Het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 175,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité,
Gezien het advies van het Comité van de Regio's,
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag en gezien de gemeenschappelijke tekst die op 15 januari 2003 door het Bemiddelingscomité is goedgekeurd,
Overwegende hetgeen volgt:
(1)
De Gemeenschapswetgeving op het gebied van het milieu beoogt bij te dragen tot het behoud, de bescherming en de verbetering van de kwaliteit van het milieu en tot de bescherming van de gezondheid van de mens.
(2)
De communautaire milieuwetgeving omvat de bepalingen op grond waarvan de autoriteiten en andere instanties beslissingen nemen die aanmerkelijke gevolgen voor het milieu alsmede voor persoonlijke gezondheid en welzijn kunnen hebben.
(3)
Werkelijke inspraak bij het nemen van beslissingen biedt het publiek de gelegenheid zijn mening en bezorgdheid die van belang kunnen zijn voor die beslissingen, te uiten en stelt de besluitvormers in staat daarmee rekening te houden, hetgeen de verantwoording en de transparantie van de besluitvorming vergroot en bijdraagt tot de bewustheid bij het publiek van milieuvraagstukken en steun aan de genomen beslissingen.
(4)
Inspraak, waaronder inspraak van verenigingen, organisaties en groepen, in het bijzonder niet-gouvernementele organisaties die de milieubescherming bevorderen, moet derhalve worden aangemoedigd, onder meer door het stimuleren van scholing van het publiek op milieugebied.
(5)
Op 25 juni 1998 heeft de Europese Gemeenschap het Verdrag van de VN/ECE betreffende toegang tot informatie, inspraak in besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (het Verdrag van Aarhus) ondertekend. Het Gemeenschapsrecht dient met het oog op de bekrachtiging ervan door de Gemeenschap aan dat verdrag te worden aangepast.
(6)
Een van de doelstellingen van het Verdrag van Aarhus is het waarborgen van rechten inzake inspraak in besluitvorming in milieuaangelegenheden teneinde bij te dragen tot de bescherming van het recht in een milieu te leven dat passend is voor persoonlijke gezondheid en welzijn.
(7)
Artikel 6 van het Verdrag van Aarhus voorziet in inspraak in besluiten over specifieke in bijlage I vermelde activiteiten en betreffende niet vermelde activiteiten welke aanmerkelijke effecten op het milieu kunnen hebben.
(8)
Artikel 7 van het Verdrag van Aarhus regelt inspraak betreffende plannen en programma's betrekking hebbende op het milieu.
(9)
Artikel 9, leden 2 en 4, van het Verdrag van Aarhus regelt de toegang tot gerechtelijke of andere procedures voor het bestrijden van de materiële en formele rechtmatigheid van de besluiten, het handelen of het nalaten vallende onder de inspraakbepalingen van artikel 6 van het Verdrag.
(10)
Ten aanzien van bepaalde richtlijnen op milieugebied die de overlegging van plannen en programma's betreffende het milieu door de lidstaten verlangen maar geen toereikende bepalingen betreffende inspraak bevatten, dient te worden voorzien in inspraak in overeenstemming met de bepalingen van het Verdrag van Aarhus, met name artikel 7. Andere relevante communautaire wetgeving voorziet reeds in inspraak in de voorbereiding van plannen en programma's en in de toekomst dienen de inspraakvereisten overeenkomstig het Verdrag van Aarhus van meet af aan in de relevante wetgeving te worden opgenomen.
(11)
Richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten en Richtlijn 96/61/EG van de Raad van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging dienen te worden gewijzigd om ervoor te zorgen dat zij volledig stroken met de bepalingen van het Verdrag van Aarhus, met name artikel 6 en artikel 9, leden 2 en 4.
(12)
Aangezien de doelstelling van het overwogen optreden, namelijk bijdragen tot de uitvoering van de verplichtingen die voortvloeien uit het Verdrag van Aarhus, onvoldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve, wegens de omvang en de gevolgen van het optreden, beter op communautair niveau kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het beginsel van subsidiariteit van artikel 5 van het Verdrag, maatregelen nemen. Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel zoals bedoeld in dat artikel gaat deze richtlijn niet verder dan hetgeen nodig is voor het bereiken van die doelstelling,
Hebben de volgende richtlijn vastgesteld:
(...)
1
Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder “publiek” één of meer natuurlijke personen of rechtspersonen en, in overeenstemming met nationale wetgeving of praktijk, hun verenigingen, organisaties of groepen.
2
De lidstaten zorgen ervoor dat het publiek in een vroeg stadium reële mogelijkheden tot inspraak krijgt in de opstelling en wijziging of herziening van de plannen of programma's die krachtens de bepalingen in bijlage I dienen te worden opgesteld.
Met het oog daarop zorgen de lidstaten ervoor dat:
- a)
- het publiek door openbare kennisgevingen of op een andere passende wijze, bijvoorbeeld met elektronische middelen, indien beschikbaar, geïnformeerd wordt over alle voorstellen voor plannen of programma's van dien aard of voor de wijziging of herziening ervan en dat het publiek relevante informatie betreffende dergelijke voorstellen ter beschikking wordt gesteld, onder andere informatie over het recht op inspraak in de besluitvorming en over de bevoegde instantie waaraan vragen en opmerkingen moeten worden gericht;
- b)
- het publiek het recht heeft opmerkingen en meningen kenbaar te maken wanneer alle opties open zijn, voordat besluiten betreffende de plannen en programma's worden genomen;
- c)
- bij de besluitvorming naar behoren rekening wordt gehouden met het resultaat van de inspraak;
- d)
- de bevoegde instantie de opmerkingen en meningen van het publiek bestudeert en zich naar behoren kwijt van haar taak het publiek te informeren over de besluiten die zijn genomen en de motivering daarvan, met inbegrip van informatie over de inspraakprocedure.
3
De lidstaten wijzen het publiek aan dat voor de toepassing van lid 2 recht op inspraak heeft, waaronder betrokken niet-gouvernementele organisaties die aan eventuele voorschriften van de nationale wetgeving voldoen, zoals die welke zich inzetten voor milieubescherming.
De nadere regelingen voor inspraak krachtens dit artikel worden door de lidstaten zodanig vastgesteld dat het publiek zich terdege kan voorbereiden en werkelijk inspraak heeft.
Er wordt voorzien in redelijke termijnen, die voldoende tijd laten voor de verschillende fasen van de inspraak die dit artikel vereist.
4
Dit artikel is niet van toepassing op plannen en programma's die uitsluitend voor nationale defensiedoeleinden of civiele rampen bedoeld zijn.
5
Dit artikel is niet van toepassing op plannen en programma's zoals bedoeld in bijlage I waarvoor een inspraakprocedure wordt gevolgd krachtens Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de milieueffecten van bepaalde plannen en programma's of krachtens Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid.