en “ referentiestaal”).
Bovendien zijn de volgende definities van toepassing op mobiele tanks met houders uit VVK. Men verstaat onder:
Bekleding: een laag op het binnenoppervlak van een VVK-houder om zo alle contact tussen de gevaarlijke goederen die vervoerd worden en de dragende laag te voorkomen.
Buitenlaag: het deel van de houder dat rechtstreeks blootgesteld is aan de atmosfeer.
Controlemonster van de houder: een VVK-staal dat representatief moet zijn voor de houder, en dat gelijktijdig met de houder vervaardigd moet worden wanneer het niet mogelijk is om rechtstreeks monsters van de houder af te nemen. Het controlemonster van de houder mag vlak of gebogen zijn.
Dragende lagen: de FRP-lagen van de houder van de tank die vereist zijn om de belastingen van het ontwerp te kunnen dragen.
Filamentwikkeling: een methode voor het vervaardigen van FRP-structuren waarbij doorlopend versterkende bestanddelen (filamenten, banden, of andere) – die ofwel voor ofwel tijdens het wikkelen geïmpregneerd werden met een matrix – geplaatst worden op een draaiende mal of doorn. De mal is in het algemeen een omwentelingsoppervlak dat uiteinden kan hebben.
Glasovergangstemperatuur (Tg): een karakteristieke waarde van het temperatuurbereik waarin de glasovergang plaatsvindt.
Contactgieten: een methode voor het vormgeven van vezelversterkte kunststoffen waarbij de glasvezelmatten en de harslaag handmatig op een mal geplaatst worden.
Hars infusie: een methode voor het vervaardigen van VVK waarbij droge versterkingsvezels geplaatst worden in een tweedelige mal, in een open mal verbonden met een vacuümruimte, of volgens een andere techniek, en waarbij de vloeibare hars geïnjecteerd wordt in het onderdeel door een uitwendig druk uit te oefenen op de inlaat van de mal of door een volledige of gedeeltelijke vacuüm toe te passen op de uitlaat.
Mat: een versterkingslaag bestaande uit willekeurig gerangschikte, gehakte of gedraaide vezels die samengevoegd zijn tot vellen van verschillende lengtes en diktes.
Representatief monster: een monster uit de houder genomen.
Vlies: een dunne mat met een hoog absorbeervermogen dat gebruikt wordt in de plooien van VVK-producten die een extra hoeveelheid polymere matrix vereisen (gladde oppervlakken, chemische weerstand, dichtheid, enz.)
Vezelversterkte kunststof (FRP): zie 1.2.1
VVK-houder: een cilindervormig lekdicht bestanddeel waarvan het inwendige volume bestemd is voor het vervoer van chemische producten.
VVK-tank: een mobiele tank gebouwd met een VVK-houder en voorzien van bodems, bedrijfsuitrusting, drukontlastingsinrichtingen en andere uitrustingen.
6.9.2.2 Algemene voorschriften betreffende het ontwerp en de constructie

6.9.2.2.1

De voorschriften van 6.7.1 en 6.7.2.2 zijn van toepassing op VVK-mobiele tanks. De volgende voorschriften van hoofdstuk 6.7 zijn niet van toepassing op delen van de houder die vervaardigd zijn uit VVK: 6.7.2.2.1, 6.7.2.2.9.1, 6.7.2.2.13 en 6.7.2.2.14. De houders moeten ontworpen en vervaardigd worden in overeenstemming met de bepalingen van een door de bevoegde overheid erkende code voor drukhouders die van toepassing is op vezelversterkte kunststoffen.
Bovendien zijn de hierna volgende voorschriften van toepassing.

6.9.2.2.2

Kwaliteitssysteem van de fabrikant.

6.9.2.2.2.1

Het kwaliteitssysteem moet alle elementen, voorschriften en bepalingen omvatten die aangenomen werden door de fabricant. Het moet op een systematische en ordelijke manier gedocumenteerd zijn in de vorm van schriftelijke besluiten, procedures en instructies.

6.9.2.2.2.2

Het kwaliteitssysteem moet in het bijzonder adequate beschrijvingen bevatten van de volgende elementen:
a)
de organisatorische structuur en de verantwoordelijkheden van het personeel inzake het ontwerp en de kwaliteit van de producten;
b)
de technieken en procedures om het ontwerp te controleren en te verifiëren, en de te volgen procedures bij het ontwerpen van mobiele tanks;
c)
de instructies die gebruikt zullen worden voor de constructie, de kwaliteitscontrole, de kwaliteitswaarborg en het verloop van de werkzaamheden;
d)
de evaluatiebestanden van de kwaliteit, zoals controlerapporten, testgegevens en ijkgegevens;
e)
het nazicht van de doeltreffendheid van het kwaliteitssysteem door de directie, aan de hand van de in 6.9.2.2.2.4 gedefinieerde revisie;
f)
de procedure die beschrijft hoe aan de eisen van de klanten tegemoet gekomen wordt;
g)
de procedure voor de controle van de documenten en hun revisie;
h)
de middelen om niet-conforme mobiele tanks, aangekochte onderdelen, materialen in de loop van hun productie en afgewerkte materialen te controleren; en
i)
de opleidingsprogramma's en de kwalificatieprocedures bestemd voor het personeel.

