Meer info
 

08/06/1867 Strafwetboek - uittreksel
Strafwetboek

Afdeling Vter De werkstraf

Artikel 37quinquies

§ 1

Indien een feit van die aard is om door een politiestraf of een correctionele straf gestraft te worden, kan de rechter als hoofdstraf een werkstraf opleggen. Binnen de perken van de op het misdrijf gestelde straffen, alsook van de wet op grond waarvan de zaak voor hem werd gebracht, voorziet de rechter in een gevangenisstraf of in een geldboete die van toepassing kan worden ingeval de werkstraf niet wordt uitgevoerd.
[De werkstraf mag niet worden uitgesproken voor de feiten:
die strafbaar zouden zijn met een maximumstraf van meer dan twintig jaar opsluiting als ze niet in wanbedrijven werden omgezet;
die bedoeld zijn [in de artikelen 417/12 tot 417/22];
die bedoeld zijn [in de artikelen 417/25 tot 417/41, 417/44 tot 417/47, 417/52 en 417/54], indien de feiten zijn gepleegd op of met behulp van minderjarigen;
die bedoeld zijn in de artikelen 393 tot 397.
]

§ 2

De duur van een werkstraf bedraagt minstens twintig uren en ten hoogste driehonderd uren. Een werkstraf van vijfenveertig uren of minder is een politiestraf. Een werkstraf van meer dan vijfenveertig uren is een correctionele straf.
De werkstraf moet worden uitgevoerd binnen twaalf maanden na de dag waarop de rechterlijke beslissing in kracht van gewijsde is gegaan. De probatiecommissie kan die termijn ambtshalve of op verzoek van de veroordeelde verlengen.

§ 3

Indien een werkstraf door de rechter wordt overwogen, door het openbaar ministerie wordt gevorderd of door de beklaagde wordt gevraagd, licht de rechter deze laatste vóór de sluiting van de debatten in over de draagwijdte van een dergelijke straf en hoort hem in zijn opmerkingen. De rechter kan hierbij eveneens rekening houden met de belangen van de eventuele slachtoffers. De rechter kan de werkstraf slechts uitspreken als de beklaagde op de terechtzitting aanwezig of vertegenwoordigd is en nadat hij, hetzij in persoon, hetzij via zijn raadsman, zijn instemming heeft gegeven.
[De rechter die weigert een door het openbaar ministerie gevorderde of door de beklaagde gevraagde werkstraf uit te spreken, moet zijn beslissing met redenen omkleden.]

§ 4

De rechter bepaalt de duur van de werkstraf en kan aanwijzingen geven omtrent de concrete invulling van de werkstraf.
[Bij veroordeling op grond van de strafrechtelijke bepalingen van de wetten van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenophobie ingegeven daden, van 23 maart 1995 tot bestraffing van het ontkennen, minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide die tijdens de tweede wereldoorlog door het Duitse nationaalsocialistische regime is gepleegd, van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie, van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen en van 22 mei 2014 ter bestrijding van seksisme in de openbare ruimte en tot aanpassing van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen teneinde de daad van discriminatie te bestraffen, kan de rechter aanwijzingen geven opdat de invulling van de werkstraf in verband zou staan met, respectievelijk, de strijd tegen het racisme of de xenofobie, de discriminatie, het seksisme en het negationisme, ter inperking van het risico op herhaling van dergelijke misdrijven.]
]

Artikel 37sexies

§ 1

De veroordeelde verricht de werkstraf kosteloos tijdens de vrije tijd waarover hij naast zijn eventuele school- of beroepsactiviteiten beschikt.
De werkstraf mag uitsluitend worden verricht bij openbare diensten van de Staat, de gemeenten, de provincies, de gemeenschappen en de gewesten, dan wel bij verenigingen zonder winstoogmerk of bij stichtingen met een sociaal, wetenschappelijk of cultureel oogmerk.
De werkstraf mag niet bestaan uit een activiteit die, in de aangewezen overheidsdienst of vereniging, doorgaans door bezoldigde werknemers wordt verricht.

§ 2

Met het oog op de toepassing van artikel 37ter, kunnen het openbaar ministerie, de onderzoeksrechter, de onderzoeksgerechten en de vonnisgerechten aan de afdeling van de Dienst justitiehuizen van het [FOD Justitie] van het gerechtelijk arrondissement van de verblijfplaats van de inverdenkinggestelde, de beklaagde of de veroordeelde de opdracht geven een beknopt voorlichtingsverslag op te stellen en/of een maatschappelijke enquête uit te voeren.
[De Koning bepaalt de nadere regels inzake het beknopt voorlichtingsrapport en de maatschappelijke enquête.
Deze rapporten en deze onderzoeken mogen alleen de pertinente elementen bevatten die van aard zijn de overheid die het verzoek tot de dienst van de justitiehuizen richtte in te lichten over de opportuniteit van de overwogen maatregel of straf.]

