24/01/24 KB vervoer gevaarlijke goederen per spoor
Koninklijk besluit van 24 januari 2024 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen per spoor, met uitzondering van ontplofbare en radioactieve stoffen
Bijlage 3 Aanvullingen en preciseringen met betrekking tot de bepalingen van het RID
1 Toezicht op de vervaardiging, reconstructie of reconditionering van verpakkingen, IBC's en grote verpakkingen
1.1
Ten einde te garanderen dat elke verpakking, IBC en grote verpakking voldoet aan de voorschriften van het RID, moeten de verpakkingen, IBC's en grote verpakkingen vervaardigd, gereconditioneerd en beproefd worden volgens een door de erkende controle-instelling aanvaard kwaliteitsborgingsprogramma
1.2
Het toezicht op de vervaardiging, de reconstructie of de reconditionering:
- –
- van de in hoofdstukken 6.1 en 6.3 van het RID beoogde verpakkingen;
- –
- van de in hoofdstuk 6.5 van het RID beoogde IBC's;
- –
- van de in hoofdstuk 6.6 van het RID beoogde grote verpakkingen,
die van een in België afgeleverd UN-, RID/ADR- of reconditioneringsmerkteken zijn voorzien, bestaat uit de interne inspectie, uitgeoefend door de fabrikant, en het extern toezicht, uitgeoefend door een door de Minister erkende controle-instelling.
1.3
De interne inspectie wordt in overeenstemming met de instructies van de gemachtigde van de Minister uitgevoerd en bestaat uit de initiële controle, de productiecontrole, de eindcontrole en het optekenen van de resultaten.
1.3.1
Bij de initiële controle, vóór de vervaardiging, reconstructie of reconditionering, vergewist de fabrikant zich ervan dat de grondstof, de voorwerpen en de andere materialen die tijdens de fabricage worden gebruikt overeenstemmen met diegene gebruikt bij de goedkeuring van het prototype.
1.3.2
De productiecontrole bestaat uit:
- –
- het testen van de vervaardigings–, reconstructie–, reconditionerings– en controle-installaties door middel van stalen bij het opstarten van de vervaardiging, reconstructie of reconditionering en telkens wanneer de uitrusting wordt aangepast;
- –
- controles op het proces en op het eindproduct tijdens de vervaardiging, reconstructie of reconditionering.
1.3.3
Als eindcontrole worden de verpakkingen, IBC's of grote verpakkingen na de vervaardiging, reconstructie of reconditionering geïnspecteerd. Elke IBC en elke grote verpakking moet vóór zijn ingebruikname afzonderlijk worden geschouwd.
De fabrikant verricht de dichtheidsbeproeving voorafgaand aan de ingebruikname van de IBC's.
1.3.4
De resultaten van de interne inspectie worden opgetekend en blijven gedurende ten minste vijf jaar bewaard.
1.3.5
De interne inspectie wordt door competent personeel uitgevoerd.
1.3.6
De fabrikant beschikt over de vereiste installaties om de interne inspectie uit te voeren.
1.4
Het extern toezicht bestaat enerzijds uit steekproeven om de overeenstemming met het prototype te controleren, en anderzijds uit de supervisie over de interne inspectiedienst van de fabrikant. Tijdens de eerste twee jaren vindt dit toezicht minstens één keer per jaar plaats per productie–, reconstructie– of reconditioneringsatelier.
Als gedurende de eerste twee jaren de beoordeling positief was, kan vanaf dat ogenblik dit toezicht minstens één keer per twee jaar plaatsvinden, op voorwaarde dat het resultaat van het toezicht doorlopend positief wordt beoordeeld. Het toezicht kan onaangekondigd plaatsvinden.
1.5
Maatregelen in geval van tekortkomingen
1.5.1
In het kader van de interne inspectie
Indien de erkende controle-instelling tekortkomingen ten opzichte van het prototype vaststelt, controleert hij alle verpakkingen, IBC's of grote verpakkingen die sinds de laatste controle waarbij de overeenstemming met het prototype werd vastgesteld, vervaardigd, gereconstrueerd of gereconditioneerd werden, individueel. De fabrikant verwijdert het UN–, RID/ADR– of reconditioneringsmerkteken van de verpakkingen, IBC's of grote verpakkingen die deze tekortkomingen vertonen.
