§ 1
De berging van radioactief afval mag slechts gebeuren in inrichtingen die door Ons vergund werden volgens de bepalingen van dit besluit.
§ 2
In de oprichtings- en exploitatievergunning wordt onder meer het volgende vastgelegd:
- 1°
- de voorwaarden die door de exploitant moeten nageleefd worden tijdens de verschillende fases en periodes;
- 2°
- de dosisbeperking die is toe te schrijven aan de berging. Tot aan de opheffing van de oprichtings- en uitbatingsvergunning, mag de waarde voor deze dosisbeperking in ieder geval niet meer bedragen dan 0,3 mSv/jaar voor een representatief persoon. Deze dosisbeperking moet verzekeren dat de dosislimiet voor de som van de dosissen ontvangen door hetzelfde individu ten gevolge van het geheel van de vergunde handelingen nageleefd wordt. Na de periode gespecificeerd in het veiligheidsrapport, wordt de waarde van deze dosisbeperking een referentiewaarde.
Het Agentschap kan Ons een striktere dosisbeperking voorstellen met betrekking tot de voorwaarden van de oprichtings- en exploitatievergunning.
Het Agentschap legt de criteria vast voor de evaluatie van de langetermijnveiligheid van een berging, die zich verder uitstrekt dan de opheffing van de oprichtings- en exploitatievergunning.
- 3°
- de frequentie van de periodieke veiligheidsherzieningen.
De oprichtings- en exploitatievergunning kan ook aanvullende voorwaarden bevatten die betrekking hebben op de bescherming van de werknemers, de bevolking en het leefmilieu, alsmede op de veiligheid.
§ 3
De oprichtings- en exploitatievergunning kan door Ons van de ene exploitant naar de andere worden overgedragen.
De kandidaat-overnemer stuurt de aanvraag voor overdracht per aangetekende brief, vergezeld van het akkoord van de huidige exploitant en het akkoord van NIRAS aan het Agentschap. Het Agentschap meldt de ontvangst ervan.
Indien het Agentschap van oordeel is dat een wijziging van de vergunningsvoorwaarden nodig is, dan is artikel 11 van toepassing. Indien het voorstel van overdracht wijzigingen van de vergunde inrichting omvat, dan is artikel 10 van toepassing.
Het Agentschap neemt een beslissing binnen een termijn van dertig kalenderdagen vanaf de ontvangst van de aanvraag voor overdracht.
Indien het Agentschap oordeelt dat de kandidaat-overnemer niet aan de vergunningsvoorwaarden en de bepalingen van de reglementering inzake de bescherming tegen ioniserende stralingen kan voldoen, informeert het de kandidaat-overnemer hierover binnen dezelfde termijn per aangetekende brief en waarbij het verduidelijkt dat hij het recht heeft om gehoord te worden binnen een termijn van dertig kalenderdagen vanaf de kennisgeving.
Nadat het Agentschap heeft nagegaan of de kandidaat overnemer in staat is om de voorwaarden van de oprichtings- en exploitatievergunning na te leven stelt het een verslag op voor de Minister tot wiens bevoegdheid de Binnenlandse Zaken behoren. Onze beslissing, in de vorm van een besluit getroffen, wordt medeondertekend door de Minister tot wiens bevoegdheid de Binnenlandse Zaken behoren.
§ 1
De vergunningsaanvraag wordt in afdrukbare digitale vorm gericht aan het Agentschap, nadat ze werd onderzocht en goedgekeurd door een deskundige erkend in de fysische controle van klasse I. Zij omvat de volgende inlichtingen en documenten:
- 1.
- de identiteit van de exploitant: maatschappelijke benaming, maatschappelijke, administratieve en exploitatiezetels, naam en voornaam van het hoofd van de inrichting en, in het geval NIRAS niet de
- exploitant
- is, het bewijs dat deze instelling de exploitatie van de inrichting aan hem heeft toevertrouwd;
- 2.
- de aard en het voorwerp van de inrichting, haar ligging en de algemene beschrijving van de inrichting;
- 3.
- de karakteristieken van de site en haar omgeving op het ogenblik van de aanvraag, waarbij de initiële referentietoestand beschreven wordt;
- 4.
- de geplande fasering, met inbegrip van de duur van de periodes en fases;
- 5.
- de verbintenis een verzekeringspolis af te sluiten om de wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie te dekken;
- 6.
- een beveiligingsplan, dat de maatregelen en middelen beschrijft die aangewend worden om de beveiliging te waarborgen van de inrichting en van het radioactief afval dat zij bevat;
- 7.
- een veiligheidsrapport dat de operationele en post-operationele periode afdekt, inclusief de post-vergunningsfase, en minstens de volgende elementen omvat:
- a)
- de doelstellingen en principes met betrekking tot de bescherming van personen en het leefmilieu en de veiligheid van de inrichting;
- b)
- het beleid en de strategie met betrekking tot de bescherming van personen en het leefmilieu en de veiligheid van de inrichting;
- c)
- de gedetailleerde beschrijving van de inrichting en de activiteiten die er zullen plaatsvinden;
- d)
- de karakteristieken van de site en haar omgeving;
- e)
- de beschrijving van het managementsysteem;
- f)
- de karakteristieken van het te bergen radioactieve afval, evenals de acceptatiecriteria en de beschrijving van het proces om aan te tonen dat het afval aan deze criteria voldoet;
- g)
- de beschrijving van de stralingsbescherming, onder meer van de maatregelen en middelen die aangewend worden om de naleving te waarborgen van de bepalingen van hoofdstuk III van het algemeen reglement;
- h)
- de evaluatie van de veiligheid;
- i)
- de beschrijving van het interne noodplan;
- j)
- de beschrijving van het monitoringprogramma;
- 8.
- in voorkomend geval, de beslissing van het Agentschap over de aanvraag tot vrijstelling van de bepalingen inzake de milieueffectbeoordeling, zoals bedoeld in artikel 6.1bis.2 van het algemeen reglement;
- 9.
- overeenkomstig art. 6.1bis.1 van het algemeen reglement, een milieueffectbeoordelingsrapport of een screeningsnota, samen met het oordeel van het Agentschap bedoeld in artikel 6.1bis.3, § 2 van het algemeen reglement;
- 10.
- indien artikel 37 van het EURATOM-verdrag van toepassing is, een nota met de “algemene gegevens”, zoals bepaald in de aanbeveling 2010/635/Euratom van de Europese Commissie van 11 oktober 2010 betreffende de toepassing van artikel 37 van het Euratom-Verdrag.
§ 2
Het Agentschap zal, naargelang het type van inrichting voor berging, specifieke verwachtingen met betrekking tot de inhoud van het beveiligingsplan, het veiligheidsrapport en het milieueffectrapport verder preciseren.