6.9.2.2.2.3

In het kader van het kwaliteitsborgingssysteem moeten voor elke uit vezelversterkte kunststof vervaardigde mobiele tank minstens de volgende voorschriften gerespecteerd worden:
a)
Toepassing van een controle- en testplan;
b)
Visuele conroles;
c)
Controle van de oriëntatie van de vezels en de massafractie door middel van een gedocumenteerd controleproces;
d)
Controle van de kwaliteit en de eigenschappen van de vezels en van het hars, gestaafd door certificaten of andere documenten;
e)
Controle van de kwaliteit en de eigenschappen van de bekleding, gestaafd door certificaten of andere documenten;
f)
Controle van – al naargelang het geval – de eigenschappen van het thermoplastisch gevormde hars of de uithardingsgraad van het thermohardende hars, door directe of indirecte middelen (bijvoorbeeld; de Barcol hardheidstest of differentiële scanning calorimetrie), die bepaald moeten worden in overeenstemming met 6.9.2.7.1.2 h), of door een kruiptest op een representatief monster of op een controlemonster van de houder overeenkomstig punt 6.9.2.7.1.2 e) gedurende een periode van 100 uur;
g)
Opstellen van documenten die – al naargelang het geval – betrekking hebben op de vormingsprocessen van thermoplastisch hars of van de uitharding en de na uitharding van thermohardend hars;
h)
Bewaren en archiveren van monsters van houders (bijvoorbeeld van het uitsnijden van het mangat) voor toekomstige inspecties en controles van de houder, en dit gedurende een periode van 5 jaar.

6.9.2.2.2.4

Revisie van het kwaliteitssysteem.
Het kwaliteitssysteem moet initieel geëvalueerd worden om er zich van te vergewissen dat het beantwoordt aan de voorschriften van 6.9.2.2.2.1 tot 6.9.2.2.2.3, en dit tot voldoening van de bevoegde overheid.
De fabricant moet op de hoogte gebracht worden van de resultaten van de revisie. De kennisgeving moet de conclusies van de revisie en alle vereiste corrigerende acties bevatten.
Om er zich van te vergewissen dat de fabricant het kwaliteitssysteem in stand houdt en toepast, moeten er periodieke revisies uitgevoerd worden die de bevoegde overheid voldoening schenken. Rapporten van deze periodieke revisies moeten overgemaakt worden aan de fabricant.

6.9.2.2.2.5

Instandhouding van het kwaliteitssysteem.
De fabricantr moet het kwaliteitssysteem in stand houden zoals het goedgekeurd is, zodat het adequaat en efficiënt blijft.
De fabricant moet de bevoegde overheid die het kwaliteitssysteem goedgekeurd heeft op de hoogte brengen van alle geplande wijzigingen aan het systeem. De voorgestelde wijzigingen moeten geëvalueerd worden om te bepalen of het systeem na de wijzigingen nog altijd zal beantwoorden aan de voorschriften van 6.9.2.2.2.1 tot 6.9.2.2.2.3.

6.9.2.2.3

VVK-houders.

6.9.2.2.3.1

De VVK-houders moeten stevig verbonden zijn met de structurele elementen van het raamwerk van de mobiele tank. De steunen van de VVK-houder en de bevestigingsmiddelen aan het raamwerk mogen – in overeenstemming met de in dit hoofdstuk vermelde bepalingen voor alle bedrijfs- en beproevingsomstandigheden – geen plaatselijke spanningsconcentraties veroorzaken die de waarden toegelaten voor het ontwerp van de houder overschrijden.

6.9.2.2.3.2

De houders moeten vervaardigd zijn uit geschikte materialen die in staat zijn om te weerstaan aan berekeningstemperaturen gaande van -40°C tot +50°C, tenzij er voor extremere klimatologische- of bedrijfsomstandigheden (bijvoorbeeld de aanwezigheid van verwarmingselementen) andere temperatuurbereiken voorgeschreven zijn door de bevoegde overheid van het land waar het vervoer plaatsvindt.

6.9.2.2.3.3

Indien er een verwarmingselement geïnstalleerd wordt, moet dit voldoen aan 6.7.2.5.12 tot 6.7.2.5.15 en beantwoorden aan de volgende voorschriften:
a)
De maximale bedrijfstemperatuur van de verwarmingselementen die geïntegreerd of verbonden zijn aan de houder mogen de maximale berekeningstemperatuur van de houder niet overschrijden;
b)
De verwarmingselementen moeten zodanig ontworpen, gecontroleerd en gebruikt worden dat de temperatuur van de vervoerde stof de maximale berekeningstemperatuur van de houder of een waarde waarbij de interne druk hoger is dan de MAWP, niet kan overschrijden;
c)
De structuren van de tank en zijn verwarmingselementen moeten het mogelijk maken om de houder na te kijken op mogelijke effecten van oververhitting.

6.9.2.2.3.4

De wanden van de houders moeten uit de volgende elementen bestaan:
bekleding;
dragende laag;
buitenlaag.
OPMERKING: De elementen kunnen gecombineerd worden wanneer aan alle van toepassing zijnde criteria voldaan werd.

6.9.2.2.3.5

De bekleding is het inwendige gedeelte van de houder dat de eerste barrière vormt bestemd om een langdurige chemische bestendigheid ten opzichte van de te vervoeren stoffen te verschaffen, en om elke gevaarlijke reactie met de inhoud van de tank, de vorming van gevaarlijke verbindingen en elke aanzienlijke verzwakking van de dragende laag door diffusie van de stoffen doorheen de bekleding, te voorkomen. De chemische compatibiliteit moet in overeenstemming met 6.9.2.7.1.3 gecontroleerd worden.
De bekleding kan een bekleding uit vezelversterkte kunststof (VVK) of een thermoplastische bekleding zijn.

6.9.2.2.3.6

De bekledingen uit VVK moeten bestaan uit de volgende twee bestanddelen:
a)
Een oppervlaktelaag (“gel-coat”) : een oppervlaktelaag die rijk is aan harsen, versterkt met een vlies dat compatibel is met het gebruikte hars en de inhoud. Deze laag moet meer dan 30 massa- % vezels bevatten en moet ten minste 0,25 mm en maximaal 0,60 mm dik zijn;
b)
Versterkingsla(a)g(en) : één of meerdere lagen met een minimale dikte van 2 mm, die ten minste 900 g/m² glasmat of gehakte vezels bevatten met een glasgehalte van niet minder dan 30 massa-%, tenzij aangetoond is dat een lager glasgehalte dezelfde veiligheidsgraad biedt.