Op de verpakkingen, IBC's of grote verpakkingen die na het vaststellen van de tekortkomingen worden vervaardigd, gereconstrueerd of gereconditioneerd, mag de fabrikant het UN–, RID/ADR–of reconditioneringsmerkteken pas weer aanbrengen nadat hij de overeenstemming met het prototype opnieuw heeft aangetoond.
1.5.2
In het kader van het extern toezicht
Indien de erkende controle-instelling tekortkomingen ten opzichte van het prototype vaststelt, gaat ze te werk zoals aangegeven in punt 1.5.1 van deze bijlage.
Indien de erkende controle-instelling oordeelt dat de interne inspectie te kort schiet, eist ze dat de fabrikant, reconstrueerder of reconditioneerder de in punt 1.3 van deze bijlage vermelde instructies naleeft.
De erkende controle-instelling brengt de gemachtigde van de Minister op de hoogte van de tekortkomingen.
De erkende controle-instelling voert binnen de drie maanden steekproefsgewijs bijkomende testen uit.
Indien de erkende controle-instelling opnieuw dezelfde tekortkomingen vaststelt,
- –
- brengt ze in voorkomend geval de gemachtigde van de Minister daarvan op de hoogte;
- –
- trekt de erkende controle-instelling het UN–, RID/ADR– of reconditioneringsmerkteken van de desbetreffende verpakking, IBC of grote verpakking in.
1.6
De kosten die het extern toezicht met zich meebrengt zijn ten laste van de aanvrager van het UN- of RID/ADR-merkteken of van de reconditioneerder.
Wanneer het extern toezicht zowel bij de gebruiker als bij de producent moet plaats vinden, zijn de kosten die dit extern toezicht met zich brengt ten laste van de twee betrokkenen.
2 Periodieke beproevingen en inspecties op IBC's
2.1
Op de IBC's die van een UN-merkteken zijn voorzien, worden de beproevingen en de inspecties overeenkomstig 6.5.4.4.1 b), 6.5.4.4.2 b) en 6.5.4.5.2 van het RID ofwel door een erkende controle-instelling ofwel volgens de hieronder voorziene modaliteiten door de eigenaar of de houder van de IBC's uitgevoerd.
2.2
De gemachtigde van de Minister kan aan eigenaars of houders van IBC's toelatingen afleveren voor het uitvoeren van de periodieke beproevingen en inspecties op IBC's.
Om deze toelating te bekomen, moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:
2.2.1
De eigenaar of de houder van de IBC's beschikt over een ISO-certificatie van de reeks 9000 dat verenigbaar is met de beoogde activiteit en dat ten minste de productie of de verzending van gevaarlijke stoffen dekt;
2.2.2
De eigenaar of de houder van de IBC's is gedekt tegen elke schade die door de periodieke beproevingen of inspecties op IBC's zou veroorzaakt worden;
2.2.3
De dienst die belast is met de periodieke beproevingen en inspecties op IBC's is onafhankelijk gestructureerd van de commerciële-en/of productieafdeling;
2.2.4
De eigenaar of de houder van de IBC's beschikt over de geschikte uitrusting om de periodieke beproevingen en inspecties op IBC's uit te voeren; in het bijzonder zijn de meetapparaten gekalibreerd en geven hun precisie aan;
2.2.5
De persoon belast met de periodieke beproevingen en inspecties beschikt over een handleiding met de verschillende handelingen die tijdens deze controles moeten worden gerespecteerd;
2.2.6
De periodieke beproevingen en inspecties worden uitgevoerd overeenkomstig het RID.
De met de controle belaste persoon en het hoofd van de onderneming of zijn vertegenwoordiger ondertekenen en dateren een verklaring dat deze instructies werden nageleefd.
