§ 1
De Voorzitter, [de ondervoorzitters] en de leden van de Raad worden met hun mandaat bekleed voor een termijn van zes jaar die kan worden vernieuwd.
Bij het verstrijken van deze termijn blijven ze evenwel hun mandaat uitoefenen tot nieuwe leden zijn aangeduid.
§ 2
[De mandaten van de voorzitter, de ondervoorzitters en de bestuurders verstrijken ook door het overlijden, het ontslag, de burgerlijke onbekwaamheid of wanneer betrokkenen de leeftijd van 65 jaar bereiken.]
[De Koning kan, op voordracht van de raad van bestuur, de uittredende voorzitter tot erevoorzitter benoemen. Deze benoeming is louter protocollair en geeft geen stemrecht, noch recht op enige vergoeding ]
§ 3
In elke openstaande plaats wordt zonder uitstel voorzien, overeenkomstig de procedure waarvan sprake in artikel 7.
Indien een mandaat vacant wordt voor het verstrijken van de termijn, beëindigt de aangewezen vervanger het mandaat van de persoon die hij vervangt.
[§ 4
Het mandaat van de helft van de leden van de eerste raad van bestuur, aangeduid overeenkomstig de bepalingen van paragraaf 1 verstrijkt drie jaar na de datum van inwerkingtreding van het benoemingsbesluit. Het besluit tot benoeming van deze leden vermeldt deze bijzonderheid. Het mandaat van de andere leden verstrijkt zes jaar na dezelfde datum.]