Meer info
 

08/06/1867 Strafwetboek - uittreksel
Strafwetboek

Onderafdeling I Straffen aan misdaden en wanbedrijven gemeen, toepasselijk op natuurlijke personen
Artikel 31
[Bij alle vonnissen of arresten van veroordeling tot levenslange opsluiting of levenslange hechtenis, tot opsluiting van tien jaar of meer of tot gevangenisstraf van twintig jaar of meer] wordt tegen de veroordeelden levenslange ontzetting uitgesproken van het recht om:
openbare ambten, bedieningen of betrekkingen te vervullen;
[...] verkozen te worden;
enig ereteken te dragen of enige adellijke titel te voeren;
gezworene of deskundige te zijn, als instrumentair of attesterend getuige bij akten op te treden; in rechte te getuigen, anders dan om enkel inlichtingen te geven;
[geroepen te worden tot het ambt van voogd, toeziend voogd of curator, behalve over hun eigen kinderen, of om het ambt van [...][, gerechtelijk bewindvoerder over de goederen van een vermoedelijk afwezige] of [bewindvoerder van een persoon die krachtens artikel 492/1 van het Burgerlijk Wetboek is beschermd] uit te oefenen;]
[een wapen of munitie te vervaardigen, te wijzigen, te herstellen, over te dragen, voorhanden te hebben, te dragen, te vervoeren, in, uit, of door te voeren, of te dienen in de Krijgsmacht.]
[De arresten [of vonnissen] van veroordeling bedoeld in het vorige lid kunnen bovendien tegen de veroordeelden de ontzetting van het kiesrecht uitspreken, voor hun leven of voor twintig jaar tot dertig jaar.]

Artikel 32
De hoven en rechtbanken kunnen de veroordeelden tot opsluiting van vijf tot minder dan tien jaar, tot tijdelijke hechtenis of tot gevangenisstraf van tien tot minder dan twintig jaar, voor hun leven of voor tien jaar tot twintig jaar, geheel of ten dele ontzetten van de uitoefening van de rechten bedoeld in artikel 31.

Artikel 33
[Onder voorbehoud van de toepassing van de artikelen 31 en 32 kunnen de hoven en rechtbanken], in de gevallen bij de wet bepaald, de tot correctionele straffen veroordeelden voor een termijn van vijf jaar tot tien jaar, geheel of ten dele ontzetten van de uitoefening van de rechten genoemd in [artikel 31, eerste lid].
[Zij kunnen dezelfde ontzetting voor dezelfde duur uitspreken tegen de schuldigen wier criminele straf verminderd is tot een gevangenisstraf van minder dan tien jaar.]

Artikel 33bis
[Onder voorbehoud van de toepassing van de artikelen 31 en 32 zullen de hoven en rechtbanken] de tot correctionele straffen veroordeelden kunnen ontzetten van de uitoefening van het recht bedoeld in artikel 31, tweede lid, voor een termijn van vijf jaar tot tien jaar.]

Artikel 34
De tijd van de ontzetting, bij het vonnis of het arrest van veroordeling bepaald, gaat in op de dag dat de veroordeelde zijn straf heeft ondergaan of dat zijn straf verjaard is.
Bovendien heeft de ontzetting haar gevolgen met ingang van de dag waarop de op tegenspraak of bij verstek gewezen veroordeling onherroepelijk is geworden.
[De ontzetting die is uitgesproken ten aanzien van een veroordeelde die overeenkomstig de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie voor de tenuitvoerlegging van zijn straf volledig of gedeeltelijk uitstel heeft verkregen, gaat in op de dag waarop het uitstel begint te lopen zolang dat niet wordt herroepen.]