Meer info
 

11/02/09 Aanbeveling 2009/120/Euratom
Aanbeveling 2009/120/Euratom van 11 februari 2009 van de Commissie betreffende de toepassing van een systeem van boekhouding van en controle op kerntechnisch materiaal door de exploitanten van nucleaire installaties

Deel 5 Tracering van kerntechnisch materiaal

1.
De tracering van kerntechnisch materiaal houdt in dat elke beweging en elke locatie van elk item kerntechnisch materiaal wordt opgetekend. Tracering houdt ook kennis in van de kenmerken van het kerntechnisch materiaal en van de insluiting ervan. Elke actie met betrekking tot kerntechnisch materiaal die betrekking heeft op de locatie, de identificatie, de aard en/of de hoeveelheid ervan, moet worden opgetekend. Met name houdt de tracering van kerntechnisch materiaal in dat alle werkstaten die de basis vormen voor re-batching, nieuwe metingen, expeditieverschillen en verklaringen betreffende categoriewijzingen worden bijgehouden.

Identificatie

2.
Kerntechnisch materiaal moet, als dat praktisch mogelijk is, zijn ingesloten in containers die een unieke identificatie hebben. Wanneer kerntechnisch materiaal zich niet in een transporteerbare container bevindt, mag een goed afgelijnde proceslocatie beschouwd worden als zowel de identificatie van de “container” als de locatie van de container/het materiaal. Dit omvat materiaal in procesvaten of andere apparatuur. De identificatie van de containers moet permanent zijn en moet gemakkelijk kunnen worden afgelezen voor de controle van de inventaris. Als de identificatie van het item gewijzigd moet worden, moet het verband tussen de oude en de nieuwe identificatie worden opgetekend. Wanneer kerntechnisch materiaal zich in een of andere vorm van dubbele insluiting bevindt, moeten de aard en de kenmerken van het materiaal in elke container of locatie traceerbaar zijn via identificatiecontrole.

Identificatie van de opslagplaats

3.
De plaatsen waar kerntechnisch materiaal kunnen worden opgeslagen moeten exact worden omschreven op een dergelijke wijze dat dit de basis kan vormen voor de vaststelling van bedoelde plaats en de overbrenging van het materiaal. Specifieke posities binnen de gebieden moeten zo nodig worden vermeld, als onderdeel van de specificatie van de exacte locatie. Uit de werkstaten betreffende de opslagcontrole moet blijken dat de identiteit van de inhoud van elke opslagplaats bekend is en dat de positie van elk geïdentificeerd item kan worden bepaald. De aard en kenmerken van het materiaal in een bepaalde opslagplaats moeten bekend zijn door identificatiecontrole of via andere middelen.

Materiaaltracering bij de productie

4.
Wanneer kerntechnisch materiaal een proces ingaat (of in een nieuwe container wordt verpakt), moeten de geregistreerde productiegegevens een identificatie mogelijk maken van de items die als input in het proces (of bij de nieuwe verpakking) gebruikt zijn. Dit heeft tot doel de traceerbaarheid van de relevante nucleaire kenmerken van het procesmateriaal te waarborgen.
In de geregistreerde productiegegevens moet de hoeveelheid materiaal, dat als input voor het proces of de herverpakking is gebruikt, worden gespecificeerd en, als reeds vermeld, moet de traceerbaarheid van de informatie betreffende de aard van het kerntechnisch materiaal gehandhaafd blijven.
Wanneer nieuwe items of nieuwe pakketten kerntechnisch materiaal ontstaan als gevolg van processing of herverpakking, moeten de massawaarden en identiteiten van deze items worden
vastgesteld en moet de identificatie ervan worden gekoppeld aan de relevante massaresultaten en de meetgeschiedenis.

Inventariscontrole

5.
De inventariscontrole door de nucleaire exploitant heeft tot doel:
a)
te waarborgen dat elke overbrenging van kerntechnisch materiaal van opslagplaats naar procesgebied en vice versa wordt opgetekend (hoofdmeetpunten);
b)
op gezette tijden te verifiëren dat de voorraadgegevens in overeenstemming zijn met de gegevens betreffende de verplaatsing van de hoofdmeetpunten en de werkstaten betreffende opslagplaats en processing, en op gezette tijden te verifiëren dat de plaatselijke werkstaten in overeenstemming zijn met de centrale MBG-werkstaten;
c)
rekening te houden met de werkstaten van de inventariscontrolemetingen die de continuïteit waarborgen van de kennis betreffende de kerntechnischemateriaalinhoud van de relevante items;
d)
op gezette tijden de overeenstemming te controleren van de informatie betreffende het aanwezige materiaal en de feitelijke realiteit;
e)
waargenomen discrepanties te rapporteren en op te lossen en overeenstemming te verwezenlijken met andere plaatselijke en centrale boekhoudgegevens.
Bij een overbrenging van kerntechnisch materiaal die geen overbrenging is van een ingesloten item, moet de hoeveelheid overgebracht materiaal worden gemeten.

Beheer van discrepanties

6.
De nucleaire installatie moet een aanpak hebben om NMAC-discrepanties op te sporen en te onderzoeken en de afhandeling van de desbetreffende problemen te documenteren. Die aanpak moet inhouden dat:
a)
voor elk discrepantietype de te nemen onderzoeksmaatregelen worden aangegeven, alsook de voorwaarden waaronder in elke situatie de discrepantie kan worden opgelost. De te nemen maatregelen omvatten maatregelen met betrekking tot de verantwoordelijkheden van het personeel en de te gebruiken aanvullende gegevens;
b)
de werkstaten naar behoren worden gecorrigeerd en overeenkomstig de regels wordt gerapporteerd wanneer een discrepantie is opgelost;
c)
wordt opgetekend wanneer een discrepantie onopgelost blijft en welke actie zal worden ondernomen om het probleem op te lossen.

Beheer van anomalieën

7.
De nucleaire installatie moet een aanpak hebben om de rapporteringsverplichtingen overeenkomstig de artikelen 6 en 14 (Bijzondere rapporten) van Verordening (Euratom) nr. 302/2005 in acht te nemen. Afgezien van de rapportering over het beheer van de discrepanties, als omschreven in punt 6 van deel 5 van deze aanbeveling, moet deze aanpak het volgende omvatten:
a)
erkenning van, onderzoek naar en documentering van de behandeling van NMAC-anomalieën als bedoeld in artikel 15, onder a), van Verordening (Euratom) nr. 302/2005. Dergelijk NMAC-onderzoek moet tot doel hebben tijdig het boekhoudkundige bewijs vast te stellen dat aantoont dat alle materiaal in de boekhouding is opgenomen;
b)
erkenning van, onderzoek naar en documentering van de behandeling van andere situaties als bedoeld in artikel 15, onder b), van Verordening (Euratom) nr. 302/2005;
c)
vaststelling van de persoonlijke verantwoordelijkheden en van de vorm van de interne communicatie die vereist is wanneer actie in gevallen als bedoeld in artikel 15, onder a) of b), van Verordening (Euratom) nr. 302/2005 moet worden ondernomen. In bedoelde aanpak moeten ook de mechanismen worden omschreven waarmee het personeel de Commissie over de anomalie zal inlichten;
d)
een afbakening van de verantwoordelijkheden van het personeel en de bevoegdheden voor het verstrekken van de “bijzonderheden of toelichtingen” als vereist overeenkomstig artikel 14 van Verordening (Euratom) nr. 302/2005.