2.3
De eigenaar of de houder van IBC's dient zijn aanvraag in bij de gemachtigde van de Minister. Deze aanvraag omvat:
- 1°
- de naam van de onderneming die eigenaar of houder is van de IBC's;
- 2°
- de naam en het adres van de dienst die verantwoordelijk is voor de periodieke beproevingen en inspecties op de IBC's;
- 3°
- de verklaring bedoeld in 2.2, derde lid;
- 4°
- een omschrijving van de activiteiten van de onderneming;
- 5°
- een omschrijving van de IBC's;
- 6°
- het aantal betrokken IBC's;
- 7°
- een afbeelding van het gebruikte waarmerk;
- 8°
- het rapport bedoeld in 2.4.
2.4
De eigenaar of de houder van de IBC's doet beroep op een erkende controle-instelling die op basis van artikel 20 is erkend voor het uitvoeren van beproevingen en inspecties op IBC's volgens hoofdstuk 6.5 van het RID. Deze controle-instelling controleert of aan de bepalingen van 2.2.1 tot en met 2.2.6 is voldaan en stelt hiervan een rapport op. Het rapport bevat ook een duidelijke omschrijving van de beoogde IBC's. Dit rapport strekt als bewijs dat aan de bepalingen van 2.2.1 tot en met 2.2.6 is voldaan.
2.5
De erkende controle-instelling ontvangt een kopie van de toelating, die hij bewaart zolang de toelating blijft gelden.
2.6
De eigenaar of de houder van de IBC's stelt de gemachtigde van de Minister onverwijld in kennis van elke wijziging die invloed heeft op de draagwijdte van of de voorwaarden voor de toelating, onder meer een verandering van erkende controle-instelling of de stopzetting van deze activiteit.
2.7
De rapporten van de beproevingen en inspecties van de IBC's vermelden ten minste de volgende gegevens:
- 1°
- volgende identificatiegegevens van de IBC:
- –
- naam en adres van de eigenaar;
- –
- naam en adres van de fabrikant;
- –
- constructienummer;
- –
- datum van fabricatie;
- –
- het merkteken overeenkomstig het RID;
- 2°
- indien van toepassing, datum en plaats van de dichtheidsbeproeving, de toegepaste druk en het bekomen resultaat;
- 3°
- de inwendige en uitwendige staat van de IBC, de staat van zijn merkteken en de werking van de dienstuitrusting;
- 4°
- de conclusie van het rapport, te weten of de IBC al dan niet overeenstemt met de voorschriften van het RID;
- 5°
- de naam en de handtekening van de verantwoordelijke voor de beproeving en inspectie.
Indien de periodieke beproeving en inspectie een bevredigend resultaat geeft, brengt de eigenaar of houder van IBC's de datum aan, overeenkomstig het RID, en zijn waarmerk.
De eigenaar of houder van de IBC houdt gedurende tenminste vijf jaar een register bij van de uitgevoerde beproevingen en inspecties; dit register wordt ter beschikking gehouden van de erkende controle-instelling.
2.8
De erkende controle-instelling controleert jaarlijks of de eigenaar of de houder van de IBC's handelt in overeenstemming met de bepalingen van het RID en de verleende toelating.
De kosten van de door de erkende controle-instelling uitgevoerde controles komen ten laste van de eigenaar of houder van de IBC's.
2.9
Elke controle die tekortkomingen aan het licht brengt, geeft aanleiding tot een nieuw bezoek door dezelfde controle-instelling binnen een periode van drie maand. Deze licht de gemachtigde van de Minister in.
Indien de controle-instelling tijdens dit nieuw bezoek opnieuw tekortkomingen vaststelt, licht ze onmiddellijk de gemachtigde van de Minister in.
2.10
Indien niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden van de toelating of indien de eigenaar of houder van de IBC's de door de erkende controle-instelling vastgestelde tekortkomingen niet binnen de voorgeschreven termijn naleeft, of niet voldoet aan punt 2.6, stelt de gemachtigde van de Minister de betrokken eigenaar of houder via aangetekende zending in kennis van de vastgestelde tekortkomingen en verzoekt hem zich aan voornoemde bepalingen te houden of op zijn minst zijn standpunt kenbaar te maken.