6.9.2.2.3.7

Wanneer de bekleding bestaat uit thermoplastische bladen, moeten deze door middel van een gehomologeerd lasproces, dat uitgevoerd word door gekwalificeerd personeel, in de vereiste vorm aan elkaar gelast zijn. De gelaste bekleding moet voorzien zijn van een laag elektrisch geleidend materiaal dat geplaatst werd tegen het oppervlak van de lasnaden die niet in contact komen met de vloeistoffen, om zo de vonktest te vergemakkelijken. Een duurzame verbinding tussen de bekledingen en de dragende laag moet bereikt worden door middel van een geschikte methode.

6.9.2.2.3.8

De dragende laag moet zodanig ontworpen zijn dat ze in staat is om te weerstaan aan de in 6.7.2.2.12, 6.9.2.2.3.1, 6.9.2.3.2, 6.9.2.3.4 en 6.9.2.3.6 voorziene belastingen.

6.9.2.2.3.9

De buitenlaag uit hars of verf moet de dragende lagen van de houder voldoende beschermen tegen de risico's van de omgeving en de gebruiksomstandigheden, in het bijzonder UV-stralen en zoute nevel, en tegen incidentele spatten van de vervoerde stof.

6.9.2.2.3.10

Harsen.
De verwerking van het harsmengsel moet volgens de aanbevelingen van de leverancier uitgevoerd worden. Deze harsen kunnen zijn:
onverzadigde polyesterharsen;
vinylesterharsen;
epoxyharsen;
fenolharsen;
thermoplastische harsen..
De volgens 6.9.2.7.1.1 bepaalde thermische distortietemperatuur (HDT) van het hars, moet ten minste 20°C hoger zijn dan de maximale berekeningstemperatuur van de houder zoals gedefinieerd in 6.9.2.2.3.2, maar mag in geen geval lager zijn dan 70°C.

6.9.2.2.3.11

Materiaal geselecteerd voor het versterken van de dragende lagen
Het materiaal dat gekozen werd voor het versterken van de dragende lagen moet beantwoorden aan de voorschriften die van toepassing zijn op de dragende laag.
Voor de bekleding moeten glasvezels van ten minste type C of ECR volgens de norm ISO 2078:1993 + Amd. 1:2015, gebruikt worden. Thermoplastische sluiers mogen alleen gebruikt worden voor de bekleding wanneer hun compatibiliteit met de voorziene inhoud bewezen werd.

6.9.2.2.3.12

Additieven.
De additieven die nodig zijn voor de behandeling van het hars zoals katalysatoren, versnellers, verharders en thixotrope stoffen, en de materialen die gebruikt worden om de eigenschappen van de tank te verbeteren zoals vulstoffen, kleurstoffen, pigmenten, enz., mogen geen verzwakking van het materiaal veroorzaken, rekening houdend met de voorziene levensduur en de bedrijfstemperatuur van het type.

6.9.2.2.3.13

VVK-houders, hun bevestigingselementen en hun bedrijfs- en structuuruitrusting moeten zodanig ontworpen zijn dat ze gedurende de voorziene levensduur van het type zonder lekkage (afgezien van de hoeveelheden gas die via de ontgassingsinrichtingen ontsnappen) bestand zijn tegen de belastingen vermeld in 6.7.2.2.12, 6.9.2.2.3, 6.9.2.3.2, 6.9.2.3.4 en 6.9.2.3.6.

6.9.2.2.3.14

Bijzondere voorschriften voor het vervoer van stoffen met een vlampunt van ten hoogste 60°C.

6.9.2.2.3.14.1

VVK-tanks die gebruikt worden voor het vervoer van brandbare vloeistoffen met een vlampunt van ten hoogste 60°C moeten zodanig genouwd zijn dat er gegarandeerd wordt dat hun onderdelen zich ontladen van alle statische elektriciteit waarvan de accumulatie gevaarlijk zou kunnen zijn.

6.9.2.2.3.14.2

De door metingen vastgestelde elektrische weerstand van het binnen- en buitenoppervlak van de houder mag niet groter zijn dan 109 Ω. Dit kan bereikt worden door gebruik te maken van additieven in het hars of door tussenliggende geleidende lagen, bijvoorbeeld netwerken uit metaal of koolstof.

6.9.2.2.3.14.3

De door metingen vastgestelde weerstand tegen ontlading naar de aarde mag niet groter zijn dan 107 Ω.

6.9.2.2.3.14.4

Alle bestanddelen van de houder moeten elektrisch verbonden worden met elkaar, met de metalen delen van de bedrijfs- en structuuruitrusting van de tank en met het voertuig. De elektrische weerstand tussen componenten en uitrustingsstukken die met elkaar in contact staan, mag niet groter zijn dan 10 Ω.

6.9.2.2.3.14.5

De elektrische weerstand van het oppervlak en de weerstand tegen ontlading moeten een eerste keer gemeten worden op elke gebouwde tank of op een monster van de houder volgens de door de bevoegde overheid erkende procedure. In het geval van schade aan de wand van de houder die herstelt moet worden, moet de elektrische weerstand opnieuw gemeten worden.

6.9.2.2.3.15

De tank moet ontworpen zijn om, zonder lek, te kunnen weerstaan aan de gevolgen van een volledige omsluiting door vlammen gedurende 30 minuten, en dit zoals gespecificeerd in de bepalingen betreffende de beproevingen van 6.9.2.7.1.5. Mits toestemming van de bevoegde overheid is het niet nodig om de beproevingen uit te voeren wanneer er voldoende bewijs aangeleverd kan worden voor beproevingen met vergelijkbare tanktypes.

6.9.2.2.3.16

Bouwproces van VVK-houders.