§ 3

[Elke arrondissementele afdeling van de Dienst Justitiehuizen van de FOD Justitie stelt tweemaal per jaar een verslag op van bestaande activiteiten waaruit de werkstraf kan bestaan.] De afdeling bezorgt een afschrift van dit verslag aan de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg en aan de procureur des Konings van het betrokken arrondissement en, op eenvoudig verzoek, aan al wie van een belang kan doen blijken.]

[§ 4

Op federaal en lokaal niveau worden overlegstructuren inzake de toepassing van de werkstraf opgericht. Deze overlegstructuren hebben tot taak de instanties die betrokken zijn bij de uitvoering van de [werkstraf en de autonome probatiestraf], op regelmatige basis samen te brengen teneinde hun samenwerking te evalueren. De Koning bepaalt de nadere regels inzake de samenstelling en de werking van deze overlegstructuren.]

Artikel 37septies

§ 1

Wie overeenkomstig artikel 37ter tot een werkstraf is veroordeeld, wordt gevolgd door een justitieassistent van de Dienst justitiehuizen van het [FOD Justitie]van het gerechtelijk arrondissement van zijn verblijfplaats.
Op de tenuitvoerlegging van de werkstraf wordt toegezien door de probatiecommissie van de verblijfplaats van de veroordeelde, waaraan de justitieassistent rapporteert.

§ 2

Wanneer de rechterlijke beslissing waarbij de werkstraf wordt uitgesproken in kracht van gewijsde is gegaan, bezorgt de griffier daarvan binnen vierentwintig uur een uitgifte aan de voorzitter van de bevoegde probatiecommissie, alsook aan de [bevoegde arrondissementele afdeling van de Dienst Justitiehuizen van de FOD Justitie], die onverwijld de in § 1 bedoelde justitieassistent aanwijst. [...].
[De territoriale bevoegdheid van de probatiecommissie wordt bepaald door de verblijfplaats van de veroordeelde op het ogenblik van het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis of arrest. Indien de betrokkene zijn verblijfplaats heeft buiten het grondgebied van het Rijk, is de territoriaal bevoegde probatiecommissie die van de plaats waar de veroordeling in eerste aanleg uitgesproken werd.
Indien de commissie het in uitzonderlijke gevallen voor een tot een werkstraf veroordeelde persoon, die daartoe een gemotiveerde aanvraag indient, aangewezen acht om de bevoegdheid over te dragen aan de probatiecommissie van zijn nieuwe verblijfplaats, neemt zij een gemotiveerde beslissing nadat die andere commissie binnen de twee maanden een eensluidend advies heeft uitgebracht. Voor een persoon zonder verblijfplaats in het Rijk kan volgens dezelfde procedure de bevoegdheid naar een andere probatiecommissie worden overgedragen, zonder dat het in dat geval de commissie van zijn nieuwe verblijfplaats moet zijn.]

§ 3

De justitieassistent bepaalt na de veroordeelde gehoord te hebben en rekening houdend met zijn opmerkingen de concrete invulling van de straf, met naleving van de aanwijzingen bedoeld in artikel [37quinquies], § 4, onder toezicht van de probatiecommissie die hierin te allen tijde, en eveneens met naleving van de aanwijzingen bedoeld in artikel [37quinquies], § 4, preciseringen of wijzigingen kan aanbrengen, hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van het openbaar ministerie, hetzij op verzoek van de veroordeelde.
[De concrete invulling van de werkstraf wordt vastgelegd in een door de veroordeelde te ondertekenen overeenkomst waarvan de justitieassistent hem een kopie overhandigt. De justitieassistent deelt eveneens een kopie van de ondertekende overeenkomst mee aan de probatiecommissie binnen de drie werkdagen.]

§ 4

Ingeval de werkstraf niet of slechts gedeeltelijk wordt uitgevoerd, meldt de justitieassistent dit onverwijld aan de probatiecommissie. Meer dan tien dagen vóór de datum die werd vastgesteld om de zaak te behandelen, roept de commissie de veroordeelde bij aangetekende brief [of op een door de Koning te bepalen elektronische wijze] op en stelt zijn raadsman ervan in kennis. Het dossier van de commissie wordt gedurende vijf dagen ter beschikking gehouden van de veroordeelde en zijn raadsman.
De commissie, die zitting houdt zonder dat het openbaar ministerie daarbij aanwezig is, stelt, [een] met redenen omkleed verslag op, met het oog op de toepassing van de vervangende straf.
[Het verslag wordt bij gewone brief ter kennis gebracht van de veroordeelde, het openbaar ministerie en de justitieassistent.]
In dit geval kan het openbaar ministerie beslissen de in de rechterlijke beslissing voorziene gevangenisstraf of geldboete uit te voeren, waarbij rekening wordt gehouden met de werkstraf die reeds door de veroordeelde is uitgevoerd.]