Indien de betrokken eigenaar of houder zich niet binnen een maand na ontvangst van de aangetekende zending schikt of zijn standpunt niet toelicht, of indien de verstrekte toelichtingen de vaststelling van de tekortkomingen niet betwisten, kan de gemachtigde van de Minister de toelating bij aangetekende zending intrekken.
2.11
Als de eigenaar of de houder van de IBC's de gemachtigde van de Minister in kennis stelt van de stopzetting van de activiteiten in het domein waarop de toelating betrekking heeft, trekt de gemachtigde van de Minister de toelating in.
Tevens trekt de gemachtigde van de Minister de toelating in indien, na een periode van drie jaar te rekenen vanaf de datum van toelating blijkt dat de eigenaar of de houder van de IBC's deze activiteiten niet meer heeft uitgeoefend.
De gemachtigde van de Minister maakt deze intrekking aan de eigenaar of de houder van de IBC's bekend via aangetekende zending.
3 Bouw van tanks op basis van belgische goedkeuringscertificaten van het type
De bouw van de door de hoofdstukken 6.7, 6.8, 6.9 (in voege tot 31 december 2022), 6.9 (in voege vanaf 1 januari 2023) en 6.10 van het RID beoogde tanks, op basis van Belgische goedkeuringscertificaten van het type, is onderworpen aan de hieronder voorziene modaliteiten.
3.1
Voor de bouw volgens een typegoedkeuring afgeleverd door een erkende controle-instelling, vraagt de fabrikant een vergunning van die controle-instelling alvorens de bouw van de tank aan te vatten.
3.1.1
De fabrikant voegt aan zijn aanvraag tot vergunning bij een erkende controle-instelling de volgende documenten toe:
- 3.1.1.1.
- een fabricageschema dat op zijn minst de volgende inlichtingen bevat:
- –
- het goedkeuringsnummer van het prototype;
- –
- de afmetingen van de tank;
- 3.1.1.2.
- een inlichtingsfiche die onder meer de volgende gegevens bevat:
- –
- de lijst, de plaatsing en de bescherming van de gebruikte uitrustingen;
- –
- de mechanische eigenschappen en de dikte van de basisfabricagematerialen;
- –
- de tankcode en, in voorkomend geval, de lijst van de te vervoeren producten;
- 3.1.1.3.
- de goedkeuringsattesten voor de lasmethoden;
- 3.1.1.4.
- de geldige bekwaamheidsverklaringen van de lassers.
3.1.2
De erkende controle-instelling gaat na of het constructieplan in overeenstemming is met de typegoedkeuring en beantwoordt aan de reglementering. Indien dit het geval is verleent ze de bouwvergunning.
3.1.3
De voorafgaande voorschriften van 3.1 zijn niet van toepassing op de tanks bestemd voor het vervoer van stoffen van klasse 2 en van de UN-nummers 1051, 1052, 1745, 1746, 1790 (met meer dan 85 % fluorwaterstof) en 2495 die voldoen aan de bepalingen van de Richtlijn 2010/35/EU van de Raad van 16 juni 2010 betreffende vervoerbare drukapparatuur.
3.2
Er wordt geacht te zijn voldaan aan de voorwaarde met betrekking tot de weerstand aan de bij het spoorvervoer optredende belastingen als de norm EN 14025 of, in voorkomend geval, de norm EN 13094 zoals voorzien in 6.8.2.6 van het RID en de norm EN 12663 zoals voorzien in de Verordening nr. 321/2013 van de Commissie van 13 maart 2013 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem “rollend materieel - goederenwagens” van het spoorwegsysteem in de Europese Unie en tot intrekking van beschikking 2006/861/EG werden toegepast.
4 Verlenging van het interval tussen periodieke controles en beproevingen van gasflessen en flessenbatterijen
4.1
De gemachtigde van de Minister kan toelatingen afleveren voor de verlenging van het interval tussen de periodieke controles en beproevingen van bepaalde gasflessen en batterijen van dergelijke gasflessen van 10 naar 15 jaar overeenkomstig de verpakkingsinstructie P200, paragrafen (12) en (13) van onderafdeling 4.1.4.1 van het RID.