6.9.2.2.3.16.1

Filamentwikkeling, contactgieten, hars infusie of elk ander geschikt productieproces voor samengesteld materiaal moet gebruikt worden voor de vervaardiging van VVK-houders.

6.9.2.2.3.16.2

De massa van de vezelversterking moet in overeenstemming zijn met deze vermeld in de specificaties van de procedure, met een tolerantie van +10% en -0%. Voor de versterking van de houders worden één of meerdere vezeltypes, voorgeschreven in 6.9.2.2.3.11 en in de specificaties van de procedure, gebruikt.

6.9.2.2.3.16.3

Het harssysteem moet één van de in 6.9.2.2.3.10 voorgeschreven systemen zijn. Geen enkele vulstof noch pigment of kleurstof die de natuurlijke kleur van het hars kunnen veranderen mogen gebruikt worden, tenzij de specificaties van de procedure dit toelaten.
6.9.2.3 Ontwerpcriteria

6.9.2.3.1

VVK-houders moeten zodanig ontworpen worden dat de spanningen mathematisch of experimenteel met behulp van weerstandsmetingen of via een andere door de bevoegde overheid goedgekeurde methode geanalyseerd kunnen worden.

6.9.2.3.2

VVK-houders moeten zodanig ontworpen en gebouwd worden dat ze kunnen weerstaan aan de beproevingsdruk. Voor bepaalde stoffen worden specifieke bepalingen opgelegd door de van toepassing zijnde instructie voor vervoer in mobiele tanks vermeld in kolom (10) van tabel A van hoofdstuk 3.2 en beschreven in 4.2.5, of door een bijzondere bepaling voor het vervoer in mobiele tanks vermeld in kolom (11) van tabel A van hoofdstuk 3.2 en beschreven in 4.2.5.3. De minimale wanddikte van VVK-houders mag niet minder zijn dan voorgeschreven in 6.9.2.4.

6.9.2.3.3

Bij de voorgeschreven beproevingsdruk mag de in de houder in mm/mm gemeten maximale vervorming veroorzaakt door de spanning niet leiden tot de vorming van microscheurtjes, en mag daarom het eerste breekpunt of punt van beschadiging van het hars bij rek, gemeten tijdens de in 6.9.2.7.1.2 c) voorgeschreven trekproeven, niet overschrijden.

6.9.2.3.4

Voor de inwendige beproevingsdruk, de uitwendige berekeningsdruk gespecificeerd in 6.7.2.2.10, de statische spanningen vermeld in 6.7.2.2.12 en de statische zwaartekrachten veroorzaakt door de inhoud bij de voorziene maximale densiteit en de maximale vullingsgraad, mogen de faalcriteria (FC) in de lengterichting, in de omtrekrichting en in elke andere richting in het vlak van de verschillende lagen van het composietmateriaal, de volgende waarde niet overschrijden:
FC ≤
1
K
waarbij :
K= K0 x K1 x K2 x K3 x K4 x K5
waarbij :
K een waarde moet hebben van ten minste 4
K0 is een weerstandsfactor. Voor het algemeen ontwerp moet de waarde van K0 groter of gelijk zijn aan 1,5. De waarde van K0 moet vermenigvuldigd worden met een factor twee, tenzij de houder voorzien is van een bescherming die bestaat uit een volledig metalen raamwerk met inbegrip van structurele elementen in de lengte- en dwarsrichting;
K1 is een factor die rekening houdt met de verslechtering van de eigenschappen van het materiaal ten gevolge van de kruip en de veroudering. Hij wordt bepaald door de formule:
K1
1
αß
waarbij “α“ de kruipfactor is en “ß“ de verouderingsfactor, in overeenstemming met de respectievelijke bepalingen van 6.9.2.7.1.2 e) en f). Wanneer ze gebruikt worden in de berekening, moeten de factoren α en β tussen 0 en 1 liggen.
Men kan ook, uit voorzorg, beslissen dat K1 = 2 voor het uitvoeren van de numerieke validatie oefening van 6.9.2.3.4 (wat niet wegneemt dat het nodig is om beproevingen uit te voeren om α en β te bepalen).
K2 een factor die verband houdt met de bedrijfstemperatuur en met de thermische eigenschappen van het hars; hij wordt bepaald door de volgende vergelijking, maar met een minimale waarde van 1:
K1 = 1,25 - 0,0125 (HDT-70)
waarbij HDT de thermische distortietemperatuur van het hars is, in °C;
K3 een factor die verband houdt met de materiaalmoeheid, de waarde van K3 is gelijk aan 1,75 tenzij met de bevoegde overheid andere waarden zijn overeengekomen. Voor het in 6.7.2.2.12 omschreven dynamisch ontwerp moet K3 gelijk zijn aan 1,1;
K4 een factor die verband houdt met de vernetting (uitharding) van het hars met de volgende waarden:
1,0 wanneer de vernetting (uitharding) bereikt wordt volgens een goedgekeurde en gedocumenteerde methode, en het in 6.9.2.2.2 beschreven kwaliteitsmanagementsysteem de controle van de vernettingsgraad (uithardingsgraad) van elke mobiele tank uit VVK omvat, gebruik makend van een directe meetmethode omschreven in 6.9.2.7.1.2 h), zoals differentiële scanningcalorimetrie (DSC) volgens de norm ISO 11357-2:2016;
1,1 wanneer de vorming van het thermoplastische hars of de vernetting (uitharding) van de thermohardende hars bereikt wordt volgens een erkende en gedocumenteerde methode, en het in 6.9.2.2.2 beschreven kwaliteitssysteem de controle van – al naargelang het geval – de eigenschappen van het gevormde thermoplastische hars of de mate van vernetting (uitharding) van het thermohardende hars, voor elke mobiele tank uit VVK ,gebruik makend van een indirecte methode omschreven in 6.9.2.7.1.2 h) zoals de Barcol-test volgens de norm ASTM D2583:2013-03 of EN 59:2016, de HDT-test volgens de norm ISO 75-1:2013, thermomechanische analyse volgens de norm ISO 11359-1:2014, of dynamische thermomechanische analyse volgens de norm ISO 6721-11:2019;
1,5 in de andere gevallen.
K5 een factor die verband houdt met de instructies voor het vervoer in mobiele tanks van 4.2.5.2.6:
1,0 voor instructie T1 tot en met T19;
1,33 voor instructie T20;
1,67 voor instructie T21 tot en met T22.
Er moet een validatie van het ontwerp uitgevoerd worden die gebaseerd is op een numerieke analyse en op relevante faalcriteria van de composieten om te controleren of de spanningen in de plooien van de houder lager zijn dan de toelaatbare waarden. De relevante faalcriteria van de composieten omvatten onder andere de criteria Tsai-Wu, Tsai-Hill, Hashin en Yamada-Sun, de SIFT-methode (Strain Invariant Failure Theory), het maximale vervormingscriterium of het maximale spanningscriterium. Andere weerstandscriteria zijn toegelaten na overeenstemming met de bevoegde overheid. De methode van dergelijke validatie-oefening van het ontwerp en de daaruit volgende resultaten moeten meegedeeld worden aan de bevoegde overheid.
De toegestane waarden moeten bepaald worden op basis van experimenten gericht op het vaststellen van de vereiste parameters in functie van de gekozen faalcriteria gecombineerd met de veiligheidsfactor K, met de weerstandswaarden gemeten in overeenstemming met 6.9.2.7.1.2 c), en met de maximale vervormingscriteria voorgeschreven in 6.9.2.3.5. De analyse van de naden moet uitgevoerd worden in functie van de toegestane waarden bepaald in overeenstemming met 6.9.2.3.7 en de volgens 6.9.2.7.1.2 g) gemeten weerstandswaarden. De knik moet onderzocht worden in overeenstemming met 6.9.2.3.6. Het ontwerp van de openingen en de metalen insluitingen moet onderzocht worden in overeenstemming met 6.9.2.3.8.

6.9.2.3.5

Bij om het even welke van de in 6.7.2.2.12 en 6.9.2.3.4 gedefinieerde spanningen mag de er uit voortvloeiende rek in om het even welke richting niet groter zijn dan de kleinste van de volgende waarden: de waarde vermeld in onderstaande tabel of één tiende van de rek bij breuk van het hars bepaald volgens de norm ISO 527-2:2012.
Voorbeelden van gekende limieten zijn weergegeven in onderstaande tabel.
Type hars
Maximale vervorming in spanning (%)
Onverzadigd polyester of fenol
0,2
Vinylester
0,25
Epoxy
0,3
Thermoplastisch
Zie 6.9.2.3.3

6.9.2.3.6

Voor de uitwendige berekeningsdruk moet de minimale veiligheidsfactor voor de analyse van de knik van de houder in de lengterichting deze zijn zoals gedefinieerd in de van toepassing zijnde code voor drukhouders, maar hij mag niet minder zijn dan 3.

6.9.2.3.7

De lijmverbindingen of de overlappende elementen in de verbindingsnaden, inclusief deze van de bodems, verbindingen tussen de uitrusting en de houder, naden tussen de houder en de slingerschotten en scheidingswanden, moeten bestand zijn tegen de spanningen vermeld in 6.7.2.2.12, 6.9.2.2.3.1, 6.9.2.3.2, 6.9.2.3.4 en 6.9.2.3.6. Om spanningsconcentraties in de overlappende elementen te voorkomen moeten de verbonden stukken afgeschuind worden in een verhouding van ten hoogste 1/6.
De weerstand tegen afschuifkrachten tussen de overlappende elementen en de onderdelen van de tank waaraan ze bevestigd zijn, mag niet kleiner zijn dan:
τ = γ
Q
l
τR
K
τR de interlaminaire afschuifweerstand is volgens ISO-norm 14130:1997 en Cor 1:2003;
Q de belasting per breedte-eenheid van de onderlinge verbinding is;
K de veiligheidsfactor bepaald volgens 6.9.2.3.4 is;
l de lengte van de overlappende elementen is;
γ de kerffactor die de gemiddelde spanning die uitgeoefend wordt op de verbinding relateert met de maximale spanning op de verbinding op de plaats waar de breuk begint.
Andere berekeningsmethodes voor de naden zijn toegelaten na goedkeuring door de bevoegde overheid.

6.9.2.3.8

Het gebruik van metalen flenzen en hun sluitingen is toegelaten voor VVK-houders in overeenkomstig met de desbetreffende ontwerpvoorschriften beschreven in 6.7.2. De openingen in de VVK-houder moeten zodanig versterkt worden dat zij dezelfde veiligheidsfactoren bieden tegen de statische en dynamische belastingen die – voor de houder zelf – voorgeschreven zijn in 6.7.2.2.12, 6.9.2.3.2, 6.9.2.3.4 en 6.9.2.3.6. Het aantal openingen moet zo klein mogelijk zijn. De verhouding van de assen van ovale openingen mag niet groter zijn dan 2.
Wanneer de flenzen of metalen onderdelen door verlijming geïntegreerd werden in de VVK-houders, dan moet de karakteriseringsmethode beschreven in 6.9.2.3.7 toegepast worden op de naad tussen het metaal en het VVK-materiaal. Wanneer de metalen flenzen of onderdelen op een andere manier vastgemaakt worden, bijvoorbeeld door middel van schroefdraadbevestigingen, dan moeten de relevante bepalingen van de norm met betrekking tot de drukrecipiënten toegepast worden.

