§ 1
In zijn binnendiensten, in zijn betrekkingen met de diensten waaronder hij ressorteert en in zijn betrekkingen met de andere diensten van Brussel-Hoofdstad gebruikt iedere plaatselijke dienst, die in Brussel-Hoofdstad gevestigd is, zonder een beroep op vertalers te doen, het Nederlands of het Frans, volgens navolgend onderscheid:
- A.
- Indien de zaak gelocaliseerd of localiseerbaar is:
- 1°
- uitsluitend in het Nederlandse of in het Franse taalgebied: de taal van dat gebied;
- 2°
- tegelijk in Brussel-Hoofdstad en in het Nederlandse of het Franse taalgebied: de taal van dat gebied;
- 3°
- tegelijk in het Nederlandse en in het Franse taalgebied: de taal van het gebied waar de zaak haar oorsprong vindt;
- 4°
- tegelijk in het Nederlandse en het Franse taalgebied en in Brussel-Hoofdstad, wanneer zij haar oorsprong vindt in een van de eerste twee gebieden: de taal van dat gebied;
- 5°
- tegelijk in het Nederlandse en in het Franse taalgebied en in Brussel-Hoofdstad, wanneer zij haar oorsprong vindt in deze laatste: de hierna onder B voorgeschreven taal;
- 6°
- uitsluitend in Brussel-Hoofdstad de hierna onder B voorgeschreven taal;
- B.
- Indien de zaak niet gelocaliseerd of niet localiseerbaar is en:
- 1°
- een ambtenaar van de dienst betreft: de taal van diens toelatingsexamen of bij ontstentenis van zulk examen de taal van de groep waartoe betrokkene behoort op grond van zijn hoofdtaal;
- 2°
- door een particulier is ingediend: de door deze gebruikte taal;
- 3°
- geen van de gevallen onder 1° en 2° zich voordoet: de taal van het toelatingsexamen van de ambtenaar aan wie de zaak wordt opgedragen. Indien de ambtenaar geen toelatingsexamen heeft afgelegd, gebruikt hij zijn hoofdtaal.
§ 2
De dienstorders en de onderrichtingen aan het personeel, zomede de formulieren en drukwerken voor de binnendienst worden in het Nederlands en in het Frans gesteld.
§ 3
In zijn betrekkingen met de diensten uit het Nederlandse of het Franse taalgebied, gebruikt iedere plaatselijke dienst uit Brussel-Hoofdstad de taal van dat gebied.
§ 1
De plaatselijke diensten, die in Brussel-Hoofdstad gevestigd zijn, stellen de akten die de particulieren betreffen alsook de getuigschriften, verklaringen, machtigingen en vergunningen, die aan de particulieren worden afgegeven, in het Nederlands of in het Frans, naar gelang van de wens van de belanghebbende.
§ 2
De gemeentebesturen van Brussel-Hoofdstad schrijven de in het Nederlands of in het Frans gestelde akten van de burgerlijke stand over in de oorspronkelijke taal. Van iedere in het Duits gestelde over te schrijven akte vragen zij aan de gouverneur van de provincie Luik een gewaarmerkte vertaling met waarde van uitgifte of van gelijkluidend afschrift, voor zover zij er geen hebben ontvangen van het bestuur dat de akte heeft verzonden. De vertaling wordt gesteld in het Nederlands of in het Frans naar gelang van de wens van de belanghebbende of, bij ontstentenis daarvan, naar gelang van de omstandigheden.
Zo nodig voegen dezelfde besturen een vertaling bij elke akte die buiten Brussel-Hoofdstad moet overgeschreven worden, behalve wanneer die in het Duits moet geschieden. In dit geval maakt het bestuur dat de akte ontvangt zelf de vertaling; van de Nederlandse akten echter die in een gemeente uit het Duitse taalgebied moeten worden overgeschreven, vraagt het bestuur dat ze ontvangt, de vertaling aan de gouverneur van de provincie Luik.
§ 1
Wanneer het voorgeschreven is, legt iedere kandidaat die dingt naar een ambt of betrekking in de plaatselijke diensten gevestigd in Brussel-Hoofdstad, het toelatingsexamen af in het Nederlands of in het Frans, naar gelang van de taal waarin hij, naar luid van het opgelegde diploma, het vereiste studiegetuigschrift of de verklaring van het schoolhoofd, zijn onderwijs genoten heeft.
Indien geen toelatingsexamen voorgeschreven is, wordt de hoofdtaal van de kandidaat bepaald door het taalregime van het genoten onderwijs, zoals dat blijkt uit bovenvermelde bescheiden.
De kandidaat, die in het buitenland of in het Duits taalgebied zijn onderwijs genoten heeft in een andere taal dan het Nederlands of het Frans en zich op een bij de wet erkende gelijkwaardigheid van diploma's of studiegetuigschriften kan beroepen, legt het toelatingsexamen af in het Nederlands of in het Frans, naar keuze. Indien geen toelatingsexamen aan de benoeming voorafgaat, wordt de kennis van de gekozen hoofdtaal vastgesteld aan de hand van een voorafgaand examen.
Gedurende zijn loopbaan, legt de ambtenaar de opgelegde bevorderingsexamens af in zijn hoofdtaal zoals die bepaald werd op grond van bovenvermelde criteria.
§ 2
[Wanneer het voorgeschreven wordt, omvat het toelatingsexamen voor iedere kandidaat een schriftelijk of computergestuurd gedeelte over de elementaire kennis van de tweede taal.
Indien geen toelatingsexamen voorgeschreven wordt, moet de kandidaat, vóór zijn benoeming, aan een schriftelijk of computergestuurd examen over dezelfde kennis onderworpen worden.]
§ 3
De §§ 1 en 2 zijn niet toepasselijk op het vak- en werkliedenpersoneel.
§ 4
[Wordt afhankelijk gemaakt van het slagen voor een schriftelijk of computergestuurd examen over de voldoende kennis van de tweede taal, iedere benoeming of bevordering tot een ambt, waarvan de titularis, tegenover de overheid waaronder hij ressorteert, verantwoordelijk is voor het behoud van de eenheid in de rechtspraak of in het beheer van de dienst waarvan de hoge leiding hem is toevertrouwd.]
§ 5
Onverminderd voorgaande bepalingen kan niemand benoemd of bevorderd worden tot een ambt of betrekking, waarvan de titularis omgang heeft met het publiek, indien hij er niet mondeling van laat blijken door een aanvullend examengedeelte of door een bijzonder examen, dat hij een aan de aard van de waar te nemen functie aangepaste voldoende of elementaire kennis bezit van de tweede taal.
§ 6
De hierboven bedoelde taalexamens of examengedeelten worden afgenomen onder het toezicht van de Vaste Wervingssecretaris.
§ 7
Bij de werving van hun personeel dienen de besturen van de gemeenten en die van de openbare personen die aan de gemeenten ondergeschikt zijn, ten minste 50% van de te begeven betrekkingen in gelijke mate te verdelen over de beide taalgroepen.
Onverminderd de bepalingen van artikel 68, lid 1, moeten, ten laatste tien jaar na 1 september 1963, de betrekkingen die gelijk aan of hoger zijn dan die van afdelingschef, in gelijke mate, bezet worden door ambtenaren van beide taalgroepen.