4.2
Om deze toelating te bekomen, dient de eigenaar van de gasflessen of flessenbatterijen een aanvraag in bij de gemachtigde van de Minister.
De aanvraag omvat:
- 1°
- de naam van de onderneming die eigenaar is van de gasflessen of flessenbatterijen;
- 2°
- de gegevens van het beoogde vulcentrum of de beoogde vulcentra;
- 3°
- de beoogde groepen van flessen;
- 4°
- de beoogde gassen;
- 5°
- het rapport bedoeld in 4.3.
4.3
De eigenaar van de gasflessen of flessenbatterijen doet beroep op een Xa-instelling die op basis van artikel 20 is erkend voor het uitvoeren van periodieke controles en beproevingen op gasflessen, en naargelang de aanvraag ook op flessenbatterijen, volgens hoofdstuk 6.2 van het RID. Deze Xa-instelling controleert of aan de bepalingen van de sub-paragrafen 1.3, 2, 3 en 4 van paragraaf (12) of de sub-paragrafen 1.3, 1.4, 2, 3 en 4 van paragraaf (13) van verpakkingsinstructie P200, al naargelang het geval, is voldaan en stelt hiervan een rapport op. Het rapport bevat ook een duidelijke omschrijving van de groepen van flessen en van de beoogde gassen. Dit rapport strekt als bewijs dat aan de bepalingen van verpakkingsinstructie P200, paragraaf (12) of (13), al naargelang het geval, is voldaan.
4.4
De Xa-instelling ontvangt een kopie van de toelating, die hij bewaart zolang de toelating blijft gelden.
4.5
De Xa-instelling controleert ten minste om de drie jaar of wanneer wijzigingen aan procedures werden ingevoerd, of de eigenaar van de gasflessen of flessenbatterijen handelt in overeenstemming met de bepalingen van het RID en de verleende toelating.
De kosten van de door de Xa-instelling uitgevoerde controles komen ten laste van de eigenaar van de gasflessen of flessenbatterijen.
4.6
Wanneer een gasfles zich in de situatie bevindt zoals beschreven in de sub-paragraaf 3.2 van de paragrafen (12) en (13) van verpakkingsinstructie P200, voert de eigenaar een analyse uit en stelt hij een rapport op over de oorzaak van het falen, waarin wordt aangegeven of er andere flessen door getroffen worden. Indien dit het geval is stelt de eigenaar de Xa-instelling op de hoogte. De Xa-instelling legt dan gepaste maatregelen vast en informeert dienaangaande de gemachtigde van de Minister die de bevoegde overheden van alle andere RID Verdragsstaten informeert.
4.7
De eigenaar van de gasflessen of flessenbatterijen stelt de gemachtigde van de Minister onverwijld in kennis van elke wijziging die invloed heeft op de draagwijdte van of de voorwaarden voor de toelating, onder meer een verandering van erkende Xa-instelling, van vulcentrum of van de groepen van flessen, of een belangrijke wijziging in de procedures.
4.8
Indien niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden van de toelating of indien de eigenaar van de gasflessen of flessenbaterijen de door de erkende Xa-instelling vastgestelde tekortkomingen niet binnen de voorgeschreven termijn naleeft, of niet voldoet aan punt 4.7. stelt de gemachtigde van de Minister de betrokken eigenaar via aangetekende zending in kennis van de vastgestelde tekortkomingen en verzoekt hem zich aan voornoemde bepalingen te houden of op zijn minst zijn standpunt kenbaar te maken.
Indien de betrokken eigenaar zich niet binnen een maand na ontvangst van de aangetekende zending schikt of zijn standpunt niet toelicht, of indien de verstrekte toelichtingen de vaststelling van de tekortkomingen niet betwisten, kan de gemachtigde van de Minister de toelating bij aangetekende zending intrekken.
4.9
Als de eigenaar van de gasflessen of flessenbatterijen de gemachtigde van de Minister in kennis stelt van de stopzetting van de activiteiten in het domein waarop de toelating betrekking heeft, trekt de gemachtigde van de Minister de toelating in.