6.9.2.3.9

De weerstand van de houder moet berekend worden met behulp van de eindige-elementenmethode door simulatie van de verschillende lagen van de houder, de naden tussen de VVK-houder en het raamwerk van de container, en de openingen. Bijzonderheden moeten behandeld worden door het volgen van een geschikte methode in overeenstemming met de toegepaste ontwerpcode.
6.9.2.4 Minimale wanddikte van de houders

6.9.2.4.1

De minimale wanddikte van de VVK-houders moet bevestigd worden door de weerstandsberekeningen van de houder, rekening houdend met de voorschriften van 6.9.2.3.4.

6.9.2.4.2

De minimale dikte van de dragende lagen van de VVK-houders moet berekend worden volgens 6.9.2.3.4, maar moet in alle gevallen ten minste 3 mm zijn.
6.9.2.5 Onderdelen van mobiele tanks uitgerust met een VVK-houder
De bedrijfsuitrustingen, de openingen in het onderste gedeelte, de drukontlastingsinrichtingen, de meters, de steunen, de raamwerken, en de toebehoren voor het hijsen en het vastzetten van de mobiele tanks moeten beantwoorden aan de voorschriften van 6.7.2.5 tot en met 6.7.2.17. De bepalingen van 6.9.2.3.8 zijn van toepassing op alle andere onderdelen uit metaal die geïntegreerd moeten worden in de VVK-houder.
6.9.2.6 Typegoedkeuring

6.9.2.6.1

De typegoedkeuring van mobiele tanks uit VVK moet beantwoorden aan de voorschriften van 6.7.2.18. De volgende bijkomende voorschriften zijn van toepassing op mobiele tanks uit VVK.

6.9.2.6.2

Het beproevingsrapport van het prototype dat gebruikt wordt voor de typegoedkeuring moet bovendien de volgende elementen bevatten:
a)
de resultaten van de beproevingen, uitgevoerd op het materiaal, gebruikt voor de bouw van de houders uit VVK in overeenstemming met de voorschriften van 6.9.2.7.1;
b)
de resultaten van de valtest in overeenstemming met de voorschriften van 6.9.2.7.1.4;
c)
de resultaten van de brandwerendheidstest in overeenstemming met de bepalingen van 6.9.2.7.1.5.

6.9.2.6.3

Er moet een inspectieprogramma voor de gebruiksduur opgesteld worden, en dit moet opgenomen worden in het bedrijfshandboek om zo de staat van de houder te kunnen opvolgen tijdens de periodieke keuringen. Het inspectieprogramma moet de nadruk leggen op de belangrijkste spanningspunten vastgelegd overeenkomstig de in 6.9.2.3.4 uitgevoerde analyse van het ontwerp. De inspectiemethode moet rekening houden met de wijze van verval waaraan de belangrijkste spanningspunten eventueel blootgesteld kunnen worden (bijvoorbeeld; trekspanning of interlaminaire spanning). De inspectie moet uitgevoerd worden in de vorm van een combinatie van visuele en niet-destructieve testen (bijvoorbeeld; geluidsgolven, ultrasone beoordelingen, thermografische analyses). Wanneer verwarmingselementen gebruikt worden, moet het inspectieprogramma voor de levensduur een onderzoek van de houder of representatieve punten voorzien om rekening te houden met de effecten van oververhitting.

6.9.2.6.4

Een representatief prototype van de tank moet onderworpen worden aan de hierna voorgeschreven beproevingen. Daarbij mag de bedrijfsuitrusting, indien nodig, vervangen worden door andere elementen.

6.9.2.6.4.1

Het prototype moet geïnspecteerd worden om de overeenstemming met de specificaties van het model vast te stellen. Deze inspectie moet een inwendige en uitwendige visuele controle en het nameten van de voornaamste afmetingen omvatten.

6.9.2.6.4.2

Het prototype, voorzien van rekstrookjes op alle plaatsen waar de spanning hoog is zoals geïdentificeerd in het kader van de in overeenstemming met 6.9.2.3.4 uitgevoerde bekrachtigingsoefening van het ontwerp, moet onderworpen worden aan de volgende belastingen en de hieruit volgende spanning moeten opgetekend worden:
a)
De tank moet met water gevuld worden tot de maximale vullingsgraad. De meetresultaten dienen om de theoretische waarden in overeenstemming met 6.9.2.3.4 te ijken;
b)
De tank moet met water gevuld worden tot de maximale vullingsgraad en moet onderworpen worden aan statische belastingen in de drie richtingen, bevestigd aan de basis door middel van hoekstukken, zonder toepassing van een extra massa die extern is aan de houder. Om de effectief bekomen resultaten te vergelijken met de theoretische berekende waarden volgens 6.9.2.3.4 moeten de geregistreerde spanningen geëxtrapoleerd worden in functie van de coëfficiënt van de in 6.7.2.2.12 voorgeschreven en gemeten versnellingen;
c)
De tank moet met water gevuld worden en aan de vastgestelde beproevingsdruk onderworpen worden. Onder deze belasting mag de tank geen lekkage en geen zichtbare schade vertonen.
In geen enkele van deze belastende omstandigheden mag de spanning die overeenkomt met het gemeten vervormingsniveau de in 6.9.2.3.4 berekende minimale veiligheidsfactor overschrijden.
6.9.2.7 Bijkomende bepalingen van toepassing op mobiele tanks uit VVK

6.9.2.7.1

Beproevingen van de materialen.

6.9.2.7.1.1

Harsen.
De rek bij breuk van het hars wordt bepaald volgens de norm ISO 527-2:2012. De thermische distortietemperatuur (HDT) van het hars moet bepaald worden in overeenstemming met de voorschriften van de norm ISO 75-1:2013.

