§ 1
Indien een feit van die aard is om door een politiestraf of een correctionele straf gestraft te worden, kan de rechter als hoofdstraf een werkstraf opleggen. Binnen de perken van de op het misdrijf gestelde straffen, alsook van de wet op grond waarvan de zaak voor hem werd gebracht, voorziet de rechter in een gevangenisstraf of in een geldboete die van toepassing kan worden ingeval de werkstraf niet wordt uitgevoerd.
[De werkstraf mag niet worden uitgesproken voor de feiten:
- 1°
- die strafbaar zouden zijn met een maximumstraf van meer dan twintig jaar opsluiting als ze niet in wanbedrijven werden omgezet;
- 2°
- die bedoeld zijn [in de artikelen 417/12 tot 417/22];
- 3°
- die bedoeld zijn [in de artikelen 417/25 tot 417/41, 417/44 tot 417/47, 417/52 en 417/54], indien de feiten zijn gepleegd op of met behulp van minderjarigen;
- 4°
- die bedoeld zijn in de artikelen 393 tot 397.
]
§ 2
De duur van een werkstraf bedraagt minstens twintig uren en ten hoogste driehonderd uren. Een werkstraf van vijfenveertig uren of minder is een politiestraf. Een werkstraf van meer dan vijfenveertig uren is een correctionele straf.
De werkstraf moet worden uitgevoerd binnen twaalf maanden na de dag waarop de rechterlijke beslissing in kracht van gewijsde is gegaan. De probatiecommissie kan die termijn ambtshalve of op verzoek van de veroordeelde verlengen.
§ 3
Indien een werkstraf door de rechter wordt overwogen, door het openbaar ministerie wordt gevorderd of door de beklaagde wordt gevraagd, licht de rechter deze laatste vóór de sluiting van de debatten in over de draagwijdte van een dergelijke straf en hoort hem in zijn opmerkingen. De rechter kan hierbij eveneens rekening houden met de belangen van de eventuele slachtoffers. De rechter kan de werkstraf slechts uitspreken als de beklaagde op de terechtzitting aanwezig of vertegenwoordigd is en nadat hij, hetzij in persoon, hetzij via zijn raadsman, zijn instemming heeft gegeven.
[De rechter die weigert een door het openbaar ministerie gevorderde of door de beklaagde gevraagde werkstraf uit te spreken, moet zijn beslissing met redenen omkleden.]
§ 4
De rechter bepaalt de duur van de werkstraf en kan aanwijzingen geven omtrent de concrete invulling van de werkstraf.
[Bij veroordeling op grond van de strafrechtelijke bepalingen van de wetten van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenophobie ingegeven daden, van 23 maart 1995 tot bestraffing van het ontkennen, minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide die tijdens de tweede wereldoorlog door het Duitse nationaalsocialistische regime is gepleegd, van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie, van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen en van 22 mei 2014 ter bestrijding van seksisme in de openbare ruimte en tot aanpassing van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen teneinde de daad van discriminatie te bestraffen, kan de rechter aanwijzingen geven opdat de invulling van de werkstraf in verband zou staan met, respectievelijk, de strijd tegen het racisme of de xenofobie, de discriminatie, het seksisme en het negationisme, ter inperking van het risico op herhaling van dergelijke misdrijven.]
]