Tevens trekt de gemachtigde van de Minister de toelating in indien, na een periode van drie jaar te rekenen vanaf de datum van toelating blijkt dat de eigenaar deze activiteiten niet meer heeft uitgeoefend.
De gemachtigde van de Minister maakt deze intrekking aan de eigenaar van de gasflessen of flessenbatterijen bekend via aangetekende zending.
5 Vervoersbeperkingen
5.1
De infrastructuurbeheerder kan voor het spoorvervoer van gevaarlijke goederen bepaalde bijkomende bepalingen toepassen die niet in het RID zijn opgenomen op voorwaarde dat deze bijkomende bepalingen:
- 1°
- zijn opgesteld volgens afdeling 5.2;
- 2°
- niet in tegenstrijd zijn met deze van de onderafdeling 1.1.2.1 b) van het RID;
- 3°
- opgenomen zijn in de netverklaring bedoeld in artikel 3, 22°, van de Spoorcodex, en van toepassing zijn op het nationale en internationale vervoer per spoor van gevaarlijke goederen;
- 4°
- niet het verbod van het spoorvervoer op het volledige grondgebied tot gevolg hebben voor gevaarlijke goederen die beoogd worden in deze bepaling;
- 5°
- het voorwerp uitmaken van een goedkeuring van de veiligheidsinstantie.
5.2
De bijkomende bepalingen bedoeld in afdeling 5.1 zijn:
- 1°
- bijkomende bepalingen of beperkingen die dienen voor de veiligheid van transporten;
- a)
- die bepaalde kunstwerken zoals bruggen en tunnels gebruiken, of;
- b)
- die installaties voor gecombineerd vervoer gebruiken zoals bijvoorbeeld overslaginstallaties, of;
- c)
- die aankomen in havens, stations of andere vervoerterminals of eruit vertrekken.
- 2°
- voorwaarden waaronder het vervoer van bepaalde gevaarlijke goederen is verboden of aan bijzondere exploitatievoorwaarden is onderworpen (bijvoorbeeld verminderde snelheid, bepaalde duur van een traject, verbod om te kruisen, enz.) op lijnen die bijzondere of plaatselijke risico's vertonen, zoals lijnen door woongebieden, ecologisch kwetsbare gebieden, commerciële centra of industriegebieden waar zich gevaarlijke installaties bevinden.
De infrastructuurbeheerder bepaalt, in de mate van het mogelijke, reiswegen die moeten gebruikt worden ter vervanging van de gesloten lijnen of de lijnen die onderworpen zijn aan bijzondere bepalingen.
- 3°
- bijzondere bepalingen die aanduiden welke reisweg uitgesloten of te volgen is, of bepalingen die nageleefd moeten worden voor tijdelijke stilstanden als gevolg van extreme weersomstandigheden, aardbevingen, ongevallen, demonstraties, burgerlijke oproer of wapenfeiten.
5.3
De toepassing van de bijkomende bepalingen volgens afdeling 5.2, 1° en 2° veronderstelt dat de infrastructuurbeheerder vooraf het bewijs en de noodzaak van maatregelen aantoont.
De infrastructuurbeheerder legt met het oog daarop een risicoanalyse voor aan de veiligheidsinstantie.
Na onderzoek van de risicoanalyse beslist de veiligheidsinstantie om al dan niet een éénsluidend advies aangaande de voormelde bijkomende bepalingen uit te brengen.
5.4
Wanneer de veiligheidsinstantie een éénsluidend advies uitbrengt aangaande de toepassing door de infrastructuurbeheerder van de bijkomende bepalingen bedoeld in afdeling 5.2, 1° en 2°, licht zij vooraf het secretariaat van OTIF in, die deze ter kennis brengt van de RID-Verdragsstaten.
De veiligheidsinstantie stelt het Spoorwegbureau van de Europese Unie en de Europese Commissie in kennis van deze voorschriften en hun motivering.
6 Preciseringen
6.1
De gemachtigde van de Minister kan zo nodig de uitvoeringsdetails preciseren van de bepalingen die betrekking hebben op deze bijlage.