Meer info
 

01/07/59 Voorrechten en immuniteiten IAEA
Akkoord van 1 juli 1959 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie

Artikel VI Ambtenaren


Sectie 17
De Organisatie is ertoe gehouden aan de Regeringen van alle Staten die bij deze Overeenkomst partij zijn geregeld de namen der ambtenaren mede te delen op wie de bepalingen van dit artikel alsmede die van artikel IX van toepassing zijn.

Sectie 18
a)
De ambtenaren van de Organisatie genieten:
i)
Vrijstelling van rechtsvervolging met betrekking tot alle handelingen door hen verricht in hun officiële hoedanigheid (met inbegrip van hun woorden en geschriften);
ii)
Wat betreft de salarissen en emolumenten, die hun door de Organisatie worden uitbetaald, dezelfde vrijstelling van belasting als die waarvan de ambtenaren van de organisatie der Verenigde Naties het genot hebben en onder dezelfde voorwaarden;
iii)
Te zamen met hun echtgenoten en van hen afhankelijke verwanten vrijstelling van immigratiebeperkingen en vreemdelingenregistratie;
iv)
Dezelfde voorrechten met betrekking tot faciliteiten nopens het wisselen van geld als verleend worden aan leden van diplomatieke zendingen van vergelijkbare rang;
v)
Te zamen met hun echtgenoten en van hen afhankelijke verwanten dezelfde repatriëringsfaciliteiten in tijden van internationale crisis als de leden van de diplomatieke zendingen van vergelijkbare rang;
vi)
Het recht hun huisraad en goederen vrij van rechten in te voeren de eerste maal dat zij hun post aanvaarden in het betreffende land.
b)
Ambtenaren van de Organisatie die inspectie-functies uitoefenen overeenkomstig Artikel XII van het Statuut van de Organisatie of die overeenkomstig artikel XI van gezegd Statuut met het onderzoek van een project belast zijn, genieten bij de uitoefening van hun functies en tijdens hun verplaatsingen in hun officiële hoedanigheid, alle overige voorrechten en immuniteiten die in artikel VII van deze Overeenkomst zijn vermeld, in de mate waarin deze voor een doeltreffende uitoefening van gezegde functies nodig zijn.

Sectie 19
De Ambtenaren van de Organisatie zijn vrijgesteld van elke verplichting in verband met de nationale dienstplicht. Deze vrijstelling zal evenwel, met betrekking tot de Staten waarvan zij onderdanen zijn, beperkt zijn tot die Ambtenaren van de Organisatie, die uit hoofde van hun functies, met naam zullen vermeld zijn op een lijst opgemaakt door de Directeur-Generaal van de Organisatie en goedgekeurd door de Staat waarvan zij onderdanen zijn.
In geval van oproeping voor nationale dienstplicht van andere ambtenaren van de Organisatie zal de belanghebbende Staat, op aanvraag van de Organisatie, elk oproepingsuitstel toestaan dat zou kunnen nodig zijn om de onderbreking van een essentiële dienst te voorkomen.

Sectie 20
Behalve de immuniteiten en voorrechten die aangegeven zijn in secties 18 en 19, zullen aan de Directeur-Generaal van de Organisatie, alsmede aan elke ambtenaar die in zijn naam gedurende zijn afwezigheid optreedt, met betrekking tot hemzelf, zijn echtgenote en minderjarige kinderen, de voorrechten en immuniteiten, vrijstellingen en faciliteiten worden toegestaan, welke overeenkomstig het internationale recht worden toegestaan aan hen die met een diplomatieke zending zijn belast.
Dezelfde voorrechten en immuniteiten, vrijstellingen en faciliteiten zullen eveneens worden verleend aan de Adjunct-Directeurs-Generaal en de ambtenaren van de Organisatie van vergelijkbare rang.

Sectie 21
Voorrechten en immuniteiten worden aan ambtenaren verleend in het belang van de Organisatie en niet voor het persoonlijk voordeel van deze ambtenaren. De Organisatie zal het recht en de plicht hebben de immuniteit van een ambtenaar op te heffen telkens wanneer, naar zijn oordeel, de immuniteit aan de loop van de gerechtigheid in de weg zou staan en van de immuniteit afstand kan worden gedaan zonder dat inbreuk wordt gemaakt op de belangen van de Organisatie.

Sectie 22
De Organisatie zal te allen tijde met de daarvoor aangewezen autoriteiten van de leden samenwerken om de juiste rechtsbedeling te bevorderen, het nakomen van de politievoorschriften te verzekeren en te voorkomen dat misbruik optreedt in verband met de voorrechten, immuniteiten en faciliteiten bedoeld in dit artikel.