Meer info
 

30/09/57 ADR 2013 - Bijlage B
Europees Verdrag van 30 september 1957 betreffende het internationaal vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (ADR)

9.2.4.2 Brandstoftanks en brandstofflessen
De tanks en flessen met brandstof, bestemd voor de voeding van de motor of brandstofcellen van het voertuig, moeten beantwoorden aan de volgende voorschriften:
a)
bij een lek dat voorkomt onder normale vervoersomstandigheden, moet de vloeibare brandstof of de vloeistoffase van een gasvormige brandstof op de grond vloeien en mag de brandstof niet in contact komen met de lading noch met de warme gedeelten van het voertuig;
b)
de brandstoftanks voor brandbare vloeistoffen moeten in overeenstemming zijn met de bepalingen van UN-Reglement nr. 34 (45) ; de reservoirs die benzine bevatten, dienen voorzien te zijn van een doelmatige inrichting tegen vlaminslag die past op de vulopening, of van een inrichting die de vulopening hermetisch gesloten kan houden.
c)
de tanks voor LNG en de flessen voor CNG moeten voldoen aan de toepasselijke voorschriften van UN-Reglement nr. 110 (46) .
d)
de tanks voor LPG moeten voldoen aan de relevante voorschriften van UN- reglement nr. 67 (47) .
e)
Waterstoftanks en -cilinders moeten voldoen aan de relevante voorschriften van VN-reglement nr. 134 (48) , zoals ten minste gewijzigd door wijzigingenreeks 02; tanks voor vloeibare waterstof moeten voldoen aan de technische voorschriften van deel 7 van mondiaal technisch reglement nr. 13 (49) , amendement 1;
f)
de losopeningen van de drukontlastingsinrichtingen of de kleppen van brandstoftanks die brandbare gassen bevatten, moeten in een andere richting gericht worden dan deze van de luchtinlaten, de brandstoftanks, de lading of de warme delen van het voertuig en mogen de gesloten oppervlakten, de andere voertuigen, de systemen die met de luchtinlaat aan de buitenkant gemonteerd zijn (bijvoorbeeld klimatiseringssystemen), de inlaat van de motor, de electrische opslagsystemen of de uitlaat van de motor, niet aantasten. De buizen van het voedingssysteem mogen niet vastgemaakt zijn op de tank die de lading bevat.

(45)
ECE-Reglement nr. 34 (Eenvormige voorschriften betreffende de homologatie van voertuigen voor wat betreft de preventie van brandrisico's)
(46)
ECE-Reglement nr. 110 (Eenvormige voorschriften betreffende homologatie van: I. De specifieke onderdelen van motorvoertigen die compressed natural gas (CNG) en/of liquefied natural gas (LNG) in hun aandrijfsystemen gebruiken; II. Voertuigen met betrekking tot de installatie van specifieke onderdelen van een goedgekeurd type voor het gebruik van compressed natural gas (CNG) en/of liquefied natural gas (LNG) in hun aandrijfsysteem).
(47)
ECE-reglement nr. 67 (Eenvormige voorschriften betreffende de homologatie van: I. DE specifieke uitrusting van motorvoertuigen die van categorie M en N die liquefied petroleum gas (LPG) in hun aandrijfsysteem gebruiken; II. Voertuigen van categorie M en N voorzien van specifieke uitrusting voor het gebruik van liquefied petroleum gas (LPG) in hun aandrijfsysteem, met betrekking tot de installatie van deze uitrusting.)
(48)
UN reglement 134 (Uniforme bepalingen voor de goedkeuring van motorvoertuigen en hun onderdelen met betrekking tot de veiligheidsvoorschriften voor waterstofvoertuigen).
(49)
Mondiaal technisch reglement nr. 13 inzake waterstofvoertuigen op brandstofcellen.