6.9.2.7.1.2

Monsters van de houder.
Vóór de beproevingen moet alle bekleding verwijderd worden van de monsters. Wanneer het niet mogelijk is om monsters te nemen uit de houder, mogen controlemonsters van de houder gebruikt worden. De beproevingen moeten betrekking hebben op de volgende punten:
a)
De dikte van de lagen van de centrale wand van de houder en de bodems;
b)
Het massagehalte en de samenstelling van de versterkte composiet volgens de norm ISO 1172:1996 of ISO 14127:2008, alsook de oriëntatie en plaatsing van de versterkingslagen;
c)
De treksterkte, de rek bij breuk en de elasticiteitsmodulus volgens de norm ISO 527-4:1997 of ISO 527-5:2009 voor de omtrek- en lengterichting van de houder. Voor de delen van de houder uit VVK moeten de beproevingen in overeenstemming met de normen ISO 527-4:1997 of ISO 527-5:2009 uitgevoerd worden op representatieve lagen om zo de relevantie van de veiligheidsfactor (K) te kunnen beoordelen. Ten minste zes stalen moeten gebruikt worden per meting van de treksterkte, en de treksterkte die weerhouden moet worden is de gemiddelde minus twee standaardafwijkingen;
d)
De weerstand en vervorming bij buiging, vastgesteld door de drie of vierpuntsbuigproef in overeenstemming met de norm ISO 14125:1998 + Amd. 1:2011, uitgevoerd op een monster met een minimale breedte van 50 mm dat geplaatst werd op een afstand van zijn steun die gelijk is aan ten minste 20 maal de wanddikte. Er moeten ten minste vijf stalen gebruikt worden.
e)
De kruipfactor α, bepaald door het gemiddelde resultaat te nemen van ten minste twee stalen van de in d) beschreven configuratie, gedurende 1.000 uur onderworpen aan kruip in een drie- of vierpuntsbuiginrichting bij de in 6.9.2.2.3.2 voorgeschreven maximale temperatuur van het ontwerp. Elk staal moet onderworpen worden aan de volgende beproeving:
i)
Plaats het staal onbelast in een buiginrichting, in een oven afgesteld op de maximale temperatuur van het ontwerp en laat dit gedurende ten minste 60 minuten acclimatiseren;
ii)
Voeg in overeenstemming met de norm 14125:1998 + Amd. 1:2011 een last toe aan het te testen staal, bij een buigspanning die gelijk is aan de in d) bepaalde breukspanning gedeeld door vier. Hou gedurende ten minste 1000 uur en zonder onderbreking de mechanische belasting aan bij de maximale temperatuur van het ontwerp;
iii)
Meet de initiële vervorming zes minuten na het aanbrengen van de in e) ii) voorgeschreven volledige last. Het staal moet onder belasting in de beproevingsapparatuur blijven;
iv)
Meet de finale vervorming 1000 uur na het aanbrengen van de in e) ii) voorgeschreven volledige last; en
v)
Bereken de kruipfactor α door de in e) iii) voorgeschreven initiële vervorming te delen door de in e) iv) voorgeschreven finale vervorming.
f)
De verouderingsfactor β, bepaald door het gemiddelde resultaat te nemen van ten minste twee stalen van de in d) beschreven configuratie, onderworpen aan een statische belasting in een drie- of vierpuntsbuiginrichting volgend op een onderdompeling in water gedurende 1.000 uur bij de in 6.9.2.2.3.2 voorgeschreven maximale temperatuur van het ontwerp. Elk staal moet onderworpen worden aan de volgende beproeving:
i)
Vóór de beproeving of de conditionering moeten de stalen gedurende 24 uur gedroogd worden in een oven bij 80°C;
ii)
Het staal moet in overeenstemming met de norm ISO 14125:1998 + Amd1:2011 bij omgevingstemperatuur onderworpen worden aan een belasting in een drie- of vierpuntsbuiginrichting, bij een buigspanning die gelijk is aan de in d) bepaalde maximale spanning gedeeld door vier. Meet de initiële vervorming zes minuten na het aanbrengen van de volledige last. Verwijder het staal uit de beproevingsapparatuur;
iii)
Dompel het staal onbelast zonder onderbreking gedurende 1.000 uur onder in water bij de maximale temperatuur van het ontwerp. Verwijder aan het einde van deze conditioneringsperiode de stalen, hou ze vochtig bij omgevingstemperatuur en voltooi de in f) iv) beschreven procedure binnen 3 dagen;
iv)
Het staal moet onderworpen worden aan een tweede reeks statische belastingen onder dezelfde voorwaarden als in f) ii). Meet de finale vervorming zes minuten na het aanbrengen van de volledige last. Verwijder het staal uit de beproevingsapparatuur;
v)
Bereken de verouderingsfactor β door de in f) ii) voorgeschreven initiële vervorming te delen door de in f) iv) voorgeschreven finale vervorming.
g)
De interlaminaire afschuifweerstand van de naden moet gemeten worden door representatieve monsters te testen volgens de norm ISO 14130:1997;
h)
De doeltreffendheid, al naargelang het geval, van de technieken voor het vormen van thermoplastisch hars of het vernetten en uitharden van lagen uit thermohardend hars wordt bepaald door middel van één of meerdere van de volgende methoden:
i)
Rechtstreekse meting, al naargelang het geval, van de eigenschappen van het thermoplastisch gevormde hars of de mate van vernetting van het thermohardende hars: de glasovergangstemperatuur (Tg) of de smelttemperatuur (Tm) bepaald door middel van differentiële scanningcalorimetrie (DSG) volgens de norm ISO 11357-2:2016;
ii)
Onrechtstreekse meting van de eigenschappen van het thermoplastisch gevormde hars of de mate van vernetting van het thermohardende hars:
HDT bepaald volgens de norm ISO 75-1:2012;
Tg of Tm bepaald met behulp van thermomechanische analyse volgens de norm ISO 11359-1:2014;
Dynamische thermomechanische analyse volgens de norm ISO 6721-11:2019;
Barcol-test volgens de norm ASTM D2583:2013-03 of EN 59:2016.

