Meer info
 

01/06/05 Toepassing protocol bij non-proliferatie verdrag
Wet van 1 juni 2005 betreffende de toepassing van het Aanvullend Protocol van 22 september 1998 bij de Internationale Overeenkomst van 5 april 1973 ter uitvoering van artikel III, leden 1 en 4, van het Verdrag van 1 juli 1968 inzake de niet-verspreiding van kernwapens

Artikel 2

Voor de toepassing van deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan wordt verstaan onder:
“Organisatie”: de Internationale Organisatie voor Atoomenergie;
“Gemeenschap”: de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom);
“Administratie”: de Algemene Directie Energie van de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie;
“Federaal Agentschap”: het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle opgericht door artikel 2 van de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle;
“veiligheidscontroleovereenkomst”: de overeenkomst die gesloten werd tussen de niet-kernwapenlidstaten van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en de Internationale Organisatie voor Atoomenergie in toepassing van leden 1 en 4 van artikel III van het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens, zoals goedgekeurd door de wet van 14 maart 1975;
“Aanvullend Protocol”: het Aanvullend Protocol bij de veiligheidscontroleovereenkomst, zoals goedgekeurd bij de wet van 13 november 2002 houdende instemming met het Aanvullend Protocol bij de Overeenkomst tussen de Republiek Oostenrijk, het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Republiek Finland, de Bondsrepubliek Duitsland, de Helleense Republiek, Ierland, de Italiaanse Republiek, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden, de Portugese Republiek, het Koninkrijk Spanje, het Koninkrijk Zweden, de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en de Internationale Organisatie voor Atoomenergie ter uitvoering van artikel III, leden 1 en 4, van het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens en met de Bijlagen I, II en III, gedaan te Wenen op 22 september 1998;
“onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten in verband met de splijtstofkringloop”: de activiteiten die specifiek betrekking hebben op een aspect van de proces- of systeemontwikkeling van een van de volgende zaken:
a)
de conversie van nucleair materiaal;
b)
de verrijking van nucleair materiaal;
c)
de fabricage van splijtstof;
d)
reactoren;
e)
kritieke installaties;
f)
de opwerking van splijtstof;
g)
de verwerking (uitgezonderd opnieuw verpakken of conditioneren zonder de elementen te scheiden, voor opslag of opberging) van middelactief of hoogactief afval dat plutonium, hoogverrijkt uraan of uraan-233 bevat, echter uitgezonderd activiteiten in verband met theoretisch of fundamenteel wetenschappelijk onderzoek of onderzoek en ontwikkeling van industriële toepassingen van radio-isotopen, medische, hydrologische en agrarische toepassingen, gevolgen voor de gezondheid en het milieu, en beter onderhoud;
“locatie”: het terrein dat door de Gemeenschap en het Federaal Agentschap, dat er de Administratie van op de hoogte brengt, is aangegeven in de toepasselijke ontwerpgegevens betreffende een faciliteit, met inbegrip van een buiten gebruik gestelde faciliteit en in de informatie over een plaats buiten faciliteiten waar nucleair materiaal gewoonlijk wordt gebruikt, met inbegrip van een buiten gebruik gestelde plaats buiten faciliteiten waar nucleair materiaal gewoonlijk werd gebruikt (dit is beperkt tot plaatsen met hete cellen of plaatsen waar activiteiten in verband met de conversie, verrijking, splijtstoffabricage of opwerking plaatsvonden). De locatie omvat tevens alle installaties die zich bij de faciliteit of plaats bevinden voor de levering of het gebruik van essentiële diensten, zoals: hete cellen voor de verwerking van bestraalde materialen die geen nucleair materiaal bevatten; installaties voor de behandeling, opslag en opberging van afval, en gebouwen die betrekking hebben op specifieke activiteiten die door het Federaal Agentschap en door de Administratie in bijlage I van het Aanvullend Protocol worden aangewezen;
“ontmantelde faciliteit” of “ontmantelde plaats buiten faciliteiten”: een installatie of plaats waar overgebleven constructies en uitrusting die essentieel waren voor het gebruik ervan, zijn verwijderd of onbruikbaar zijn gemaakt, zodat de installatie of plaats niet wordt gebruikt voor de opslag en niet langer kan worden gebruikt voor de hantering, verwerking of het gebruik van nucleair materiaal;
10°
“buiten gebruik gestelde faciliteit” of “buiten gebruik gestelde plaats buiten faciliteiten”: een installatie of plaats waar de activiteiten omwille van economische of technische redenen zijn gestaakt en het nucleair materiaal is verwijderd, maar die niet is ontmanteld;
11°
“hoogverrijkt uraan”: uraan dat 20 % of meer van de isotoop uraan 235 bevat;
12°
“plaatsgebonden milieusteekproeven”: de verzameling van milieusteekproeven (bijvoorbeeld lucht, water, vegetatie, bodem, uitstrijkpreparaten) op en in de onmiddellijke omgeving van een door de Organisatie opgegeven plaats om de Organisatie te helpen conclusies te trekken over de afwezigheid van niet aangemeld nucleair materiaal of nucleaire activiteiten op de opgegeven plaats;
13°
“nucleair materiaal”: enigerlei basismateriaal of bijzondere splijtstof zoals gedefinieerd in artikel XX van het statuut van de Organisatie. De term “basismateriaal” is niet van toepassing op erts of ertsresidu. Indien na de inwerkingtreding van het Aanvullend Protocol, de Raad van Gouverneurs van de Organisatie, ingevolge artikel XX van het statuut, ander materiaal aanduidt en dit toevoegt aan de lijst van materiaal dat als basismateriaal of speciaal splijtbaar materiaal wordt beschouwd, heeft dit, krachtens het Aanvullend Protocol, alleen effect als dit door de Gemeenschap en de Lidstaten wordt aanvaard;
14°
“faciliteit”:
a)
een reactor, een kritieke installatie, een conversie-installatie, een fabricage-installatie, een opwerkingsinstallatie, een isotopenscheidingsinstallatie of een afzonderlijke opslaginstallatie;
b)
elke plaats waar nucleair materiaal gewoonlijk wordt gebruikt in hoeveelheden groter dan één kilogram effectief;
15°
“plaats buiten faciliteiten”: elke installatie of plaats die geen faciliteit is en waar nucleair materiaal gewoonlijk wordt gebruikt in hoeveelheden van één kilogram effectief of minder;
16°
“kilogram effectief”: een bijzondere eenheid gebruikt bij de toepassing van de veiligheidscontrole op nucleair materiaal. De hoeveelheid kilogram effectief wordt als volgt verkregen:
a)
in het geval van plutonium: het gewicht in kilogram;
b)
in het geval van uranium dat met 0,01 (1 %) of meer verrijkt is: het gewicht in kilogram vermenigvuldigd met het kwadraat van de verrijking;
c)
in het geval van uranium waarvan de verrijking minder dan 0,01 (1 %) bedraagt maar meer dan 0,005 (0,5 %): het gewicht in kilogram vermenigvuldigd met 0,0001;
d)
in het geval van verarmd uranium met een verrijking die gelijk is aan of kleiner dan 0,005 (0,5 %) en in het geval van thorium: het gewicht in kilogram vermenigvuldigd met 0,00005.