6.9.2.7.1.3

De chemische compatibiliteit van de bekleding en de chemische contactoppervlakken van de bedrijfsuitrusting met de te vervoeren stoffen moet aangetoond worden door één van de volgende methodes. Hierbij moet rekening gehouden worden met alle aspecten van de compatibiliteit van de materialen van de houder en van zijn uitrusting met de te vervoeren stoffen, inclusief de chemische aantasting van de houder, het initiëren van kritieke reacties door de inhoud en gevaarlijke reacties tussen beide.
a)
Om de aantasting van de houder vast te stellen, moeten representatieve monsters die uit de houder genomen werden - met inbegrip van elke bekleding met gelaste naden - gedurende 1.000 uur bij 50°C of bij de maximale temperatuur waarbij het vervoer van een bepaalde stof is toegestaan, onderworpen worden aan de chemische compatibiliteitsproef volgens norm EN 977:1997. In vergelijking met een niet beproefd monster mag het verlies aan sterkte en elasticiteitsmodulus, gemeten met de buigweerstandsproeven volgens de norm EN 978:1997, niet meer zijn dan 25%. Scheuren, blazen, putjes, het loskomen van lagen en bekledingen en een ruw oppervlak, zijn niet aanvaardbaar.
b)
De compatibiliteit mag ook vastgesteld worden op basis van gecertificeerde en gedocumenteerde gegevens die voortkomen uit positieve ervaringen betreffende de compatibiliteit van de te laden stoffen met de materialen van de houder waarmee ze bij bepaalde temperaturen, gedurende een bepaalde tijd en onder andere relevante bedrijfsvoorwaarden in contact komen.
c)
Gepubliceerde gegevens in de gespecialiseerde literatuur, de normen of andere bronnen, en die voor de bevoegde overheid aanvaardbaar zijn, mogen ook gebruikt worden.
d)
Met de goedkeuring van de bevoegde overheid mogen andere methodes voor de beoordeling van de chemische compatibiliteit gebruikt worden.

6.9.2.7.1.4

Kogelvalproef volgens de norm EN 976-1:1997.
Het prototype moet aan een kogelvalproef onderworpen worden volgens de norm EN 976-1:1997, nr. 6.6. Er mag geen zichtbare schade zijn, noch aan de binnenkant noch aan de buitenkant van de tank.

6.9.2.7.1.5

Brandwerendheidstest.

6.9.2.7.1.5.1

Een representatief prototype van de tank voorzien van zijn bedrijfs- en structuuruitrusting, en tot 80% van zijn capaciteit gevuld met water, moet gedurende 30 minuten blootgesteld worden aan een volledige omsluiting door vlammen die afkomstig zijn van een open vuur in een bak gevuld met stookolie of van een ander type brand dat hetzelfde effect heeft. Het vuur moet gelijkwaardig zijn aan een theoretische brand met een vlamtemperatuur van 800°C, een stralingsvermogen van 0,9 en – voor de tank – een warmteoverdrachtscoëfficiënt van 10 W/(m²K) en een oppervlakte-absorptievermogen van 0,8. Een minimale netto warmtestroom van 75 kW/m² moet gekalibreerd worden volgens de norm ISO 21843:2018. De afmetingen van de bak moeten deze van de tank aan elke kant overschrijden met ten minste 50 cm en de afstand tussen het brandstofniveau en de tank moet 50 cm tot 80 cm bedragen. De rest van de tank die zich onder het vloeistofniveau bevindt, in het bijzonder de openingen en sluitingen, moet lekdicht blijven op een paar druppels na.
6.9.2.8 Controles en beproevingen

6.9.2.8.1

De controles en beproevingen van tanks uit VVK moeten uitgevoerd worden in overeenstemming met de bepalingen van 6.7.2.19. Bovendien moeten thermoplastische bekledingen met gelaste naden onderworpen worden aan een vonkproef volgens een gepaste norm, en dit nadat de drukproeven uitgevoerd werden in overeenstemming met de periodieke keuringen voorgeschreven in 6.7.2.19.4.

6.9.2.8.1

Bovendien moeten de initiële en periodieke keuringen uitgevoerd worden met toepassing van het inspectieprogramma voor de gebruiksduur en elke daarmee gerelateerde inspectiemethode volgens 6.9.2.6.3.

6.9.2.8.1

De initiële controle en beproeving is gericht op het verifiëren dat de vervaardiging van de tank beantwoordt aan het in 6.9.2.2.2 voorgeschreven kwaliteitssysteem.

6.9.2.8.1

Bovendien moeten, tijdens de controle van de houder, de plaats van de door verwarmingselementen verwarmde zones aangegeven of gemarkeerd worden, voorkomen op ontwerptekeningen of zichtbaar gemaakt worden door middel van een gepaste techniek (bijvoorbeeld, infrarood). Het onderzoek van de houder moet rekening houden met de gevolgen van oververhitting, corrosie, erosie, overdruk en mechanische overbelasting.
6.9.2.9 Bewaring van de monsters
Monsters van de houder (bijvoorbeeld, door het uitsnijden van het mangat) van elke gebouwde tank moeten voor toekomstige controles bewaard worden gedurende een periode van 5 jaar te rekenen vanaf de datum van de initiële controle en beproeving tot de bevredigende voltooiing van de vereiste 5-jaarlijkse periodieke keuring.
6.9.2.10 Merkteken

6.9.2.10.1

De voorschriften van 6.7.2.20.1, met uitzondering van alinea f) ii), zijn van toepassing op mobiele tanks met een houder uit VVK.

6.9.2.10.2

De in overeenstemming met 6.7.2.20.1 f) i) te verstrekken inlichtingen zijn de volgende: “Materiaal van de structuur van de houder: vezelversterkte kunststof”, het type versterkingsvezel (bijvoorbeeld, “Versterking: E-glas”), en het type hars (bijvoorbeeld: “Vinylesterhars”).

6.9.2.10.3

De voorschriften van 6.7.2.20.2 zijn van toepassing op mobiele tanks met een houder uit VVK.